ONZE GEZELLIGE LECTUUR.
sa
i
£?-»■«■■ Jf
J
*0li»™"'4? ï'iT-
WOENSDAG 12 APRIL 1939
DE PAASCHEIEREN.
„Juf" zëfrÜ* vu ga ik hoor' dag""
PEGGY.
DE CHEF.
ERWTENSOEP.
V
O—
IÉ!»
PAASCHLICHT.
Chauffeur John stopte om te tanken.
..Schiet op, John", zei Carolientje in den
Wagen, terwijl ze lui in het hoekje van de
rood-fluweelen achterbank lag, „want ik
moet nog zooveel rijtjes Fransche woordjes
maken en papa heeft gezegd, dat hij me
zou overhooren, boe!".
„Had jij ook zoo'n hekel aan Fransche
woordjes leeren, John?, vroeg ze, toen de
chauffeur zijn plaats achter het stuur weer
innam.
John schokschouderde, terwijl hij den wa
gen weer aanzette. John had het zichzelf nog
nooit lastig gemaakt met de Fransche taal,
raafvdat kon hiJ een negen-jarig meisje als
Carolientje toch niet zeggen. Dat was met
goed voor zijn prestige. En hij had prestige,
John, met zijn lange bruine chauffeursjas
met blinkende knoopen en platte pet.
Ze reden den langen landweg af. In de
verte lagen de eerste huizen van het dorp.
ȕk kende mijn les niet", zei Carolientje
met hen zucht op haar muziekboekjes. „Me-
neer zei, dat ik niet gestueerd had. Hij was
een beetje kwaad. Ik weet eigenlijk niet
toeer precies wat hij allemaal zei.
„Hij zei misschien, dat je een ondeugend
meisje was".
„Dat zei ie lekker niet".
„Dan zei ie misschien, dat je een vreese-
lijk lui meisje was".
„Nee gemeenerik. Bah, jij bent een akelige
vent. Ik vertel jou nooit meer wat".
In de verte tegen den heuvel in de blin-
kende voorjaarszon lag het buiten van Ca-
rolientjes vader. John reed rustig tot voor
het groote, witte hek, dat gesloten was. De
Uagen stopte geruischloos.
John hielp zijn meesteresje uitstappen. Er
7]®h®en verontwaardigde trek °P baar Ee~
zicht je. Toen ontdekte ze Annetje, het dorps-
u' graadje van school.
"DaS". zei Annetje bedeesd en keek met
ont2ag naar de lange, bruine jas met glim
mende knoopen. Het was een Annetje met
Wauw-bent schortje en gele peenharen. „Wij
^gge fijn paascheieren zoeken bij de me
vrouw van den meester in den tuin op twee
den Paaschdag; rose en witte, een heele
hoop".
„O", zei Carolientje, „mag ik ook?"
„Tuurlijk", zei Annetje, „jij ook".
„Fijn, kom je me dan halen zeg?".
„Goed", zei Annetje.
„Maar nu moet ik naar binnen, want ik
moet mijn Fransche woordjes nog afleeren
voor juf". 6
„Fransch?" Leer jij Fransch?"
„Ja, bij juf. Bah, zoo akelig. Jij hebt geen
juf hé?".
„Nee", zei Annetje. „Ik heb een moeder".
"Ja", zei, Carolientje. „Ik wou dat ik arm
as. Dan had ik geen juf en dan kon ik lek-
°r ook geen Fransche woordjes leeren".
schrok Annetje, „dat mag je niet zeg-
gen- Mijn moeder huilt, omdat ze arm is.
n nu is ze weer arm, want Janus, mijn
groote broer, die heeft geen werk".
„Waarom gaat ie dan niet aan 't werk?"'
„-uudat de meneer, waar die in den tuin,
O"2' weg ls"-
be2rGr'r,Ze\^arolientie die er niet veel van
Carolientje. „Tweeden Paaschdag
mogen we rose "Je- „i weeaen
bij de mevrouw" WiMe Paascbeieren Z06ken
tuin".
van den meester in den
leen voor' d^V3 niets voör iou: dat is al"
Zoo" zei r. 0rPskinderen".
een c!orpskin?r°lientje- "Ik ben anderS °°k
Tweeden ?aafJk Sa *kker toch".
vindbaar. Jufj da§ was Carolientje on-
het verhaal bi opeens met schrik aan
stuurde Joh Van een Paar dagen terug;
kijken, waa°P de fiets er °P ub' om te
Bij Ann Za zat.
in, een Je'? buisje haalde hij Carolientje
den wind ar°Iientje met los jasje en door
n «Waaide haren.
''jr er°P zitten", zei ie kort.
"j zei ze en bleef stokstijf staan,
gen" beeft me gelast, je terug te bren-
roi'ientu* gelast ïou. heen te gaan", zei Ca-
Toeiï DiS?t vinmmende oogen.
en tilde haar Sterke J°hn haar vierkant op
het gordijntje °P den bagage-drager- Achter
deze schande..m bet kamertje zag Annetje
Toen het een' u
behuild meisje in"?6 later was> lieP er een
landhuis. n tuin van het witte
„Psst", dee Annetje r,„
ter de heg. p haar hurken ach-
Caroüentje keek schicht!
