HET VIJFDE LUSTRUM HET R. S. C. VAN Jan Pietersz. Coen op het tooneel. Herdenking in de aula van Handelshoogeschool. de burgerlijke stand. VRIJDAG 11 NOVEMBER 1938 OPTOCHT DOOR DE STAD. De Lustrnmrede. TILBURG EN ROTTERDAM. mÊÊÊÊmÈ 1 kotterdam. Lustrumspel van het Rotterdamsch Studenten Corps. Belangstelling der economisten voor het koloniale probleem. Embleem van 't R.S.C. met de spreuk van J. P. Coen. hooger onderwijs. GISTEREN was de dag van de eigenlijke interne viering van het vijfde lustrum van het Rotter- damsch Studentencorps. Reünisten en studenten begaven zich in stoet naar het gebouw van de Hoogeschool, waar in de aula de president van den Senaat van het corps een lustrumrede hield en voorts veel sympathieke woorden aan het R. S. C. werden gewijd. Tien November was de dag, waarop voor het eerst college werd gegeven in 1913. Deze gedenkwaardige datum werd derhalve be stemd voor de meest officieele viering van het lustrum. 's Middags van half een tot half twee had de stadsbeiaardier, de heer Ferd. Timmer mans, studentenliederen en Nederlandsche liederen van het stadhuiscarillon laten klin ken, mede ook met het oog op de aanwezig heid van de reünisten, oud-studenten van de H. H. S., die 's middags aanzaten aan een gemeenschappelijke lunch in de Sociëteit Hermes. Vandaar had omstreeks half drie de groote uittocht naar de Handelshoogeschool plaats. Paarden met pluimen stonden gereed, mits gaders het muziekkorps van „Hermandad", om den stoet fleur en kleur bij te zetten. De stoet werd geopend met een eerewacht van zes ruiters, van wie de voorste het corps vaandel met zich voerde. Achter het nu vol gende muziekcorps ging een achttal open rijtuigen, waarin oa. de senaat en prof. Polak hadden plaats genomen, benevens le den van de reunistencommissie. Te voet volgden tenslotte de oud-leden en de leden in de volgorde van hun jaren. Het spreekt vanzelf, dat deze stoet veel belangstelling trok. Langs de route, welke via de Mathenesserlaan en de Rochussen- straat leidde, hadden vele particulieren de driekleur uitgehangen. De tot aula bestemde zaal van de H. H. S. had door bloemen en groen een feestelijk aanzien gekregen. Links aan een met roode kaarsen getooide groene tafel nam de senaat plaats, onder het staande zingen van het Io Vivat, rechts waren de hoogleeraren en leden van de besturende colleges gezeten. In de zaal hadden verschillende autoriteiten plaats genomen, alsmede besturen van andere stu- dentenvereenigingen. De president van de lustrumcommissie, de heer H. A. Eekhoff, leidde den president van den corpssenaat, den heer J- M. Fehmers, in, aan wiens rede wij het volgende ont- leenen: Rede van den senaatspresident van het R. S. C. jaar kunnen verdwijnen. Wil men werken door middel van de bestaande arbeiders-, boeren- en studentenkampen, dan is het reeds een stap in de goede richting. Beter zou nog zijn het verplichten van een leven gedurende een bepaalde periode onder gelijke omstandigheden en moeilijkheden, zoodat wij hen leeren kennen, voor wie wij de ver plichting èn het voorrecht zullen hebben, te mogen arbeiden. Begrip sluit wantrouwen uit. Ik ben blij, dat de beroemde jaarlijksche St. Nicolaas collecte, die tot dusver een 60.000 opbracht, bij ons den goeden wil aan wezig doet vermoeden. Na woorden van welkom, in het bijzonder tot den vertegenwoordiger van burgemeester Oud, herdenkt de president van den senaat van het R. S. C. het overlijden van mr. P. Droogleever Fortuyn, eerelid, curator van de N. H. H. Hij erkende steeds de moeilijkheid die het Corps ondervindt door den invloed der groo te stad, waarin het met een klein aantal leden is gevestigd. Aan den anderen kant wees hij als een goed vriend, die dat zeggen mocht, op de noodzaak het uiterlijk vertoon in de Gemeente te beperken, daar de beteekenis hiervan door een groot deel der bevolking niet zou worden verstaan. Voor wat hij ons bracht, zijn wij hem dankbaar. Wij hopen vervolgde spr. dat het R.S.C. voor hem heeft gegolden als iets, waarop hij trotsch kon zijn, omdat het luister bijzette aan de Ge meente. Hij ruste in vrede. Ook in den kring der honorair senatoren