EEN HEILIGE wm I r n avonturen van Koko HAMSTEREN. Twee en slachtoffer. U „wanhopige zaken". Verbeter de wereld. Begin bij je zelf. =x De opmerkelijke ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1939 voor Een Godsgericht BOND ZONDER NAAM. Kleine Puzzles. x X X X X X Een slimme bankier Sint Yves. KOKO EN DE PAARDEN DIEF. wij dwaalden door Gent, de Belgische bloemenstad". Bewonderden in de kathe draal de beroemde schilderij der gebroeders van Eyck: „De aanbidding van het Lam", jammer, dat één der stukken van het luik ontbreekt. Destijds gestolen! De bewaarder wist te vertellen, dat de daders alle drie een plotseljngen en onvoorzienen dood zijn ge storven, Maar waar het ontbrekende stuk zich bevindt? Er is óók een kerk aan Sint Nicolaas ge- Die staat dicht in de buurt van „het oude Belfort, zinbeeld van 't verleden!" We v°Hden den toren allerminst „somber treu- rend over 't Gent van heden!" Integendeel! he vergulde draak boven op zijn spits en het Overige verguldsel deden 't wat vroolijk in het (schaarsche) zonlicht! Langs het 's Gra vensteen, een ruïne, kwamen we in de kerk van Sint Stéfanus, den eersten Martelaar van ons H. Geloof. „Stéfanus" zeggen ze hier. Trouwens, je hoort op zoo'n reis méér sappige uitdrukkingen! Toen in ons vacan- tieoord eerwaarde broeders aankwamen met hun verpleegden, krankzinnigen, lichtte de portier van ons hotel ons in: „Al die mannen, waar de Broeders over waken, zijn lichtzin- nigen!" Het is maar 'n wéét! Nu, zwaar van zin leken zij ons niet, die ongelukkigen. Maar om op de kerk van St. Stefahus te rug te komen: ook daar gingen we binnen. Er hing een prachtig doek van Onze Lieve Vrouw. Daar zaten enkele geloovigen bij te bidden. Maar veel méér volk drong samen rond de beeltenis der H. „Rita van Cassia", „la Sainte des impossibles!" „De Heilige van het onmogelijke". Ronduit gezegd, van deze Heilige hadden we nog nooit van z'n leven vernomen. Dom hè? Ja, alle menschen kunnen niet even knap zijn! Gelukkig, in een boeken stalletje vonden wij een klein boekje over Sinte Rita. Een Fransch boekje, kerkelijk goedgekeurd door den Vicaris-Generaal van Reims. Uit dat boekje willen wij hier iets vertellen. Rita Mancini (tsji-nl) had behoeftige Het standbeeld van de gebroeders van Eyck. ouders. Zij werd in 1381 geboren, in Umbrië, geheiligd door de voetstappen van Sint Fran- ciscus van Assisië. „Rita" was in die dagen een ongewone naam. Maar een Engel Gods had dien naam voor het meisje bepaald. De ouders waren erg blij met het kindske. Maar vreemd! Des Vrijdags wou het heele- maal geen v°e sel tot zich nemen. En eens op 'n keer, toen de moeder het onder een boom te slapen a gelegd, vlogen er bijtjes in het open mondje. Witte bijen! Ze legden honing op het tong je en deden heelemaal geen kwaad. Af>"eis unnen bijen wel eens le el ijk steken, maar kleine meisje sta ken ze in 't geheel niet. z,oo iang Rita Man- cmi geleefd heeft, zijn er wrtte bijen bij haar gebleven .En nu nog vertelt mijn boekje houden bijen de wake bij het stoffelijk overschot. Het zijn er zeven, het heilige ge tal. Alleen, het wit is versomberd tot donker geel. Het ls, of de nijvere diertjes treuren bij de reliquie. Op Goeden Vrijdag echter verlaten zij het schrijn, om pas terug te keeren na het feest van Sinte Rita in den kerkelijken kalender (22 Mei). De Heilige trad in het huwelijk met een ongemakkelijk heer. Haar ouders wilden dat zoo. Er werden kinderen geboren, twee jon gens. Moordenaars sloegen hun vader dood. De twee zoons zwoeren dezen moord te wre ken. Zij stierven eer zij hun plan ten uit voer konden brengen Hun moeder wilde toen in het klooster treden. Maar een weduwe mochten de vrome kloostervrouwen van Sint Augustinus' Regel niet aannemen Drie hei ligen ontsloten echter voor Sinte Rita