De heilige Daniël,
van de zuil.
i
r
avonturen van Koko
i
ra
ZATERDAG 9 DECEMBER 1939
XI DECEMBER:
EIGEN WERK.
Middag in de binnenstad.
PUZZLE.
Herfst.
€11 hun
De opmerkelijke.
X io
.iiiiii..iinhl.iiinii.ifli!iiiiiniiiiiiii!h.iiim..ini!i..iiinii.ii!!ii».iiini..iiini1.iiinii.iiinii<iiiiit..iiiiii..iniii»4inniMii!muimii«iniiiH«iiiiuifflnili!niii.iiiiiu.rtnni.iiniii.iiiiiiMiiiiii.^
Nénette
Tante Stijntje redt Rembrandts
„Honderdguldenprent".
T' ti»yi£w**ll
j)e Katholieke Kerk herdenkt den Xln
December één Harer grootste boetelingen:
den heiligen Daniël-van-de-zuil.
Sint Daniël-de-Styliet heeft ruim één
derde deel van zijn lange leven en hij
werd tachtig jaar oud! boven op een zuil
doorgebracht! Precies gezegd, drie en der
tig jaren!
Het wispelturige klimaat van Thracië ver
mocht niets tegen dezen priester. Hij achtte
geen storm. geen k°ude, geen hitte, geen
sneeuw. Hij volhardde op zijn barren post
als een trouwe schuldwacht Gods. Eéns, ja,
ééns heeft hij die verheven standplaats ver-
jaten. Dat was, toen hij den dwingeland
j3asiliskus tot recht en reden ging vermanen.
Maar verder bleef hij, waar hij eenmaal
was. Drie en dertig jaar. Op een zuil, bij
Constantinopel, toen: Byzantium.
Hij was het levende geweten der 9tad. Het
levend getuigenis ook tegen haar weelde,
haar bederf, haar ketterij, haar schuldig ver
maakt.
Op zijn twaalfde jaar legde Daniël, aan
de oevers van den Euphraat geboren, de ge
loften van het klooster af. Hij werd een
voorbeeld voor de medebroeders.
Eens bezocht hij den grooten boeteling
Simeon-den-Styliet. Hij zag, hoe deze man
niet zaït, niet sliep, altijd maar waakte, daar
boven op die zuil. En hij hoorde, hoe de
Eeuwige dit leven van versterving en ont
bering door groote teekenen en wonderen
had verheerlijkt. In hem begon toen het ver
langen te gloeien Simeon in diens boetvaar
digheid na te volgen.
Omstreeks het jaar der genade 460 richtte
Daniël van Syrië een zuil op, vier mijlen
benoorden Byzantium. Duivelen trachtten
hem in zijn vromen arbeid te storen. Daniël
maakte hun aanvallen door zijn aanhoudend
gebed krachteloos. De honger teisterde zijn
lichaam. Een ijzige koude probeerde de
warmte uit zijn ledematen te jagen. oi
kwelde hem een schroeiende dorst. Zijn voe-
voor den tyran Baltassar, den zoon van
Nabuchadonosor en den laatsiten heerscher
over het trotsche Babyion. Baltassar was
het, die het: „Mene, mene, tekel, parsin"
zag geschreven aan den wand van de ko
ningszaal. Ook tijdens de woorden van Da-
niël-van-de-zuil geschiedde er een teeken.
Met donderend geraas stortte een toren van
het keizerlijk paleis in. Aldus zal ook uw
heerlijkheid ineenstorten!" voorspelde de
priester. En zijn voorspelling behelsde waar
heid.
Om zich niet door den slaap te laten over
winnen, heesch Daniël zich omhoog aan den
steunbalk van het afdakje. Deze ongemak
kelijke houding hield den slaap verre.
Zeer velen kwamen tot hem om goeden
raad. Hij onderwees hen in wat werkelijk
waarde bezit voor de Eeuwigheid. Bovenal
liet hij het licht schijnen op de geringheid
der wereldsehe vermaken en goederen.
Sint Daniël voorzegde de ure van zijn
dood, maanden te voren. Hij riep zijn leer
lingen tot zich. Hij vermaande hen deemoe
dig te zijn, gehoorzaam, boetvaardig, mild
dadig jegens de armen. Dan droeg hij, drie
dagen vóór zijn dood, voor het laatst de H.
Mis op. En schonk zijn sterke ziel aan haar
Schepper weer den XI December 493.