°P een drafje dien kant uitS °m' llep toen
j, zeiCarolientje en stak begeerie haar
handje uit. „Zijn .tJ jj. «eerig haar
„Nou, ik heb aan dto even gelikt"
„Wacht even. Ik heb geIlkt
colade gehad van tant„ aJlmorSen een cho-
halen voor jou. Wacht e *k §a het
op een drafje weg. Ven hoor". Ze liep
Annetje zette groote oogen u
Van het chocolade ei, gevuiHP bet zien
eitjes. met kleine
„Mag ik die?".
■Jk heb er maar één',' zei Carolientie
ënin je ero?"' Ik kriJg 200 een elk jaar
tig ltraks als ze komt' moet ik er wel twin-
6 eer voor bedanken".
To
dankte kwam tante Leonie. Carolientje be-
leiding v°°r. de heerlijke verrassing onder
Jen, kree?nfJuf' moest een pianostukje spe-
't erge: ee "het bonbons. En toen kwam
»En heb
„Nu raag jH„al Sesmuld van je Paaschei?".
00 er ons oL' zei Papa, het even gaan halen
-Set was p„ Van tracteeren".
entje zich lana? stil' Toen keerde Caro
le kwam terug °m en ging naar boven,
groot wit :suiw? e« klein rose en een
kleefde. n ei, dat ai een beetje
Ik heb ze geruij<j„
K.eur. „Die andere 61 ze met een beetje
rnaar ik krijg pijn in heel erg prachtig,
en deze zijn verschriti"1338 van Choco"
Annetje had veel liever Jekker. En
„Ach gunst, kind", 2ei f n}iïne\
"eb dat ei sueciaai ftante- „Alfred, ik
ve?tJe in> omdat ik het 1?' Er Zlt een goud
rgeten heb" d d'r verjaardag
»iO.
Peggy bevond zich midden op den oceaan.
Zij voer van de United States naar het Euro-
peesch continent. Peggy was, zooals in de
meeste verhalen het geval is, jong, mooi en
rijk. Ingevolge deze omstandigheid bracht de
stewardes haar iederen morgen tien tuiltjes
bloemen en even zooveel brieven.
Peggy kende dat. Zoo ging het altijd. Maar
zij had een hekel aan sentimenteele bloemen.
Daarom nam zij kort en krachtig een be
sluit, waartoe slechts jonge dames van Ame-
rikaanschen bloede kunnen komen.
In den loop van den morgen van den der
den dag ging zij naar de bloemenkiosk, kocht
alle bloemen op, die aan boord te vinden
waren, en liet ze overboord werpen. Vervol
gens nam zij de brieven, die zij ontvangen
had, en liet ze zooais ze waren, dus onge
opend, Over het promenadedek fladderen.
„Ziezoo" riep ze uit, „Als dat gezanik nu
nog niet uit is
Maar het was niet uit. Den volgenden
morgen stond er een tuiltje bloemen voor
haar hut. Of eigenlijk is tuiltje een veel te
bescheiden benaming voor het kolossale
bloemstuk. Op een kaartje, dat er aan een
draadje bijbengelde, stond: Howard. Verder
niets.
Peggy stampte nijdig met haar voetje op
den vloer. Daarna stoof zij naar den kapi
tein.
„Er zijn geen bloemen meer aan boord"
lachte hij, „Werkelijk niet". Wij moeten een
toovenaar aan boord hebben.
Den volgenden dag kwam er een bouquet,
nog kolossaler dan kolossaal. Op het kaartje
stond: Howard.
Peggy trilde. De stewardes bracht de pas
sagierslijst. Onder de passagiers van de eerste
klas was er maar één, wiens voornaam Ho
ward was- Hij woonde in hut nummer 17.
Peggy stoof opnieuw door de nauwe gan
gen van het schip heen; nu naar hut nummer
17. In die hut stond een jonge man zich te
scheren.
„Is uw naam Howard?" informeerde Peggy.
„Dat klopt!" lachte de jonge man.
„Wisch dan het zeepschuim van uw ge
zicht! beval Peggy.
De jonge man wist niet hoe hij het had,
maar verwijderde de klodders zeep. Peggy
hief haar hand op, en pats...,..., daar in
casseerde Howard een oorvijg links, en
patseen oorvijg rechts.
Dit scheen voor hem aanleiding te zijn
met lachen op te houden. Hij greep Peggy
bij haar arm, zoodat die voorloopig buiten
gevecht was gesteld.
„Ai, ai" zeide hij, en zijn oogen blikten
hard als metaal, „Wat moet dat beduiden?"
„U hebt mij bloemen gestuurd" nijdigde
Peggy, „en dan nog wel met een kaartje,
open en bloot, en enkel met uw voornaam
erop!"
Howard's greep werd minder knellend.
