s^MZ Kijk eens uit...! met demi eeinwisremi gfllmiladli r avonturen van Koko m Ouwe lorre De opmerkelijke. Twee ra ZATERDAG 13 JANUARI 1940. PUZZLE. ji DOUWDOUWDEÏNE Veertig zonen en kleinzonen soldaat De zoon van een Ylaamsclien lederbereider. «II WmtMSSii Mil v Oplossing van de vorige puzzle. Ouë Barend vertelt Ja kijk één van deze winteravonden eens uit! Naar boven, naar den avondhemel! Het is heusch de moeite waard. En erg ge makkelijk bovendien! Niet minder dan vier planeten zijn met het bloote oog. zichtbaar! Je zult ze niet licht met sterren verwarren. Sterren schitteren, „tintelen". Planeten schij nen. Het rustige, koele, stralende licht is één hunner voornaamste kenmerken. In mijn woordenboekje staat achter „pla neet": „donkere hemelbol". En daarnet schre ven we: een planeet schijnt! Hoe rijmt zich dat te zamen? Wel, het woordenboekje be doelt dit: een planeet heeft géén licht van haar eigen, zooals bijv. de zon. Ze moet haar licht bij de zon opsteken! Net als.... de aarde! Dat is ook een „donkere hemelbol" als de zon er niet op schijnt. De aarde is dus.... óók een planeet! Precies, ja! Heel lang geleden moet de zon haar hoofd eens gestooten hebben tegen een ster. Er Bloed! In werkelijkheid is de planeet uit gerust met lucht en water, sneeuw en ijs. Of er ook bloed vloeit als op onze zwaar-bezoch- te planeet? Dan zouden er „menschen" moe ten wonen en dat is lang en lang niet zeker. al hebben sommigen het ooit beweerd. Mars heeft twee manen! Wie mager wil worden, slank, moet naar Mars. Stel, hij weegt hier 240 pond. Stapt over naar Mars! Daar weegt hij er nog maar honderd! En nu moeten we even verder langs de lucht Onze opwachting maken bij mevrouw de planeet Saturnus. Die houdt de dames Ju piter en Mars gezelschap. Het licht van Sa turnus is geelachtig te Rome gold de god Saturnus als beschermer en veroorzaker van een Gouden (geel) Eeuw! Hoe dan ook, Sa turnus is de deftigste onder de planeten. De hooge dame draagt.... 'n ring! Méérdere ringen! En negen manen vormen haar hof houding! Het moet daar een mooi gezicht zijn 's nachts, die drie ringen en de negen manen. Jammer dat je er met je bloote oog niets van ziet. Wat zouden er anders een maan-ge- dichten komen in onze letteren!! Nu moeten we een stapje verder, naar het Zuid-Westen. Daar praalt in onvergelijkelijken luister de Avondster Venus, godin van de schoonheid! De planeet doet ook dienst als ....Morgenster, maar dan staat zij in het Oosten. Ze is zoowat zoo groot als de planeet „Aarde" en ook niet ruim bedeeld met ma nen: één! Er hangt een dicht wolkendek, dat haast geen licht doorlaat. Ook op deze pla neet zou „leven" bestaan. Of het waar is? Dan een ander leven dan hier, want er kun nen geen planten groeien! D HEILIGE foto van een berglundschop op de maan, waren toen n.l. nog geen verkeersagenten! Als gevolg van deze botsing vielen er gloeien de „druppels" van de zon, de ruimte in. Daar koelden ze af. Dat werden de planeten. Nog altijd probeeren ze bij de zon te blijven. Ze draaien om dat hemellichaam heen. De eene vlugger dan de andere. Jupiter half zoo snel als Mars. Daar hebben we meteen al twee namen genoemd. Zoo om een uur of acht half negen zie je ze in het Zuid-Westen vlak bij elkaar staan. Mars roodachtig en Jupiter wit. Het is zóó opvallend! Je leunt je eenvoudig niet vergissen. Jupiter is haast twintigmaal zoo groot als Mars, ja, de grootste van al onze planeten. Het hemellichaam draagt den naam van den oppergod der Romeinen: Jupiter en de stam van dit woord heeft de beteekenis van: glan zen, stralen. De dag duurt op deze planeet vijf uur; de nacht ook. Het is daar „kort dag". De nacht wordt er opgeluisterd door negen manen! En een dicht wolken-pak wentelt om het hemellichaam heen, juister: „wervelt" om het hemellichaam heen, want Jupiter wordt veel door stormen geplragd. Nu stappen we even over op Mars! Vanavond het is nu Zondag 7 Januari, terwijl ik dit vertel staat Mars op Ju piter (voor het oog na.uurlijk) Morgenavond is Mars meer naar links opgemarcheerd. Oe roode gloed van deze planeet is zéér kenmer kend en juist aan dit rood dankte zij haar napm: Mars! Mars of Mavors toch was de Romeinsche god van den oorlog, de noodlottige aanstich- er van menigen bloedigen krijg. Zijn hoogste Hf was de muziek van hetwapen- f!