ONZE GEZELLIGE LECTUUR. sa i £?-»■«■■ Jf J *0li»™"'4? ï'iT- WOENSDAG 12 APRIL 1939 DE PAASCHEIEREN. „Juf" zëfrÜ* vu ga ik hoor' dag"" PEGGY. DE CHEF. ERWTENSOEP. V O— IÉ!» PAASCHLICHT. Chauffeur John stopte om te tanken. ..Schiet op, John", zei Carolientje in den Wagen, terwijl ze lui in het hoekje van de rood-fluweelen achterbank lag, „want ik moet nog zooveel rijtjes Fransche woordjes maken en papa heeft gezegd, dat hij me zou overhooren, boe!". „Had jij ook zoo'n hekel aan Fransche woordjes leeren, John?, vroeg ze, toen de chauffeur zijn plaats achter het stuur weer innam. John schokschouderde, terwijl hij den wa gen weer aanzette. John had het zichzelf nog nooit lastig gemaakt met de Fransche taal, raafvdat kon hiJ een negen-jarig meisje als Carolientje toch niet zeggen. Dat was met goed voor zijn prestige. En hij had prestige, John, met zijn lange bruine chauffeursjas met blinkende knoopen en platte pet. Ze reden den langen landweg af. In de verte lagen de eerste huizen van het dorp. »ïk kende mijn les niet", zei Carolientje met hen zucht op haar muziekboekjes. „Me- neer zei, dat ik niet gestueerd had. Hij was een beetje kwaad. Ik weet eigenlijk niet toeer precies wat hij allemaal zei. „Hij zei misschien, dat je een ondeugend meisje was". „Dat zei ie lekker niet". „Dan zei ie misschien, dat je een vreese- lijk lui meisje was". „Nee gemeenerik. Bah, jij bent een akelige vent. Ik vertel jou nooit meer wat". In de verte tegen den heuvel in de blin- kende voorjaarszon lag het buiten van Ca- rolientjes vader. John reed rustig tot voor het groote, witte hek, dat gesloten was. De Uagen stopte geruischloos. John hielp zijn meesteresje uitstappen. Er 7]®h®en verontwaardigde trek °P baar Ee~ zicht je. Toen ontdekte ze Annetje, het dorps- u' graadje van school. "DaS". zei Annetje bedeesd en keek met ont2ag naar de lange, bruine jas met glim mende knoopen. Het was een Annetje met Wauw-bent schortje en gele peenharen. „Wij ^gge fijn paascheieren zoeken bij de me vrouw van den meester in den tuin op twee den Paaschdag; rose en witte, een heele hoop". „O", zei Carolientje, „mag ik ook?" „Tuurlijk", zei Annetje, „jij ook". „Fijn, kom je me dan halen zeg?". „Goed", zei Annetje. „Maar nu moet ik naar binnen, want ik moet mijn Fransche woordjes nog afleeren voor juf". 6 „Fransch?" Leer jij Fransch?" „Ja, bij juf. Bah, zoo akelig. Jij hebt geen juf hé?". „Nee", zei Annetje. „Ik heb een moeder". "Ja", zei, Carolientje. „Ik wou dat ik arm as. Dan had ik geen juf en dan kon ik lek- °r ook geen Fransche woordjes leeren". schrok Annetje, „dat mag je niet zeg- gen- Mijn moeder huilt, omdat ze arm is. n nu is ze weer arm, want Janus, mijn groote broer, die heeft geen werk". „Waarom gaat ie dan niet aan 't werk?"' „-uudat de meneer, waar die in den tuin, O"2' weg ls"- be2rGr'r,Ze\^arolientie die er niet veel van Carolientje. „Tweeden Paaschdag mogen we rose "Je- „i weeaen bij de mevrouw" WiMe Paascbeieren Z06ken tuin". van den meester in den leen voor' d^V3 niets voör iou: dat is al" Zoo" zei r. 0rPskinderen". een c!orpskin?r°lientje- "Ik ben anderS °°k Tweeden ?aafJk Sa *kker toch". vindbaar. Jufj da§ was Carolientje on- het verhaal bi opeens met schrik aan stuurde Joh Van een Paar dagen terug; kijken, waa°P de fiets er °P ub' om te Bij Ann Za zat. in, een Je'? buisje haalde hij Carolientje den wind ar°Iientje met los jasje en door n «Waaide haren. ''jr er°P zitten", zei ie kort. "j zei ze en bleef stokstijf staan, gen" beeft me gelast, je terug te bren- roi'ientu* gelast ïou. heen te gaan", zei Ca- Toeiï DiS?t vinmmende oogen. en tilde haar Sterke J°hn haar vierkant op het gordijntje °P den bagage-drager- Achter deze schande..m bet kamertje zag Annetje Toen het een' u behuild meisje in"?6 later was> lieP er een landhuis. n tuin van het witte „Psst", dee Annetje r,„ ter de heg. p haar hurken ach- Caroüentje keek schicht! °P een drafje dien kant uitS °m' llep toen j, zeiCarolientje en stak begeerie haar handje uit. „Zijn .tJ jj. «eerig haar „Nou, ik heb aan dto even gelikt" „Wacht even. Ik heb geIlkt colade gehad van tant„ aJlmorSen een cho- halen voor jou. Wacht e *k §a het op een drafje weg. Ven hoor". Ze liep Annetje zette groote oogen u Van het chocolade ei, gevuiHP bet zien eitjes. met kleine „Mag ik die?". ■Jk heb er maar één',' zei Carolientie ënin je ero?"' Ik kriJg 200 een elk jaar tig ltraks als ze komt' moet ik er wel twin- 6 eer voor bedanken". To dankte kwam tante Leonie. Carolientje be- leiding v°°r. de heerlijke verrassing onder Jen, kree?nfJuf' moest een pianostukje spe- 't erge: ee "het bonbons. En toen kwam »En heb „Nu raag jH„al Sesmuld van je Paaschei?". 00 er ons oL' zei Papa, het even gaan halen -Set was p„ Van tracteeren". entje zich lana? stil' Toen keerde Caro le kwam terug °m en ging naar boven, groot wit :suiw? e« klein rose en een kleefde. n ei, dat ai een beetje Ik heb ze geruij<j„ K.eur. „Die andere 61 ze met een beetje rnaar ik krijg pijn in heel erg prachtig, en deze zijn verschriti"1338 van Choco" Annetje had veel liever Jekker. En „Ach gunst, kind", 2ei f n}iïne\ "eb dat ei sueciaai ftante- „Alfred, ik ve?tJe in> omdat ik het 1?' Er Zlt een goud rgeten heb" d d'r verjaardag »iO. Peggy bevond zich midden op den oceaan. Zij voer van de United States naar het Euro- peesch continent. Peggy was, zooals in de meeste verhalen het geval is, jong, mooi en rijk. Ingevolge deze omstandigheid bracht de stewardes haar iederen morgen tien tuiltjes bloemen en even zooveel brieven. Peggy kende dat. Zoo ging het altijd. Maar zij had een hekel aan sentimenteele bloemen. Daarom nam zij kort en krachtig een be sluit, waartoe slechts jonge dames van Ame- rikaanschen bloede kunnen komen. In den loop van den morgen van den der den dag ging zij naar de bloemenkiosk, kocht alle bloemen op, die aan boord te vinden waren, en liet ze overboord werpen. Vervol gens nam zij de brieven, die zij ontvangen had, en liet ze zooais ze waren, dus onge opend, Over het promenadedek fladderen. „Ziezoo" riep ze uit, „Als dat gezanik nu nog niet uit is Maar het was niet uit. Den volgenden morgen stond er een tuiltje bloemen voor haar hut. Of eigenlijk is tuiltje een veel te bescheiden benaming voor het kolossale bloemstuk. Op een kaartje, dat er aan een draadje bijbengelde, stond: Howard. Verder niets. Peggy stampte nijdig met haar voetje op den vloer. Daarna stoof zij naar den kapi tein. „Er zijn geen bloemen meer aan boord" lachte hij, „Werkelijk niet". Wij moeten een toovenaar aan boord hebben. Den volgenden dag kwam er een bouquet, nog kolossaler dan kolossaal. Op het kaartje stond: Howard. Peggy trilde. De stewardes bracht de pas sagierslijst. Onder de passagiers van de eerste klas was er maar één, wiens voornaam Ho ward was- Hij woonde in hut nummer 17. Peggy stoof opnieuw door de nauwe gan gen van het schip heen; nu naar hut nummer 17. In die hut stond een jonge man zich te scheren. „Is uw naam Howard?" informeerde Peggy. „Dat klopt!" lachte de jonge man. „Wisch dan het zeepschuim van uw ge zicht! beval Peggy. De jonge man wist niet hoe hij het had, maar verwijderde de klodders zeep. Peggy hief haar hand op, en pats...,..., daar in casseerde Howard een oorvijg links, en patseen oorvijg rechts. Dit scheen voor hem aanleiding te zijn met lachen op te houden. Hij greep Peggy bij haar arm, zoodat die voorloopig buiten gevecht was gesteld. „Ai, ai" zeide hij, en zijn oogen blikten hard als metaal, „Wat moet dat beduiden?" „U hebt mij bloemen gestuurd" nijdigde Peggy, „en dan nog wel met een kaartje, open en bloot, en enkel met uw voornaam erop!" Howard's greep werd minder knellend. „Hoe komt u aan die bloemen? En waarom schreef u eenvoudig Howard op het kaartje? Wat bezielt u mij te compromitteeren?" Howard vond weer aanleiding om te lachen. „Zeg op, waarom" krijschte zij, en stampte als naar gewoonte met haar voetje op den grond. „Waarom?" lachte hij verder „Waarom compromitteert u zich zelf? Waarom komt u bij een