EEN HEILIGE
wm
I
r
n
avonturen van Koko
HAMSTEREN.
Twee
en
slachtoffer.
U
„wanhopige zaken".
Verbeter de wereld.
Begin bij je zelf.
=x
De opmerkelijke
ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1939
voor
Een Godsgericht
BOND ZONDER NAAM.
Kleine Puzzles.
x
X
X
X
X
X
Een slimme bankier
Sint Yves.
KOKO EN DE PAARDEN
DIEF.
wij dwaalden door Gent, de Belgische
bloemenstad". Bewonderden in de kathe
draal de beroemde schilderij der gebroeders
van Eyck: „De aanbidding van het Lam",
jammer, dat één der stukken van het luik
ontbreekt. Destijds gestolen! De bewaarder
wist te vertellen, dat de daders alle drie een
plotseljngen en onvoorzienen dood zijn ge
storven, Maar waar het ontbrekende stuk
zich bevindt?
Er
is óók een kerk aan Sint Nicolaas ge-
Die staat dicht in de buurt van „het
oude Belfort, zinbeeld van 't verleden!" We
v°Hden den toren allerminst „somber treu-
rend over 't Gent van heden!" Integendeel!
he vergulde draak boven op zijn spits en het
Overige verguldsel deden 't wat vroolijk in
het (schaarsche) zonlicht! Langs het 's Gra
vensteen, een ruïne, kwamen we in de kerk
van Sint Stéfanus, den eersten Martelaar
van ons H. Geloof. „Stéfanus" zeggen ze
hier. Trouwens, je hoort op zoo'n reis méér
sappige uitdrukkingen! Toen in ons vacan-
tieoord eerwaarde broeders aankwamen met
hun verpleegden, krankzinnigen, lichtte de
portier van ons hotel ons in: „Al die mannen,
waar de Broeders over waken, zijn lichtzin-
nigen!" Het is maar 'n wéét! Nu, zwaar van
zin leken zij ons niet, die ongelukkigen.
Maar om op de kerk van St. Stefahus te
rug te komen: ook daar gingen we binnen.
Er hing een prachtig doek van Onze Lieve
Vrouw. Daar zaten enkele geloovigen bij te
bidden. Maar veel méér volk drong samen
rond de beeltenis der H. „Rita van Cassia",
„la Sainte des impossibles!" „De Heilige van
het onmogelijke". Ronduit gezegd, van deze
Heilige hadden we nog nooit van z'n leven
vernomen.
Dom hè? Ja, alle menschen kunnen niet
even knap zijn! Gelukkig, in een boeken
stalletje vonden wij een klein boekje over
Sinte Rita. Een Fransch boekje, kerkelijk
goedgekeurd door den Vicaris-Generaal van
Reims. Uit dat boekje willen wij hier iets
vertellen.
Rita Mancini (tsji-nl) had behoeftige
Het standbeeld van de gebroeders
van Eyck.
ouders. Zij werd in 1381 geboren, in Umbrië,
geheiligd door de voetstappen van Sint Fran-
ciscus van Assisië. „Rita" was in die dagen
een ongewone naam. Maar een Engel Gods
had dien naam voor het meisje bepaald.
De ouders waren erg blij met het kindske.
Maar vreemd! Des Vrijdags wou het heele-
maal geen v°e sel tot zich nemen. En eens
op 'n keer, toen de moeder het onder een
boom te slapen a gelegd, vlogen er bijtjes
in het open mondje. Witte bijen! Ze legden
honing op het tong je en deden heelemaal
geen kwaad. Af>"eis unnen bijen wel eens
le el ijk steken, maar kleine meisje sta
ken ze in 't geheel niet. z,oo iang Rita Man-
cmi geleefd heeft, zijn er wrtte bijen bij haar
gebleven .En nu nog vertelt mijn boekje
houden bijen de wake bij het stoffelijk
overschot. Het zijn er zeven, het heilige ge
tal. Alleen, het wit is versomberd tot donker
geel. Het ls, of de nijvere diertjes treuren
bij de reliquie. Op Goeden Vrijdag echter
verlaten zij het schrijn, om pas terug te
keeren na het feest van Sinte Rita in den
kerkelijken kalender (22 Mei).