de stroeve poort: Sint Jan de Dooper, Sint Augustinus en Sint Nicolaas van Tolentijn. Ja, toen moest de eerwaarde Overste haar wel een plaatsje inruimen! En zóó werd Sinte Rita Augustines (1413). De hoofddeugd van een kloosterling, dat weten we allemaal, is: de gehoorzaamheid. Gehoorzamen en nog eens gehoorzamen! De Overste gelastte de nieuw-ingetreden zuster: „Eiken dag, 's morgens en 's avonds, moet ge dien dorren stronk hout daar begieten!" Een gewoon mensch zou geantwoord heb ben ja, zég het eens? Ik weet het wel voor mezelf! Maar een Heilige antwoordt anders. Sinte Rita deed wat van haar ge vergd werd. O, Wonder! De doode stronk begon te bloeien en bracht zelfs vruchten voort! En hij was zoo steen-dood geweest. als de poot van 'n stoel! Op zekeren dag bracht Sinte Rita haar tijd in gebed door vóór een beeltenis van den Gekruisigde. Plotseling liet een scherpe doorn los uit de doornenkroon en drong de zuster in het voorhoofd. Daar ontstond een diepe wonde. Een wonde, die zich in vijftien jaar niet zou sluiten. Ja, toch, één keer. Toen de Heilige vroeg naar Rome te mogen gaan, in het jaar der genade 1450, jaar van een plechtig Jubilé. „Vraag liever de ge nezing van Uw wonde, zuster!" antwoordde de Overste. En de wonde genas. Maar toen de kloostervrouw te Cascia terugkeerde, opende zij zich opnieuw en nu voor goed. Sinte Rlita was over de zeventig jaar. Een ernstige ziekte sleepte haar naar den rand des grafs. Een bloedverwante bracht haar een bezoek. „Schenk mij een roos uit den tuin van mijn ouderlijk huis!" smeekte de zieke. „Maar dat is onmogelijk! Het is midden Januari! Hoe kunnen er nu rozen bloeien?" „Ja maar, wat niet mogelijk is bij de menschen, is mogelijk bij God!" En er bloeide een roos. In het hartje van het barre jaargetijde! Een roos voor de bruid des Heeren! En niet alleen 'n roos! Twee vijgen plukte deze bloedverwante van een winterschen boom en bracht ze naar de stervende. Inderdaad! Wat de menschen on mogelijk vinden, gaat héél goed bij God. Den 22en Mei 1457 keerde de ziel der hei lige Rita naar haar Schepper terug. Engelen droegen die ziel naar het Ver Palmenstrand één der zusters heeft het zélve gezien en zusters jokken niet. Ook begonnen de kloosterklokken vanzelf te luiden en een welriekende geur als van reukwerk uit Ara- bië vervulde de sterfkamer zoo stierf ook Sinte Theresia van Lisieux „in geur van Heiligheid". In 1745 werd het lichaam uit de vochtige aarde opgegraven. Het bleek geheel onge deerd, na bijna drie eeuwen! Zelfs de oogen schenen nog te kijken. En in 1628, toen Rita Mancini zalig werd verklaard, gingen die oogen eenigen tijd open. Ja, dat is door ge leerde geestelijken gezien. Bijwijlen verbizondert zich een „parfum merveiileux", een „wonderlijk parfum" uit het schrijn en balsemt klooster en pelgrims beide 24 Mei 1900 heeft Paus Leo XIII Rita Mancini onder de Heiligen der Kerk Gods opgeteekend. En ze zeggen, dat de Paus Zélf de gebeden samenstelde voor op haar feest (22 Mei). „Heilige Rita, door de verdiensten van Uw mceitevol leven en door Uw geduld tijdens Uw langdurige ziekte, verhoor onze nederige gebeden opdat God verheerlijkt moge wor den in Zijne Heiligen, meer bizonder in U, machtige voorspreekster!" Hegenben ban Heiligen N tijden van oorlog hoor je dikwijls spreken over „hamsteren". De men schen bedoelen er dit mee: in het ge heim groote voorraden inslaan en optasten. Bijv. thee, koffie, zeep, rijst, suiker, kaar sen, enz. enz.Komt er aan deze voortref felijke zaken in den winkel gebrek, geen nood, de „hamsteraar" heeft zijn voorraad gereed en hij redt zich zonder winkel Het woord .hamsteren" komt van „ham ster". De hamster is een knaagdier, familie van hazen, konijnen ratten muizen enz. We zullen hier eens iets van de levensgewoonten der