ontstond een leegte. Wat Jhr. L. C. M. van den Bosch voor het Corps deed, zal vooral aan tijdgenooten duidelijk zijn. Ook wij waardeeren den arbeid van bouwers aan het fundament, dat gedoemd is eeuwig een grond slag te blijven, zonder dat ooit een afgewerkt geheel daarop verschijnt. Wij eeren de na gedachtenis van wie daaraan medewerken. Beide herdenkingen werden staande aange hoord. Er valt niet te beschrijven, vervolgde de heer Fehmers, wat een Studenten Corps wil zijn. Wat het beteekent zal vermoedelijk onbeantwoord blijven. Gelukkig behoeft nie mand om redenen van stoffelijken aard zich het voorrecht van het Corps-lidmaatschap te ontzeggen. Voor de vestigers van het R.S.C. is het een voldoening, voor de tijdgenooten een gerust stelling, om te weten, dat hetzelfde kompas na 25 jaar nog dienst doet. Als belangrijkste grondslag is daar de sfeer, die het Corps zijn leden eigen maakt, het optreden, de houding, die het verstrekt. Daarmede geeft het een volkomen beeld van vrijwillige ordening. Er wordt verweten, dat het corps zich bui ten de maatschappij stelt. Dit verwijt zou op zijn plaats zijn, wanneer de leden tot afzon dering werden gebracht om minder nobele redenen. Geen zelfzucht, maar het bewust zijn van hun toekomstige verplichting leidt tot een afzondering. En tegen het verwijt van een onttrekken aan hun taak tegenover den medemensch wilde spr. ten sterkste protes teeren. Het corps toonde steeds te willen vol doen aan wat door den Staat in feite of zelfs uitsluitend moreel werd geëischt. Voor een actief politiek gedrag is geen plaats. U zult mij veroorloven hier vervolgde spr.te wijzen op een leemte in onze vor ming, die wij gaarne zagen opgevuld en waar wij zelf weinig aan kunnen doen. Wan neer de studie aan de N.H.H. als een maat schappelijke wordt beschouwd, wanneer wij de bereidheid tot dienen erin willen leggen, dan is een aanraking met de volksklassen noodzakelijk. Ik bewonder zeer de studie richtingen, die in hun programma verplicht verblijf onder* en onmiddellijk contact met de arbeidersgroep hebben opgenomen. Naar mijn gevoelen zou voor zulk een doel de tot op heden lang niet altijd vruchtdragende ■tage in de practijk gedurende het eerste Bijzonder van het R.S.C. verwacht men wel, dat het zich naar de andere Corpora richt. De verleiding moet wel groot geweest zijn, een copie der bestaande corpora tot stand te brengen. Niemand zal er een be zwaar in zien, dat de naam en sommige in stituten aan toestanden elders zijn ontleend. Studentenleven is ten deele onafhankelijk van de plaats waar het zich afspeelt. Sinds de oprichting deden wij wat naar onze mee ning het meest gewenscht was; wij droegen zoodoende bij tot de vorming vein een zelf standig type Nederlandsch student. In dit opzicht noemde spr. vooral de ont wikkeling na 1931 karakteristiek. De fusie met den Rotterdamschen Studentenbond heeft verstrekkende gevolgen gehad, al zijn deze dan ook ten deele anders geweest, dan de voorstanders der éénwording meenden te moeten verwachten. Thans vallen de invloed der fusie en de verdiensten ervan beter te beoordeelen dan vijf jaren geleden. Wij blij ven Prof. Polak, den bewerker van de fusie, erkentelijk. Dank zij hem leerden wij onder welke voorwaarden het studenten Corps in derdaad als eenig door de Hoogeschool aan vaardbaar is. Bij hun oprichting vonden de bonden met recht een steun in den toenmali- gen, te hoogen, spielzieken levensstandaard der Corpora. Nu de overwinning van 't Corps karakter is gebleken bij volkomen gelijk waardig tegenover eikaarstellen der partijen, is de overdaad van den Bond meende spr. bewezen. De jarenlange strijd tusschen de verschillende colleges heeft tenslotte in het juist afbakenen van eikaars rechten zijn einde gevonden. De groote verdeeldheid deed aan het Corps geen afbreuk, als wilde het zoo zijn kracht bewijzen. In het najaar 1932 werd het officieele in teracademiaal contact weer hersteld. De fusie had alle betrekkingen doen afbreken. Men koos de aanraking met de op heden genoem de bevriende Corpora. Er ligt zoo'n moreele steun in het zich één voelen met deNeder- landsche