„Hoe komt u aan die bloemen? En waarom
schreef u eenvoudig Howard op het kaartje?
Wat bezielt u mij te compromitteeren?"
Howard vond weer aanleiding om te
lachen.
„Zeg op, waarom" krijschte zij, en stampte
als naar gewoonte met haar voetje op den
grond.
„Waarom?" lachte hij verder „Waarom
compromitteert u zich zelf? Waarom komt
u bij een zekeren Howard, dien u niet eens
kent, in zijn hut? En waarom bent u er al
een minuut lang gebleven?"
Zonder nog een woord te zeggen maakte
Peggy rechtsomkeer en smeet de deur van
de hut achter zich dicht.
„Deze Howard" zoo schreef zij een half
uur later in haar dagboek, „is tot nu toe de
eenige man, die niet om mij heen fladdert,
en mij allerlei complimentjes bewijst- De
eenige man, die niet voor mij knielt als een
geslagen hond".
De rest ging eigenlijk als vanzelf. Na de
lunch speelden zij tennis.
„Waar kwamen die bloemen vandaan?"
wilde zij weten. Howard trok de schouders
op, lachte, zweeg.
Twee dagen lang wisselden zij geen woord
met elkaar. Op den avond van den derden
dag waren zij eindelijk verloofd.
„Zeg mij nu eindelijk eens, waar die bloe
men vandaan kwamen" smeekte Peggy.
„Maar lieve kind" zei hij, ik heb je geen
bloemen gestuurd».
„En het kaartje dan?».
„Ik heb evenmin een kaartje gezonden!"
Peggy fronste het voorhoofd. Howard
lachte
En geen van beiden wisten zij, en zij zijn
het ook nooit te weten gekomen, dat de
aardige blonde scheepsjongen, die order had
gekregen de bloemen overboord te werpen,
ook Howard heette.
JAME.
(NADRUK VERBODEN)-
Tegenstelling.
„Een leuke kerel, die Pieterse!"
„Ja, hij moet eerst 'n glas of zes naar be
neden gespoeld hebben, en dan eerst komt
z'n droge humor naar boven".
Zal jieW^Jleerlijk"> zei Carolientje. „Wat
nee? JanU-" heef/se Annet:>e nou bliJ 2ij"-
V f waar ,f, Seen werk, omdat de me-
Ui.1 26 vast m. n tuin werkt weg is. Nou
r Werd CTnie" meer.
gebeld. John diende juffrouw
Aalst aan.
„Dat is Annetje's moeder", gnuifde Caro
lientje. Ze volgde haar vader, die naar de
hall ging op den voet.
„Meneer, neemt u me niet kwalijk, maar
?eljn d°ehtertje heeft van de jongejuffrouw
komt meik weet warentig niet hoe het
Uentjes vader°rde' Vr°UW AalSt"' f?0"0"
Houden ueirtet T1 Weerde de hand af, die het
het wel kunn k terug wilde geven. Je zult
„Wat hoor ik, is je zoon6'10'
„Ja, hij was in den min Z°nder werk?".
Welie, maar meneer is vertrokkV£m
weet". «trokken, zoo u
„Verstaat ie zijn vak".
„O meneer, wat dat betreft.,..».
,,Laat hem Maandag maar 'ns këmen de
volgende week. Onze Teun wordt nog al
oud Ik kan er wel een jonge kracht bij ge
bruiken. Geen dank, vrouw Aalst".
O meneer, hoe kan ik u bedanken en jij
lieve, kleine schat". Voordat ze het wist, had
Carolientje een warme zoen beet en de
vrouw streek haar óp haar krullebol.
„Kom Carolientje, wij gaan aan tafel
kindje", zei papa, „en na tafel schrijf je
voor straf twee rijen Fransche woordjes
over, begrepen?".
Carolientje zuchtte en begreep....
A. M.
.(NADRUK VERBODEN).
Op hetzelfde moment, dat Frans de Munc,
de jonge, maar beloftevolle schrijver, de
afdeeling meubelen van het warenhuis bin
nentrad, zag hij haar: 'n klein tenger meisje,
met prachtig zwart haar, groote donkere
oogen en een vriendelijk lachje, dat terstond
innam: zijn buurmeisje, eenvoudig, goed
kind, dat met haar opde moeder het aardige
huisje bewoonde, naast het zijne, en waarmee
hij, al kende hij haar, en al noemden ze
elkaar zelfs bij den voornaam, -toch geen ver
deren omgang had.
Ze kwam met een glimlach van herken
ning op hem toe en reikte hem de hand.
Dag Frans.
Dag Grada; ik zou je hier niet gezocht
hebbeq» Als ik je had moeten zoeken zou ik
je nog altijd op je oude kantoor gezocht
hebben.
O nee, ik ben al drie maanden hier.
Maar ik heb je den laatsten tijd zoo weinig
gezien en bovendien ben je twee maanden
op reis geweest, dus ik kon je dat heelemaal
niet vertellen. Heb je een prettige reis ge
had?
Buitengewoon. Je weet zeker, dat ik
in Italië was? Prachtig! land. Ik hoop er nog
eens ooit terug te komen.