hamsters vertellen. Misschien begrijp je dan óók het woord: hamsteren beter! De hamster is zoo lang alsnu, meet maar eens naals de breedte van vijf kolommen dezer courant bedraagt, het wit aan den rand niet meegerekend. Ruim dertig c.M. dusJuist in deze dagen, zoo tegen het eind van den zomer, begint het dier te „hamsteren", voorraden te vormen Erwten, boonen haver, gerst, wortelen, alles is van zijn gading. De rat bergt ze in zijn wijde wang-zakken en versleept ze naar zijn hol, onder den grond. Men heeft wel opslag plaatsen gevonden, die over de honderd pond gehamsterde artikelen bevatten Wanneer 't dier zijn winterslaap onderbreekt, spreekt het deze voorraden duchtig aan. Zelfs gedu rende den strengsten winter lijdt een ham ster zoodoende geen gebrek Tegen de lente sluipt de hamster uit haar schuilplaats en gaat den omtrek eens ver kennen. Kijk, daar komt een engerling (larve v. e. meikever) boven den grond Hap Naar binnenEn daarginds kronkelt zoo waar een worm Oók niet te versma den Jammer, dat er nog geen eitjes zijn 'n Voortreffelijk eten Desnoods met een paar jonge vogeltjes als vóórspijs De ver- sohe klaver laat zich als sla gebruiken Dat smaakt beter dan ai dat muffe goedje on der den grond Wat komt daar aan? Bah 'n Hond Op zoo'n gezelschap is de hamster niet gesteld Zij laat haar sterke, gele knaagtanden zien en blaast en sistEven later heeft zij den armen kerel in zijn snuit en dat geeft een leven als 'n oordeelJa, bang is 'n hamster allerminstDe hond druipt bloedend af en de rat zoekt het beschermende hol weer op. Vossen hebben soms méér succes met deze sluwe knagers Maar oude hamsters loopen niet gemakkelijk in een val, door een vos gezetZelfs de bloeddorstige wezels, snelle, onvervaarde roovers, moeten het tegen de sterke ratten afleggen. Boommarter, buizing en grootere roofvogels jagen de dieren ech ter met goeden uitslagen óók wel eens niet Het hol van een hamster ziet er keurig uitDe bewoner heeft het met grassprietjes gevoerd en wijdt, ook aan zijn voorraad schuren groote aandacht. De wang-zakken moeten dikwijls geleegd worden, eer die kelders" vol zijn. Wordt een hamster on derweg aangevallen, dan spuwt zij de wang zakken leeg en maakt zich gereed om af te weren. Het spreekt vanzelf, dat de boeren de zoo schadelijke knagers niet kunnen luchten of zien. Met honden, vallen, ijzerdraad, schop pen en vergift staan zij hen naar het leven Dikwijls worden lappen in stikgas gedrenkt en in de pijpen gestopt, die naar het hol voeren. Talrijke hamsters komen zoodoende te sneuvelen. In Europa komt slechts één soort voor; in Rusland wemelt het van hamsters! Maar als de onzalige oorlog lang mocht duren, ben ik bang, dat wij er ook in Nederland last van zullen krijgen I. Op de kruisjes een oude stad in Polen. Legerplaats. Voeder-rek. Karakter. Houten vat. Schriftelijk bewijsstuk. Aarden pot als vaas. II. Stel uit de volgende letters een be kend spreekwoord samen: 2 x a; 1 X b; 2 X d; 11 X e; 3 X g; 1 X h 2x1; 2 X m; 6 X n; 2 X t. Men III. Op de kruisjes komt de naam van een beroemden generaal der Franschen. X 1 X 2 X 3 X X 5 X 6 X 7 1. Vijfde toon der toonladder; 2. jonge stier; 3. toestand waarin hij verkeert, die bijna niets heeft om van te leven; 4. on schuldige boert; 5. leuning van een byug; 6- metaal van blauwwitte kleur; 7. tegen stelling van Z.