studentenwereld, dat elk uitstel j van nadeel voor ons Corps zou zijn geweest. Inmiddels zijn de bezwaren groot tegen den huidigen vorm van samenwerking. Er kend door de andere Corpora is het R.S.C. nog steeds niet. Practisch is de verhouding tusschen onze Corpsleden en die van andere Hoogescholen en Universiteiten even goed of even slecht als tusschen de laatstgenoemde onderling. Voor de sportaangelegenheden en de buitenlandsche betrekkingen bezitten wij in de Rectorenvergadering een stem. Slechts tot de gezamenlijke lustrumviering en het dusgenaamd ideëel contact der vijf oude Cor pora is het R.S.C. niet toegelaten. Het deel nemen aan de gewone betrekkingen gedu rende de Lustra zou trouwens voor ons Corps financieel niet mogelijk zijn, maar deelname op een bescheiden schaal zou kunnen ge schieden. Spr. noemde het bijzonder prettig, over meer dan vijf jaren heen te mogen zien. Het huidige geslacht kan zoo zijn dankbaarheid toonen, voor wat juist de oprichters deden. Er zijn er die het studentenleven zien als een verspilling van den tijd voor studie be stemd. De cijfers toonen aan, dat het Candi- daatsexamen gemiddeld drie maanden eerder door het Corpslid wordt gedaan. De uit komst voorts, dat over de eerste vijf jaar 68 pet. der Corpsleden het cand. examen be reikte, tegen 50 pet. der niet-Corpsleden, toont aan aldus spr. den grooten in vloed van den omgang met veel studenten in dezelfde studierichting. Hoe juist hebben allen gezien, die den stoet tot de oprichting van de N. H. H. ga ven. De pactijk toont, dat een ruime vraag naar onze afgstudeerden bestaat. Niet alleen de doctorandi, maar zelfs de candidaten on der de Oud-Corpsleden vinden nog redelij ke betrekkingen. De Handels-Hoogeschool ontwikkelde zich van direct op de practijk voorbereidend tot versterkster van een al- gemeene wetenschappelijke basis. Haar voedsterlingen zullen nu minder snel in het bdrijfsleven zijn ingewerkt dan vroeger. Toch zullen zij op den duur, eenmaal in het bezit van de kennis, die alleen de practijk geven, een grooten voorsprong bezitten op nen, die zich de geestesvorming door de Hoogeschool en de karaktervorming door het corps niet op andere wijze eigen kon den maken. Wij willen niet graag ergens willekeurig terecht komen. Bij voorkeur zijn wij daar, waar onze capaciteiten ons het meest op de plaats doen zijn. Zoo is het te begrijpen, dat wij een nauw contact waardeeren van onze hoogleeraren met het bedrijfsleven in den meest ruimen zin van het woord. Door anderzijds deze aanraking te steunen, dienen regeering, nijverheid en handel tevens zich zelf. Voor de sterk noodige verbinding tusschen hoogleeraren en studenten doet de overvloed der studeerenden en het gering getal pro fessoren ons inmiddels wel vreezen. Vandaar dat ook de studenten den financieel gunstl- gen gang van zaken aan de Hoogeschool gaarne zagen uitgedrukt in een toeneming van het Hoogleeraren-Corps Maar niets zal helpen, wanneer niet bui ten het wetenschappelijk contact om de student aan den hoogleeraar bekend kan worden. Heden heerscht in het geheele corps een sfeer van bevestiging der vormen. Het eer ste vraagstuk waar ieder mee in aanraking komt is de groentijd. Laten wij het erover eens zijn zei spr. dat, al noemt men het instituut nu novitiaat of kennismaking de idee toch blijft êestaan.. Het worden zoo als je bent, het afwerpen van allen schijn zal den eerbied voor de eigen persoon minder aantasten, naarmate de correcties meer hun noodzaak in de onafhankelijkheidsverhou ding schijnen te vinden. In plaats van de menschelijke waardigheid aan te tasten, laat de Groentijd ze juist volkomen gaaf; slechts wat opgelegd is, wordt afgenomen. Groenschandalen, die ik met u afkeur, vonden te Rotterdam niet plaats. De bescher ming door Curatoren, waarop telkens de memoriën van Antwoord aandringen, was overbodig. In het verder verloop van het corpsleven blijkt, dat tike beweging in dit corps meer het werk van enkele individuen, dan van een vast aaneengesloten groep is Met de per sonen verdwijnen dan ook sommige gedach ten en strevingen. De oorzaak ligt in het Sprekende over de onderafdeelingen, be-, treurde