kleine puzzles.
VAN ALLERLEI DIEEEN.
OPMERKELIJKE AVONTUREN
VAN KOKO.
ZATERDAG 1 OCTOBER 1938
DE H. FRANCISCUS
VAN SALES EN
DE ARMEN.
HERTOG.
oplossing der vorige
"Waakzame hond
Een Duitsche Michiel!
MORMELDIEREN!"
ina m ^^fegSPSrf-fc-vfeal
St. Franciscus wees die grooter
PUZZLES.
Een zeer opmerkelijke
leerling.
LANFRANC EN DE
STRUIKROOVERS.
»ilHlH«"r.'l^
De H Franciscus van Sales (t 1622), bis
schop van Genève, was altijd zeer milddadig
jegens de armen. Zijn rentmeester dreigde
de bisschoppelijke woning te verlaten; hij
zag hfast leen mogelijkheid meer het huis
te besturen. „U geeft meer weg dan uw in
komsten bedragen, monseigneur verweet
hij den Heilige. Deze nam een kruisbeeld
van zijn schrijftafel en sprak: „U hebt gelijk,
maar ik denk, dat ik onverbeterlijk ben!
Hoe zou ik iets kunnen weigeren aan de lij
dende broeders van Christus, die zich voor
ons in dezen toestand heeft gebracht?"
Christina van Frankrijk, prinses van Pie-
mont, schonk den kerkvorst een kostbaren
edelsteen. „Dien moet u nu eens-niet aan de
armen geven", verzocht zij.
„Mevrouw", sprak St. Franciscus, „dat be
loof ik u, als de armen tenminste het gem
niet behoeven".
Het duurde niet lang, of het kleinood wer
verpand en Christina schonk den biss
een ander, mooier nog dan het eers
ben een slechte bewaarder v:an
voorwerpen", waarschuwde hij n°g-
deze diamant ging naar het pa .1
Hendrik IV van Frankrijk wdde den prins
der Ker^c eeren me beieefd van de hand.
„Hoe meer geld later zal zijn».
mijn verantwoording, toen toj. egn hQ_
Koning Hen van Genève steekt net
zooveel uit boven mij, den koning, als ik
zooveei onderdanen. Hij staat op het
hoogtepunt der zedelijke grootheid".
Tijdens een vormreis door zijn bisdom,
werd de Heilige gedwongen een schuilplaats
te zoeken tegen het slechte weer. Hij vond
die in de hut van een eenvoudigen arbei
der. De man zette den kerkvorst hard brood
voor en verwees hem gedurende den nacht
naar een bos stroo. Er was niet meer in de
hut dan dat. De bisschop stelde de goede
bedoelingen van zijn gastheer op hoogen
prijs. Iemand beklaagde hem om het onge
mak, dat hij had verduurd.
„Vindt u het zóó erg?" vroeg St. Francis
cus. „Deze arme menschen lijden heel hun
leven gebrek. Waarom zouden wij het óók
niet eens minder gemakkelijk hebben een
paar dagen? We moesten ons gelukkig ach
ten, dat wij mogen deelen in hun harde lot".
Negentien letters stellen een bekenden
prins uit de Vaderlandsche Geschiedenis
voor.
3524 schoorsteenzwart.
681415; iemand dien men feestelijk
ontvangt.
9101213; denkvermogen.
I16197; vischhaak.
I I131718; vroolijkheid.
Op de kruisjes komt de naam van een
dorp, gelegen op een Zuidhollandsch eiland te
staan.
Spijsverteringskanaal.
Vloeistof, waarmee je schrijft.
Schoorsteenzwart.
Steile, harde rots.
Zekere wollen stof.
Inhoudsmaat.
Metalen emmertje.
De negende u-rc.
Zangwijze.
Welk woord wordt door de kruisjes voor
gesteld?
X 1
X 2
X 3
X 4
X 5
1. Romeinsch getalmerk voor 500; 2. de
kist met de tafelen der Wet; 3. aan wien een
koopman gewoonlijk verkoopt; 4. boomtak
die in een anderen boom wordt gehecht om
te groeien; 5- de helft van „twee pond"'.