zekeren Howard, dien u niet eens kent, in zijn hut? En waarom bent u er al een minuut lang gebleven?" Zonder nog een woord te zeggen maakte Peggy rechtsomkeer en smeet de deur van de hut achter zich dicht. „Deze Howard" zoo schreef zij een half uur later in haar dagboek, „is tot nu toe de eenige man, die niet om mij heen fladdert, en mij allerlei complimentjes bewijst- De eenige man, die niet voor mij knielt als een geslagen hond". De rest ging eigenlijk als vanzelf. Na de lunch speelden zij tennis. „Waar kwamen die bloemen vandaan?" wilde zij weten. Howard trok de schouders op, lachte, zweeg. Twee dagen lang wisselden zij geen woord met elkaar. Op den avond van den derden dag waren zij eindelijk verloofd. „Zeg mij nu eindelijk eens, waar die bloe men vandaan kwamen" smeekte Peggy. „Maar lieve kind" zei hij, ik heb je geen bloemen gestuurd». „En het kaartje dan?». „Ik heb evenmin een kaartje gezonden!" Peggy fronste het voorhoofd. Howard lachte En geen van beiden wisten zij, en zij zijn het ook nooit te weten gekomen, dat de aardige blonde scheepsjongen, die order had gekregen de bloemen overboord te werpen, ook Howard heette. JAME. (NADRUK VERBODEN)- Tegenstelling. „Een leuke kerel, die Pieterse!" „Ja, hij moet eerst 'n glas of zes naar be neden gespoeld hebben, en dan eerst komt z'n droge humor naar boven". Zal jieW^Jleerlijk"> zei Carolientje. „Wat nee? JanU-" heef/se Annet:>e nou bliJ 2ij"- V f waar ,f, Seen werk, omdat de me- Ui.1 26 vast m. n tuin werkt weg is. Nou r Werd CTnie" meer. gebeld. John diende juffrouw Aalst aan. „Dat is Annetje's moeder", gnuifde Caro lientje. Ze volgde haar vader, die naar de hall ging op den voet. „Meneer, neemt u me niet kwalijk, maar ?eljn d°ehtertje heeft van de jongejuffrouw komt meik weet warentig niet hoe het Uentjes vader°rde' Vr°UW AalSt"' f?0"0" Houden ueirtet T1 Weerde de hand af, die het het wel kunn k terug wilde geven. Je zult „Wat hoor ik, is je zoon6'10' „Ja, hij was in den min Z°nder werk?". Welie, maar meneer is vertrokkV£m weet". «trokken, zoo u „Verstaat ie zijn vak". „O meneer, wat dat betreft.,..». ,,Laat hem Maandag maar 'ns këmen de volgende week. Onze Teun wordt nog al oud Ik kan er wel een jonge kracht bij ge bruiken. Geen dank, vrouw Aalst". O meneer, hoe kan ik u bedanken en jij lieve, kleine schat". Voordat ze het wist, had Carolientje een warme zoen beet en de vrouw streek haar óp haar krullebol. „Kom Carolientje, wij gaan aan tafel kindje", zei papa, „en na tafel schrijf je voor straf twee rijen Fransche woordjes over, begrepen?". Carolientje zuchtte en begreep.... A. M. .(NADRUK VERBODEN). Op hetzelfde moment, dat Frans de Munc, de jonge, maar beloftevolle schrijver, de afdeeling meubelen van het warenhuis bin nentrad, zag hij haar: 'n klein tenger meisje, met prachtig zwart haar, groote donkere oogen en een vriendelijk lachje, dat terstond innam: zijn buurmeisje, eenvoudig, goed kind, dat met haar opde moeder het aardige huisje bewoonde, naast het zijne, en waarmee hij, al kende hij haar, en al noemden ze elkaar zelfs bij den voornaam, -toch geen ver deren omgang had. Ze kwam met een glimlach van herken ning op hem toe en reikte hem de hand. Dag Frans. Dag Grada; ik zou je hier niet gezocht hebbeq» Als ik je had moeten zoeken zou ik je nog altijd op je oude kantoor gezocht hebben. O nee, ik ben al drie maanden hier. Maar ik heb je den laatsten tijd zoo weinig gezien en bovendien ben je twee maanden op reis geweest, dus ik kon je dat heelemaal niet vertellen. Heb je een prettige reis ge had? Buitengewoon. Je weet zeker, dat ik in Italië was? Prachtig! land. Ik hoop er nog eens ooit terug te komen. Op dit moment schoot het hem door het hoofd, dat hij haar toch minstens wel een kaartje kon gestuurd hebben. Hij had er ge woon niet aan gedacht. Ik heb je reisverhaal gelezen in „Land en Aarde". Ik heb er je heelemaal in kun nen volgen. Maar je zult wel niet hier ge komen zijn om me dat te vertellen. Mag ik je helpen? Graag zelfs. Ik