kleine puzzles. VAN ALLERLEI DIEEEN. OPMERKELIJKE AVONTUREN VAN KOKO. ZATERDAG 1 OCTOBER 1938 DE H. FRANCISCUS VAN SALES EN DE ARMEN. HERTOG. oplossing der vorige "Waakzame hond Een Duitsche Michiel! MORMELDIEREN!" ina m ^^fegSPSrf-fc-vfeal St. Franciscus wees die grooter PUZZLES. Een zeer opmerkelijke leerling. LANFRANC EN DE STRUIKROOVERS. »ilHlH«"r.'l^ De H Franciscus van Sales (t 1622), bis schop van Genève, was altijd zeer milddadig jegens de armen. Zijn rentmeester dreigde de bisschoppelijke woning te verlaten; hij zag hfast leen mogelijkheid meer het huis te besturen. „U geeft meer weg dan uw in komsten bedragen, monseigneur verweet hij den Heilige. Deze nam een kruisbeeld van zijn schrijftafel en sprak: „U hebt gelijk, maar ik denk, dat ik onverbeterlijk ben! Hoe zou ik iets kunnen weigeren aan de lij dende broeders van Christus, die zich voor ons in dezen toestand heeft gebracht?" Christina van Frankrijk, prinses van Pie- mont, schonk den kerkvorst een kostbaren edelsteen. „Dien moet u nu eens-niet aan de armen geven", verzocht zij. „Mevrouw", sprak St. Franciscus, „dat be loof ik u, als de armen tenminste het gem niet behoeven". Het duurde niet lang, of het kleinood wer verpand en Christina schonk den biss een ander, mooier nog dan het eers ben een slechte bewaarder v:an voorwerpen", waarschuwde hij n°g- deze diamant ging naar het pa .1 Hendrik IV van Frankrijk wdde den prins der Ker^c eeren me beieefd van de hand. „Hoe meer geld later zal zijn». mijn verantwoording, toen toj. egn hQ_ Koning Hen van Genève steekt net zooveel uit boven mij, den koning, als ik zooveei onderdanen. Hij staat op het hoogtepunt der zedelijke grootheid". Tijdens een vormreis door zijn bisdom, werd de Heilige gedwongen een schuilplaats te zoeken tegen het slechte weer. Hij vond die in de hut van een eenvoudigen arbei der. De man zette den kerkvorst hard brood voor en verwees hem gedurende den nacht naar een bos stroo. Er was niet meer in de hut dan dat. De bisschop stelde de goede bedoelingen van zijn gastheer op hoogen prijs. Iemand beklaagde hem om het onge mak, dat hij had verduurd. „Vindt u het zóó erg?" vroeg St. Francis cus. „Deze arme menschen lijden heel hun leven gebrek. Waarom zouden wij het óók niet eens minder gemakkelijk hebben een paar dagen? We moesten ons gelukkig ach ten, dat wij mogen deelen in hun harde lot". Negentien letters stellen een bekenden prins uit de Vaderlandsche Geschiedenis voor. 3524 schoorsteenzwart. 681415; iemand dien men feestelijk ontvangt. 9101213; denkvermogen. I16197; vischhaak. I I131718; vroolijkheid. Op de kruisjes komt de naam van een dorp, gelegen op een Zuidhollandsch eiland te staan. Spijsverteringskanaal. Vloeistof, waarmee je schrijft. Schoorsteenzwart. Steile, harde rots. Zekere wollen stof. Inhoudsmaat. Metalen emmertje. De negende u-rc. Zangwijze. Welk woord wordt door de kruisjes voor gesteld? X 1 X 2 X 3 X 4 X 5 1. Romeinsch getalmerk voor 500; 2. de kist met de tafelen der Wet; 3. aan wien een koopman gewoonlijk verkoopt; 4. boomtak die in een anderen boom wordt gehecht om te groeien; 5- de helft van „twee pond"'. Leopold, de hertog van Lotharingen, be zat een beer. Het was een prachtig dier. Marco heette 't. De vorst had voor hem een ruim hok laten bouwen. Paar verbleef hij tijdens de winterkou. Op zekeren dag kreeg Marco bezoek. Van een anderen beer misschien? Neen, van een jongen. De knaap was over de bergen geko men. Hij wist geen raad meer van honger en kou. Het kasteel durfde hij natuurlijk niet in. Dan maar in het hok! Er was 'n opening om Marco gelegenheid te geven zich ook eens wat te vertreden. Door die opening kroop de uitgeputte zwerver naar binnen. Marco op hem af! Om hem een slag te geven met zijn verschrikkelijke klauwen? Heelemaal niet! Hij besnuffelde zijn gast eens en drukte hem toen heel voorzichtig te gen zijn warme vacht! Hè, dat was lekker. De arme drommel kwam weer heelemaal op verhaal. Den ganschen nacht bleef hij bij MarCo. Pas den volgenden morgen verliet hij het hok. Gedurende den dag probeerde hij werk te vinden. Maar dat lukte niet. De tijden waren slecht en in den winter is er toch nooit zooveel werk. als 's zomers! Wat was nu zoo leuk van dien ruigen beer? Dat hij een deel van zijn eten voor den jongen bewaarde. 