De bisschop van Byzantium kuste vol
eerbied de overblijfselen van den heiligen
kluizenaar. De heele stad stelde belang in
zijn begrafenis. Zóóveel volk liep niet uit
bij de begrafenis van een keizer. In een
looden kist werd de boeteling bijgezet. En
bij dit graf geschiedden tallooze wonderen
en groote teekenen.
Heilige Daniël-van-de-Zuil! Bid voor ons,
dat ónze ziel deelachtig moge worden aan
de kracht van Uwe ziel.
Bij het graf geschiedden tallooze
iconderen en groote teekenen.
ten en zijn beenen bedekten zich met een
pijnlijken uitslag. Maar niets bleek in staat
den wil van dezen har<jen strijder te verlam
men. Hij volhardde. Drie en dertig jaren.
Eenmaal verliet hij zijn zuil, schreven we.
Basiliskus woedde toen, een tweede Nero,
binnen Byzantium, de hoofdstad. Hij toonde
zich een vervolger der ware geloovigen en
beschermde de zware zonde vatl ketterij.
Toen daalde Sint Damel af Van de zuil.
Loopen was hem niet meer mogelijk. Zijn
voeten waren het gaan ontwendyrlenden
droegen hem naar het keizerlijk paleiS-.
Onderweg verdrongen zich tallooze 2ieken
rond den boeteling. Hij raakte hen aan. Zij
herstelden.
Daniël de Styliet stond voor den dwinge_
land gelijk eens de profeet Daniël stond
De binnenstad dommelt, de binnenstad slaapt,
de stad is in rust thans gedompeld.
Het lijkt wel of alles en iedereen slaapt.
Slechts een oudje is er dat strompelt.
De duiven koeren in de goot.
Een pjkt er aan een korstje brood,
de kastanjes ruischen zachtjes.
In de verte klinken kinder lachjes
Er heerscht een stemming van vervlogen
jaren
toen 'thier nog druk en levendig was.
Toen de schepen vol met handelswaren,
terugkeerden van de zilte plas
Maar nu, nu is het uitgestorven,
langs de drukke kaden van weleer.
De kastanjes ruischen zachtjes
en denken die tijd komt niet weer
J. ST.
Op de kruisjes komt de naam van een
zéér bemind personage in dezen St. Nico-
laas-tijd
X 2
X 3
X 4
X 5
....X
X
X 8
X 9
„Wat is dét nou weer, neenette
Het is geen wat
Het is een wie
Anna de Guigné (Kien-jee), „Dienaresse
Gods
„Zeker een kloosterzuster Een dood
gewoon schoolmeisje van tien jaar.al was
ze op een kasteel geboren, het kasteel de la
Cour, bij Annécy. En een meisje, dat heusch
niet als „Dienaresse Gods" kant en klaar
in de wieg werd gelegd O hemeltje neen
Ze heeft hard moeten ploeteren om, gelijk
Monseigneur de Bisschop van Annécy
schreef (in 1932) „eiken dag opnieuw ver
wonderlijke voorbeelden van zachtheid, lief
dadigheid en toewijding voor allen te stel
len
Want toen ze nog héél klein was „gr°ot"
is ze nooit geworden.bericht ons diezelfde
Bisschop, „toonde zij zich kwalijknemend
jaloersch en eigenwijsHaar kleine broer
tje „Jojo" sloeg ze uit jalouzie op z'n hoofd!
En bovendien kreeg het arme kereltje nog
uit dit zelfde handje een lading zand in de
oogjes
Haar gróóte liefde tot Jesus heeft haar
veranderd. En tegen het einde van haar kor
te leven, geleek zij meer een Engel dan
een menschenkindje, zóó krachtig had zij
met de Genade meegewerkt. Ooit gebeurde
't, dat de geloovigen in de kerk, in het pen-
sionnaat, bleven staan om te vragen:
„Wie is toch dat kind, dat zooveel licht
in haar gezichtje heeft?" Er was iets bijzon
ders om Anna de Guigné. Dat bijzondere
was niet, dat zij van adel was. Het was de
adel van haar hartje, van haar ziel.
Haar vader, de Graaf de Guigné, sneuvel
de in den wereldoorlog (1915). Anna hield
niet op voor de rust van zijn ziel te bidden.