wou eens kijken naar een bureau en een boekenkast. Dus werden bureau's en boekenkasten beke ken. En de Munc kon het niet helpen, maar hij zocht een keek veel langer dan eigenlijk noodig was. Ten slotte was hij dan toch klaar, hij had zijn keus gemaakt op een paar meu belen, die zeker een sieraad zouden vormen voor zijn vrijgezellenkamer. Bij het verlaten van de afdeeling volgde de Munc een heel oud recept, 'n recept, dat hij zelf in zijn novellen zijn helden meermalen met succes had laten toepassen. Hij hield een klein, fraai meisjeshandje langer vast dan men bij een gewoon heen-gaan pleegt te doen. Ik heb een massa foto's gemaakt onder weg. Als je die eens wilt zien, zal ik ze eens aanreiken. Graag, en je moet eens komen vertellen over je reis. De Munc wist, dat hij dat bepaald zou doen, en denzelfden avond nog. Er zijn nu eenmaal dingen, waar je geen gras over' moet laten groeien! Terwijl hij de groote zaak doorliep om zich naar den uitgang te begeven, ontmoette hij een keer, dien hij terstond taxeerde als den directeur of iets dergelijks. Is U kunnen slagen, mijnheer? Zeer goed, dank U. Ik vermoed, dat U de directie vertegenwoordigt? Inderdaad, ik ben de directeur. Dan mag ik U wel mijn compliment maken over de bediening^ die zeer prettig en voorkomend is. Ik kon moeilijk mijn keus maken en was misschien wat lastig, maar door de vriendelijke hulp van Uw verkoop ster ben ik zeer goed geslaagd. Dat is aangenaam, om te hooren, mijn heer. Mag ik vragen wie U geholpen heeft. Ja, zei Frans, die kleine, zwarte juf frouw met dat blauwe toiletje. Hij verzweeg opzettelijk zijn bekendheid met haar. O juist. Ik ben blij, dat U een prettige herinnering aan onze zaak meeneemt, Ik mag wel hopen, dat het niet de laatste maal is, dat wij U mogen bedienen? Toen dacht de Munc, terwijl hij heenging, maar hij wachtte zich wel het uit te spre ken: „Misschien kom ik bij jullie wel mijn vrouw halen". En verder: „Je bent een stom meling, de Munc. Dat woont naast zoo'n meisje en dat heeft er niet eens erg in!" 's Avonds ging hij foto's „aanreiken". In de gang van het kleine huisje kwam hem een meisje tegemoet, dat compleet straalde. Frans was stom verbaasd, en hij was zoo verwaand zich een oogenblik af te vragen, of dat nu was omdat hij Frans, ik ben chef geworden. Chef van mijn afdeeling. De vorige chef heeft verleden week opgezegd, omdat ze gaat trouwen en omdat jij den baas een compliment maakte over de bediening, heeft hij mij tot chef be noemd. Dat heb ik aan jou te danken. Frans wist niet meer dan: As-je-me-nou. Hij vond den verderen avond zeer pret tig, maar' was erg verstrooid en, toen hij weer thuis was, schreef hij een verhaal over een aardig verkoopstertje en over het oude eeuwige lied van twee' jonge menschen, dat toch iedeen dag weer nieuw wordt! Drie weken later belde hij Grada's zaak op en vroeg naar de chef van de afdeeling meu belen. Ben je daar Grada. Luister eens. Ik kom je vanavond afhalen, als je het goed vindt. Ik moet je iets vertellen. Ik weet na melijk een nieuwe baan voor je, die nog beter is dan dife je nu hebt. Ik kan het door de telefoon niet zeggen, maar ik zal je straks alles uitleggen. Verdere explicaties sneed hij af door de hoorn op te hangen. En 's avonds benoemde hij haar tot chef van het huishouden, dat hij wilde stichten en waarvoor hij beweerde een flinke maar vooral een lieve chef noodig te hebben. En het salaris, vroeg ze schalks. Heb je aan mij zelf genoeg? Dan teeken ik een arbeidscontract voor heel mijn levendirecteur. The rest was silence. De afdeeling meubelen heeft weer een nieuwe chef. De vorige is nu ook getrouwd. W. T. (NADRUK VERBODEN). Te veel van honk. Gelezen in „De Zoom": „Duivensport", „de Reisduif". Maandag 10 April inkorven voor Ant werpen. „Er zullen Paascheieren wor den vervlogen". Dat komt er van als zoo'n beest zoo wei nig thuis is. O— Pijnlijke ontmoeting. De Führer zal zich tot na den twintigsten April, op welken dag hij 2ijn vijftig sten verjaardag