„ ?en barsche heer, Mars! De grie- ken noemden hem: Ares. Eens liet hij een schild van den hemel va11en> om zijn bfmin. de Romeinen beschermen. Dat „heilige schild" of „anale werd streng bewaakt. Elf andere schilden, precies eender, hingen er naast. Om diefstal te voorkomen. De ruige Mars laat nu niet anders dan rood licht langs den hemel vallen. Madame Fournay, een moedige Fransche vrouw, heeft thans veertig zonen en klein zonen onder de wapenen. Allemaal dienen ze in het een of andere onderdeel van het Fran sche leger. Ze is het hoofd van een groot gezin en een talrijke familie, die van ouds her op het land woont. In 1920 heeft ze den z.g. Prix Cognacq-Jay verworven, als moeder van een talrijk kroost. Deze prijs heeft haar in staat gesteld, een eigen huisje te koopen. De wanden daarvan zijn bedekt met portretten van flinke kerels in uniform. Haar oudste zoon is 59, haar jongste 27. Zelf is ze 75. In 1914 trokken er negen ten oorlog. Een keerde niet terug. On danks haar 75 jaren bewerkt ze nog steeds haar eigen tuintje, waarin ze groenten kweekt. lederen dag bidt ze in de dorpskerk voor het behoud van hen, die haar lief zijn. Ze is er van overtuigd, dat ze allemaal be houden zullen terugkeeren. Wanneer ze des avonds van haar werk uitrust, breit ze warme onderkleeding voor haar zonen en kleinzonen aan het front. En 's Zondags verzamelt ze alle jonge kleinkinderen om zich heen. Indien alle moeders in Frankrijk zijn als madame Fournay, behoeft het de toekomst waarlijk niet te vreezen.... 'n Stadje in Vlaanderen, op de punt van Brabant. De Demer stuwt er zijn golfjes langs. De huizen groepen samen rond de kerk als verzamelplaats voor allen. Nauw zijn de straatjes. Laag de huizen. Smal de vensters. Echt zoo'n stadje uit het eind der XVIe eeuw. 'n Zéér eenvoudig, kleinburger lijk huis. De woonplaats van den meester- lederbereider Berchmans, tot twee keer toe wethouder der goede stede van Diest. Vader van vijf kinderen. Jan was de oudste; hij werd in 1599 geboren. Zijn verjaardag vierde hij den dertienden Maart. Wie zou gezegd hebben, dat deze eenvou dige, kalme jongen door de genade was uit gekozen om een Heilige te worden Als de meeste kinderen uit fiiest bezocht hij de school. Hij hoorde er van Petrus Paulus Ru bens, den grootsten schilder van Vlaanderen, die juist in die dagen zijn onsterfelijke doe ken schilderde. Van de verdeeldheid onder de Christenen ook, uitgezaaid door verme tele kramers van menschelijke bedenksels. Van den ondergang der onoverwinnelijke vloot en van den somberen heerscher, groot koning Philips II van Spanje, die België had afgestaan aan Isabella, zijn dochter en Albertus, wiens gemalin zij was. De vrome, goede koorheer, die hem onder richtte in het Latijn en het lastige Grieksch, leerde hem al vroeg aan de dingen van de wereld geen waarde te hechten. Zij mogen schitteren en wellicht boeien; snél gaan zij voorbij en laten de ziel onvoldaan. Alleen God is genoeg. En op God richtte Jan Berchmans zijn flinke jongenshart. De Kerk telt Heiligen, die als stuurlooze schepen zwalkten in hun jonge jaren en eerst later de veilige reede vonden. Jan Berchmans was Haar trouw al de jaren zijns levens. En de vrome koorheer Emmerick verankerde hem in die trouw. Hoe oud was Jan och, oud, oud is hij nooit geworden, ruim twintig en niet meer! toen het gebrek aan den haard van zijn vader ging zitten als huisgenoot Toen hij moest komen helpen in de werk- Op de kruisjes dwars en loodrecht komt de naam van