De Heilige trad in het huwelijk met een
ongemakkelijk heer. Haar ouders wilden dat
zoo. Er werden kinderen geboren, twee jon
gens. Moordenaars sloegen hun vader dood.
De twee zoons zwoeren dezen moord te wre
ken. Zij stierven eer zij hun plan ten uit
voer konden brengen Hun moeder wilde toen
in het klooster treden. Maar een weduwe
mochten de vrome kloostervrouwen van Sint
Augustinus' Regel niet aannemen Drie hei
ligen ontsloten echter voor Sinte Rita de
stroeve poort: Sint Jan de Dooper, Sint
Augustinus en Sint Nicolaas van Tolentijn.
Ja, toen moest de eerwaarde Overste haar
wel een plaatsje inruimen!
En zóó werd Sinte Rita Augustines (1413).
De hoofddeugd van een kloosterling, dat
weten we allemaal, is: de gehoorzaamheid.
Gehoorzamen en nog eens gehoorzamen! De
Overste gelastte de nieuw-ingetreden zuster:
„Eiken dag, 's morgens en 's avonds, moet
ge dien dorren stronk hout daar begieten!"
Een gewoon mensch zou geantwoord heb
ben ja, zég het eens? Ik weet het wel
voor mezelf! Maar een Heilige antwoordt
anders. Sinte Rita deed wat van haar ge
vergd werd. O, Wonder! De doode stronk
begon te bloeien en bracht zelfs vruchten
voort! En hij was zoo steen-dood geweest.
als de poot van 'n stoel!
Op zekeren dag bracht Sinte Rita haar
tijd in gebed door vóór een beeltenis van
den Gekruisigde. Plotseling liet een scherpe
doorn los uit de doornenkroon en drong de
zuster in het voorhoofd. Daar ontstond een
diepe wonde. Een wonde, die zich in vijftien
jaar niet zou sluiten. Ja, toch, één keer.
Toen de Heilige vroeg naar Rome te mogen
gaan, in het jaar der genade 1450, jaar van
een plechtig Jubilé. „Vraag liever de ge
nezing van Uw wonde, zuster!" antwoordde
de Overste. En de wonde genas. Maar
toen de kloostervrouw te Cascia terugkeerde,
opende zij zich opnieuw en nu voor goed.
Sinte Rlita was over de zeventig jaar. Een
ernstige ziekte sleepte haar naar den rand
des grafs. Een bloedverwante bracht haar
een bezoek.
„Schenk mij een roos uit den tuin van mijn
ouderlijk huis!" smeekte de zieke.
„Maar dat is onmogelijk! Het is midden
Januari! Hoe kunnen er nu rozen bloeien?"
„Ja maar, wat niet mogelijk is bij de
menschen, is mogelijk bij God!"
En er bloeide een roos. In het hartje
van het barre jaargetijde! Een roos voor de
bruid des Heeren! En niet alleen 'n roos!
Twee vijgen plukte deze bloedverwante van
een winterschen boom en bracht ze naar de
stervende. Inderdaad! Wat de menschen on
mogelijk vinden, gaat héél goed bij God.
Den 22en Mei 1457 keerde de ziel der hei
lige Rita naar haar Schepper terug. Engelen
droegen die ziel naar het Ver Palmenstrand
één der zusters heeft het zélve gezien
en zusters jokken niet. Ook begonnen de
kloosterklokken vanzelf te luiden en een
welriekende geur als van reukwerk uit Ara-
bië vervulde de sterfkamer zoo stierf ook
Sinte Theresia van Lisieux „in geur van
Heiligheid".
In 1745 werd het lichaam uit de vochtige
aarde opgegraven. Het bleek geheel onge
deerd, na bijna drie eeuwen! Zelfs de oogen
schenen nog te kijken. En in 1628, toen Rita
Mancini zalig werd verklaard, gingen die
oogen eenigen tijd open. Ja, dat is door ge
leerde geestelijken gezien.