(uid). Toen Bisschop Ronan in Ierland hoorde, dat er nog talrijke heidenen woonden over zee, werd zijn hart zeer bewogen. Had Chris tus niet voor alle menschen geleden? Niet voor alle menschen Zijn Kerk gevestigd? En zouden nu deze arme heidenen naar het eeuwige Land aan de Overzijde moeien af reizen zonder Doopsel, zonder Sacramenten? Die gedachte kon zijn priesterziel niet ver dragen. Hij scheepte zich in, voer over de zee, en zag, hoe haar golven groen werden als smaragd. Daar ging hij weldra aan land. Een armoedige hut werd zijn bisschoppe lijk paleis. Het open veld zijn predik-stoel, Van alle kanten kwamen de heidenen naar hem luisteren. Velen bekeerden zich tot het heilig, Katholiek Geloof. Anderen trokken de schouders op. Hoe nu? Deze mensch, deze monnik verheerlijkte een God aan een kruis? Geen God van vechten en oorlog-voe ren en honingwijn drinken? Een God, zacht moedig als een lam, en die van wraak niet wilde hooren? Voor zoo'n God voelen zij niets. En sommigen namen zelfs een vijan dige houding tegen den ouden prediker aan. Liever luisterden zij naar de ruige taal der afgodspriesters dan naar de zijne. In de bos schen kwamen zij samen en beraamden kwaad jegens den Heilige. Onder hen was de booze vrouw Kéban. Vrouw Kéban, werd zij opgestookt door de heidensche afgodendienaars? Zeker niet door haar man. Haar man was Ronan's trouwe discipel. En het was net, of zij hem de ge nade van het vreemde, overzeesche geloof niet gunde. Of zij zich verhardde tegen de vurige sprake van den onvervaarden Bis schop in. Overal strooide zü praatjes over den Godsman uit. En toen hij ondanks alles prediken bleef, ging zij tot erger over Zij doodde haar kind, een aanvallig meisje van vijf, zes jaar. Zij bracht het voor den koning en betichtte Bisschop Ronan. Aldus sprak zij tot den koning: „O Koning! Iedereen weet, dat wij onder uw zegenrijk bestuur vrede en rust genoten, Onze priesters zongen den lof der goden in de eeuwige bosschen. Wij knielden allen, schouder aan schouder, voor hun beelden. Toen is deze man van over zee gekomen. Hij predikt een God, geklonken aan een kruis, een machteloozen, bleeken, bloedeloozen God. Hij heeft verdeeldheid gezaaid binnen onzen stam. Mijn echtgenoot heeft zijn zijde gekozen. Ik echter, ik ben het oude geloof onzer vaderen getrouw gebleven. Om zich op mij te wreken heeft deze prediker van den machteloozen God zich in een wolf veran derd. Hij heeft mijn dochtertje gedood. Ge ziet het hier in dit kistje. Ik nu eisch zijn bloed in ruil voor het hare, o Koning Gr al- Ion! Moogt gij leven in alle eeuwigheid!" Wat moest de Bisschop tegen deze grieven de aanklacht inbrengen? Zijn onschuld? Ze ker, maar hoe kon hij die bewijzen? Ook koning Grallon zelf was er vast van over tuigd, dat priesters en barden zich verande ren konden in een ruigen weerwolf- De vorst weifelde. Het schuldig durfde hij niet uit te spreken. Het onschuldig evenmin; hij zou de wraak der afgods-priesters hebben te duch ten. Daarom antwoordde koning Grallon en sprak aldus: Gij brengt gruwelijke dingen voor onze ooren, vrouw Kéban. Het is mogelijk, dat ge de waarheid spreekt. Maar het is ook mo gelijk, dat ge lastert. Waar zou het naar toe moeten in mijn Rijk, als een mensch veroor deeld kon worden enkel en alleen op de aan klacht van een vrouw?" Een goedkeurend gemompel ontstond on der de toegestroomde menigte. Koning Gral lon zat onder een ouden eik. In de verte hoorde men het ruischen der zee. Het werd weer stil en de vorst ging voort: „Gij hebt 'den God van dezen monnik be ticht. Gij hebt Hem genoemd machteloos en zonder bloed, en gebogen als een oude vrouw. Welnu! Een Godsgericht zal beslissen of ge gelijk hebt?" Koning Grallon gaf een teeken. Zijn knechten verwijderden zich. Eenige oogen- blikken later kwamen zij weerom met twee groote sterke hokken. In ieder hok zat een vervaarlijke bloedhond, erger dan een weer wolf. De felle dieren lieten een onheilspel lend gegrom hooren. De vorst zeide: „Ik zal deze honden op den vreemden pre diker loslaten. Verscheuren zij hem, dan heeft vrouw Kéban gelijk gehad. Deinzen zij af, dan wordt de man zeer duidelijk door den God, dien hij belijdt, beschermd!" Er werd een kring afgepaald. Bisschop Ronan kwam