Leopold, de hertog van Lotharingen, be
zat een beer. Het was een prachtig dier.
Marco heette 't. De vorst had voor hem een
ruim hok laten bouwen. Paar verbleef hij
tijdens de winterkou.
Op zekeren dag kreeg Marco bezoek. Van
een anderen beer misschien? Neen, van een
jongen. De knaap was over de bergen geko
men. Hij wist geen raad meer van honger en
kou. Het kasteel durfde hij natuurlijk niet
in. Dan maar in het hok! Er was 'n opening
om Marco gelegenheid te geven zich ook
eens wat te vertreden.
Door die opening kroop de uitgeputte
zwerver naar binnen.
Marco op hem af! Om hem een slag te
geven
met zijn verschrikkelijke klauwen?
Heelemaal niet! Hij besnuffelde zijn gast
eens en drukte hem toen heel voorzichtig te
gen zijn warme vacht! Hè, dat was lekker.
De arme drommel kwam weer heelemaal op
verhaal. Den ganschen nacht bleef hij bij
MarCo. Pas den volgenden morgen verliet
hij het hok. Gedurende den dag probeerde
hij werk te vinden. Maar dat lukte niet. De
tijden waren slecht en in den winter is er
toch nooit zooveel werk. als 's zomers! Wat
was nu zoo leuk van dien ruigen beer? Dat
hij een deel van zijn eten voor den jongen
bewaarde.
'n Paar dagen ging dat zoo verder. Toen
bemerkte de oppasser 's avonds een slapend
kind in de pooten van den beer. Hij trad na
der. Het dier begon hard te brommen. Het
duldde verder niemand in zijn nabijheid.
De oppasser liet hertog Leopold waarschu
wen. De vorst kwam kijken met eenige hee-
ren van zijn hofstaat. Ja, het was precies
zooals de oppasser gezegd had: Marco had
een pleegzoon aangenomen. Er werd eten
neergezet. Sommigen bléven nog 'n paar
uur. De beer bewoog zich niet. Kennelijk
wou hij den knaap niet wekken. Pas tegen
den morgen werd deze wakker. Hij schaam
de zich voor al die toeschouwers en duchtte
straf. De vorstenstraf. De vorsten uit die da
gen hadden harde handen! Maar hij kreeg
geen straf. Hertog Leopold liet hem verzor-
gen in zijn kasteel. Die verzorging mocht
echter niet meer baten. Na enkele dagen
gaf de arme jongen den geest.
Porseleinaarde;
1. paard; 2. Los of lynx; 3. ree; 4. nier.
Kortgene.
1. kroot; 2. oxyde; 3. reeks; 4. tafel! 5. gerst;
6. eiber; 7. naald; 8. Engel.
Epaulet.
1. e; 2. Spa; 3. kraai; 4. schuren; 5. dalen; 6.
rem; 7. 't.
De beroemde goudsmid en beeldhouwer,
Benvenuto Ceiiini (.tsjei-ii-ni), woonde in
de stad Florence. Hier vervaardigde hij de
kostbare voorwerpen, die zijn naam wereld
beroemd hebben gemaakt. Het spreekt van
zelf, dat menige dief op 'n gelegenheid loer
de om bij Cellini in te breken. Zekeren
nacht drong er één tot de schatkamer door.
Hij graaide in de kistjes met sieraden en
stopte zijn zakken vol met goud en edelstee-
nen. Plotseling sprong de waakhond op hem
af. De dief trok zijn degen, maar hij kreeg
geen kans het trouwe dier te raken. Integen
deel! Het rende naar de slaapkamer van Cel
lini en probeerde zijn baas te wekken. Dat
lukte niet. Cellini snurkte boven alles uit!
Toen sleepte de hond e dekens van het bed
af. Dat hielp Cellini werd wakker! Hij joeg
den waakzamen vriend de kamer uit en deed
de deur op slot! Blijkbaar was hij niet ge
steld op onderbreking van zijn nachtrust.
De hond drong de schatkamer weer bin
nen. De dief had onderwijl de plaat gepoetst.