Bijwijlen verbizondert zich een „parfum
merveiileux", een „wonderlijk parfum" uit
het schrijn en balsemt klooster en pelgrims
beide
24 Mei 1900 heeft Paus Leo XIII Rita
Mancini onder de Heiligen der Kerk Gods
opgeteekend. En ze zeggen, dat de Paus Zélf
de gebeden samenstelde voor op haar feest
(22 Mei).
„Heilige Rita, door de verdiensten van Uw
mceitevol leven en door Uw geduld tijdens
Uw langdurige ziekte, verhoor onze nederige
gebeden opdat God verheerlijkt moge wor
den in Zijne Heiligen, meer bizonder in U,
machtige voorspreekster!"
Hegenben ban Heiligen
N tijden van oorlog hoor je dikwijls
spreken over „hamsteren". De men
schen bedoelen er dit mee: in het ge
heim groote voorraden inslaan en optasten.
Bijv. thee, koffie, zeep, rijst, suiker, kaar
sen, enz. enz.Komt er aan deze voortref
felijke zaken in den winkel gebrek, geen
nood, de „hamsteraar" heeft zijn voorraad
gereed en hij redt zich zonder winkel
Het woord .hamsteren" komt van „ham
ster". De hamster is een knaagdier, familie
van hazen, konijnen ratten muizen enz. We
zullen hier eens iets van de levensgewoonten
der hamsters vertellen. Misschien begrijp je
dan óók het woord: hamsteren beter!
De hamster is zoo lang alsnu,
meet maar eens naals de breedte van
vijf kolommen dezer courant bedraagt, het
wit aan den rand niet meegerekend. Ruim
dertig c.M. dusJuist in deze dagen, zoo
tegen het eind van den zomer, begint het
dier te „hamsteren", voorraden te vormen
Erwten, boonen haver, gerst, wortelen, alles
is van zijn gading. De rat bergt ze in zijn
wijde wang-zakken en versleept ze naar zijn
hol, onder den grond. Men heeft wel opslag
plaatsen gevonden, die over de honderd pond
gehamsterde artikelen bevatten Wanneer 't
dier zijn winterslaap onderbreekt, spreekt
het deze voorraden duchtig aan. Zelfs gedu
rende den strengsten winter lijdt een ham
ster zoodoende geen gebrek
Tegen de lente sluipt de hamster uit haar
schuilplaats en gaat den omtrek eens ver
kennen. Kijk, daar komt een engerling
(larve v. e. meikever) boven den grond
Hap Naar binnenEn daarginds kronkelt
zoo waar een worm Oók niet te versma
den Jammer, dat er nog geen eitjes zijn
'n Voortreffelijk eten Desnoods met een
paar jonge vogeltjes als vóórspijs De ver-
sohe klaver laat zich als sla gebruiken Dat
smaakt beter dan ai dat muffe goedje on
der den grond
Wat komt daar aan? Bah 'n Hond Op
zoo'n gezelschap is de hamster niet gesteld
Zij laat haar sterke, gele knaagtanden zien
en blaast en sistEven later heeft zij den
armen kerel in zijn snuit en dat geeft een
leven als 'n oordeelJa, bang is 'n hamster
allerminstDe hond druipt bloedend af en
de rat zoekt het beschermende hol weer op.
Vossen hebben soms méér succes met deze
sluwe knagers Maar oude hamsters loopen
niet gemakkelijk in een val, door een vos
gezetZelfs de bloeddorstige wezels, snelle,
onvervaarde roovers, moeten het tegen de
sterke ratten afleggen. Boommarter, buizing
en grootere roofvogels jagen de dieren ech
ter met goeden uitslagen óók wel eens
niet
Het hol van een hamster ziet er keurig
uitDe bewoner heeft het met grassprietjes
gevoerd en wijdt, ook aan zijn voorraad
schuren groote aandacht. De wang-zakken
moeten dikwijls geleegd worden, eer die
kelders" vol zijn. Wordt een hamster on
derweg aangevallen, dan spuwt zij de wang
zakken leeg en maakt zich gereed om af
te weren.