in dien kring te staan als doel wit voor de bloedhonden. Rustig vouwde hij de handen over elkaar. Zachtjes bad hij: „Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons iets vermogen?" Koning Grallon gaf het teeken. „Pak 'm!" hitsten de bewakers der hon den. De dieren vlogen op den weerlooze af. Maar deze lichtte de hand op en maakte het teeken des kruises over deze redelooze schepselen. „Broeders, gehoorzaamt mijnen Heer. beval hij. O Wonder! Aanstonds legden de felle, op gehitste beesten zich aan zijn voeten neer. Hun verschrikkelijken kop schoven zij in het zand en zij kwispelden met hun staart. De Heilige aaide hun ruige ruggen. Hij brak hun doodelijken muil open en legde zijn witte offerhand tusschen de dolken hunner tanden. En de honden deden niets! Toen werd vervuld, hetgeen de Schrift heeft voor speld: „De Heiligen hebben door het Geloof koninkrijken overwonnen, beloften verkre gen, de kracht van het vuur te niet gedaan, de muilen der leeuwen gesloten!" Koning Grallon smeekte om vergiffenis. Zijn knechten brachten vrouw Kéban naar huis. Toen zij daar aankwamen, wat zagen zij toen? Het vermoorde meisje bezig met haar bikkels te spelen op den drempel der deur! En heel het volk bracht lof aan den machtigen God, dien Bisschop Ronan pre dikte. Nog zeer veel wonderen heeft Ronan, de Bisschop, daarginds gewrocht. Om de zes jaar trekt hem ter eere een luisterrijk „par don" uit (bedevaart, verrijkt met aflaten), genaamd „la grande Troménie". Iedereen uit de buurt haast zich naar zijn plaats. Want wie nu niet meebidt „la grande Troménie", zal het na zijn dood moeten doen. En dan zal hij eiken dag niet verder komen dan de lengte van zijn doodkist bedraagt! Heilige Bisschop Ronan, bid voor ons. den geest der heilige Kerk. Ook smeekte zij al vroeg deze groote genade voor haar jon gen af. Amper veertien jaar oud, vertrok de jon gen naar de beroemde hoogeschool van Farijs om er de gewijde wetenschap te lee- ren. Des nachts verliet hij zijn bed en legde zich neer op wat stroo. Zijn voedsel deelde hij met de armen. Eiken dag bad hij de ge tijden der Lieve Vrouw. Niemand minder dan de H. Bonaventura, de Serafijnsche leeraar, onderrichtte hem in den hoogen weg naar God. Yves Hélory gevoelde zich niet waardig om priester te worden. En toch beschouwde iedereen den jongen student als een Heilige. Maar de wijding kwam hem zoo verheven, zoo ontzagwekkend voor, dat hij zich nau welijks durfde aanbieden. Hij zwichtte voor den wensch van zijn Bisschop. Hij werd priester! En zou zich voortaan altijd noemen: „de slechtste onder de dienaren Gods, de onwaardige priester Yves Hélory!" Zeer aandachtig luisterde de wijdeling toe, toen Monseigneur hem met de kazuifel be kleedde en zeide: „Accipe vestem sacerdotalem. Ontvang het priesterlijk gewaad, waardoor de liefde wordt verzinnebeeld, want Godis machtig om in U de liefde en alle goede werken te ver meerderen!" In liefde en goede werken heeft Sint Yves héél zijn leven uitgeblonken. Weduwen en weezen, kinderen en verstootenen klemden zich vol vertrouwen vast aan dezen pries- tertoog. Als advocaat der vernederden durf de Sint Yves tegen de hoogste machten op te tornen, ja, tegen koning in eigen persoon, want men moet God éérder gehoorzamen dan een menschis dat waar of niet Op zekeren dag kwamen er zóóveel be delaars en behoeftigen aan de pastorie, dat de medehelper van den goeden geestelijke haast handen tekort kivam om brood uit te deelen. Dat duurde niet lang, of de voorraad begon bedenkelijk te slinken! Het oude spreekwoord: „Waar af gaat en niets bijkomt, vermindert!" bewees zijn waarheid ook in de pastorie van een Heilige. De helper ging den priester waarschuwen: „Uw bedelaars zullen gauw maken, dat we geen kruimel brood voor ons zelf overhou den!" waarschuwde