Op dit moment schoot het hem door het
hoofd, dat hij haar toch minstens wel een
kaartje kon gestuurd hebben. Hij had er ge
woon niet aan gedacht.
Ik heb je reisverhaal gelezen in „Land
en Aarde". Ik heb er je heelemaal in kun
nen volgen. Maar je zult wel niet hier ge
komen zijn om me dat te vertellen. Mag ik je
helpen?
Graag zelfs. Ik wou eens kijken naar
een bureau en een boekenkast.
Dus werden bureau's en boekenkasten beke
ken. En de Munc kon het niet helpen, maar
hij zocht een keek veel langer dan eigenlijk
noodig was. Ten slotte was hij dan toch klaar,
hij had zijn keus gemaakt op een paar meu
belen, die zeker een sieraad zouden vormen
voor zijn vrijgezellenkamer.
Bij het verlaten van de afdeeling volgde de
Munc een heel oud recept, 'n recept, dat hij
zelf in zijn novellen zijn helden meermalen
met succes had laten toepassen. Hij hield
een klein, fraai meisjeshandje langer vast
dan men bij een gewoon heen-gaan pleegt te
doen.
Ik heb een massa foto's gemaakt onder
weg. Als je die eens wilt zien, zal ik ze eens
aanreiken.
Graag, en je moet eens komen vertellen
over je reis.
De Munc wist, dat hij dat bepaald zou doen,
en denzelfden avond nog. Er zijn nu eenmaal
dingen, waar je geen gras over' moet laten
groeien!
Terwijl hij de groote zaak doorliep om
zich naar den uitgang te begeven, ontmoette
hij een keer, dien hij terstond taxeerde als
den directeur of iets dergelijks.
Is U kunnen slagen, mijnheer?
Zeer goed, dank U. Ik vermoed, dat U
de directie vertegenwoordigt?
Inderdaad, ik ben de directeur.
Dan mag ik U wel mijn compliment
maken over de bediening^ die zeer prettig en
voorkomend is. Ik kon moeilijk mijn keus
maken en was misschien wat lastig, maar
door de vriendelijke hulp van Uw verkoop
ster ben ik zeer goed geslaagd.
Dat is aangenaam, om te hooren, mijn
heer. Mag ik vragen wie U geholpen heeft.
Ja, zei Frans, die kleine, zwarte juf
frouw met dat blauwe toiletje.
Hij verzweeg opzettelijk zijn bekendheid
met haar.
O juist. Ik ben blij, dat U een prettige
herinnering aan onze zaak meeneemt, Ik
mag wel hopen, dat het niet de laatste maal
is, dat wij U mogen bedienen?
Toen dacht de Munc, terwijl hij heenging,
maar hij wachtte zich wel het uit te spre
ken: „Misschien kom ik bij jullie wel mijn
vrouw halen". En verder: „Je bent een stom
meling, de Munc. Dat woont naast zoo'n
meisje en dat heeft er niet eens erg in!"
's Avonds ging hij foto's „aanreiken".
In de gang van het kleine huisje kwam
hem een meisje tegemoet, dat compleet
straalde. Frans was stom verbaasd, en hij
was zoo verwaand zich een oogenblik af te
vragen, of dat nu was omdat hij
Frans, ik ben chef geworden. Chef van
mijn afdeeling. De vorige chef heeft verleden
week opgezegd, omdat ze gaat trouwen en
omdat jij den baas een compliment maakte
over de bediening, heeft hij mij tot chef be
noemd. Dat heb ik aan jou te danken.
Frans wist niet meer dan: As-je-me-nou.
Hij vond den verderen avond zeer pret
tig, maar' was erg verstrooid en, toen hij
weer thuis was, schreef hij een verhaal over
een aardig verkoopstertje en over het oude
eeuwige lied van twee' jonge menschen, dat
toch iedeen dag weer nieuw wordt!
Drie weken later belde hij Grada's zaak op
en vroeg naar de chef van de afdeeling meu
belen.
Ben je daar Grada. Luister eens. Ik
kom je vanavond afhalen, als je het goed
vindt. Ik moet je iets vertellen. Ik weet na
melijk een nieuwe baan voor je, die nog
beter is dan dife je nu hebt. Ik kan het door
de telefoon niet zeggen, maar ik zal je straks
alles uitleggen.
Verdere explicaties sneed hij af door de
hoorn op te hangen.
En 's avonds benoemde hij haar tot chef
van het huishouden, dat hij wilde stichten en
waarvoor hij beweerde een flinke maar
vooral een lieve chef noodig te hebben.
En het salaris, vroeg ze schalks.
Heb je aan mij zelf genoeg?
Dan teeken ik een arbeidscontract voor
heel mijn levendirecteur.
The rest was silence.
De afdeeling meubelen heeft weer een
nieuwe chef. De vorige is nu ook getrouwd.
W. T.
(NADRUK VERBODEN).
Te veel van honk.
Gelezen in „De Zoom":
„Duivensport", „de Reisduif".