viert, op zijn eenzaam arendsnest te Berchtesgade terug trekken. Niemand mag getuige zijn van Hitler's in tieme ontmoeting met den aartsvader Abra ham. Blijven jullie bij ons eten, Carry en Henk? vroeg oma. Graag oma, accepteerde Carry, de oud ste kleindochter dankbaar de uitnoodiging voor haar en haar verloofde. Ze waren dien middag onverwacht bij opa en oma gekomen om het heugelijke nieuws te vertellen, dat ze gingen trouwen. Henk had promotie gemaakt en dus hoefden ze niet langer te wachten. Ze gingen nu 'n huis zoeken en maakten allerlei heerlijke plannen. Ze hadden zóóveel te vertellen, er scheen geen eind aan te komen. Neel, de oude gedienstige, stoorde even het vroolijke gebabbel door aan te kondigen, dat de soep was opgediend. Kom kfnders, zei oma, dan gaan we direct aan tafel. Opa houdt er niet van als het eten niet gloeiend is. Opa lachte 'ns: Nu gaat oma doceeren, hoe 'n vrouw zich heeft te gedragen jegens haar man, daar kan ik jullie straks ook 'n staaltje van vertellen. En plagend kneep hij oma in haar wang. Oma weerde flauwtjes af: Och jij met je stokpaardje, mag jij stoken? Wat is dat voor 'n stokpaardje opa, daar heb ik nooit van gehoord? vroeg Carry ge ïnteresseerd. Nee kind, dat kan wel, maar nu zal ik 't jullie toch vertellen, 't Is trouwens zeer actueel nu jullie den grooten stap gaan zet ten voor het leven. Ik denk, dat jullie me beiden erg dankbaar zullen zijn voor den tip, want zoowel Henk als Carry kunnen er hun voordeel mee doen. 't Spaart jullie mis schien veel onaangenaams. Immers, wie zich aan 'n ander spiegelt, enz. deed Opa bepaald geheimzinnig. Beteekent dat, dat U uit de school gaat klappen, opa? Dat kan leuk zijn! verheugde Henk zich al bij voorbaat. De pot schaft niets bizonders vandaag, jullie krijgen maar gewoon erwtensoep, maakte oma tijdelijk 'n einde aan het plaag- gesprek, terwijl ze Carry verzocht de borden te willen vullen. Hoera juichte Henk, dat is mijn lievelingsgerecht, dat had niet beter kunnen treffen. En nu weet jij nog niet eens, zei Carry, dat erwtensoep specialité de la maison is hier. Zooals de erwtensoep bij oma smaakt, zoo lekker is ze nergens. En hoe zou dat nou komen? vroeg opa, terwijl hij zichtbaar binnenpretjes had. Jul lie moogt raden. Wie 't raadt, krijgt 'n gul den. Dat is een beginnetje voor jullie inrich ting. Ph, opa, we zijn allang bezig, wat dacht u nou? protesteerde Carry lachend, maar dien gulden willen we wel verdienen. Eet nu toch liever van de erwtensoep, zei oma, jullie doen niet anders dan praten. En ik dan? toonde Henk zijn leege bord, dat smaakt naar meer. 't Was 'n allergenoeglijkst tafreeltje, die vier gelukkige menschen druk pratend en lachend met de dampende erwtensoep op tafel. Nu raden, zei Carry. Henk, jij eerst! Op gevaar af voor onhoffelijk uitge maakt te worden, meen ik toch te moeten veronderstellen, dat Neel het grootste aan deel gehad heeft in de bereiding van deze inderdaad onovertroffen heerlijke erwten soep en dat dus Neel de importance is van het recept, vond hij. Mis hoor, ik wist wel, dat je het niet zoo gemakkelijk kon raden, zei opa triom fantelijk. Nu jij, Carry! Ik geloof, dat ik den gulden heb, lachte Carry. Neel heeft indertijd, toen ze nog jong was, van oma geleerd hoe de soep zoo lekker klaar te maken en oma, nou ja, toen oma trouwde, voldeed oma's kookkunst natuur lijk aan alle culinaire éischen, welke 'smans maag daaraan stelden. Oma was natuurlijk een door en door degelijke huisvrouw. Ho-ho! protesteerde opa heftig, je "hebt 'n stukje van den gulden verdiend, maar het slot van je redeneering deugt niet. Ik zal 't jullie maar vertellen. Wacht even! kreeg Henk 'n inval, ik weet het, oma nam kookles, vóór ze trouwde. Je bent warempel meer dan lauw, haast warm, zei opa. Luister: We waren 'n poos getrouwd, toen ik mijn vrouw verzocht om 'ns erwtensoep op tafel te brengen. Ze stemde onmiddellijk toe en reeds den volgenden dag, toen ik thuis kwam, ging mijn neus te gast. Ik verheugde me al bij voorbaat