hij. „God zal ln onze behoeften voorzien!" antwoordde Sint Yves rustig. De man keerde terug naar den hoogen koffer. O wonder! Hij vond hem boordevol gevuld met het heerlijk ste brood! Eens in een winter was 'het erg koud. De vorst sneed als 'n mes in het lichaam der armen en behoeftigen, die niets konden koopen. Zij klaagden hun nood bij Sint Yves. De waardige priester wendde zich aanstonds tot den baron van Rostrenen. De hooge heer gaf hem verlof „wat boomen" om te kappen in zijn uitgestrekte bosschen. Dat liet de Heilige zich geen twee keer zeggen! Hij stuurde er de noodige houthakkers op uit en dezen aan 't kappen! De eene boom na den anderen viel onder hun bijlslagen! Nu had den de armen tenminste brandhout! „U schijnt een vreemde voorstelling van ,wat boomen"te hebben, priester Yves! Uw houthakkers hebben al 'n half bosch omgehakt!" beklaagde zich de hooge ba ron, die niet uitmuntte door „liefde en goede werken!" „God zal het U honderdvoudig loonen!" verzekerde de Heilige. „Schoon gezegd, maar met die vrome praatjes krijg ik mijn bosch niet terug, pries ter!" „Ga dan kijken, baron, en loof God!" De edelman reed naar het bosch. O won der! Aan de overgebleven boomstronken ont sproten reeds nieuwe twijgjes! Zij groeiden zienderoogen en beloofden een krachtig ge was! Toen begreep de baron de waarheid van Christus' woord: „Wat ge den geringsten Mijner hebt gedaan, dat hebt ge Mij ge daan!" Den vijftienden van Maria's maand, in dat jaar der genade 1303, celebreerde „de onwaardigste en slechtste onder de priesters" voor den laatsten keer het Allerheiligst ge heim der Mis. Een zeer sterke ontroering greep hem aan bij het uitspreken der heilige consecratie woorden. De dienaren en de omstanders hoorden hem snikken, toen hij het Geheim des Geloofs in zijn gave en gewijde handen ten Hemel hief. Men moest hem ondersteu nen. Hij had geen kracht meer de kazuifel uit te trekken, dat zinnebeeld „der liefde en der goede werken." Enkele dagen later keerde zijn ziel naar haar Schepper terug. Heilige Yves, bid voor ons, dat wij, als Gij, mogen uitblinken in liefde en goede werken jegens onze mede-menschen. IV. Stel uit deze letters den hoogsten top der Andes samen: Uiting van verdrietelijkheid. Snoer eener hengelroede. Reuzenslang. Deftiger naam voor: paard. 11 1 2. 10 3 4. 5 6 8. 7 11 9. Het is verboden geld uit Duitschland naar den vreemde te brengen Wie het tóch waagt, wordt zwaar gestraft. De politie te Berlijn ontving dezer dagen een brief, die niet onderteekend was. Er stond dit in: „Heeren, U moet eens op bankier V. letten. Hij heeft al zijn geld naar de Zwitsersche Bank gebracht, te Basel!" De heer X. moest bij de politie komen. Hij beweerde, dat de heele brief gelogen was. „Ik wil u naar Basel brengen met mijn auto. Stapt u dadelijk in, dan gaan we!" Twee agenten gingen mee. Regelrecht reed men naar Basel. De agenten ondervroegen daar den Bank-directeur. De Zwitser zei met de hand op zijn hart, dat hij geen penning van bankier X. had ontvangen. Hij sprak de waarheid! De slimme bankier had zijn geheele for tuin in de koffers van zijn auto! Door de aanwezigheid van twee agenten der Geheime Politie, hadden de kommiezen bij de grens die koffers niet nagekeken! De heilige Yves (spr.: iev) had een vrome moeder. Uit haar huis moest wel een pries ter worden geroepen, zoo regelde zij alles in Een nauw steegje zonder uitgang, 'n Paar scheefgezakte huizen. Kinderen om een hui lend jongetje heen. koko komt het steegje in. „Waarom huil je, jongetje?" „M'n paard is weg." „Had jij dan 'n paard?" „Ja, 'n houten. Het moest voor dit karretje staan. Daar straks had ik het nog. M'n moe der riep me voor een glaasje melk naar bin nen. Toen ik terug kwam, was m'n paard weg!" „Weet je, wie het gedaan heeft? Hoe heet je?" „Nee, en ik heet Jan!" „Hoe laat was het, toen je moeder je naar binnen riep?" „De fabriek ging net uit!" „Ik weet genoeg!" verzekerde Koko met de stelligheid van den beroemden speurder Sherlock Holmes. „Ik breng je je paard terug. Ik ben Koko!" „Dank je wel, Koko!" Koko verliet het sjofele steegje. Hij ging ergens op 'n stoep zitten, om na te denken! „De fabriek ging net uit! Het was dus kwart over twaalven. Om twaalf uur gaat óók de school uit. Nu één van tweeën: een werkman heeft het gedaan of 'n schooljon gen: meisjes doen zooiets niet. 