Het spreekt vanzelf, dat de boeren de zoo
schadelijke knagers niet kunnen luchten of
zien. Met honden, vallen, ijzerdraad, schop
pen en vergift staan zij hen naar het leven
Dikwijls worden lappen in stikgas gedrenkt
en in de pijpen gestopt, die naar het hol
voeren. Talrijke hamsters komen zoodoende
te sneuvelen.
In Europa komt slechts één soort voor;
in Rusland wemelt het van hamsters! Maar
als de onzalige oorlog lang mocht duren, ben
ik bang, dat wij er ook in Nederland last
van zullen krijgen
I.
Op de kruisjes een oude stad in Polen.
Legerplaats.
Voeder-rek.
Karakter.
Houten vat.
Schriftelijk bewijsstuk.
Aarden pot als vaas.
II. Stel uit de volgende letters een be
kend spreekwoord samen:
2 x a; 1 X b; 2 X d; 11 X e; 3 X g;
1 X h 2x1; 2 X m; 6 X n; 2 X t.
Men
III. Op de kruisjes komt de naam van
een beroemden generaal der Franschen.
X 1
X 2
X 3
X
X 5
X 6
X 7
1. Vijfde toon der toonladder; 2. jonge
stier; 3. toestand waarin hij verkeert, die
bijna niets heeft om van te leven; 4. on
schuldige boert; 5. leuning van een byug;
6- metaal van blauwwitte kleur; 7. tegen
stelling van Z.(uid).
Toen Bisschop Ronan in Ierland hoorde,
dat er nog talrijke heidenen woonden over
zee, werd zijn hart zeer bewogen. Had Chris
tus niet voor alle menschen geleden? Niet
voor alle menschen Zijn Kerk gevestigd? En
zouden nu deze arme heidenen naar het
eeuwige Land aan de Overzijde moeien af
reizen zonder Doopsel, zonder Sacramenten?
Die gedachte kon zijn priesterziel niet ver
dragen. Hij scheepte zich in, voer over de
zee, en zag, hoe haar golven groen werden
als smaragd. Daar ging hij weldra aan land.
Een armoedige hut werd zijn bisschoppe
lijk paleis. Het open veld zijn predik-stoel,
Van alle kanten kwamen de heidenen naar
hem luisteren. Velen bekeerden zich tot het
heilig, Katholiek Geloof. Anderen trokken
de schouders op. Hoe nu? Deze mensch, deze
monnik verheerlijkte een God aan een
kruis? Geen God van vechten en oorlog-voe
ren en honingwijn drinken? Een God, zacht
moedig als een lam, en die van wraak niet
wilde hooren? Voor zoo'n God voelen zij
niets. En sommigen namen zelfs een vijan
dige houding tegen den ouden prediker aan.
Liever luisterden zij naar de ruige taal der
afgodspriesters dan naar de zijne. In de bos
schen kwamen zij samen en beraamden
kwaad jegens den Heilige.
Onder hen was de booze vrouw Kéban.
Vrouw Kéban, werd zij opgestookt door de
heidensche afgodendienaars? Zeker niet door
haar man. Haar man was Ronan's trouwe
discipel. En het was net, of zij hem de ge
nade van het vreemde, overzeesche geloof
niet gunde. Of zij zich verhardde tegen de
vurige sprake van den onvervaarden Bis
schop in. Overal strooide zü praatjes over
den Godsman uit. En toen hij ondanks alles
prediken bleef, ging zij tot erger over
Zij doodde haar kind, een aanvallig meisje
van vijf, zes jaar. Zij bracht het voor den
koning en betichtte Bisschop Ronan. Aldus
sprak zij tot den koning:
„O Koning! Iedereen weet, dat wij onder
uw zegenrijk bestuur vrede en rust genoten,
Onze priesters zongen den lof der goden in
de eeuwige bosschen. Wij knielden allen,
schouder aan schouder, voor hun beelden.