uitermate op die smul partij, want er bestond in die dagen, toen ik jong was, voor mij geen grootere tractatie dan 'n smakelijk bord erwtensoep. Nu kun nen jullie je misschien mijn groote teleur stelling indenken, toen ik, inplaats van op mijn bord die gezellige stevige erwtensoep te vinden, 'n vaal gekleurd watertje met wat vreemde lichaampjes-erin-drijvend zag. Ik keek oma 'ns aan, maar die scheen het heel gewoon te vinden, althans zij hield zich alsof. Ja Henk, zooz ijn de vrouwen. Ik roerde 'ns met den grooten soeplepel in de terrine en hoopte, dat oma de soep mis schien teveel van boven af opgeschept had, maar, helaas, de inhoud van de soepterrine was aj niet veel beter, toegegeven dat het geheel, zooals het zich in de terrine bevond, dieper van kleur scheen, dan wat ik op mijn bord had. Met den moed der wanhoop (wat doe je al niet, als je nog niet lang getrouwd bent?) probeerde ik wat van dat vocht naar binnen te lepelen. Toen werd het me opeens te machtig. Ik zei kordaat: Maar dat is geen erwtensoep, ik ga erwtensoep eten! Ik stond op, schoot mijn jas aan, maar vóórdat ik klaar was, stond oma kant en klaar voor me. Ik begreep nog niet, hoe ze dat zoo gauw en zonder spiegel klaarge speeld had. Ik keek uiterst verbaasd en vroeg wat of dat beteekende? Oma ant woordde prompt, dat ze natuurlijk meeging, want dat zij óók verwacht had erwtensoep te eten vandaag. Wat kon ik daartegen doen? Weg was het gevoelig lesje, dat ik haar had willen toe dienen, maar ik wist al gauw raad. We gin gen naar 'n bekend restaurant, één van die ouderwetsche, degelijke eethuizen en daar bestelde ik voor ons beiden erwtensoep. Toen de ober 't ons kwam brengen was voor mij het psychologisch-juiste moment daar om mijn paedagogische talenten te ontplooien. En ik verzocht den ober mijn vrouw te wil len vertellen, hoe zij voortaan erwtensoep moest koken. Of oma-tje toen erg vriendelijk keek, weet ik niet meer, maar wel weet ik enfin, ziehier de resultaten. Van dien tijd af kon oma erwtensoep klaar maken en of het nu Aaf, of Jans, of Griet of Neel was, die in de keuken stond, de erwtensoep was goed. Carry trok 'n leelijk gezicht Ik heb nooit geweten, dat U zoo'n beul bent geweest, opa, niets lief! En terwijl ze zich tegen Henk aanvleide, zei ze: Zooiets zou jij nooit doen, hè Henk? Vast niet, antwoordde Henk, als jij maar zorgt, dat jij eerst bij oma kookles neemt. En oma glunderde. M. C. (Nadruk verboden.) De beroemde spiritist, die Jollas Caesar, Michiel de Royter en Napoleon kan oproepen door op de tafel ta kloppen, probeert te vergeefs een kellner tot zich te lokkenl (Humour), Om de eer van het dorp. t - President Lebrun is afkomstig van een klein dorp Mercy-le-Haut, waar zijn broer Gabriël Lebrun nog woonachtig is. Op den middag van 6 April waren alle eerzame burgers rond de radio vereenigd om zoo spoedig mogelijk het nieuws te hoo ren, of zoo mogelijk president Lebrun weer gekozen zou zijn. De burgemeester van het plaatsje, die bijna 80 jaar oud is, voelde dien dag niet de lasten des levens. De Pastoor wachtte met ongeduld om de klok te gaan luiden ter eere van wien ze in Mercy-le- Haut noemen „onze President". Maar toen 's middags om kwart vóór vijven de~ verkiezing van Lebrun bekend werd, was 't niet de Pastoor, die 't eerst aan het klokketouw zou trekken, maar 't was Monigne Lebrun, die in de sacristie de klok luidde ter eere van haar oom. Haar broer Hubert Lebrun was de tweede aan de beurt, en toen eerst mocht de Pastoor zijn gang gaan. De veldwachter leende de nieuwe kepi van den brievenbesteller om per trommelslag het heuglijk nieuws in de gemeente te gaan rondzeggen. Zwijgen is goud. Een boertje kwam naar de stad en gaat een kapperswinkel in om zich het haar te laten knippen. De kapper vraagt hem hoe hij zijn haar wil geknipt hebben, maar het boertje geeft geen antwoord. Daarop begint de kapper een praatje over het weer, maar het boertje houdt z'n lippen stevig op elkaar geklemd. Alle verdere po gingen het