een veelgenoemd meer. XXX 1. X X X X XXX 2. X 3. X 4. X 5. X 0 0 0 6. X 7. X 8. X 9. X 10. X 1. Het te zoeken meer; 2. de deftige en wetenschappelijke naam van een zeer sma kelijke vrucht; 3. graankorrels uit de aren slaan; 4. zij, die van hun kindsheid af aan het klooster worden toegewijd en het kloos ter alles schenken wat zij bezitten, of ver krijgen zullen; 5. het slaan met de klep om iets ter algemeene kennis te brengen 6. in- landsche gifslang met zigzag vorm ige streep over den rug en den staart; 7. altijdgroene heester met eironde blaren en donkerblauwe bessen; 8is teer!; 9. toon, een halve toontrap lager dan e; 10. op thermometers. De St. Hombouts van Mechelcn. plaats om zijn ouders te steunen Twaalf Dertien Ja het zal dertien geweest zijn Dat is niet prettig, wanneer je thuis eiken dag moet merken, dat er zware zorgen zijn. Wanneer je haast nooit kunt wat anderen kunnen, omdat er nu eenmaal geen geld is. Als je altijd maar hoort: hoe moeten wij rondkomen Maar Jan gaf den moed niet op! Hij pakte aan Hij werd knecht bij den pastoor van het Begijnhof. Wat hij verdien de, gaf hij aan zijn ouders. En als hij vrijen tijd had, greep hij snel zijn boeken.... en zette zijn studie voort. Hij was er de jongen niet naar zich door tegenslag uit het veld te laten slaan. Gods Heiligen zijn vól van Ge nade en daérdoor vol van kracht; zij zijn de ware Helden van het menschelijk geslacht. Jan Berchmans was er óók zoo een. De Jesuieten-paters bij Gent bewaren nog een oud schoolschrift van hem, een huiswerk schrift. Er staan Latijnsche thema's in. Ge maakt juist in den tijd der armoede. Onze Lieve Heer heeft dit schrift niet verloren laten gaan. Dit staat er o.a. in: „Quae cum ita sint, quae semel arripuistis, constanter tenete Nu moet ik toch heusch even m'n oude woordenboek grijpen, want dat „arri puistis" kom je maar niet eiken dag tegen Prachtig, daar heb ik het al: arripo: aan grijpen, aanpakken. We krijgen dus: „Hoe dan ook, wat je eenmaal aangepakt hebt, houd dat vast!" Natuurlijk.... wanneer het de moeite van het aanpakken waard is, dat spreekt. Verkéérde dingen, dingen die een kind naar beneden sleuren, zijn nóóit de moeite van het aanpakken waard. „Constanter teneteHoud vol, Jan Wanneer hij Bisschop geworden zou zijn, had hij deze spreuk beslist als wapenspreuk ge kozen. Achter héél zijn korte leven staat ze als een drijvende kracht: volhouden, niet versagen Maar nu gaan we met Jan Berchmans de goede stede van Diest en haar Begijnhof verlaten We begeven ons naar het Rome van België, naar Mechelen. En dan zien we dadelijk de Sint Rombouts-kathedraal in onze gedachten, de cathedraal met haar machtigen, slanken toren die het heele land tusschen Antwerpen en Brussel beheerscht Mechelen is thans de residentie van een Aartsbisschop-kardinaal, kardinaal v. Roey. Hij is het, aan w:en we ,,le sourire perpétuel", „den eeuwigen glimlach van S. Jan Berch mans ontleend hebben. Maar in die dagen, in 1613, wès er geen Kroonprins der Kerk binnen Mechelen. Mathias Hovius bestuurde het diocees als Aartsbisschop en één zijner koorheeren, Froymont, werd de nieuwe „baas" van den toekomstigen heilige. Maar tevens mocht hij de lessen volgen aan de „Grande Ecole" „de Groote School", laten we maar zeggen: aan het seminarie. Dikwijls zagen de vrome burgers der wijd vermaarde stad het jeugdige knechtje van den hoogen Domheer met diens hondje uit wandelen gaan. Het was een hondje met lange haren, e.en patrijshond, en dat vergde veel onderhoud. Het liefst zochten die twee de Dyle op, och, dat is maar zoo'n beekje, dat langs Mechelen loopt, je merkt het haast niet eens. De H. Joannes Berchmans. In die Dyle wierp Jan een homp brood! Floep zei het hondje dan en sprong het na! Héél getrouw bracht hij zijn buit bij Jan terug! Zoo gehoorzaam dit hondje jegens den kleinen baas was, zoo stipt was Jan jegens den Grooten Baas in den Hemel. Te