'n Werkman heeft niets aan 'n houten paard! Dus: een schooljongen moet het gedaan hebben! Mis schien één, die hier in de buurt woont? Ik zal dus hier in de buurt op de loer gaan lig gen. En de schooljongens bizonder in de ga ten houden!" Zeer tevreden met deze ontleding van het geheimzinnige geval, keerde Koko naar huis terug. Tegen twee uur stond hij op zijn post, achter een hoop straatsteenen. Kwamen twee jongens uit het steegje slen teren. 'n Magere en 'n dikke. „Die magere kon het wel eens wezen!" dacht Koko. „Hij kan sneller uit de voeten. Hij is vast niet in zijn vet gesmoord, zooals z'n kameraad. Die zou niet weg kunnen loo pen. Ik zal dus dien mageren knul bizonder in de gaten houden. De jongens liepen verder. Ze hadden er geen bleek vermoeden van, dat zij door den beroemdsten detective (speurder) der stad werden begluurd! De magere at 'n banaan. Hij smeet de schil zoo maar op straat. „Die jongen heeft een hóógst misdadigen aanleg!" besloot Koko. „Hij gooit een gladde schil op straat. Een oud moedertje kan er den nek of de beenen over breken! Hij geeft dus niets om zijn mede-menschen! Hoeveel te minder om een spelend kind. Hij en hij alleen kan de dader wezen!" De kleine jongens stapten de speelplaats vóór hun school op. Om vier uur stond het tweetal weer op straat. Koko óók, achter de steenen. De magere stapte een kinder-para- dijs binnen. Enkele minuten later kwam hij er uit! Hij droeg.Koko's adem stokte, zijn hart sloeg één slag overeen houten kar retje! Zonder paard!! Het paard stond dus thuis! Het gestolen paard, vanzelf! Koko wandelde achteloos het steegje in. Hij liep met opzet langzaam. Daar had je ze, de twee kameraads, diefje en diefjes-maat! „Wat heb je daar een prachtig karretje!" loofde Koko. „O, ik heb nog méér speelgoed thuis!" zei de dief argeloos. ••'tïti kwamen twee jongens uit 't steegje slenteren, een magere en een dikke .,Zóó? En wat voor speelgoed dan?" ,,'n Meccano-doos, 'n vlieger, 'n houten paardje Mag ik dat paardje eens zien?" De magere liep in de val door den ver maarden speurder zoo sluw gezet. Hij kwam weerommet het paardje! Bliksemsnel sprong Koko op den lagen dief af. Hij rukte hem met kracht het gestolen dier uit z'n schuldige handen. „Hier, Jantje, hier heb jij je paardje terug, jongen!" riep hij Jantje toe. Het kereltje speelde voor den stoep van zijn huis. Zonder eenige aarzeling riep hij uit: „Maar dat is mijn paard niet! Dat is het paard van Karei van buurvrouw de Haas!" „Het moét je paard zijn; het kan niet anders,'suffie!" besliste Koko. Ondertusschen was de moeder van Karei door haar zoontje gewaarschuwd. Gewapend met een mattenklopper zwoegde zij ze was haast net zoo omvangrijk als tante Stijn- tje! door het steegje. Haar indrukwek kende schouders raakten de huisjes aan weerskanten. Haar sloffen klepperden. Plot seling daalde de mattenklopper op den arge- loozen rug van den grooten detective neer. „Ik zal iou leeren, dief, hier paarden te komen gappen!" beet zij Koko toe. Deze besloot niet verder met den vijand te onderhandelen. Als een haas verliet hij mevrouw de Haas, zonder afscheid te nemen! Het steegje heeft nooit meer de eer van zijn bezoek gehad!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 1