Maandag 10 April inkorven voor Ant
werpen. „Er zullen Paascheieren wor
den vervlogen".
Dat komt er van als zoo'n beest zoo wei
nig thuis is.
O—
Pijnlijke ontmoeting.
De Führer zal zich tot na den twintigsten
April, op welken dag hij 2ijn vijftig
sten verjaardag viert, op zijn eenzaam
arendsnest te Berchtesgade terug trekken.
Niemand mag getuige zijn van Hitler's in
tieme ontmoeting met den aartsvader Abra
ham.
Blijven jullie bij ons eten, Carry en
Henk? vroeg oma.
Graag oma, accepteerde Carry, de oud
ste kleindochter dankbaar de uitnoodiging
voor haar en haar verloofde.
Ze waren dien middag onverwacht bij
opa en oma gekomen om het heugelijke
nieuws te vertellen, dat ze gingen trouwen.
Henk had promotie gemaakt en dus hoefden
ze niet langer te wachten.
Ze gingen nu 'n huis zoeken en maakten
allerlei heerlijke plannen. Ze hadden zóóveel
te vertellen, er scheen geen eind aan te
komen.
Neel, de oude gedienstige, stoorde even
het vroolijke gebabbel door aan te kondigen,
dat de soep was opgediend.
Kom kfnders, zei oma, dan gaan we
direct aan tafel. Opa houdt er niet van als
het eten niet gloeiend is.
Opa lachte 'ns: Nu gaat oma doceeren,
hoe 'n vrouw zich heeft te gedragen jegens
haar man, daar kan ik jullie straks ook 'n
staaltje van vertellen. En plagend kneep
hij oma in haar wang.
Oma weerde flauwtjes af: Och jij met
je stokpaardje, mag jij stoken?
Wat is dat voor 'n stokpaardje opa, daar
heb ik nooit van gehoord? vroeg Carry ge
ïnteresseerd.
Nee kind, dat kan wel, maar nu zal ik
't jullie toch vertellen, 't Is trouwens zeer
actueel nu jullie den grooten stap gaan zet
ten voor het leven. Ik denk, dat jullie me
beiden erg dankbaar zullen zijn voor den
tip, want zoowel Henk als Carry kunnen er
hun voordeel mee doen. 't Spaart jullie mis
schien veel onaangenaams. Immers, wie zich
aan 'n ander spiegelt, enz. deed Opa bepaald
geheimzinnig.
Beteekent dat, dat U uit de school gaat
klappen, opa? Dat kan leuk zijn! verheugde
Henk zich al bij voorbaat.
De pot schaft niets bizonders vandaag,
jullie krijgen maar gewoon erwtensoep,
maakte oma tijdelijk 'n einde aan het plaag-
gesprek, terwijl ze Carry verzocht de borden
te willen vullen.
Hoera juichte Henk, dat is mijn
lievelingsgerecht, dat had niet beter kunnen
treffen.
En nu weet jij nog niet eens, zei Carry,
dat erwtensoep specialité de la maison is
hier. Zooals de erwtensoep bij oma smaakt,
zoo lekker is ze nergens.
En hoe zou dat nou komen? vroeg opa,
terwijl hij zichtbaar binnenpretjes had. Jul
lie moogt raden. Wie 't raadt, krijgt 'n gul
den. Dat is een beginnetje voor jullie inrich
ting.
Ph, opa, we zijn allang bezig, wat dacht
u nou? protesteerde Carry lachend, maar
dien gulden willen we wel verdienen.
Eet nu toch liever van de erwtensoep,
zei oma, jullie doen niet anders dan praten.
En ik dan? toonde Henk zijn leege
bord, dat smaakt naar meer.
't Was 'n allergenoeglijkst tafreeltje, die
vier gelukkige menschen druk pratend en
lachend met de dampende erwtensoep op
tafel.
Nu raden, zei Carry. Henk, jij eerst!
Op gevaar af voor onhoffelijk uitge
maakt te worden, meen ik toch te moeten
veronderstellen, dat Neel het grootste aan
deel gehad heeft in de bereiding van deze
inderdaad onovertroffen heerlijke erwten
soep en dat dus Neel de importance is van
het recept, vond hij.
Mis hoor, ik wist wel, dat je het niet
zoo gemakkelijk kon raden, zei opa triom
fantelijk.
Nu jij, Carry!
Ik geloof, dat ik den gulden heb, lachte
Carry. Neel heeft indertijd, toen ze nog jong
was, van oma geleerd hoe de soep zoo lekker
klaar te maken en oma, nou ja, toen oma
trouwde, voldeed oma's kookkunst natuur
lijk aan alle culinaire éischen, welke 'smans
maag daaraan stelden. Oma was natuurlijk
een door en door degelijke huisvrouw.
Ho-ho! protesteerde opa heftig, je "hebt
'n stukje van den gulden verdiend, maar
het slot van je redeneering deugt niet. Ik
zal 't jullie maar vertellen.