Mechelen openden de Jesuieten in 1615 een leerschool. Twee jaar later zat Jan Berchmans er op de schoolbanken. Zijn biechtvader had hem ertoe aangespoord. De goede Domheer; de Aartsbisschip; zijn vader zelfs had het liever niet gewild. Maar men moet God méér gehoorzamen dan menschen, ook al hebben die het nog zoo goed met ons voor. Hier lag nu eenmaal de weg van den jongen student. En hij plaatste zich nummer één van zijn klas. Tevens voltooide hij zijn kennis van het Grieksch. Toen hij zeventien was, vernam hij de ge heimzinnige roepstem der Genade, die een mensch naar het klooster noodt. Maar een jongen van zeventien jaar, kan die zóó maar beslissen, zonder zijn brave ouders Na tuurlijk nietEn Jan vroeg hun toestemming om naar den heiligen Regel van Sint Ignatius zijn verdere leven te mogen vormen! Dat had heel wat voeten in de aarde. Want dat kon wel eens beteekenen een missieland, Engeland bijvoorbeeld, door een verloopen koning afgerukt van den Boom der Waar heid, en zelfs den marteldood. De natuur lijke mensch schrikt dan terug. De Genade echter wint. Ook hier. Den 27en September 1616 betrad de student Jan Berchmans het noviciaat der paters Jesuieten. Daar deed hij zeker buitengewone dingen, wonderen misschien Weineen Hij deed ar de kleine dingen van eiken dag. Hij ging er „la petite voie", „den kleinen weg" dien de heilige Theresia later zou gaan. En Broe der Konrad von Paizham, die veertig jaar aan een kloosterpoort stond Maardien kleinen weg liep hij met een zuivere bedoe ling, met liefde, met deemoed en toewijding. En dat is het, wat te beteekenen heeft. Méér liefde tot God in je werk leggen. Méér wil om Hém aangenaam te zijn. Meer vreugde bij je werk Te Rome wordt een beeltenis van den jongen Jesuiet bewaard. Een portret uit zijn tijd. De lippen zijn geslotenzij drukken wilskracht uit niet meedoen met den afgrijselijken praat van de wereld, waar je toch geen steek verder mee komt. De oogen weerspiegelen een wijden horizon, afglans van het Oneindige Licht, dat zijn kleinen weg overstraalde. En, niet te vergeten den glim lach Den eeuwigen glimlach In de courant heb je misschien wel eens gelezen, dat er ergens „hilariteit" ontstond, algemeene, joviale vroolijkheid Welnu Zijn medebroe ders duidden hem aan als „Frater Hilaris Je snapt nu wel, wat ze daarmede zeggen wilden Soms ging die „vroolijkheid" wat verAls J an door de gangen van het klooster holde! Dan fronsten de beheerschte paters hun wenkbrauwen. Een Jesuiet moet al vroeg leeren baas over zijn eigen te wezenEn dan hóllen Dat mag zoo maar nietMaar ze schreven het aan zijn jeugd toe en namen hem graag mee als gezel op hun tochten. 'n Jaar daarna ging de novice wijsbegeerte studeeren in Antwerpen, de befaamde koop stad aan de Schelde. En, eenigen tijd later, moest hij voor zijn Oversten naar Rome, waar het Hart der Kerk klopt. Zij lieten hem enkele dagen om afscheid te gaan nemen. Van wie Zijn moeder whs naar den Hemel aan haar sterfbed had hij niet gestaan. Zijn vader, p'riester geworden, was haar juist gevolgd. Maar de broers en de zusters leefden nog en toen zij de hand drukten van den jeugdigen kloosterling, beseften zij, dat zij afscheid namen voor eeuwig. Te voet bereikte Jan de Eeuwige Stad. Dat was op Oudejaarsdag van het jaar 1618. De sombere, kunstzinnige Paulus V Borghese bekleedde den Stoel van Sint Pieter. Onbuig zaam was zijn wil en ernstig zijn streven met zéér krachtige hand bestuurde hij de Kerk Gods. Jan Berchmans kreeg de cel van den H. Aloysius van Gonzagua in gebruikDen Patroon der Jeugd Was het in déze cel, dat hij zijn oordeel neerschreef over enkele mede broeders Niet om hen te kruisigen Maar om een voorbeeld aan hen te nemen„Ik wil in iederen medebroeder de een of andere deugd opzoeken en die deugd navolgen Neem bijv. broeder CastorDie is altijd be drijvig Neem broeder Orland Altijd klaar om iemand een dienst te