De hond volgde het nog warme spoor. Er
gens op straat kreeg hij den inbreker te
pakken. Die zette een keel op van wat-ben-
je-me! „Help, help, 'n dolle hond!" Enkele
gedienstige nachtbrakers, misschien óók wel
langvingers, schoten te hulp en verjoegen
den aanvaller. De dief bracht het gestolene
in veiligheid! Cellini heeft er nooit meer
iets van teruggezien.
Een spreeuw had zijn intrek genomen in
het nest van een zwaluw. Het stond leeg, en
nu hoefde de spreeuw geen moeite voor een
eigen nest te doen. Maar de zwaluwen kwa
men uit de warme landen terug en eischten
hun woning op. De spreeuw had evenwel
voor de vertoogen der diertjes geen oor. Hij
bleef kalm waar hij was, en antwoordde met
heftige snavelstooten. De zwaluwen zochten
hun makkers op. Er werd eèn vergadering
belegd, 'n Telegraafdraad diende als zaal!
Het was me een gekwetter van belang- Ein
delijk kwam men tot een besluit! De eene
zwaluw na de andere vloog heen om wat
klei te gaan halen. En ieder spits snaveltje
streek 'n kluitje klei langs de opening van
het gestolen nest. De spreeuw bleef heel kalm
zitten. Hij was niet gauw van zijn stuk ge
bracht. Maar eindelijk werd het hem te be
nauwd! Juist vóór de algeheele sluiting,
wrong hij zich uit het nest en zocht een goed
heenkomen. Het zwaluwpaartje nam daarna
bezit van zijn rechtmatig eigendom.
Een jager in Voor-Indië raakte verdwaald.
Hij trachttte tevergeefs zich een weg door
de dzjungel (wildernis) te banen. Goede
raad was duur! Zijn vrienden zouden naar
hem zoeken, maar wellicht zonder succes. En
de wildernis was vol van gevarenPlotse
ling hoorde hij eenig geritsel in het struik
gewas. Hij hield zijn geweer gereed. Een
tijger misschien? Een wilde olifant? Maar
voor zulke groote dieren was het geritsel
eigenlijk veel te zwak! Wat dan
Het raadsel was spoedig opgelost: twee
jonge tijgertjes kwam den vreemden gast
een bezoek brengen! Dat was heel aardig van
die diertjes! Zij besnuffelden dat rare beest
met uiterste belangstelling. Hoe jammer!
het had maar twee beenen! Dit wezen moest
zich dood-ongelukkig gevoelen en verdiende
medelijden. En wat had 't 'n harde voeten
Heelemaal niet buigzaam of soepel. De jager
van zijn kant kreeg schik in het geval. Hij
aaide de tijgertjes achter hun oortjes, juist
op dat plekje, waar ze het zoo graag hebben.
Hij liet ze opspringen naar 'n touw. Hij
gooide zijn opgerolden zakdoek te grabbel
en dat was nog 't leukste van alles! De tij
gertjes hadden nog nooit zoo'n prettigen na
middag gehad. Hun moeder stond al 'n heele
poos te kijken naar het koddige geval. Deze
tweebeen scheen geen kwaad in den zin te
hebben, dat was duidelijk. Zeker, hij had
dien naren stok wel bij zich, met de hommels
van den dood erin, maar hij deed niets met
dien stok. Dat viel mee. De tijgerin sloop ge-
ruischloos weg. Tegen den avond kwam zij
terug met een neergeslagen hertje. Ja, het
dier wist nu eenmaal niet anders. Dat lei ze
aan de voeten van den jager neer. Deze
maakte het beestje schoon en braadde het
aan 'n haastig gebouwd spit. De tijger kwam
nu ook opdagen. Het reusachtige roofdier
hield zich zeer rustig. Blijkbaar beschouwde
het den vreemdeling als iemand van de
familie. Gezamenlijk gingen zij den nacht in.
Onder zulke eigenaardige omstandigheden
had de man nog wel nimmer 'n slaapje ge
daan.