En haar arme moeder troostte ze, zooveel
ze kon. Ooit verzamelde ze haar broertje
en haar twee zusjes om zich heen. „Jon
gens" zei ze dan „vandaag héél stil
zijn aan tafel! Maeder heeft verdriet en opa
ook!" En dan had zij den grootsten schik,
wanneer de maaltijd in alle kalmte en rust
was verloopen. Dikwijls sloeg zij haar armen
om moeders hals. „Moes, huil maar niet,
papa is in den Hemel!" troostte zij dan.
„Ik wou, dat ik in uw plaats mocht lijden!"
Zulke woorden in den mond van een meisje
van zes jaar, wie ènders kan ze gevormd
hebben dan de Genade? Diezelfde Genade
wordt ook aan óns geschonken! Anna de
Guigné zal ons uit den Hemel zegenen,
wanneer we met die gave meewerken!
De kleine Nénette achtte de gehoorzaam
heid jegens haar moeder, jegens haar onder
wijzeressen óók, een eersten plicht. Vlak
voor haar sterven zei de dokter: „Kindje,
kijk je moeder nog eens aan!" En Nénette
ging den eeuwigen slaap niet in, alvorens
nog een blik op haar lieve moedertje gericht
te hebben. Zij hield van haar niet alleen,
als ze 'n cadeautje kreeg, maar èlle oógen-
blikken. Een liefde, die duurde tot het
uiterste van haar leven en die voor géén
offer terugdeinsde.
Eens zou haar moeder van een reis terug
komen. Het dienstpersoneel zette bloemen
voor de gravin gereed. Anna nam een reus-
Nénette
,ll|||r,I|||H"l||||l"llll|l"l||||l"l||||l"i||II|,'IIHII"Ulll|"Hlll|"|llll|"|lllll"|llll,"|HI|l"|HII|"|llll|"|!ll|l"'llll|'
achtig hark! Hiermede gewapend toog zij
naar de oprijlaan van het grafelijk kasteel.
Daar zette ze 't op 'n harken, dat ze al heel
gauw doodmoe werd! Alles moest toch keu
rig in orde wezen bij moeders thuiskomst?
„Nénette. laat dat, kindje; dat werk is te
zwaar voor je!" berispte, vol zorg wegens
haar zwakke gezondheid, de juffrouw.
„Ja, demoise Ja, juf", zei Nénette. En ze
zette de hark aan kant!
Maar daarna won de liefde tot haar moe
der het van de strikte gehoorzaamheid. De
hark werd weer aan 't werk gesteld en het
grint keurig gerangschikt„O, ja, juf heeft
het verboden: ik mag niet doorgaan!" dacht
ze eensklaps bij haar eigen. En ze haastte
zich „Demoise" vergiffenis te gaan vragen
voor haar ongehoorzaamheid!
Eens werden er drie lange nachthemden
op het kasteel bezorgd. De kindertjes pakten
de doos uit! Fijn! Daar kunnen we mooi mee
gaan spelen! Maar wat? „Kangoeroetje!"
stelde Nénette voor! En ze gloeide van
geestdrift voor dit leuke spring-spel! Méér
ze waren met z'n viertjes! Eén kind kon dus
niet meedoen; er waren immers maar drie
kangoeroe-vellen?
Je hebt het zeker al geraden, hè? Juist, ja,
Nénette zag van haar beurt af en gunde het
spelletje aan de anderen! Ooit sleepte ze
's nachts haar eigen „édedron" (dekbed)
naar het bed van haar zusjes, omdat zij
dacht: misschien hebben ze het koud?
Een bevriende familie noodigde de vier
kinderen uit op een partijtje! Heerlijk! Aller
lei leuke spelletjes! Handen vol verrassin
gen! Maar laat nu net de kleine Jojo, Né-
nette's broertje, ziek worden! Het arme
ventje huilde van belang, omdat hij nu
alleen moest achterblijven. Nu, dat was best
te begrijpen ook!
Maar wie deed daar zacht de deur van
zijn kamertje open? Nénette!
„Broertje, je hoeft niet alleen te blijven!
Nénette blijft lekker bij je! Nu kunnen we
samen spelletjes gaan doen!" En dat, terwijl
de heldere lach van de andere kinderen
over het voorplein klonk!
De onderwijzeres schonk Nénette 'n mooien
kalender met de beeltenis der heilige
Theresia van Lisieux. Het kleine meisje was
in de wolken van vreugde over dit geschenk!