kereltje aan 't spreken te krijgen, waren tevergeefsch. De man zweeg als het graf. Maar ten slotte kwam er toch een ver klaring voor zijn hardnekkige zwijgzaamheid. Toen hij betaald had en de deur wilde uit gaan, keerde het boertje zich nog een keer om. En op de telefoon wijzend riep hij triom- feerend: Je zal mij niet meppen Naast de telefoon hing een bordje met de waarschuwende woorden: Elk gesprek 2% cent. Altijd nog sterker Ergens in de bergen was een zeer bizondere echo. Als men van den berg in een diep dal riep, duurde 't wel vier minuten, alvorens dë echo zich deed hooren. „Dat is heelemaal niets", meende een Amerikaansche toerist. „Als ik bij ons in Arizona 's avonds om elf uur op mijn balcon roep: „Opstaan luilak", dan komt de echo mij den volgenden morgen precies om acht uur wekken". x O— Op z'n wenken bediend. De beklaagde komt voor. De rechter vroeg, waarom hebt u zyh dat horloge toegeeigend? „Ik heb de bedoeling niet gehad om het te stelen, Edelachtbare. Ik wou alleen precies den juisten tijd weten." „Goed", zei de rechter, „dan zal ik u dien precies zeggen.... zes maanden". Hallo! Waar is hier het octrooi- in Datent-bureau? ,'Uuieau i Voor de villa Piuma staan de sycomoren in ruischenden wind. Ook de cypressen deinen met statig bewegen. Tegen de rotsen, die steil afhellen naar zee, bloeit een enkele agave, en tusschen donkere blaren ziet Pietro van zee uit glanzende witte en roode oleanders. Hij heeft zijn boot ver van de kust laten drijven en dobbert nu, rustig droomend, bij zijn netten. Onder de villa Piuma stoeit het schuim-spel van donkerblauwe golfjes, in de baai vlijt zich Sestri-Levante tegen de heuvels, helder wit teekenen de torens van de dorpskerk zich af, en daarboven, flikke rend in het zonnelicht, het Franciscanen klooster met zijn groote olijfbosschen er achter. Goede Vrijdag-stilte huivert over de zee, over het land roerloos zit Pietro achter zijn netten, waant zich met zijn Meester op het meer van Tiberias, of volgt Hem achter het huiveringwekkende kruis naar Calvarië. In de dorpskerk weet hij de vrouwen van Sestri, zwart-gesluierd, in zwart feestgewaad, tus schen knetterende kaarsen neergeknield bij het in-het-zwart-gehulde beeld der Moeder van Smarten. Onder haar Anita, zijn vrouw, met. Pasquetta, zijn dochter. Evenals hij, bidden ze er voor den kleinen Marco, voor den armen kleinen Marco. Ze bidden en vragen een wonder. Want meer dan anders mag men om wonderen vragen, op den grooten dag, dat de Verlosser sterft. Droef rust zijn blik op den kleinen jongen, die achter in zijn boot zit, het fijn-gevormde gelaat opgeheven naar de zon. Hartroerend van weemoed is dat gelaat. „Babbavaderklinkt plots zijn stem, en twee handen strekken zich tastend naar hem uit. Pietro grijpt ze in zijn stevige knuisten, trekt den jongen naast zich. „Poverino" bewegen zijn lippen, maar geen klank ontsnapt hem. Ongeduldig wrijft hij over zijn oogen. Misschien is het de zeewind, die ze doet tranen. En weer die zachte stem„babbo Diepe stilte. Dan „Zal het mórgen gebeu ren, babbo Babbo zucht en bijt zich op de lippen. „Als God het wil zal het gebeuren, mijn jongen". En plots springt hij op, begint onder druk gepraat het net op te halen, beschrijft de spartelende visschen, groote, zilveren, een prachtvangst. Met beide handen woelt Marco in den glibberigen schat. Een stille glimlach ligt er om zijn mond, terwijl Pietro het zeil gordt en koers zet naar het strand. Door de nauwe steegjes, waar de geur hangt van versch Paaschbrood, dat morgen zal gewijd worden, van pas-geslachte lam metjes, van olie en knoflook, waar in de stallen de moederschapen angstig blaten, en waar enkele vrouwen, haastig nog, haar bonte wasch te drogen hangen, stapt Pietro naar boven. Naast hem Marco, hoofd omhoog, opgericht naar de zon. Aan de kloosterpoort neemt een oude broeder hun de vangst af, prijst de prachtige waar, en teekent Marco vluchtig een kruisje op het voorhoofd. Ingespannen staat Marco te luisteren. „Ik hoor