Den volgenden morgen gingen de beide
tijgers drinken aan de rivier. Hun logé volg
den hen. Op deze wijze vond hij den weg
naar zijn woonplaats gemakkelijk terug; deze
lag aan dezelfde rivier.
Hoe verbaasd waren zijn vrienden, toen ze
hem gezond en wel vóór zich zagen. Zij
hadden hem al doorgedaan. Na dien tijd
heeft de man nooit meer op tijgers Willen
schieten.
Eén der ongemakkelijkste heeren, die ooit
over talrijke volkeren tegelijk regeerden,
was Dsjingis Khan 1200). De naam
moet(?) zooveel beteekenen als: „de On
wrikbare!" Heele landstreken werden door
dezen woesteling in asch gelegd. Rusland en
China vooral moesten het ontgelden. Geen
wonder, dat talrijke stammen opstonden om
zich tegen den gruwelijken dwingeland te
verzetten. Bij zekere gelegenheid had een
troep soldaten hem haast te pakken. Slechts
met moeite en nood gelukte het den bende
leider zich in een kreupelboschje te verber
gen. Hij stond doodsangsten uit, dat men hem
ontdekken zou. Gelukkig voor hem onge
lukkig voor de menschheid streek er juist
een groote oor-uil in dat boschje neer. Het
dier bleef heel kalm zitten, ook toen het tal
rijke gewapenden voohbij zag trekken. Uilen
hebben zelden haast; misschien zijn ze ook
daarom zinnebeelden der wijsheid
„Dóór kan hij niet in zitten!" merkte
de aanvoerder der soldaten op. „Anders
was die uil al lang weg geweest!" De troep
trok voort! 'n Uil had het leven van Dsjingis-
Khan gered
Elke jongen, elk meisje kent de geschiede
nis van Michiel de Ruyter, die als knaap in
den toren van Vlissingen klom! Altijd
haantje-de-voorste bij het uithalen van gui
tenstreken! De wanhoop van zijn leermees
ters! En toch nog ééns geworden „der Staten
rechterhand, de glorie van 't vervallen va
derland!"
Aan onzen Michiel moest ik denken, toen
ik onlangs den levensloop las van Melchior
von Diepenbrock, Aartsbisschop-Kardinaal
van Breslau (f 1853). In zijn prille jaren.
de wanhoop zijner leermeesters! Zij konden
weinig of niets met hem beginnen! Ten einde
raad stuurden zijn ouders hem naar een
kostschool. Deze stond onder leiding van een
priester. De goede geestelijke deed wat hij
kaon om Melchior uit de hoogste boomen en
de diepste kuilen te houden, maar telkens
wist de onhandelbare knaap de waakzaam
heid zijner verzorgers te verschalken! Dezen
waren en daar hadden zij schoon gelijk
in niet zuinig met strafwerk. Alleen
Melchior ging z'n gang!
In de buurt van de kostschool stond een
grafelijk kasteel. Dat kasteel bezat, gelijk een
kasteel past, een hoogen toren. In dien toren
hingen de klokken van een klokkenspel. Zij
lieten zich slechts zelden hooren. En dat vond
Melchior beslist jammer. Hij had al heel wat
keeren aan de toren-deur gemorreld. Met list
geprobeerd den roestigen sleutel te pakken
te krijgen! Zonder succes! De toegang tot de
klokkenkamer bleef hem lekker ontzegd!
Maar op zekeren Zondagmiddag keken de
menschen uit de buurt verwonderd op!
Waakten ze. .of was alles 'n droom? Leu
tige wijsjes zwierven boven hun hoofden en
die kwamen uit. den grafelijken klokken
toren! Hoe kón dat? De deur bleek potdicht!
De sleutel hing verder te roesten op zijn
veilige plaats. En tócher werd onmis
kenbaar gespeeld!!