Ze hield tóch al zooveel van de Heilige, die
haar Hemel doorbrengt met goed te doen op
aarde!
menschen. Het is evengoed waar voor kleine!
En, hoe jong ze ook was, Anne de Guigné
scheen dit te beseffen.
Met hoeveel eerbied bereidde zij zich voor
op de heilige Communie! Toen* zij zes jaar
oud was (1917), ontving zij Onzen Lieven
Heer voor het eerst. Als een levende Aan
bidding van het Lam ging zij naar de Com
muniebank. Zij maakte velen rondom be
schaamd, die maar naar de Communiebank
loopen als naar de toonbank van een win
kel. Bij het terugkeeren was zij zóó diep
verzonken in Hem, die gevraagd heeft.
Laat de kinderkens tot Mij komen en houdt
hen niet tegen!", dat zij haar plaats
niet meer kon terugvinden. Een boven-
aardsche glorie doorlichtte haar prille
lichaam. Als een levende monstrans zagen
de geloovigen haar gaan. En menigeen
klopte zich berouwvol op de borst en be
schuldigde zich: „Wie ben ik, wanneer ik
mij vergelijk bij dit kleine kind?" In haar
laatste levensjaar meer dan 'n tiental
jaren heeft dit hoogopgebouwde kinderbe-
staan niet geduurd smaakte Nénette het
voorrecht, allen kinderen verleend door den
heiligen Paus Pius X f, dat zij dagelijks
den kleinen Jezus in haar hartje mocht ont
vangen. Met hoeveel aandrang bad zij dan.
Daar zag ze een klein meisje bij school.
„Hoe heet je?"
„Thérèse!"
„Theresia? Kijk, dan heb ik hier een
mooien kalender voor je, nog wel met het
portret van je heilige patrones er op!"
Hoe diep beschamend werkte dit op andere
meisjes, die nooit iets wilden missen! Die
altijd maar spraken van ik, ik, ik, en nog-
eens: ik! Bah, wat een leelijke karaktertrek
is dat!
Nénette sloeg nooit haar ochtendgebed
over! Eens, ja, ééns had ze er niet aan ge
dacht. Dat was, toen zij met haar moeder
mee mocht naar familieleden in de omge
ving. Plotseling schoot haar dit verzuim te
binnen. Die in de auto waren zagen, dat zij
stevig haar handje vouwde. Er scheen in
Nénette niets anders meer te bestaan dan
haar blanke zieltje en God. Het gesprek der
anderen verstomde. En dat bleef zoo, tot
Nénette haar gebedjes allemaal had opge-
zegd.
Een hooggeleerde, Duitsche pater Jezuiet
zeide eens tot dengene, die dit-schrijft: „Een
mensch, die niet meer bidt, wordt een ver
loopen mensch!" Dit is waar voor groote
„Nénette, Jojo en de beide zusjes
„Alles voor U, lieve Jezus! Wat verlangt Ge
van mij? Behoed mij voor het kwaad! Help
mij. Steun mij. Sta mij bij. Maak, dat ik
vroom zij, nederig, gehoorzaam, ijverig,
voorzichtig, kuisch, bescheiden, deemoedig,
gedienstig!" Dit bidden was geen afraffelen
van uit-het-hoofd-geleerde-schietgebedjes!
Als Anne de Guigné bad, hoe klein zij ook
was, voelde iedereen dat zij tot God sprak.
Dan lag er een waas van geluk en vrede
over haar lieve gezicht, net, alsof zij het
tegen iemand had, dien zij graag mocht. Al
het andere om haar heen bestond dan voor
haar niet meer. Ze wilde God en God alléén
was haar genoeg.
Zéér ernstig gestemd was Nénette, wan
neer zij het heilig sacrament van boetvaar
digheid ging ontvangen, de biecht. Toen zi
negen jaar was, schreef zij dit over de
biecht, een heilige Kerkvader zou het
haar amper kunnen verbeteren: „De biecht
is een zeer belangrijk sacrament. Het schenkt
ons nog méér genaden dan die wij reeds van
tevoren mochten verderven. Daarom moet
men dikwijls verlangen ter biecht te gaan.
En men moet de bedreven zonden eerlijk
opbiechten. Wanneer men zijn kwaad bele
den heeft, en ook éérder, moet men een diep
berouw verwekken, want door dat kwaad
wordt de liefde Gods in ons verminderd!"