spr. het, dat op' „de Blaauwe Aco leyen" het woord dispuut-vereeniging niet meer van toepassing kan worden geacht. Ik vermoed, vervolgde hij dat de oorzaak moet worden gezocht in het tekort aan fan tasie. Men noemt, in strijd met de waar heid, onze studie materialistisch. Menigeen schijnt daardoor te worden aangetrokken en zoo treedt belleterie evenmin in het Rotterdamsch Studenten Blad of in den Al manak op den voorgrond. Uiteraard besteden wij onze eerste aan dacht aan het belangrijkste: het interne le' ven. In het inwendig leven neemt de Sociëteit een overheerschende plaats in. De geste van het Handels-Hoogeschoolfonds 1920 nu 3 jaar geleden gepleegd, waardoor het ge bouw aan den Eendrachtsweg door ons be woond kon blijven, geeft aanspraak op aller erkentelijkheid. De Sociëteit wist zijn aan zien in het corpsleven onverminderd te handhaven. Spr. herdacht met genoegen hoe vele ma len H. M. de Koningin de Rotterdamsche Studentenwereld vergunde, de aanhankelijk heid tot Vorstenhuis en Vaderland te too nen en gaf uiting-aan zijn groote waardee ring voor de komst van Z. K. H. Prins Hen drik bij het Lustrumspel in 1933. Voor de krachtige medewerking der ge meente bij het inwilligen der talrijke ver zoeken, zegde spr. het orgaan en de amb tenaren persoonlijk dank. Voorts hoopte hij, dat in de komende periode mag duidelijk worden, hoe de student de aanraking met de burgerij waardeert. Hij heeft een ding met den burger gemeen: de liefde voor de moe derstad Rotterdam. Aan mr. P. J. Oud, burgemeester van Rot terdam, is het eerelidmaatschap van het Rotterdamsch Studenten Corps door den Senaat aangeboden, welk eerbewijs werd aanvaard. Spr. noemdt dit eerbewijs er één in de hoop der toekomst en heette vanuit deze eerste openbare senaatsvergadering na zijn benoeming burgemeester Oud in het Rotterdamsch Studenten Corps welkom. Wij willen graag vervolgde spr. dat ons decorum wordt geërbiedigd, en dat de zin ervan wordt begrepen door ieder in en buiten het Studenten Corps. De daardoor ontwikkelde houding moet natuurlijk wor den vervolmaakt in de meest plechtstatige omgeving, waarin we als student komen. Uit naam der studenten verzoek ik op de sfeer en het vertoon der Hoogeschool be zuiniging geen invloed te doen hebben. De spoorstudent vindt zijn tegenhanger m wie uit onverschilligheid of lakschheid, zon der bewustzijn van wat hij behoort te ont wikkelen, buiten het studentenleven blijft staan. Maar anderen missen wij evenzeer. Het Studenten Cops is steeds sterk vooruit- gebracht door wie uit een academische om geving kwamen. Zij schijnen van nature meer gevoel voor de verhoudingen te bezit ten. Wij zouden gaarne zien, dat de econo mie een grootere aantrekkingskracht voor hen bezat. Mogelijkerwijs speelt het feit van het doc toraal examen zonder een daaraan verbon den titel een roL Mede dus in het belang van het gehalte der studenten moge ik een pleidooi leveren voor het invoeren van een titel, waarvoor econoom al zeer geëigend lijkt. Het corps blijft zichzelf beschouwen als verschillend van de vereenigingen en geeft niet toe, dat zijn hoofdtaak door een ander instituut zou kunnen worden vervuld. Ten laatste zijn wij betoogde spr. op het punt van uitgang teruggekomen: dat gene wat het corps het naast staat: zijn le den en oud-leden.. Wie beweerden dat de geest van ons corps toeliet zonder over matige inspanning de viering tot stand te brengen, hadden gelijk. Mogen zoo besloot spr. ook wie nu student zijn beseffen, dat intellect zonder persoonlijkheid een voos bezit is. Moge ieder komen tot een peil, waarbij men zich kan veroorloven, de mentaliteit van meer be lang te achten dan de prestatie. Daarnaast zij echter de overtuiging aanwezig, dat het corps hun alleen door eigen arbeid iets van zijn waarden wil afstaan. Wij zijn verheugd, dat uit elke omgeving oud-leden van eiken leeftijd hier zijn gekomen, bereid om de waarheid van deze woorden te bewijzen. Ik noodig u uit met ons het feest te vieren van het vijfde lustrum, dat ik voor het Rotter damsch studenten corps geopend verklaar. Na deze met aandacht gevolgde rede wees de