'n Paar dagen ging dat zoo verder. Toen bemerkte de oppasser 's avonds een slapend kind in de pooten van den beer. Hij trad na der. Het dier begon hard te brommen. Het duldde verder niemand in zijn nabijheid. De oppasser liet hertog Leopold waarschu wen. De vorst kwam kijken met eenige hee- ren van zijn hofstaat. Ja, het was precies zooals de oppasser gezegd had: Marco had een pleegzoon aangenomen. Er werd eten neergezet. Sommigen bléven nog 'n paar uur. De beer bewoog zich niet. Kennelijk wou hij den knaap niet wekken. Pas tegen den morgen werd deze wakker. Hij schaam de zich voor al die toeschouwers en duchtte straf. De vorstenstraf. De vorsten uit die da gen hadden harde handen! Maar hij kreeg geen straf. Hertog Leopold liet hem verzor- gen in zijn kasteel. Die verzorging mocht echter niet meer baten. Na enkele dagen gaf de arme jongen den geest. Porseleinaarde; 1. paard; 2. Los of lynx; 3. ree; 4. nier. Kortgene. 1. kroot; 2. oxyde; 3. reeks; 4. tafel! 5. gerst; 6. eiber; 7. naald; 8. Engel. Epaulet. 1. e; 2. Spa; 3. kraai; 4. schuren; 5. dalen; 6. rem; 7. 't. De beroemde goudsmid en beeldhouwer, Benvenuto Ceiiini (.tsjei-ii-ni), woonde in de stad Florence. Hier vervaardigde hij de kostbare voorwerpen, die zijn naam wereld beroemd hebben gemaakt. Het spreekt van zelf, dat menige dief op 'n gelegenheid loer de om bij Cellini in te breken. Zekeren nacht drong er één tot de schatkamer door. Hij graaide in de kistjes met sieraden en stopte zijn zakken vol met goud en edelstee- nen. Plotseling sprong de waakhond op hem af. De dief trok zijn degen, maar hij kreeg geen kans het trouwe dier te raken. Integen deel! Het rende naar de slaapkamer van Cel lini en probeerde zijn baas te wekken. Dat lukte niet. Cellini snurkte boven alles uit! Toen sleepte de hond e dekens van het bed af. Dat hielp Cellini werd wakker! Hij joeg den waakzamen vriend de kamer uit en deed de deur op slot! Blijkbaar was hij niet ge steld op onderbreking van zijn nachtrust. De hond drong de schatkamer weer bin nen. De dief had onderwijl de plaat gepoetst. De hond volgde het nog warme spoor. Er gens op straat kreeg hij den inbreker te pakken. Die zette een keel op van wat-ben- je-me! „Help, help, 'n dolle hond!" Enkele gedienstige nachtbrakers, misschien óók wel langvingers, schoten te hulp en verjoegen den aanvaller. De dief bracht het gestolene in veiligheid! Cellini heeft er nooit meer iets van teruggezien. Een spreeuw had zijn intrek genomen in het nest van een zwaluw. Het stond leeg, en nu hoefde de spreeuw geen moeite voor een eigen nest te doen. Maar de zwaluwen kwa men uit de warme landen terug en eischten hun woning op. De spreeuw had evenwel voor de vertoogen der diertjes geen oor. Hij bleef kalm waar hij was, en antwoordde met heftige snavelstooten. De zwaluwen zochten hun makkers op. Er werd eèn vergadering belegd, 'n Telegraafdraad diende als zaal! Het was me een gekwetter van belang- Ein delijk kwam men tot een besluit! De eene zwaluw na de andere vloog heen om wat klei te gaan halen. En ieder spits snaveltje streek 'n kluitje klei langs de opening van het gestolen nest. De spreeuw bleef heel kalm zitten. Hij was niet gauw van zijn stuk ge bracht. Maar eindelijk werd het hem te be nauwd! Juist vóór de algeheele sluiting, wrong hij zich uit het nest en zocht een goed heenkomen. Het zwaluwpaartje