Toen is deze man van over zee gekomen. Hij
predikt een God, geklonken aan een kruis,
een machteloozen, bleeken, bloedeloozen
God. Hij heeft verdeeldheid gezaaid binnen
onzen stam. Mijn echtgenoot heeft zijn zijde
gekozen. Ik echter, ik ben het oude geloof
onzer vaderen getrouw gebleven. Om zich
op mij te wreken heeft deze prediker van den
machteloozen God zich in een wolf veran
derd. Hij heeft mijn dochtertje gedood. Ge
ziet het hier in dit kistje. Ik nu eisch zijn
bloed in ruil voor het hare, o Koning Gr al-
Ion! Moogt gij leven in alle eeuwigheid!"
Wat moest de Bisschop tegen deze grieven
de aanklacht inbrengen? Zijn onschuld? Ze
ker, maar hoe kon hij die bewijzen? Ook
koning Grallon zelf was er vast van over
tuigd, dat priesters en barden zich verande
ren konden in een ruigen weerwolf- De vorst
weifelde. Het schuldig durfde hij niet uit te
spreken. Het onschuldig evenmin; hij zou de
wraak der afgods-priesters hebben te duch
ten. Daarom antwoordde koning Grallon en
sprak aldus:
Gij brengt gruwelijke dingen voor onze
ooren, vrouw Kéban. Het is mogelijk, dat
ge de waarheid spreekt. Maar het is ook mo
gelijk, dat ge lastert. Waar zou het naar toe
moeten in mijn Rijk, als een mensch veroor
deeld kon worden enkel en alleen op de aan
klacht van een vrouw?"
Een goedkeurend gemompel ontstond on
der de toegestroomde menigte. Koning Gral
lon zat onder een ouden eik. In de verte
hoorde men het ruischen der zee. Het werd
weer stil en de vorst ging voort:
„Gij hebt 'den God van dezen monnik be
ticht. Gij hebt Hem genoemd machteloos en
zonder bloed, en gebogen als een oude vrouw.
Welnu! Een Godsgericht zal beslissen of ge
gelijk hebt?"
Koning Grallon gaf een teeken. Zijn
knechten verwijderden zich. Eenige oogen-
blikken later kwamen zij weerom met twee
groote sterke hokken. In ieder hok zat een
vervaarlijke bloedhond, erger dan een weer
wolf. De felle dieren lieten een onheilspel
lend gegrom hooren.
De vorst zeide:
„Ik zal deze honden op den vreemden pre
diker loslaten. Verscheuren zij hem, dan
heeft vrouw Kéban gelijk gehad. Deinzen zij
af, dan wordt de man zeer duidelijk door den
God, dien hij belijdt, beschermd!"
Er werd een kring afgepaald. Bisschop
Ronan kwam in dien kring te staan als doel
wit voor de bloedhonden. Rustig vouwde hij
de handen over elkaar. Zachtjes bad hij: „Als
God vóór ons is, wie zal dan tegen ons iets
vermogen?"
Koning Grallon gaf het teeken.
„Pak 'm!" hitsten de bewakers der hon
den. De dieren vlogen op den weerlooze af.
Maar deze lichtte de hand op en maakte het
teeken des kruises over deze redelooze
schepselen.
„Broeders, gehoorzaamt mijnen Heer.
beval hij.
O Wonder! Aanstonds legden de felle, op
gehitste beesten zich aan zijn voeten neer.
Hun verschrikkelijken kop schoven zij in het
zand en zij kwispelden met hun staart. De
Heilige aaide hun ruige ruggen. Hij brak
hun doodelijken muil open en legde zijn
witte offerhand tusschen de dolken hunner
tanden. En de honden deden niets! Toen
werd vervuld, hetgeen de Schrift heeft voor
speld: „De Heiligen hebben door het Geloof
koninkrijken overwonnen, beloften verkre
gen, de kracht van het vuur te niet gedaan,
de muilen der leeuwen gesloten!"
Koning Grallon smeekte om vergiffenis.
Zijn knechten brachten vrouw Kéban naar
huis. Toen zij daar aankwamen, wat zagen
zij toen? Het vermoorde meisje bezig met
haar bikkels te spelen op den drempel der
deur! En heel het volk bracht lof aan den
machtigen God, dien Bisschop Ronan pre
dikte.