rector-magnificus; prof. dr. Z. W. Sneller, op de goede verstandhouding tusschen den academischen- en den corpssenaat, welke in de laatste weken nog verstevigd is gewor den. Spr. ging op enkele punten van de juist uitgesproken rede nader in, er voorts op wijzende, dat dit lustrum een demonstratie beteekent van uiterst kunnen. Met de aan bieding van een drietal aschbakken met inscriptie voor de sociëteit en een „Lang le ve het R. S. C." besloot spr. zijn toespraak. Waarop de heer Fehmers namens het R. S. C. een grafiek aanbood aan de H. H. S., be helzende statistische gegevens over de studie aan die school en vervaardigd door'een tien tal studenten. Namens de besturende colleges schetste mr. Jacq. Dutilh een viertal verhoudingen van het corps tot de studie, tot de burgerij, tot de Rotterdamsche Studentenwereld en van het bestuurscollege tot het corps. Spr. bood een luchter voor de senaatskamer aan. Mej. Snell sprak nog namens de Vrouwe lijke Studenten, eveneens een aschbak aan biedend, waarna ten slotte nog het woord voerde de president van de Reuniecommis- sie, de heer B. A. Paulie Wilkens. De heer Fehmers heeft de bijeenkomst ge sloten, waarna er gelegenheid was den se naat van het corps te complimenteeren. De „Nieuwe Koerier" wijst op het oordeel, dat prof. Sneller, de Rector Magnificus van de Rotterdamsche Handelshoogeschool, gaf over de zuster-instelling te Tilburg: „Het valt ook voor den andersdenkende te waar deeren, dat het Roomsch-Katholicisme, dat een eigen maatschappij-beschouwing ont wikkelde, ook een eigen instituut ter beoefe ning der economische en sociale weten schappen in het leven riep". Het blad schrijft: Deze betuiging van waardeering in dat oogenblik door den rector der Rotterdam sche hoogeschool wordt door de katholieken van Nederland, zooals vanzelf spreekt, op hoogen prijs gesteld en dankbaar aanvaard. In zuiver wetenschappelijke kringen dus waar men het best en het ruimst kan oor- deelen komt de erkenning en waardeering van het katholieke standpunt in deze vroeger dan in sommige politieke kringen, waar de blik beneveld blijft en men de oprichting eener katholieke economische hoogeschool in het belachelijke meent te mogen trekken door spottend te vragen, of het katholicisme ook al in den handel een afzonderlijke plaats inneemt en of katholieken anders handel drijven en cijferen dan anderen. Prof. Sneller heeft die in vergaderingen en dagbladen oreerende politici er fijntjes tusschen genomen door zijn waardeering uit te spreken voor de oprichting van een zus terinstelling, zooals hij haar noemde, met de katholieke maatschappij-beschouwing als grondslag voor de beoefening der economi sche en sociale wetenschappen. Ook volgens prof. Sneller is er verschil tusschen het onderwijs van de handelshooge- scholen te Rotterdam en te Tilburg. Rust de tweede op de katholieke maatschappij-be schouwing, de eerste heeft een ander uit gangspunt, dat van alle neutrale onderwijs in Nederland. Uit de verklaring van prof. Sneller volgt tevens, dat hij de katholieke hoogeschool te Tilburg voor katholieken de meest geschikte hoogeschool moet achten. Een katholiek volgt immers de katholieke maatschappij-be schouwing, de katholieke beginselen. Dit versterkt ons in de overtuiging, dat de staat ons onrecht doet, wanneer hij vergt, dat de katholieken zonder staatshulp hun eigen economische hoogeschool bekostigen, terwijl zij als belastingbetalers hun aandeel hebben te dragen in een voor hen als katho lieken niet geschikte neutrale hoogeschool. De regeering heeft de gelijke rechten voor de verschillende richtingen op onderwijs gebied erkend, toen zij voor het lager onder wijs de financieele gelijkschakeling invoerde. Van de gemeenten eischt zij zelfs, dat zij nauwkeurig aan de bijzondere scholen in verhouding evenveel geven als aan haar openbare. De katholieken zijn daarom in hun recht, wanneer zij van de regeering verlangen, consequent te zijn en het onderwijs in zijn verschillende geledingen gelijkmatig te be handelen. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die de rede van prof. Snel ler aanhoorde, trekke er zijn conclusie uit. cvttttWD J. B. Janssen jm. 29 J. en E. van Belle jd 21'j. - J. M. Klippel jm. 26 j. en A. Lagerwaard jd. 28 j. A. A. van Kluiven jm. nT7n w. L. van der Jagt jd. 22 j. - J. C. Kooeie jm. 2 lj. en J. T. van den Berge jd. 21 1 Chr. van Leeuwen jm. 25 j. en M. Blonk jd. 23 j. M. Th. F. Peskens jm. 26 j. en J. Noorlander jd. 23 j. W. de Ruiter jm. 21 j., en J. C. Bak jd. 21 j. D. H. Schaap jm. 22 j. en U. van Belle jd. 22 j. J. A. Stipsen jm. 26 j. en G. Eikerhout jd. 26 j. J. Ullersma ]m. 31 j. en A. Breedveld jd. 24 j. H. C. van Veen jm. 24 j. en E. Tobeck jd. 2 Oj. H, Verschoor jm. 25 j. en A. C. van der Klooster jd. 20 j. E. H. J van Vliet jm. 26 j. en L. Eibers jd. '21 J. Th. Wittenberg jm. 35 j. en M. Hof jd. 23 j. C. Zwetheul jm. 27 j. en S. Volaart jd. 28 J. G. Boer wedr. 50 j. en L». Groeneveld jd. 37 j, A. J- de Geus jm. 26 j. en J. S. Duif jd. 25 j. H. den Hartog jm. 2 3j. en A. P. Schepers 1d 25 J. J Jonker jm. 23 j. en P. Vreugdenhll ?d' 20 j. J.' O. M. Kila jm. 29 j. en F. de Bruin ■jj' 25 j. C. A. de Ryke jm. 24 j. en M. C. Lindeman jd 24 j. H. N. van den Bosch jm, 25 1 en A. J. Stolk jd. 25 j. - J. Cornelisse jm. 2° i en A. van der Neut jd. 20 j. M. H. van Diest jm. 24 j. en A. A. Buitendijk jd. 28 j - J. Doense wedr. 42 j. en J. E. van Ep ges. 44 j. P. Groenewegen jm. 24 j. en F W. Rietveld het De vertolkers van de beide hoofdrollen in het lustrumspel „Jacatra" van R.S.C. mej. C. Valkenburg als Janna Stevens 'en N. J. van Lessem als J. P- 'oen Aan Jan Pieterszoon Coen dankt Neder land voor een groot gedeelte zijn koloniaal bezit; het corps van de Nederlandsche- Han dels-Hoogeschool sinds deze week omge doopt in Economische Hoogeschool dankt aan dezen koenen zoon van Hoorn zijn wa penspreuk en dies heeft men vijf-en-twintig laar volgehouden en niet gedispereerd. De figuur van dezen eersten grooten Nederland- schen kolonisator is in de Rotterdamsche studentenwereld een populaire geworden en zijn levensgroote beeltenis met dien strengen doorvorschenden blik en de vastber d mond prijkt als die van een het gebouw der hoogeschool. By het vijfde lustrum van het Rotterdamsch Studenten Corps is er echter méér gebeurd. Jan P - zoon Coen is ten leven gewekt. In de vooropgezette bedoeling heeft het niet gelegen, maar een uitgeschreven prijs vraag voor een lustrum-tooneelspel had tot resultaat, dat een stuk werd gekozen, waarin Jan Pieterszoon Coen de hoofdrol speelde en zijn arbeid tot opbouw van ons koloniale Rijk in de Indiën werd geschetst. En deze eerste stap eenmaal gezet, kwam men er toe deze geheele vijfde lustrumviering in het teeken van dien grooten kolonisator te plaatsen In den Grooten Schouwburg werd gister avond dit lustrumspel, „Jacatra geheeten, voor eene uitgelezen schare Rotterdammers vertoond als een hulde aan den man, die, omringd door vele vijanden en verstoken van de noodzakelijke hulpmiddelen, eenmaal schreef: „Dispereert niet, ontsiet uw vyanden hinderen noch deeren, wandt Godt met ons is, en trect de voorgaende misslagen in geen consequentie, want daer can in Indiën wat groots verricht worden". Toch een eigenlijk lustrumspel in den ge- bruikelijken zin van het woord, was dit tooneelspel van A. den Hertog niet te noe men. Niet slechts, omdat het niet de gelegen heid bood een groot deel der studenter.ge- meenschap bij de opvoering te betrekken, doch veel meer, omdat bij de gekozen stof de arbeid en beteekenis van Coen, als grond legger van ons koloniaal bezit, eigenlijk als een bijkomstigheid wordt behandeld en de intrige is opgebouwd op eene breed uitge spannen historie van compagniesdochters, die door Coen uit Holland waren gehaald om de Hollandsche nederzetting in Batavia, het oude Jacatra, voor uitsterving te behouden. Zonder vrouwen was het mogelijk ge weest een deel van Indië te veroveren, doch zonder vrouwen liet zich daar geen kolo niaal rijk opbouwen. De Heeren Bewindheb bers van de Oost-Indische Compagnie had den daarvoor echter weinig belangstelling en Coen heeft moeten vechten om het zoo ver te krijgen, dat eindelijk fatsoenlijke vrouwen en niet het onderwereldje van die dagen, dat met het spinhuis