Wacht even! kreeg Henk 'n inval, ik
weet het, oma nam kookles, vóór ze
trouwde.
Je bent warempel meer dan lauw, haast
warm, zei opa. Luister:
We waren 'n poos getrouwd, toen ik
mijn vrouw verzocht om 'ns erwtensoep op
tafel te brengen. Ze stemde onmiddellijk toe
en reeds den volgenden dag, toen ik thuis
kwam, ging mijn neus te gast. Ik verheugde
me al bij voorbaat uitermate op die smul
partij, want er bestond in die dagen, toen ik
jong was, voor mij geen grootere tractatie
dan 'n smakelijk bord erwtensoep. Nu kun
nen jullie je misschien mijn groote teleur
stelling indenken, toen ik, inplaats van op
mijn bord die gezellige stevige erwtensoep
te vinden, 'n vaal gekleurd watertje met
wat vreemde lichaampjes-erin-drijvend zag.
Ik keek oma 'ns aan, maar die scheen het
heel gewoon te vinden, althans zij hield zich
alsof. Ja Henk, zooz ijn de vrouwen.
Ik roerde 'ns met den grooten soeplepel in
de terrine en hoopte, dat oma de soep mis
schien teveel van boven af opgeschept had,
maar, helaas, de inhoud van de soepterrine
was aj niet veel beter, toegegeven dat het
geheel, zooals het zich in de terrine bevond,
dieper van kleur scheen, dan wat ik op mijn
bord had. Met den moed der wanhoop (wat
doe je al niet, als je nog niet lang getrouwd
bent?) probeerde ik wat van dat vocht naar
binnen te lepelen. Toen werd het me opeens
te machtig. Ik zei kordaat: Maar dat is geen
erwtensoep, ik ga erwtensoep eten!
Ik stond op, schoot mijn jas aan, maar
vóórdat ik klaar was, stond oma kant en
klaar voor me. Ik begreep nog niet, hoe ze
dat zoo gauw en zonder spiegel klaarge
speeld had. Ik keek uiterst verbaasd en
vroeg wat of dat beteekende? Oma ant
woordde prompt, dat ze natuurlijk meeging,
want dat zij óók verwacht had erwtensoep
te eten vandaag.
Wat kon ik daartegen doen? Weg was het
gevoelig lesje, dat ik haar had willen toe
dienen, maar ik wist al gauw raad. We gin
gen naar 'n bekend restaurant, één van die
ouderwetsche, degelijke eethuizen en daar
bestelde ik voor ons beiden erwtensoep.
Toen de ober 't ons kwam brengen was voor
mij het psychologisch-juiste moment daar
om mijn paedagogische talenten te ontplooien.
En ik verzocht den ober mijn vrouw te wil
len vertellen, hoe zij voortaan erwtensoep
moest koken.
Of oma-tje toen erg vriendelijk keek,
weet ik niet meer, maar wel weet ik
enfin, ziehier de resultaten. Van dien tijd af
kon oma erwtensoep klaar maken en of het
nu Aaf, of Jans, of Griet of Neel was, die
in de keuken stond, de erwtensoep was
goed.
Carry trok 'n leelijk gezicht Ik heb
nooit geweten, dat U zoo'n beul bent geweest,
opa, niets lief! En terwijl ze zich tegen Henk
aanvleide, zei ze:
Zooiets zou jij nooit doen, hè Henk?
Vast niet, antwoordde Henk, als jij
maar zorgt, dat jij eerst bij oma kookles
neemt.
En oma glunderde.
M. C.
(Nadruk verboden.)
De beroemde spiritist, die Jollas Caesar, Michiel de Royter en
Napoleon kan oproepen door op de tafel ta kloppen, probeert te
vergeefs een kellner tot zich te lokkenl (Humour),
Om de eer van het dorp.
t -
President Lebrun is afkomstig van een
klein dorp Mercy-le-Haut, waar zijn broer
Gabriël Lebrun nog woonachtig is.
Op den middag van 6 April waren alle
eerzame burgers rond de radio vereenigd
om zoo spoedig mogelijk het nieuws te hoo
ren, of zoo mogelijk president Lebrun weer
gekozen zou zijn. De burgemeester van het
plaatsje, die bijna 80 jaar oud is, voelde dien
dag niet de lasten des levens. De Pastoor
wachtte met ongeduld om de klok te gaan
luiden ter eere van wien ze in Mercy-le-
Haut noemen „onze President".
Maar toen 's middags om kwart vóór
vijven de~ verkiezing van Lebrun bekend
werd, was 't niet de Pastoor, die 't eerst
aan het klokketouw zou trekken, maar 't
was Monigne Lebrun, die in de sacristie de
klok luidde ter eere van haar oom. Haar
broer Hubert Lebrun was de tweede aan de
beurt, en toen eerst mocht de Pastoor zijn
gang gaan.
De veldwachter leende de nieuwe kepi van
den brievenbesteller om per trommelslag
het heuglijk nieuws in de gemeente te gaan
rondzeggen.
Zwijgen is goud.