Kort voor haar zalig afsterven biechtte
Nénette te Cannes, in de kapel-der-rozen,
aan de Middellandsche Zee. Toevallig was
er ook een dame in die kapel aanwezig. De
biechtstoelen in den vreemde in Frankrijk,
zijn open biechtstoelen; men kan den biechte
ling zien zitten mijn vriendjes in Brabant
en Limburg weten dat wel. Toen nu de
priester de woorden der absolutie uitsprak,
keek die dame naar de kleine penitente. En
zij zag, dat er iets zeer bijzonders aan haar
geschiedde. „Eerwaarde", vroeg zij later aan
den geestelijke, „wie was toch dat meisje,
dat zooevên haar biecht bij u sprak?" „Waar
om vraagt u mij dat?" „Omdat het mij toe
scheen, alsof dit kind van gedaante ver
anderde, toen u de woorden der absolutie
uitsprak!" Een dergelijke „transfiguratie"
(gedaante-verwisseling) merkten óók de
omstanders op, toen de kleine meid, kort
voor haar sterven, de laatste, heilige abso
lutie over zich hoorde afbidden.
Wij hebben allemaal Heiligen, tot wie wij
ons in het bijzonder richten. Voor den één
zijn het de heilige Theresia van Lisieux, de
heilige broeder-Capucijn Konrad von Parz-
ham en de heilige Dismas, de goede moor
denaar. Boven alles de heilige Maagd Maria
natuurlijk. Voor anderen gelden deze namen,
uitgenomen de H. Maagd, wellicht niet?
Vcjor Nénette waren het de H. Agnes. zwak
naar de wereld, maar uitverkoren om het
sterke te beschamen; de H. Chantal, wier
relieken te Annécy bewaard worden; de En
gelen en Aartsengelen, Tronen en Heer
schappijen, Prinsen en Machten, Krachten,
Cherubijnen en Seraphijnen, die den Wil
des Heeren volbrengen in alle eeuwigheid;
en dan vóór alles: de Moeder van Zeven
Smarten, Moeder aller vertroosting, door
wier hart het scherp zwaard der droefheid
drong! Hoe graag bad zij het rozenhoedje!
Bijna geen dag sloeg zij het over. „Dit zijn
nn eens rozen zonder doornen!" schertste zij
dan. En tijdens de lange auto-tochten, liet
zij de gewijde kralen door haar vinger glij
den. Ook had zij een versje gemaakt ter
eere van Maria;
„O Maria, o, mijn lieve Moeder!
Leen mij Uw Zoon voor maar één seconde!
Vlij Hem neder in mijn deemoedige armen.
Sta mij toe, o Maria, dat ik de voeten kusse.
Van Uw lieven Zoon, die mij zoovele
genaden heeft verleend.
Hoe verlangend ben ik, o Maria, in mijn
armen te ontvangen
Uwen Zoon. Schenk Hem mij; schenk
Hem mij."
Negen jaren na haar zalig afsterven ver
klaarde de stem der H. Kerk, dat Anne de
Guigné in waarheid was geweest „une ser-
vante de Dieu", „een Dienaresse Gods." Een
kind had de deugd op heldhaftige wijze be
oefend! Den goeden strijd gestreden. De
overwinning behaald! Ons allen ten voor
beeld!
De Bisschop van Annécy he.eft het volgen
de gebed voorgeschreven, om haar heilig
verklaring te mogen verwerven'.
„Seigneur Jésus Heere Jesus, Gij, die
in Uwe groote liefde tot ons gezegd hebt:
„Laat de kinderkens tot Mij komen" wij
smeeken U, verleen ons de genade die wij
U vragen, opdat wij, het bevoorrecht kind
van Uw Goddelijk Hart door Uwe wonde
ren verheerlijkend, U beter mogen dienen
door haar deugden na te volgen en U inni
ger mogen beminnen door haar voorspraak
in te roepen. Amen."
Wie Fransch kunnen lezen, moesten niet
verzuimen de boekjes te bestellen, die pater
Victorin Delvoie, Franciscaan, over de
Dienaresse Gods heeft geschreven en die
ten grondslag liggen aan dit opstel. Ze kos
ten bijna niets en zijn te verkrijgen bij het
„Convent des Frères Mineurs" Minder
broedersklooster, Namen (België).
De herfst is gekomen,
de herfst is in 't land
En dreigend zwiepen de boomen
en huizenhoog vliegt 't zand
De bloemen zijn reeds uitgebloeid,
er is geen kievit meer die stoeit.