Fra Bartolommeo", fluistert hij. De oude broeder en Pietro zien elkaar vragend aan. „In den olijfgaard", legt Marco uit, en trekt vader mee. En inderdaad, onder de olijven wandelt Fra Bartolommeo langzaam op en afde ondergaande zon toovert een gouden gloed over hem terwijl hij diep in gedachten ver zonken wegstaart over het Sestri aan zijn voeten, naar de blauwe zee daar achter. „Fra Bartolommeo", fluistert het plots naast hem. „Fra Bartolommeo, zal het mórgen gebeuren Eén enkele smeeking, één dringend gebed huivert er in die vraag. Zoo smeek end, dat Fra Bartolommeo, bleek geworden, de wenkbrauwen fronst, en angstig Pietro aanziet, wien de tranen in de oogen staan. Even aarzelt hij. En dan „Er zal gebeuren, wat God wil, mijn jongen". En Marco zwijgt. Een nieuwe vraag, wat God zou willen, dringt zich bij hem op. Maar die verbergt hij in zijn hart. Hij begrijpt het. Wat er ook gebeurt, het zal goed zijn. Maar dat er plots een snikken in hem losbreekt, heel wild en onstuimig, dat gaat buiten zijn wil om. Eén oogenblik maar. Dan is hij zich zelf weer meester. Fra Bartolommeo grijpt zijn hand. „Wat er ook gebeurt, Marco, morgenavond verwacht ik je hier terug". Het hoofd diep op de borst gezonken keert Pietro naar huis. Naast hem, Maroo, hoog opgericht, als zocht hij de zon. Stille Zaterdag. De Paasdhklokken luiden over Sestri. De rotsen weerkaatsen ze ver over zee. Van de helling zingen klooster klokken, beneden aan het strand ,de dorps kerk. De poorten staan wijd open, het Gloria dreunt naar buiten op geweldige orgelklan ken en het geklepper van schei-juichende altaarbellen. Achter in de kerk knielt, doods bleek, Marco. Onophoudelijk prevelen zijn lippen die eene vraag„Of het vandaag gebeuren zal En steunend van angst smeekt hij om licht. Licht om de zee te zien, de zee en de rotsen, de menschen, die goed voor hem zijn. En in zijn dankzegging na de H. Communie weet hij slechts dit ééne: „licht". Dan vaart er een rilling door hem heen. Schetterend zet opnieuw het orgel in, dicht, al dichter bij rinkelen altaarbellen, in schit- térende processie trekken de priesters hem voorbij, door de dringende menigte heen, om de zee te zegenen. Alles dromt naar buiten, verdringt zich op het strand. Marco hoort de golfjes klotsen op het kiezel, hoort het gepladder van voeten, die in het water gaan- En nu klinkt de wijding over het water, statig dreunt priestergebed over de golven. Dit water sdhenke, wie zich daarmee was- schen, oogen, die klaar en zuiver eenmaal het Paaschl'ieht, JeSus Christus, kunnen aan schouwen. Sestri's kinderen wasschen zich de oogen in den pasgewijden, blauwen vloed. Pietro houdt zijn jongen bij de hand, brengt hem, stap voor stap, naar zee. Aarzelend, angstig staat Marco daar, her innert zich de vele malen, dat hij zich op Paaseh-Zaterdag de oogen gewasschen heeft, en naar huis terugkeerde, blind als voorheen. Maar Fra Bartolommeo's woord schenkt hem moed „Er zal gebeuren wat God wil, mijn jongen". Dan bukt hij, wascht, heft het hoofd op, zoekt de zon. Om zijn lippen trilt het. Diep buigt Pietro zich over hem heen. „God wil niet". Als een zucht glijden de woorden weg, en Marco zwijgt. 's Avonds luiden de klokken den Paasch dag in. Naast Fra Bartolommeo zit Marco onder een knoestigen olijfboom. Over zijn gelaat ligt een glans van diepen vrede. Niet de oogen, waarmee hij kleuren en zee en men schen kan zien, zijn hem open gegaan. Maar de oogen, waarmee hij Gods wil kan erken nen. Uit enkele woorden, die Fra Bartolom meo hem heeft toegefluisterd, is hem heel de beteekenis duidelijk geworden van blind heid om Christus' verdragen, en van het aanvaarden van duisternis, opdat Christus alléén het Licht voor hem zou zijn. En met een kinderlijk gebaar van verruk king drukt hij zijn hoofd in Fra Bartolom meo's handen. „Fra Bartolommeo", fluistert hij als in een droom „ik zie zóóveel licht, dat ik er bijna blind van word ,A. W. (Nadruk verboden).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 3