Nog zeer veel wonderen heeft Ronan, de
Bisschop, daarginds gewrocht. Om de zes
jaar trekt hem ter eere een luisterrijk „par
don" uit (bedevaart, verrijkt met aflaten),
genaamd „la grande Troménie". Iedereen
uit de buurt haast zich naar zijn plaats. Want
wie nu niet meebidt „la grande Troménie",
zal het na zijn dood moeten doen. En dan
zal hij eiken dag niet verder komen dan de
lengte van zijn doodkist bedraagt!
Heilige Bisschop Ronan, bid voor ons.
den geest der heilige Kerk. Ook smeekte zij
al vroeg deze groote genade voor haar jon
gen af.
Amper veertien jaar oud, vertrok de jon
gen naar de beroemde hoogeschool van
Farijs om er de gewijde wetenschap te lee-
ren. Des nachts verliet hij zijn bed en legde
zich neer op wat stroo. Zijn voedsel deelde
hij met de armen. Eiken dag bad hij de ge
tijden der Lieve Vrouw. Niemand minder dan
de H. Bonaventura, de Serafijnsche leeraar,
onderrichtte hem in den hoogen weg naar
God.
Yves Hélory gevoelde zich niet waardig
om priester te worden. En toch beschouwde
iedereen den jongen student als een Heilige.
Maar de wijding kwam hem zoo verheven,
zoo ontzagwekkend voor, dat hij zich nau
welijks durfde aanbieden. Hij zwichtte voor
den wensch van zijn Bisschop. Hij werd
priester! En zou zich voortaan altijd noemen:
„de slechtste onder de dienaren Gods, de
onwaardige priester Yves Hélory!"
Zeer aandachtig luisterde de wijdeling toe,
toen Monseigneur hem met de kazuifel be
kleedde en zeide:
„Accipe vestem sacerdotalem. Ontvang het
priesterlijk gewaad, waardoor de liefde wordt
verzinnebeeld, want Godis machtig om in
U de liefde en alle goede werken te ver
meerderen!"
In liefde en goede werken heeft Sint Yves
héél zijn leven uitgeblonken. Weduwen en
weezen, kinderen en verstootenen klemden
zich vol vertrouwen vast aan dezen pries-
tertoog. Als advocaat der vernederden durf
de Sint Yves tegen de hoogste machten op
te tornen, ja, tegen koning in eigen persoon,
want men moet God éérder gehoorzamen dan
een menschis dat waar of niet
Op zekeren dag kwamen er zóóveel be
delaars en behoeftigen aan de pastorie, dat
de medehelper van den goeden geestelijke
haast handen tekort kivam om brood uit te
deelen. Dat duurde niet lang, of de voorraad
begon bedenkelijk te slinken! Het oude
spreekwoord: „Waar af gaat en niets bijkomt,
vermindert!" bewees zijn waarheid ook in de
pastorie van een Heilige. De helper ging den
priester waarschuwen:
„Uw bedelaars zullen gauw maken, dat we
geen kruimel brood voor ons zelf overhou
den!" waarschuwde hij.
„God zal ln onze behoeften voorzien!"
antwoordde Sint Yves rustig. De man keerde
terug naar den hoogen koffer. O wonder! Hij
vond hem boordevol gevuld met het heerlijk
ste brood!
Eens in een winter was 'het erg koud. De
vorst sneed als 'n mes in het lichaam der
armen en behoeftigen, die niets konden
koopen. Zij klaagden hun nood bij Sint Yves.
De waardige priester wendde zich aanstonds
tot den baron van Rostrenen. De hooge heer
gaf hem verlof „wat boomen" om te kappen
in zijn uitgestrekte bosschen. Dat liet de
Heilige zich geen twee keer zeggen! Hij
stuurde er de noodige houthakkers op uit en
dezen aan 't kappen! De eene boom na den
anderen viel onder hun bijlslagen! Nu had
den de armen tenminste brandhout!
„U schijnt een vreemde voorstelling van
,wat boomen"te hebben, priester Yves!
Uw houthakkers hebben al 'n half bosch
omgehakt!" beklaagde zich de hooge ba
ron, die niet uitmuntte door „liefde en goede
werken!"