Het heele land bereidt zich „veur",
De herfst staat voor de deur.
De zomer is reeds heengegaan
de zon.je ziet haar nauw'lijks staan.
De regen valt bij stroomen neer,
de herfst is er weer
J. ST.
1. Afkorting voor het tegendeel van
N(oord).
2. Met dezen uitroep zegt de koetsier, dat
zijn paard verder kan trekken.
3. Dun stalen werktuigje.
4. Lang, dun en mager.
5. Luidklinkend lachen.
6. Zeeschepen met scherpen boeg en
platten spiegel.
7. IJzers, die binnen in een klok hangen
en tegen den boord slaan.
8. Zekere visch („kaan"), die veel lijkt
op tarbot.
9. Kegeldragende boom.
10. Verkorting van: het.
R rrrrt rrrrt rrrrt rinkelde de tele
foon op het bureau van den Hoofdcommissa
ris van politie.
De hooge ambtenaar drukte den horen
tegen zijn oor:
„Hallo, met wie? Hallo? Hier hoofdcom
missaris van politie Hallo
„Met Jaap de Snert, hoofd van de zwaar
ste jongens uit je gemeente, commissaris
We deelen je mee, dat de Honderdgulden
prent van Rembrandt morgenmiddag door
ons uit het museum zal worden geroofd'
Saluut
De politieman had duidelijk de stem van
den beruchtsten inbreker herkend. De bru
taliteit ging ver Des avonds stond dit tele
foongesprek in alle kranten Het portret van
Jaap de Snert er bij. Rond het museum zou
een enorme politiemacht worden saamge
trokken. Rechercheurs, hun zakken vol met
automatische pistolen, bommen, boeien, en
traangasbuizen zouden de wereldberoemde
prent wel in bescherming nemen!
„Wat 'n drukte voor niks!" zuchtte
tante Stijntje. „Ik moet eens gauw naar den
commissaris toe! Als er zooveel agenten rond
en in het museum moeten staan, heeft de
bende in de stad de handen vrij! Daar is het
natuurlijk om begonnen! Ik zal het met dien
boef alléén wel klaarspelen!"
Aandachtig keek ze naar de foto van de
prachtige prent, afgedrukt door „De Maas
bode". „Christus geneest de zieken", stond
er onder. En verder: „Let op de moeite, die
het volk zich geeft om den Geneesheer te
naderen! Het is nooit duidelijk geworden,
hoe de prent aan dezen naam is gekomen
'n Afdruk alléén al werd in 1867 voor dui
zenden gulden verkocht!"
Stijn wist genoeg.
„Koko, morgenochtend ga ik dadelijk naar
den hoofdcommissaris. En jij gaat mee!"
beloofde ze haar neefje.
Koko begreep, dat hij een spannend avon
tuur tegemoet ging. Hij kon er 's nachts
haast niet van slapen En 's morgens, toen
hij achter Stijntje het hoofdbureau binnen
ging. bonsde zijn hart.
Wat werd daar verhandeld tusschen die
drie? Gaf Stijn den raad het museum te
Slhiten of de prent weg te nemen Maar de
politie wou juist Jan de Snert gevangen
zetten! Op heeterdaad betrappen! Dan was
hij tenminste weer voor 'n tijd onschadelijk
gemaakt!
Thans wist ze geen eens, waar de schurk
zich ophield! Het bureau van den hoofd
commissaris bewaart zijn geheimen! En tante
Stijntje hield haar mond toe! Zóóveel is
zeker, dat er hoegenaamd géén politie rond
het museum werd gezet. En dat het aantal
stille dienders bij de Honderdguldenprent
's middags om twee uur niet meer dan drie
bedroeg.
Toen kwamen Stijntje en Koko aanzetten.
Ze waren niet alleen. Een geweldige menigte
gaapte de prent aan. De wachters moesten de
menschen in beweging houden. Voetje voor
voetje over den gladden parketvloer.
Stijntje, Koko en de stille dienders ston
den als zooveel rotsen in de kolkende bran
ding.
De dienders groeven hun blikken in de ge.
zichten van de bezoekers! Is dat Jaap de
Snert Is die kerel daar misschien zijn hel
per, Linke Joop
„Hee, meisje, gaat eens even opzij! Mijn
mevrouw wil de prent óók wel eens zien
snerpte een felle stem. Zij was afkomstig van
een deftig in het zwart gehulde verpleegster.