nam daarna bezit van zijn rechtmatig eigendom. Een jager in Voor-Indië raakte verdwaald. Hij trachttte tevergeefs zich een weg door de dzjungel (wildernis) te banen. Goede raad was duur! Zijn vrienden zouden naar hem zoeken, maar wellicht zonder succes. En de wildernis was vol van gevarenPlotse ling hoorde hij eenig geritsel in het struik gewas. Hij hield zijn geweer gereed. Een tijger misschien? Een wilde olifant? Maar voor zulke groote dieren was het geritsel eigenlijk veel te zwak! Wat dan Het raadsel was spoedig opgelost: twee jonge tijgertjes kwam den vreemden gast een bezoek brengen! Dat was heel aardig van die diertjes! Zij besnuffelden dat rare beest met uiterste belangstelling. Hoe jammer! het had maar twee beenen! Dit wezen moest zich dood-ongelukkig gevoelen en verdiende medelijden. En wat had 't 'n harde voeten Heelemaal niet buigzaam of soepel. De jager van zijn kant kreeg schik in het geval. Hij aaide de tijgertjes achter hun oortjes, juist op dat plekje, waar ze het zoo graag hebben. Hij liet ze opspringen naar 'n touw. Hij gooide zijn opgerolden zakdoek te grabbel en dat was nog 't leukste van alles! De tij gertjes hadden nog nooit zoo'n prettigen na middag gehad. Hun moeder stond al 'n heele poos te kijken naar het koddige geval. Deze tweebeen scheen geen kwaad in den zin te hebben, dat was duidelijk. Zeker, hij had dien naren stok wel bij zich, met de hommels van den dood erin, maar hij deed niets met dien stok. Dat viel mee. De tijgerin sloop ge- ruischloos weg. Tegen den avond kwam zij terug met een neergeslagen hertje. Ja, het dier wist nu eenmaal niet anders. Dat lei ze aan de voeten van den jager neer. Deze maakte het beestje schoon en braadde het aan 'n haastig gebouwd spit. De tijger kwam nu ook opdagen. Het reusachtige roofdier hield zich zeer rustig. Blijkbaar beschouwde het den vreemdeling als iemand van de familie. Gezamenlijk gingen zij den nacht in. Onder zulke eigenaardige omstandigheden had de man nog wel nimmer 'n slaapje ge daan. Den volgenden morgen gingen de beide tijgers drinken aan de rivier. Hun logé volg den hen. Op deze wijze vond hij den weg naar zijn woonplaats gemakkelijk terug; deze lag aan dezelfde rivier. Hoe verbaasd waren zijn vrienden, toen ze hem gezond en wel vóór zich zagen. Zij hadden hem al doorgedaan. Na dien tijd heeft de man nooit meer op tijgers Willen schieten. Eén der ongemakkelijkste heeren, die ooit over talrijke volkeren tegelijk regeerden, was Dsjingis Khan 1200). De naam moet(?) zooveel beteekenen als: „de On wrikbare!" Heele landstreken werden door dezen woesteling in asch gelegd. Rusland en China vooral moesten het ontgelden. Geen wonder, dat talrijke stammen opstonden om zich tegen den gruwelijken dwingeland te verzetten. Bij zekere gelegenheid had een troep soldaten hem haast te pakken. Slechts met moeite en nood gelukte het den bende leider zich in een kreupelboschje te verber gen. Hij stond doodsangsten uit, dat men hem ontdekken zou. Gelukkig voor hem onge lukkig voor de menschheid streek er juist een groote oor-uil in dat boschje neer. Het dier bleef heel kalm zitten, ook toen het tal rijke gewapenden voohbij zag trekken. Uilen hebben zelden haast; misschien zijn ze ook daarom zinnebeelden der wijsheid „Dóór kan hij niet in zitten!" merkte de aanvoerder der soldaten op. „Anders was die uil al lang weg geweest!" De troep trok voort! 