Een knecht van het kasteel trok de stoute
schoenen aan, opende de torendeur en begaf
zich naar boven. Van tweeën één: hier was
toovenj in 't spel. óf: Melchior von Die
penbrock. De laatste veronderstelling bleek
de JUlSte: natuurlijk was 't die aap van 'n
jongen weer! Wat had hij gedaan? Op de
manier van Vlissinger Michiel den toren van
buiten beklommen!! 'n Waagstuk om van te
rillen! De geestelijke leider der kostschool
wilde den knaap geen dag langer meer in
huis houden. Hij zond hem naar huis terug
met de voorspelling:
Mijn eerste kennismaking met „mormel
dieren" dank ik aan'n Duitsche thema.
Het was op de H.B S. Daar moesten we na
tuurlijk óók van het Duitsch in het Neder-
iandsch vertaien. Dat gaf dikwijls tot de
grappigste vergissingen aanleiding. Zonder
eenig gewetensbezwaar maakten wij van het
Duitsche „Kachel" een gewone kachel en
van „Jungfrau" 'n „freule!" Op zekeren dag
lazen wij, dat er in het Duitsche hoogge
bergte „Murmeltiere" leefden. In 'n hand
omdraai werden dat „mormeldieren!"
„Jullie hebt zitten slapen als mormeldie
ren!" hoonde onze léeraar. En toen begrepen
de slflnsten onder ons, dat we hadden moe
ten vertalen met „marmotten!" Sedert die
schooljaren is mij heel wat van het Duitsch
ontgaan; dat „Mormeltier" „marmot" is, kan
ik nooit meer vergeten!
„Juffrouw, wil je m'n marmotje eens zien?
't Is zoo'n aardig beestje!" zongen de
woonwagen-kinderen langs de huizen van
ons stille stadje. Eigenlijk zeiden ze geen
„marmotje", maar „barre-motje!" Het was
ook 'n bar bedrog! Deze „barremotjes" wa
ren Cavia's, Guineesche biggetjes, niet uit
Savoye/ Duitschland of Zwitserland, maar
uit Zuid-Amerika! De driekleurig gevlekte
„biggetjes" hebben in het dikke woorden
boek van Van Dale 'n slechten naam gekre
gen! „Uiterst domme diertjes," worden
ze daar genoemd- De échte marmotten, bijna
een halven meter lang, zijn lang niet dom!
„Slapen als 'n marmot!" Dat is hetgeen
iedereen van 'n marmot weet, dat ze 'n aar
dig slaapje kan doen! Dat gebeurt 's win
ters. Dan ligt 'n heel gezin bijeen in winter
slaap! Lekker op hooi neergevlijd, géén last
van tocht of koude, net of ieder lid der ge
achte knaag-familie schijndood is! Het hol
ligt voldoende beschut tegen water of
sneeuw! Niets kan er gebeuren! Pas wanneer
'n milde wind het naderend voorjaar aan
kondigt, wordt het stel wakker en betrekt
zijn zomer-kwartier, hóóg boven op den berg
gelegen.
Dat gaat niet zonder gevaar. De weg is
lang en overal loeren vijanden. Vossen en
arenden, marters en raven probeeren 'n jong
marmotje te pakken te krijgen. De oude die
ren zijn sterk; daar wagen ze zich niet zoo
licht aan! Is dan eindelijk het zomerverblijf
bereikt, dan graaft de marmot een hol uit,
diep en veilig, en voelt zich daar verder zoo
lekker als kip! De schildwacht waarschuwt
met schel gefluit tegen naderend gevaar!
Klaver en venkelkruid, het laatste vooral,
beloven overheerlijke maaltijden! De berg
beek levert volop water! En ergens in het
hol slapen de drie, vier nieuwe aanwinsten
van dien stam der marmotten! Hoe genoeg
lijk rolt het leven hier heen! Reizigers door
de Alpen of de Karpathen hebben hen op
hun bergtochten zonder eenigen twijfel be
zig gezien. Om dézen tijd van het jaar....
met gras maaien- De sterke, gele tanden bij
ten het af en brengen het in het winter
kamp. Alleen als het flink droog is.nat
gras komt niet in aanmerking! Wie houdt er
nu van 'n vochtig bed? Eér de gansche stam
van tien, twaalf leden zijn winter-kwartier
betrekt, worden zwakke of gewonde familie
leden met vereende krachten dood gemaakt!