„God zal het U honderdvoudig loonen!"
verzekerde de Heilige.
„Schoon gezegd, maar met die vrome
praatjes krijg ik mijn bosch niet terug, pries
ter!"
„Ga dan kijken, baron, en loof God!"
De edelman reed naar het bosch. O won
der! Aan de overgebleven boomstronken ont
sproten reeds nieuwe twijgjes! Zij groeiden
zienderoogen en beloofden een krachtig ge
was! Toen begreep de baron de waarheid van
Christus' woord: „Wat ge den geringsten
Mijner hebt gedaan, dat hebt ge Mij ge
daan!"
Den vijftienden van Maria's maand, in
dat jaar der genade 1303, celebreerde „de
onwaardigste en slechtste onder de priesters"
voor den laatsten keer het Allerheiligst ge
heim der Mis.
Een zeer sterke ontroering greep hem aan
bij het uitspreken der heilige consecratie
woorden. De dienaren en de omstanders
hoorden hem snikken, toen hij het Geheim
des Geloofs in zijn gave en gewijde handen
ten Hemel hief. Men moest hem ondersteu
nen. Hij had geen kracht meer de kazuifel
uit te trekken, dat zinnebeeld „der liefde en
der goede werken."
Enkele dagen later keerde zijn ziel naar
haar Schepper terug.
Heilige Yves, bid voor ons, dat wij, als Gij,
mogen uitblinken in liefde en goede werken
jegens onze mede-menschen.
IV. Stel uit deze letters den hoogsten
top der Andes samen:
Uiting van verdrietelijkheid.
Snoer eener hengelroede.
Reuzenslang.
Deftiger naam voor: paard.
11
1
2.
10
3
4.
5
6
8.
7
11
9.
Het is verboden geld uit Duitschland naar
den vreemde te brengen Wie het tóch waagt,
wordt zwaar gestraft.
De politie te Berlijn ontving dezer dagen
een brief, die niet onderteekend was. Er
stond dit in:
„Heeren, U moet eens op bankier V. letten.
Hij heeft al zijn geld naar de Zwitsersche
Bank gebracht, te Basel!"
De heer X. moest bij de politie komen.
Hij beweerde, dat de heele brief gelogen
was. „Ik wil u naar Basel brengen met mijn
auto. Stapt u dadelijk in, dan gaan we!"
Twee agenten gingen mee. Regelrecht reed
men naar Basel. De agenten ondervroegen
daar den Bank-directeur. De Zwitser zei met
de hand op zijn hart, dat hij geen penning
van bankier X. had ontvangen.
Hij sprak de waarheid!
De slimme bankier had zijn geheele for
tuin in de koffers van zijn auto! Door de
aanwezigheid van twee agenten der Geheime
Politie, hadden de kommiezen bij de grens
die koffers niet nagekeken!
De heilige Yves (spr.: iev) had een vrome
moeder. Uit haar huis moest wel een pries
ter worden geroepen, zoo regelde zij alles in
Een nauw steegje zonder uitgang, 'n Paar
scheefgezakte huizen. Kinderen om een hui
lend jongetje heen. koko komt het steegje in.
„Waarom huil je, jongetje?"
„M'n paard is weg."
„Had jij dan 'n paard?"
„Ja, 'n houten. Het moest voor dit karretje
staan. Daar straks had ik het nog. M'n moe
der riep me voor een glaasje melk naar bin
nen. Toen ik terug kwam, was m'n paard
weg!"
„Weet je, wie het gedaan heeft? Hoe heet
je?"
„Nee, en ik heet Jan!"
„Hoe laat was het, toen je moeder je naar
binnen riep?"
„De fabriek ging net uit!"
„Ik weet genoeg!" verzekerde Koko met de
stelligheid van den beroemden speurder
Sherlock Holmes.
„Ik breng je je paard terug. Ik ben Koko!"
„Dank je wel, Koko!"
Koko verliet het sjofele steegje. Hij ging
ergens op 'n stoep zitten, om na te denken!