'n Uil had het leven van Dsjingis- Khan gered Elke jongen, elk meisje kent de geschiede nis van Michiel de Ruyter, die als knaap in den toren van Vlissingen klom! Altijd haantje-de-voorste bij het uithalen van gui tenstreken! De wanhoop van zijn leermees ters! En toch nog ééns geworden „der Staten rechterhand, de glorie van 't vervallen va derland!" Aan onzen Michiel moest ik denken, toen ik onlangs den levensloop las van Melchior von Diepenbrock, Aartsbisschop-Kardinaal van Breslau (f 1853). In zijn prille jaren. de wanhoop zijner leermeesters! Zij konden weinig of niets met hem beginnen! Ten einde raad stuurden zijn ouders hem naar een kostschool. Deze stond onder leiding van een priester. De goede geestelijke deed wat hij kaon om Melchior uit de hoogste boomen en de diepste kuilen te houden, maar telkens wist de onhandelbare knaap de waakzaam heid zijner verzorgers te verschalken! Dezen waren en daar hadden zij schoon gelijk in niet zuinig met strafwerk. Alleen Melchior ging z'n gang! In de buurt van de kostschool stond een grafelijk kasteel. Dat kasteel bezat, gelijk een kasteel past, een hoogen toren. In dien toren hingen de klokken van een klokkenspel. Zij lieten zich slechts zelden hooren. En dat vond Melchior beslist jammer. Hij had al heel wat keeren aan de toren-deur gemorreld. Met list geprobeerd den roestigen sleutel te pakken te krijgen! Zonder succes! De toegang tot de klokkenkamer bleef hem lekker ontzegd! Maar op zekeren Zondagmiddag keken de menschen uit de buurt verwonderd op! Waakten ze. .of was alles 'n droom? Leu tige wijsjes zwierven boven hun hoofden en die kwamen uit. den grafelijken klokken toren! Hoe kón dat? De deur bleek potdicht! De sleutel hing verder te roesten op zijn veilige plaats. En tócher werd onmis kenbaar gespeeld!! Een knecht van het kasteel trok de stoute schoenen aan, opende de torendeur en begaf zich naar boven. Van tweeën één: hier was toovenj in 't spel. óf: Melchior von Die penbrock. De laatste veronderstelling bleek de JUlSte: natuurlijk was 't die aap van 'n jongen weer! Wat had hij gedaan? Op de manier van Vlissinger Michiel den toren van buiten beklommen!! 'n Waagstuk om van te rillen! De geestelijke leider der kostschool wilde den knaap geen dag langer meer in huis houden. Hij zond hem naar huis terug met de voorspelling: Mijn eerste kennismaking met „mormel dieren" dank ik aan'n Duitsche thema. Het was op de H.B S. Daar moesten we na tuurlijk óók van het Duitsch in het Neder- iandsch vertaien. Dat gaf dikwijls tot de grappigste vergissingen aanleiding. Zonder eenig gewetensbezwaar maakten wij van het Duitsche „Kachel" een gewone kachel en van „Jungfrau" 'n „freule!" Op zekeren dag lazen wij, dat er in het Duitsche hoogge bergte „Murmeltiere" leefden. In 'n hand omdraai werden dat „mormeldieren!" „Jullie hebt zitten slapen als mormeldie ren!" hoonde onze léeraar. En toen begrepen de slflnsten onder ons, dat we hadden moe ten vertalen met „marmotten!" Sedert die schooljaren is mij heel wat van het Duitsch ontgaan; dat „Mormeltier" „marmot" is, kan ik nooit meer vergeten! „Juffrouw, wil je m'n marmotje eens zien? 't Is zoo'n aardig beestje!" zongen de woonwagen-kinderen langs de huizen van ons stille stadje. Eigenlijk zeiden ze geen „marmotje", maar „barre-motje!" Het was ook 'n bar bedrog! Deze „barremotjes" wa ren Cavia's, Guineesche biggetjes, niet uit Savoye/ Duitschland of Zwitserland, maar uit Zuid-Amerika! De driekleurig gevlekte „biggetjes" hebben in het dikke woorden boek van Van Dale 'n slechten naam gekre gen! „Uiterst domme diertjes," worden ze daar genoemd- De échte marmotten, bijna een halven meter lang, zijn lang niet dom! „Slapen als 'n marmot!" Dat is hetgeen iedereen van 'n marmot weet, dat ze 'n aar dig slaapje kan doen! Dat gebeurt 's win ters. Dan ligt 'n heel gezin bijeen in winter slaap! Lekker op hooi neergevlijd, géén last van tocht of koude, net of ieder lid der ge achte knaag-familie schijndood is! Het hol ligt voldoende beschut tegen water of sneeuw! Niets kan er gebeuren! Pas wanneer 'n milde wind het naderend voorjaar aan kondigt, wordt het stel wakker en betrekt zijn zomer-kwartier, hóóg boven op den berg gelegen. Dat gaat niet zonder gevaar. De weg is lang en overal loeren