De bergbewoners jagen de marmotten om
hun vet, hun pels, maar vooral om hun gele
knaagtanden. Deze worden als sieraad aan
den horloge-ketting gedragen. Hoe langer zij
zijn, hoe heftiger de trots van den gelukki
gen bezitter! Ik heb eens 'n verhaal gelezen
van 'n herder, die 's winters een slapende
marmotten-familie wou uitgraven. Met de
grootste moeite gelukte het hem dicht bij
het eigenlijke hol te komen. Op 'n gegeven
oogenblik stortte alles in. De man kwam om
het leven- Eerst na lang zoeken werd hij ge
vonden te midden van de doode marmotten.
De beroemde Lanfranc moest eens een
bezoek brengen aan Rouaan. In die oude
tijden was er natuurlijk geen sprake van
trein of auto. De reizigers bedienden zich
meestal van koetsen of rijpaarden. Lanfranc
zat te paard. Midden in een donker bosch
werd hij door struikroovers omsingeld. De
bandieten namen alles wat van hun gading
was. Daarna bonden zij hun slachtoffer aan
handen en voeten en lieten het zóó in de
struiken achter.
Lanfranc had daar allen tijd tot nadenken.
De nacht hulde den omtrek in duisternis.
Wat heb ik eigenlijk van mijn leven ge
maakt overpeinsde de ongelukkige. „Ik
heb menschelijke wijsheid nagestreefd, ver
gankelijk en begrensd. Maar om de wérke
lijke wijsheid heb ik mij nauwelijks bekom
merd. Ik kan niet eens bidden om Godes
hulp af te smeeken. Maar wanneer ik mocht
gered worden, dan wil ik de rest van mijn
leven aan God alléén wijden. In leven en in
sterven is Hij alleen genoeg
Tegen den morgen hoorde Lanfranc een
gerucht van verre stemmen. Keerden de roo-
vers weerom Of waren het gewone voorbij
gangers Hij begon uit alle macht te roe
pen. Maar de menschen hadden weinig lust
het dichte onderhout in te gaan. Tenslotte
deden zij het tóch, vonden den geboeide,
bevrijdden hem en gaven hem van hun
leeftocht.
„Kunt U mij ook het armste klooster van
Frankrijk wijzen vroeg Lanfranc.
„Dat is de abdij van Bec, vlak in de buurt.
De eerbiedwaardige Hellouin is er overste.
Armer klooster is er in heel den omtrek
niet
De H. Benedictus, Ordestichter.
Zij wezen den geredde den weg. Hij vond
pater Hellouin bezig met het bouwen van
een oven. Aanstonds begon hij den monnik
te helpen bij dezen zwaren arbeid.
„Wat is uw verlangen vroeg Hellouin.
„Ik ben Lanfranc. Ik zou met de wereld
willen breken. Kan ik monnik worden van
uw abdij
De pater gaf hem den H. Regel van Sint
Benedictus te lezen.
„Zoudt ge uw leven naar dezen H. Regel
willen en kunnen richten
„Met Gods hulp ja".
Lanfranc boog zich vervolgens diep ter
aarde kuste de voeten van den eerbiedwaar-
digen kloosteroverste. Hij hield woord en
werd later aartsbisschop van Kantelberg
(Canterbury), in Engeland.
Het standbeeld van den Nederlandschen
Michiel te Vlissingen.
„Je groeit op voor galg en rad. óf voor
een aanzienlijk ambt!"
Nóg twee keer werd de Duitsche „Michiel"
uit een pensionaat weggejaagd! In 1815
streed hij tegen de Fransche overheerschers!
Doch géén soldaat van Duitschland zou hij
blijven; hij werd soldaat van God! In 1823
wijdde de beroemde Bisschop van Regens
burg, Joh. Sailer, hem tot priester. Maar de
voorspelling uit het pensionaat moest nog
verder in vervulling gaan! 'n Aanzienlijk
ambt had God voor hem bestemd. In 1845
werd Melchior von Diepenbrock Vorst-Bis-
schop van Breslau; in 1850 Kardinaal.