e.d. had kennis gemaakt, naar Indië werden gestuurd om de kolonie te doen voortbestaan. Hoewel deze strijd van Coen tegen de Heeren Zeventien een zeer bewogene is ge niet,6 daeren iater werelt niet dat ons can weest, heeft de schrijver in zyn spel daar toch eigenlijk niet het dramatisch effect ge zocht, doch in het conflict met en de desillu sie over de vrouwen, welke hij toegewezen kreeg en die handelden tegen zijn grootsche gedachte: de opbouw van een achtbare ge meenschap in de kolonie. Tot een volledige ontknooping van de ge stelde intrige komt de schrijver niet. Hij stelt naast elkaar als hoofdpersonen Jan Pieters zoon Coen en een zekere Janne Stevens, eene niet-historische figuur, als de personificatie van de vrouw, gelijk Coen zich die wenschte, maar die juist daardoor met den dictatorialen kolonisator in conflict kwam. Als vrouw stelt zij als voorwaarde liefde voor den man, met wien zij zal moeten trouwen. Hoewel zij zich zelve in het schijnbaar onvermijdelijke schikt, blijft zij voor dit recht strijden in haar omgeving. Dit heeft tot gevolg, dat een meisje in Coen's huis. tot een daad k° welke Coen op de meest rigoureuze wij meent te moeten straffen. In deze des voor den grooten man, deze smet op huis, ligt nahjurlijk het dramatisch noog punt. Maar zoo scherp en met die het essentieele in de dramatise ling heeft Den Hertog zyn toone j* 1 ook weer met geschreven. van handel en wandel, geR* hy zeü:2«n stuk oorspronkelijk noemde, en in dit beeld komt het geschetste conflict slechts als een incident naar voren, een der vele, die Coen zouden hebben kunnen doen wanhopen ooit zijn doel te bereiken, doch zyn couragie niet hebben vernietigd. Dezen indruk, welke de lezing van Den Hertog's werk bij ons naliet, heeft de opvoe ring van het spel gisteravond bevestigd. Het een na het ander tafereel bracht ons een stapje nader tot het einde van deze histori sche vertelling in dialoogvorm geschreven. Er viel menig goed stukje tooneel te bewon deren, stukjes met puntige samenspraken, met interessante onderwerpen, die door den regisseur Eduard Verkade heel knap in scène waren gezet. Den Hertog is evenwel voortdurend meer romancier, dan drama turg gebleven en komt dan na vele up and downs in zijn spel tot een slot, dat ook bij een sterker spel, dan men van studenten mag verwachten, niet zou hebben gepakt. Het gaat er natuurlijk om, uit welken ge zichtshoek men zoo'n spel bekijkt, als too neel moge het niet bijzonder sterk te noemen zijn, dit sluit niet uit, dat de figuur van den grooten gouverneur-generaal gedurende dezen avond levendig voor den geest is ge steld. Wij zouden dit laatste zelfs nadrukke lijk willen vastleggen. Dit spel van „Jacatra heeft voor een breeden kring de persoonlykheid van Jan Pieterszoon Coen wederom doen leven in zyn een: amen strijd tegen duizend moeilijkhe den Coen, de held, de echte Hollander, die weet van aanpakken en volhouden, personi ficatie van de beste eigenschappen van ons volk maar als elke groote man ook behept met 'zijn tekortkomingen met de „defauts de ses qualite's", maar toch ondanks alles voor beeld voor onze huidige generatie om voort te gaan met den uitbouw van ons koloniaal imperium. Zoo heeft dit Rotterdamsche Lustrumspel gewerkt. Een zeker bijzonder verdienstelijk werk, vooral voor economen. Verkade's regie, welke wij reeds roemden, heeft er niet naar gestreefd om de voorstel ling meer te doen lijken, dan ze in werkelijk heid kon zijn. De vertooning bleef daardoor weliswaar zijn dilettantisch karakter behou den, maar werd hierdoor ook zuiver en eerlijk, geen imitatie. Men weet wie er spe len en verwacht dan ook studenten op het tooneel, zooals er studenten in de zaal zijn Een ander publiek zou heel anders gerea^ geerd hebben. Het tusschenspel, dat ons J. P. Coen schildert in een vergadering van de Bewindvoerders in het Oost-Indisch Huis te Amsterdam, nu een open doekje, zou voor niet-geïnteresseerden in den strijd van Coen ongetwijfeld niet dat zelfde effect hebben gehad, al was deze scène ook, wat belichting en aankleeding betreft, zeer geslaagd. Al met al gelooven wij te mogen zeggen dat „Jacatra" als lustrumspel uitnemend heeft voldaan en dat het Rotterdamsch Studenten Corps met de grootste voldoening aan dezen avond zal mogen blijven terugdenken. De opening van den avond, welke ook door den burgemeester werd bijgewoond, voltrok zich natuurlijk met het gebruikelijk corps ceremonieel, dat zoo'n uitvoering altijd een hoofsch tintje geeft. En het slot kwam met enthousiaste speeches o.a. van den Rector Magnificus, van den praeses van het Corps en met zulk een overweldigde bloemen pracht, dat de spelers er achter schuil gingen. Schrijver en regisseur werden even als de hoofdspeler en hoofdspeelster met prachtige kransen vereerd. Behalve dit alles heeft voor de opluiste ring van den avond ook het Rotterdamsch Philharmonisch onder Eduard Flipse een voornaam aandeel bijgedragen door de uit voering van Weber's Jubel-ouverture, Mous sorgsky's „Intermezzo" en „Le Corsaire" van Hector Berlioz. Netten jd. 26 j. F. J. Kamp jm. 18 j. en W. H. Havelaar jd. 17 j. T. de Korte jm. 24 j. en C. W Lambillion jd. 18 j. A. van Lambaart jm. 18 j. en M. -A_. de Ruiter jd. 16 j. L. J. van Loon Jtïi. 22 J. en A. NT Mom jd Jfc H J Mulder jm. 21 j. en E. Christen jd. 20 J. H. Palms Jm. 31 J. en C. Kiip jd. 30 j. A. Scholsz jm. 2 j. en N. van Dipten jd. 24 j. L. Smol jm. 27 j. en S. E. van der Weyden jd. 23 j. J. F. Stap jm. 27 j. en J. B van Doorn jd ie j F J. Timmermans jm. 24 j. en C. Li. van Gent jd. 30 j. - J- H. Verhoeven jm. 27 J. A. J. Dekker jd. 21 j. W. F. Vervoorn jm. 28 j. en N. Akkerman jd. 28 j. J. W. H. "Wtjenhoven jm. 26 j. A. M. Verschuren jd 26 I. S. Zoetemeijer jm. 34 j. en A. van Munster jd. 25 J. J. Endeveld jm. 26 j. en A. C. de Bruvn jd. 23 j P. H. Mourlk jm. 26 j. en K. K. Groenewegen van der Weiden jd. 28ij. H. Prudhomme van Reine J™;28^' e" M. Bruinzeel •jrï 25 1 N A. Westdjjk jm. 28 j. en W. E. van AlDhen jd. 23 j. D- van Bennekum jm. van Alphen ja. Blokland jd 2f} H w. van der Mast jm. 19 1- en C' Verhoef jd. 20 j. - M. Blom jm. 28 j- en M. H. van den Berg jd. 25 j. A H. Broere jm. 28 j. en W. Schipper jd. 27 j. R. A. Büleveld jm. 25 j. en A. Sluimer jd. 28 j. M, Goossens jïn. 26 j. en J. F. van Kuylc ges. 27 j. J. C. van Haaren jm. 26 j. en A. M. Bogaards jd. 26 J. J. Hanf jm. 34 j. en E. M. Janssen jd 29 j. H. Janssen jm. 26 j. en J. Bodbijl jd. '23 j. Aangiften van 10 November 1938. BEVALLEN: L. Merceij geb. v. d. Linden d. J. C. Kamen geb. Nieuwenhuizen z. H. Kievit geb. Troost d. A. C. Hiele geb. Brugge- man z. L. Huizer geb. v. Gemert z. W. P. Speksnijder geb. Wunderink d. J. v. Zeelst geb. Tulling z. J. G. Roobol geb. v. Ast z. J. Dumouün geb. v. Bergem z. T. M. de Romph geb. Zwaai z. W. Hameetman geb. Makor d. B. M. Braacx geb. de Jong z. W. J. de Visser geb. v. d. Berg d. J. W; Voogt geb. Troost d. P. A. v. d. Hoeven geb., den Boer z. C. C. v. Bennekom geb. Apon z. P. M. le Noble geb. Streefland d. J. A. Ullmann geb. Timmers z. J. M. Hijnen eeb v d. Veerdonk z. A. C. v. Zanten geb. v d. Schoor z. G. Kleingeld geb. Kemperman z J. Meuldljk geb. de Langen z. M. H. Gtjs- b'ers geb. Swartbol d. M. M. BaJl geb. de Hooge d A. H. Buysse geb. Luyten z. J. A. Korbee geb. Rettel d. G. d. Vryer geb. v. d. Valk d. OVERLEDEN: M. Becker vr. van D. H. de Bruin 65 j. N. Muys vr. van B. Herlaar 72 j. A. v. Schaik vr. van L. Kloosterman 58 j. L M. Buik vr. van J .te Wit 70^- i. van C. Hagen 8^1 A 'H,,rMiman vr. v. D. T £;,fkU"refi7 f i j. de Quaasteniet ongeh. m. 64 L H Heijblom gesch. m. van J. Keijzer ?3 j.' (jf 'c. L. Kroon wede. v. W. J. L. Poel- mvoorts 'als levenloos aangegeven: E. Anker eeb Jansen z. J. M. Witkamp geb. Bettings z. GEHUWDO. c. G. Cmelt jm. 24 j, en K. Spindler jd. 23 j. DELFT, 1° November. Bevorderd tot doctor in de technische wetenschap op proefschrift getiteld Ketalvtlsche hydrogeneering van vette oliën de heer C. van Vlodrop, scheikundig Ingenieur, geb. te Rotterdam. Te Leiden slaagde voor het doctoraal examen rechten de heer P. Guittart, te Rotterdam. „Neen, ik ga niet naar beneden met eett valscherm, maar omhoog met mijn tent!"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1938 | | pagina 2