vijanden. Vossen en arenden, marters en raven probeeren 'n jong marmotje te pakken te krijgen. De oude die ren zijn sterk; daar wagen ze zich niet zoo licht aan! Is dan eindelijk het zomerverblijf bereikt, dan graaft de marmot een hol uit, diep en veilig, en voelt zich daar verder zoo lekker als kip! De schildwacht waarschuwt met schel gefluit tegen naderend gevaar! Klaver en venkelkruid, het laatste vooral, beloven overheerlijke maaltijden! De berg beek levert volop water! En ergens in het hol slapen de drie, vier nieuwe aanwinsten van dien stam der marmotten! Hoe genoeg lijk rolt het leven hier heen! Reizigers door de Alpen of de Karpathen hebben hen op hun bergtochten zonder eenigen twijfel be zig gezien. Om dézen tijd van het jaar.... met gras maaien- De sterke, gele tanden bij ten het af en brengen het in het winter kamp. Alleen als het flink droog is.nat gras komt niet in aanmerking! Wie houdt er nu van 'n vochtig bed? Eér de gansche stam van tien, twaalf leden zijn winter-kwartier betrekt, worden zwakke of gewonde familie leden met vereende krachten dood gemaakt! De bergbewoners jagen de marmotten om hun vet, hun pels, maar vooral om hun gele knaagtanden. Deze worden als sieraad aan den horloge-ketting gedragen. Hoe langer zij zijn, hoe heftiger de trots van den gelukki gen bezitter! Ik heb eens 'n verhaal gelezen van 'n herder, die 's winters een slapende marmotten-familie wou uitgraven. Met de grootste moeite gelukte het hem dicht bij het eigenlijke hol te komen. Op 'n gegeven oogenblik stortte alles in. De man kwam om het leven- Eerst na lang zoeken werd hij ge vonden te midden van de doode marmotten. De beroemde Lanfranc moest eens een bezoek brengen aan Rouaan. In die oude tijden was er natuurlijk geen sprake van trein of auto. De reizigers bedienden zich meestal van koetsen of rijpaarden. Lanfranc zat te paard. Midden in een donker bosch werd hij door struikroovers omsingeld. De bandieten namen alles wat van hun gading was. Daarna bonden zij hun slachtoffer aan handen en voeten en lieten het zóó in de struiken achter. Lanfranc had daar allen tijd tot nadenken. De nacht hulde den omtrek in duisternis. Wat heb ik eigenlijk van mijn leven ge maakt overpeinsde de ongelukkige. „Ik heb menschelijke wijsheid nagestreefd, ver gankelijk en begrensd. Maar om de wérke lijke wijsheid heb ik mij nauwelijks bekom merd. Ik kan niet eens bidden om Godes hulp af te smeeken. Maar wanneer ik mocht gered worden, dan wil ik de rest van mijn leven aan God alléén wijden. In leven en in sterven is Hij alleen genoeg Tegen den morgen hoorde Lanfranc een gerucht van verre stemmen. Keerden de roo- vers weerom Of waren het gewone voorbij gangers Hij begon uit alle macht te roe pen. Maar de menschen hadden weinig lust het dichte onderhout in te gaan. Tenslotte deden zij het tóch, vonden den geboeide, bevrijdden hem en gaven hem van hun leeftocht. „Kunt U mij ook het armste klooster van Frankrijk wijzen vroeg Lanfranc. „Dat is de abdij van Bec, vlak in de buurt. De eerbiedwaardige Hellouin is er overste. Armer klooster is er in heel den omtrek niet De H. Benedictus, Ordestichter. Zij wezen den geredde den weg. Hij vond pater Hellouin bezig met het bouwen van een oven. Aanstonds begon hij den monnik te helpen bij dezen zwaren arbeid. „Wat is uw verlangen vroeg Hellouin. „Ik ben Lanfranc. Ik zou met de wereld willen breken. Kan ik monnik worden van uw abdij De pater gaf hem den H. Regel van Sint Benedictus te lezen. „Zoudt ge uw leven naar dezen H. Regel willen en kunnen richten „Met Gods hulp ja". Lanfranc boog zich vervolgens diep ter aarde kuste de voeten van den eerbiedwaar- digen kloosteroverste. Hij hield woord en werd later aartsbisschop van Kantelberg (Canterbury), in Engeland. Het standbeeld van den Nederlandschen Michiel te Vlissingen. „Je groeit op voor galg en rad. óf voor een aanzienlijk ambt!" Nóg twee keer werd de Duitsche „Michiel" uit een pensionaat weggejaagd! In 1815 streed hij tegen de Fransche overheerschers! Doch géén soldaat van Duitschland zou hij blijven; hij werd soldaat van God! In 1823 wijdde de beroemde Bisschop van Regens burg, Joh. Sailer, hem tot priester. Maar de voorspelling uit het pensionaat moest nog verder in vervulling gaan! 