Een boertje kwam naar de stad en gaat een
kapperswinkel in om zich het haar te laten
knippen.
De kapper vraagt hem hoe hij zijn haar
wil geknipt hebben, maar het boertje geeft
geen antwoord.
Daarop begint de kapper een praatje over
het weer, maar het boertje houdt z'n lippen
stevig op elkaar geklemd. Alle verdere po
gingen het kereltje aan 't spreken te krijgen,
waren tevergeefsch. De man zweeg als het
graf. Maar ten slotte kwam er toch een ver
klaring voor zijn hardnekkige zwijgzaamheid.
Toen hij betaald had en de deur wilde uit
gaan, keerde het boertje zich nog een keer
om. En op de telefoon wijzend riep hij triom-
feerend: Je zal mij niet meppen
Naast de telefoon hing een bordje met de
waarschuwende woorden: Elk gesprek 2%
cent.
Altijd nog sterker
Ergens in de bergen was een zeer bizondere
echo. Als men van den berg in een diep dal
riep, duurde 't wel vier minuten, alvorens dë
echo zich deed hooren.
„Dat is heelemaal niets", meende een
Amerikaansche toerist. „Als ik bij ons in
Arizona 's avonds om elf uur op mijn balcon
roep: „Opstaan luilak", dan komt de echo mij
den volgenden morgen precies om acht uur
wekken".
x O—
Op z'n wenken bediend.
De beklaagde komt voor. De rechter vroeg,
waarom hebt u zyh dat horloge toegeeigend?
„Ik heb de bedoeling niet gehad om het te
stelen, Edelachtbare. Ik wou alleen precies
den juisten tijd weten."
„Goed", zei de rechter, „dan zal ik u
dien precies zeggen.... zes maanden".
Hallo! Waar is hier het octrooi-
in Datent-bureau?
,'Uuieau i
Voor de villa Piuma staan de sycomoren
in ruischenden wind. Ook de cypressen deinen
met statig bewegen. Tegen de rotsen, die steil
afhellen naar zee, bloeit een enkele agave,
en tusschen donkere blaren ziet Pietro van
zee uit glanzende witte en roode oleanders.
Hij heeft zijn boot ver van de kust laten
drijven en dobbert nu, rustig droomend, bij
zijn netten. Onder de villa Piuma stoeit het
schuim-spel van donkerblauwe golfjes, in de
baai vlijt zich Sestri-Levante tegen de
heuvels, helder wit teekenen de torens van
de dorpskerk zich af, en daarboven, flikke
rend in het zonnelicht, het Franciscanen
klooster met zijn groote olijfbosschen er
achter.
Goede Vrijdag-stilte huivert over de zee,
over het land roerloos zit Pietro achter zijn
netten, waant zich met zijn Meester op het
meer van Tiberias, of volgt Hem achter het
huiveringwekkende kruis naar Calvarië. In
de dorpskerk weet hij de vrouwen van Sestri,
zwart-gesluierd, in zwart feestgewaad, tus
schen knetterende kaarsen neergeknield bij
het in-het-zwart-gehulde beeld der Moeder
van Smarten. Onder haar Anita, zijn vrouw,
met. Pasquetta, zijn dochter. Evenals hij,
bidden ze er voor den kleinen Marco, voor
den armen kleinen Marco. Ze bidden en
vragen een wonder. Want meer dan anders
mag men om wonderen vragen, op den
grooten dag, dat de Verlosser sterft.
Droef rust zijn blik op den kleinen jongen,
die achter in zijn boot zit, het fijn-gevormde
gelaat opgeheven naar de zon.
Hartroerend van weemoed is dat gelaat.
„Babbavaderklinkt plots zijn stem,
en twee handen strekken zich tastend naar
hem uit. Pietro grijpt ze in zijn stevige
knuisten, trekt den jongen naast zich.
„Poverino" bewegen zijn lippen, maar geen
klank ontsnapt hem. Ongeduldig wrijft hij
over zijn oogen. Misschien is het de zeewind,
die ze doet tranen.
En weer die zachte stem„babbo
Diepe stilte. Dan „Zal het mórgen gebeu
ren, babbo Babbo zucht en bijt zich op
de lippen. „Als God het wil zal het gebeuren,
mijn jongen".
En plots springt hij op, begint onder druk
gepraat het net op te halen, beschrijft de
spartelende visschen, groote, zilveren, een
prachtvangst. Met beide handen woelt Marco
in den glibberigen schat. Een stille glimlach
ligt er om zijn mond, terwijl Pietro het zeil
gordt en koers zet naar het strand.
Door de nauwe steegjes, waar de geur
hangt van versch Paaschbrood, dat morgen
zal gewijd worden, van pas-geslachte lam
metjes, van olie en knoflook, waar in de
stallen de moederschapen angstig blaten, en
waar enkele vrouwen, haastig nog, haar
bonte wasch te drogen hangen, stapt Pietro
naar boven. Naast hem Marco, hoofd omhoog,
opgericht naar de zon.