Het is nooit netjes om kwaad te spreken
en zeker niet achter iemand z'n rug! Maar
onder ons gezegd en gezwegen: op school
was Koko nooit 'n arend geweest! De kanjers
van taalfouten op het bord van het circus
wezen dat trouwens duidelijk uit. Rekenen
ging nog wel, vooral de tafels beneden vijf,
maar tóal! Ho maar! Echt jammer! Later zal
Koko daar spijt genoeg van hebben!
Op zekeren dag zei de meester, met een
oogje naar den kant van Koko;
„De ééne helft van de klas slaapt; de
andere werktOm den meester te troosten,
stak Koko zijn vinger op.
„Meester, is het niet net andersom als u
zegt En de meester was niet eens blij met
dezen troost
'n Anderen keer liet de meester 'n schedel
van 'n hond zien. Het 'bot was opvallend
klein.
„Kinderen, hoe zou dat komen? Ja, Koko,
zeg jij het maar
„Meester, 't is zeker de schedel van toen
de hond nog jong was!" opperde Koko.
Mijnheer de Inspecteur kwam op school.
Dat maakte de kinderen stil. Niemand durfde
haast 'n antwoord te geven. Koko wèl
„Wel, m'n jongen, Koko geloof ik, niet
JuistVertel jij me nu eens hoe het komt,
dat Amsterdam zoo'n groote stad geworden
is
Als 'n pistoolschot zoo snel kwam 't ant
woord:
„Meneer, anders hadden al die menschen
er niet in gekund
Mijnheer de Inspecteur was een uiterst
hoffelijk man. Hij lachte dus niet. Maar
vroeg verder:
„In dit lesje gaat het over: stof. Geef eens
'n ander woord voor stof, Koko
„Modder, mijnheer!"
„Modder Is dat óók al stof?"
Zeker mijnheer! Stof is modder zonder
saus erin
Ja, van modder en stof had Koko ver
stand
„Hier staat: het waschwater was erg zacht.
Hoe zou je het hard kunnen maken, Koko?"
„Heel eenvoudig, mijnheer! Dan zet ik het
ir de ijskast bij den slager!"
Plotseling kreeg de meester in de gaten,
dat Koko op z'n pet zat. Niet op 's meesters
pet, maar op z'n eigen. De goede man besloot
het alziend oog van mijnheer den Inspecteur
vóór te zijn en gebood:
„Koko, breng die pet in de gang. Alles op
z'n plaats, hè
Koko gehoorzaamde. Lachend kwam hij
terug.
„Wat heb je te lachen
„O, meester, ik was blij, dat m'n hoofd er
niet onder zat op die bank!"
„Een pessimist is iemand".
Mijnheer de Inspecteur draaide zich even
om. Toen hervatte hij zijn vragen:
„Wanneer sneuvelde Karei de Stoute
„In 1477 knalde Koko. In jaartallen was
hij 'n kei.
„Wie waren zijn vijanden, Koko
„De haringen, meneer!"
„Ja, de haringen. Hij sneuvelde tegen den
hertog van Lot-haringen!"
De meester werd paars en daarna weer
bleek. De Inspecteur bleef gelaten.
„Ik lees hier op de aanplakbiljetten, dat
het treurspel: Gijsbreght van Aemstel zal
worden vertoond. Wat is het tegengestelde
van 'n treurspel
,,'n Blijspel, mijnheer!"
„Tien met 'n griffelEn waarin zit 'm het
verschil
„Soms is er geen verschil, mijnheer!"
i i"
li
„Ik bedoel: als er een blijspel gespeeld
wordt voor 'n leege zaal! Dan is het voor de
spelers even goed 'n treurspel
„En nu ten laatste: wat is 'n pessimist
„Iemand, die zich erg opgewekt voelt als
hij een sombere bui heeft en die heeft hij
bijna altijd
Mijnheer de Inspecteur wist genoeg. Bij
het weggaan, zei hij tot den meester:
„Die Koko is 'n zéér opmerkelijk leerling,
mijnheer, 'n zéér opmerkelijk leerling!"
Dat kon de meester niet ontkennen