'n Aanzienlijk ambt had God voor hem bestemd. In 1845 werd Melchior von Diepenbrock Vorst-Bis- schop van Breslau; in 1850 Kardinaal. Het is nooit netjes om kwaad te spreken en zeker niet achter iemand z'n rug! Maar onder ons gezegd en gezwegen: op school was Koko nooit 'n arend geweest! De kanjers van taalfouten op het bord van het circus wezen dat trouwens duidelijk uit. Rekenen ging nog wel, vooral de tafels beneden vijf, maar tóal! Ho maar! Echt jammer! Later zal Koko daar spijt genoeg van hebben! Op zekeren dag zei de meester, met een oogje naar den kant van Koko; „De ééne helft van de klas slaapt; de andere werktOm den meester te troosten, stak Koko zijn vinger op. „Meester, is het niet net andersom als u zegt En de meester was niet eens blij met dezen troost 'n Anderen keer liet de meester 'n schedel van 'n hond zien. Het 'bot was opvallend klein. „Kinderen, hoe zou dat komen? Ja, Koko, zeg jij het maar „Meester, 't is zeker de schedel van toen de hond nog jong was!" opperde Koko. Mijnheer de Inspecteur kwam op school. Dat maakte de kinderen stil. Niemand durfde haast 'n antwoord te geven. Koko wèl „Wel, m'n jongen, Koko geloof ik, niet JuistVertel jij me nu eens hoe het komt, dat Amsterdam zoo'n groote stad geworden is Als 'n pistoolschot zoo snel kwam 't ant woord: „Meneer, anders hadden al die menschen er niet in gekund Mijnheer de Inspecteur was een uiterst hoffelijk man. Hij lachte dus niet. Maar vroeg verder: „In dit lesje gaat het over: stof. Geef eens 'n ander woord voor stof, Koko „Modder, mijnheer!" „Modder Is dat óók al stof?" Zeker mijnheer! Stof is modder zonder saus erin Ja, van modder en stof had Koko ver stand „Hier staat: het waschwater was erg zacht. Hoe zou je het hard kunnen maken, Koko?" „Heel eenvoudig, mijnheer! Dan zet ik het ir de ijskast bij den slager!" Plotseling kreeg de meester in de gaten, dat Koko op z'n pet zat. Niet op 's meesters pet, maar op z'n eigen. De goede man besloot het alziend oog van mijnheer den Inspecteur vóór te zijn en gebood: „Koko, breng die pet in de gang. Alles op z'n plaats, hè Koko gehoorzaamde. Lachend kwam hij terug. „Wat heb je te lachen „O, meester, ik was blij, dat m'n hoofd er niet onder zat op die bank!" „Een pessimist is iemand". Mijnheer de Inspecteur draaide zich even om. Toen hervatte hij zijn vragen: „Wanneer sneuvelde Karei de Stoute „In 1477 knalde Koko. In jaartallen was hij 'n kei. „Wie waren zijn vijanden, Koko „De haringen, meneer!" „Ja, de haringen. Hij sneuvelde tegen den hertog van Lot-haringen!" De meester werd paars en daarna weer bleek. De Inspecteur bleef gelaten. „Ik lees hier op de aanplakbiljetten, dat het treurspel: Gijsbreght van Aemstel zal worden vertoond. Wat is het tegengestelde van 'n treurspel ,,'n Blijspel, mijnheer!" „Tien met 'n griffelEn waarin zit 'm het verschil „Soms is er geen verschil, mijnheer!" i i" li „Ik bedoel: als er een blijspel gespeeld wordt voor 'n leege zaal! Dan is het voor de spelers even goed 'n treurspel „En nu ten laatste: wat is 'n pessimist „Iemand, die zich erg opgewekt voelt als hij een sombere bui heeft en die heeft hij bijna altijd Mijnheer de Inspecteur wist genoeg. Bij het weggaan, zei hij tot den meester: „Die Koko is 'n zéér opmerkelijk leerling, mijnheer, 'n zéér opmerkelijk leerling!" Dat kon de meester niet ontkennen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1938 | | pagina 1