Die duwde een zieken wagentje voort met
haar mevrouw er in. En het meisje was tante
Stijntje
„Vraag excuus, maar 'n meisje ben ik
nietgaf tante snibbig terug.
Ze had gelijk. Haar omvang was met het be
grip schoolmeisje uiterst moeilijk samen te
denken!
Het ziekenwagentje kwam dichter bij de
prent. De mevrouw zag zeer bleek, zeer zie
kelijk, zeer lijdend. Zij kuchte en bracht een
bril-op-'n-steel voor haar kippige oogen.
„Gelukkig, dat ik mijn face-a-main bij me
heb, Martha", zei ze tot de verpleegster. „Nu
kan ik de vermaarde prent duidelijker in mij
opnemen!"
Plotseling weerklonk een dreunende knal.
Een lange steekvlam steeg omhoog in den
hoek van het zaaltje, waar de rechercheurs
stonden. En dadelijk daarop vormde zich een
dikke, taaie rook! De vlam doofde uit.
„Brand, brand!" gilde de mevrouw in den
rolstoel. „Vlucht, vlucht!" riep haar ver
pleegster.
Een ontzettend tumult was het gevolg
ledereen was bang, dat er nog méér bommer
zouden barsten. Kinderen raakten onder de
voet. Vrouwen vielen van haar stokje. Groote
Toen kwamen Stijntje en Koko aanzetten. Ze waren niet alleen
kerels renden als bezetenen het zaaltje uit.
De rechercheurs ook.
,,'n Krijgslist, Koko! Blijf staan! 'n Dood
gewone rookbom! Daar trap ik niet in!" zei
Stijn zachtjes tegen haar neefje.
„Brand, brand! Bommen! Bommen!" gilde
de hooge, snerpende stem.
Tante Stijntje was naar den muur gewe
ken. Door 'n klein openingetje tusschen de
rookslierten door, zag ze, hoe de oude, zieke
mevrouw met de lenigheid van 'n kat op
sprong uit haar rolstoel. De Honderdgulden
prent van den haak nam en haar verwisselde
tegen een behendig nagemaakte, copie! Dit
alles in 'n handomdraai!
„Red mij. Martha, red mij!" smeekte ze
de verpleegster, die eindelijk met gillen op
hield.
„Opzij, opzij, voor een zieke! Plaats voor
een zieke!" snerpte de „zuster!" „Laat een
zieke niet levend verbranden!"
Tante Stijntje volgde op haar zeven ge
makken de lijdende dame! „Koko, haal da
delijk de rechercheurs hier!" fluisterde ze
haar neefje in het oor.
Het kostte den jongen moeite in dit gek
kenhuis de mannen-der-wet te ontdekken
Ze hadden zich naar den uitgang gespoed en
namen de vluchtenden scherp op. Niet al t>-
scherp! Want tot hun geruststelling was de
zaalwachter komen vertellen: „De prent
hangt nog op haar plaats!' De goede man
wist niet, dat het een meesterlijk nagebootste
copie was!
„Heeren, dadelijk bij m'n tante Stijntje
komen!" zei Koko.
De rechercheurs volgden den bij-den-han
den boy onmiddellijk.
Daar zagen ze Stijn als 'n rots opdoemen
boven de branding.
„Kijk, daar heb je den roistoel ook nog!"
dachten de rechercheurs.
„Agenten! Arresteert dezen dief!" gelastte
Stijn, niet zonder stemverheffing.
De oude dame wou nog opspringen. Te
laat! De looper van drie revolvers waren op
haar en de verpleegster gericht.
„Handen hoog!" donderden de dienders.
Tante Stijntje sloeg de dekens vein het
karretje weg. De Honderdguldenprent kwam
t,e voorschijn!
„Heeren!" zei de koene weduwe plech
tig. „Hier is de echte Honderdguldenprent!'
Vol waardigheid verliet ze het museum.
Koko volgde. Hij scheen in de glorie van
'ante te deelen!
Alle kranten stonden dien avond vol van
tante Stijntje en Koko en Rembrandt en de
ïonderdguldenprent. Tot zelfs in Fifth
4 venue. New York, brulden de krantenjon
gens het nieuws uit van Tante „Staantje", de
hooge beschermvrouwe der Oudhollandsche
kunst!