„De fabriek ging net uit! Het was dus
kwart over twaalven. Om twaalf uur gaat
óók de school uit. Nu één van tweeën: een
werkman heeft het gedaan of 'n schooljon
gen: meisjes doen zooiets niet. 'n Werkman
heeft niets aan 'n houten paard! Dus: een
schooljongen moet het gedaan hebben! Mis
schien één, die hier in de buurt woont? Ik
zal dus hier in de buurt op de loer gaan lig
gen. En de schooljongens bizonder in de ga
ten houden!"
Zeer tevreden met deze ontleding van het
geheimzinnige geval, keerde Koko naar huis
terug. Tegen twee uur stond hij op zijn post,
achter een hoop straatsteenen.
Kwamen twee jongens uit het steegje slen
teren. 'n Magere en 'n dikke.
„Die magere kon het wel eens wezen!"
dacht Koko. „Hij kan sneller uit de voeten.
Hij is vast niet in zijn vet gesmoord, zooals
z'n kameraad. Die zou niet weg kunnen loo
pen. Ik zal dus dien mageren knul bizonder
in de gaten houden.
De jongens liepen verder. Ze hadden er
geen bleek vermoeden van, dat zij door den
beroemdsten detective (speurder) der stad
werden begluurd! De magere at 'n banaan.
Hij smeet de schil zoo maar op straat.
„Die jongen heeft een hóógst misdadigen
aanleg!" besloot Koko. „Hij gooit een gladde
schil op straat. Een oud moedertje kan er
den nek of de beenen over breken! Hij geeft
dus niets om zijn mede-menschen! Hoeveel
te minder om een spelend kind. Hij en hij
alleen kan de dader wezen!"
De kleine jongens stapten de speelplaats
vóór hun school op. Om vier uur stond het
tweetal weer op straat. Koko óók, achter de
steenen. De magere stapte een kinder-para-
dijs binnen. Enkele minuten later kwam hij
er uit! Hij droeg.Koko's adem stokte, zijn
hart sloeg één slag overeen houten kar
retje! Zonder paard!! Het paard stond dus
thuis! Het gestolen paard, vanzelf!
Koko wandelde achteloos het steegje in.
Hij liep met opzet langzaam. Daar had je ze,
de twee kameraads, diefje en diefjes-maat!
„Wat heb je daar een prachtig karretje!"
loofde Koko.
„O, ik heb nog méér speelgoed thuis!"
zei de dief argeloos.
••'tïti
kwamen twee jongens uit 't steegje
slenteren, een magere en een dikke
.,Zóó? En wat voor speelgoed dan?"
,,'n Meccano-doos, 'n vlieger, 'n houten
paardje
Mag ik dat paardje eens zien?"
De magere liep in de val door den ver
maarden speurder zoo sluw gezet. Hij kwam
weerommet het paardje! Bliksemsnel
sprong Koko op den lagen dief af. Hij rukte
hem met kracht het gestolen dier uit z'n
schuldige handen.
„Hier, Jantje, hier heb jij je paardje terug,
jongen!" riep hij Jantje toe.
Het kereltje speelde voor den stoep van zijn
huis. Zonder eenige aarzeling riep hij uit:
„Maar dat is mijn paard niet! Dat is het
paard van Karei van buurvrouw de Haas!"
„Het moét je paard zijn; het kan niet
anders,'suffie!" besliste Koko.
Ondertusschen was de moeder van Karei
door haar zoontje gewaarschuwd. Gewapend
met een mattenklopper zwoegde zij ze
was haast net zoo omvangrijk als tante Stijn-
tje! door het steegje. Haar indrukwek
kende schouders raakten de huisjes aan
weerskanten. Haar sloffen klepperden. Plot
seling daalde de mattenklopper op den arge-
loozen rug van den grooten detective neer.
„Ik zal iou leeren, dief, hier paarden te
komen gappen!" beet zij Koko toe.
Deze besloot niet verder met den vijand
te onderhandelen. Als een haas verliet hij
mevrouw de Haas, zonder afscheid te nemen!
Het steegje heeft nooit meer de eer van zijn
bezoek gehad!