Aan de kloosterpoort neemt een oude
broeder hun de vangst af, prijst de prachtige
waar, en teekent Marco vluchtig een kruisje
op het voorhoofd. Ingespannen staat Marco
te luisteren. „Ik hoor Fra Bartolommeo",
fluistert hij. De oude broeder en Pietro zien
elkaar vragend aan. „In den olijfgaard", legt
Marco uit, en trekt vader mee.
En inderdaad, onder de olijven wandelt
Fra Bartolommeo langzaam op en afde
ondergaande zon toovert een gouden gloed
over hem terwijl hij diep in gedachten ver
zonken wegstaart over het Sestri aan zijn
voeten, naar de blauwe zee daar achter.
„Fra Bartolommeo", fluistert het plots
naast hem. „Fra Bartolommeo, zal het mórgen
gebeuren Eén enkele smeeking, één
dringend gebed huivert er in die vraag. Zoo
smeek end, dat Fra Bartolommeo, bleek
geworden, de wenkbrauwen fronst, en
angstig Pietro aanziet, wien de tranen in de
oogen staan. Even aarzelt hij. En dan „Er
zal gebeuren, wat God wil, mijn jongen".
En Marco zwijgt. Een nieuwe vraag, wat
God zou willen, dringt zich bij hem op. Maar
die verbergt hij in zijn hart. Hij begrijpt het.
Wat er ook gebeurt, het zal goed zijn. Maar
dat er plots een snikken in hem losbreekt,
heel wild en onstuimig, dat gaat buiten zijn
wil om. Eén oogenblik maar. Dan is hij zich
zelf weer meester. Fra Bartolommeo grijpt
zijn hand. „Wat er ook gebeurt, Marco,
morgenavond verwacht ik je hier terug". Het
hoofd diep op de borst gezonken keert Pietro
naar huis. Naast hem, Maroo, hoog opgericht,
als zocht hij de zon.
Stille Zaterdag. De Paasdhklokken luiden
over Sestri. De rotsen weerkaatsen ze ver
over zee. Van de helling zingen klooster
klokken, beneden aan het strand ,de dorps
kerk. De poorten staan wijd open, het Gloria
dreunt naar buiten op geweldige orgelklan
ken en het geklepper van schei-juichende
altaarbellen. Achter in de kerk knielt, doods
bleek, Marco. Onophoudelijk prevelen zijn
lippen die eene vraag„Of het vandaag
gebeuren zal En steunend van angst
smeekt hij om licht. Licht om de zee te zien,
de zee en de rotsen, de menschen, die goed
voor hem zijn. En in zijn dankzegging na
de H. Communie weet hij slechts dit ééne:
„licht". Dan vaart er een rilling door hem
heen.
Schetterend zet opnieuw het orgel in, dicht,
al dichter bij rinkelen altaarbellen, in schit-
térende processie trekken de priesters hem
voorbij, door de dringende menigte heen, om
de zee te zegenen. Alles dromt naar buiten,
verdringt zich op het strand. Marco hoort de
golfjes klotsen op het kiezel, hoort het
gepladder van voeten, die in het water gaan-
En nu klinkt de wijding over het water,
statig dreunt priestergebed over de golven.
Dit water sdhenke, wie zich daarmee was-
schen, oogen, die klaar en zuiver eenmaal
het Paaschl'ieht, JeSus Christus, kunnen aan
schouwen. Sestri's kinderen wasschen zich
de oogen in den pasgewijden, blauwen vloed.
Pietro houdt zijn jongen bij de hand, brengt
hem, stap voor stap, naar zee.
Aarzelend, angstig staat Marco daar, her
innert zich de vele malen, dat hij zich op
Paaseh-Zaterdag de oogen gewasschen heeft,
en naar huis terugkeerde, blind als voorheen.
Maar Fra Bartolommeo's woord schenkt hem
moed „Er zal gebeuren wat God wil, mijn
jongen". Dan bukt hij, wascht, heft het hoofd
op, zoekt de zon. Om zijn lippen trilt het.
Diep buigt Pietro zich over hem heen. „God
wil niet". Als een zucht glijden de woorden
weg, en Marco zwijgt.
's Avonds luiden de klokken den Paasch
dag in.
Naast Fra Bartolommeo zit Marco onder
een knoestigen olijfboom. Over zijn gelaat
ligt een glans van diepen vrede. Niet de
oogen, waarmee hij kleuren en zee en men
schen kan zien, zijn hem open gegaan. Maar
de oogen, waarmee hij Gods wil kan erken
nen. Uit enkele woorden, die Fra Bartolom
meo hem heeft toegefluisterd, is hem heel
de beteekenis duidelijk geworden van blind
heid om Christus' verdragen, en van het
aanvaarden van duisternis, opdat Christus
alléén het Licht voor hem zou zijn.
En met een kinderlijk gebaar van verruk
king drukt hij zijn hoofd in Fra Bartolom
meo's handen. „Fra Bartolommeo", fluistert
hij als in een droom „ik zie zóóveel licht,
dat ik er bijna blind van word
,A. W.
(Nadruk verboden).