bewijzenDit is de uiting van een waarlijk-ingegeven mensch. Niet den kleinen kant van den naaste zien en dan gaan kwaadspreken Maar den groo ten en dién navolgenAls dat eens méér gedaan werd bij ons in de buurt Nu verwacht deze of gene misschien be schrijvingen van visioenen, extases, aanwezig heid hier en op hetzelfde oogenblik ginder maar die zijn er nietDe tweede Aloysius was stipt in het „scholasticaat" hij schertste wel eens„Mijn gróótste penitentie is het gemeenschappelijk leven Hij was een lief kind van de Heilige Maagd en vereerde Haar Onbevlekte Ontvangenis pas twee eeuwen later tot geloofspunt verklaard. Hij zei zoo veel mogelijk neentegen zijn lichaam en hield het met ijzeren wilskracht onder den duim. Jaren achtereen heeft hij vrijwillig honger geleden. Zóó verzonken was hij in de overweging van Christus' bloedigen kruis dood, dat hij in zijn lichaam het voorrecht van den H. Apostel Paulus kreeg en van Sint Franciscus óók de indrukking der wonde- teekenen, der stigmata. En dat alles verbor gen onder een durenden glimlach, een glim lach, die hem bijbleef tot den harden dood. Den VII Augustus 1621 sleepte hij zijn afgesloofde lichaam naar het ziekenvertrek. Vijf dagen later begonnen de verre fluiste ringen van de Eeuwigheid. De Gekruisigde verscheen hem aan zijn sterfbed, en glim lachte hem toe. Hij vroeg zijn rozenkrans, zijn crucifix en het boek met S. Ignatius' heiligen Regel, en het was, of men Engelen wieken kon hooren ruischen. Trouwhartig keek hij zijn medebroeders aan, legde zijn uitgeteerde hand op die drie overdierbare zaken en getuigde naar waarheid „Cum his libenter moriar „Met deze sterf ik blijmoedig In Jesus' kracht, in de genade der Kerk, volstrekt onderdanig aan den Wil Gods, overleed Jan Berchmans op den morgen van den XIII Augustus, juist toen de klokken van Rome begonnen te luiden. In Januari 1888 nam Paus Leo XIII, de Groote, hem onder het luisterrijke getal der Heiligen op. Te Rome rust zijn gebeente tegenover de relikwie van Sint Aloysius, zijn verheven voorbeeld. De kerk van „Sant' Ignazio" be waart óók zijn cel. achter de sacristij. Dui zenden pelgrims uit alle streken der wereld bezoeken de laatste rustplaats van dezen jeugdigen Heilige der Jesuieten-Orde. „Doe ons, o Heer, aan den hemelschen disch aanzitten, bekleed met het bruilofts kleed, dat de godvruchtige voorbereiding en de gestadige boete van den heiligen jongeling Joannes met onschatbare juweelen heeft ver sierd S. Joannes Berchmans, bid voor ons! 11 „Ouwe lorre! Ouwe lorre!" klonk het luid door het smalle straatje. Een voddenkoopman duwde langzaam zijn wagentje voort. Telkens keek hij naar de huizen om te zien, of hij beet had „Ze bijten vandaag niet hard!" dacht hij. „En nou heb ik mijn weegschaal nog wel zoo lekker met lijm gesmeerd". Handel is ten slotte geen liefdadigheid! Maar ik had me die moeite kunnen besparen!" In een deur verscheen een mager jongetje, Jaap. „Jaap, breng die ouë lorren naar den koopman. Misschien krijg je er zóóveel voor, dat we nog een maaltje eten kunnen koo pen!" zei een vrouwestem. „Probeeren, moeder!" meende Jaap. En hij stapte op het karretje af. „Hoeveel geef je voor dezen zak met ouë lorren, koopman?" vroeg Jaap. „Laat 'ns kijken! Bont spul, weinig wit, niet veel zaaks! We zullen ze eerlijk wegen! En dan betaal ik je naar het gewicht!" „Best, koopman!". Vol gespannen verwach ting keek Jaap naar den naald der bascule. Er kwam beweging in. Maar véél minder, dan Jaap verwacht had. Hij wist ook niets van de lijm natuurlijk! „Drie staver voor het heele zootje!" be sliste de koopman. En hij wou Jaap al drie plakken in zijn hand stoppen. „Nee, daar kunnen we geen maaltje eten voor koopen!" besliste Jaap ,en greep met een ruk zijn wettig eigendom van de schaal. „Ik zal ergens anders probeeren!" Maar dat was makkelijker gezegd dan ge daan! De lijm hield den zak vast! Er trok een heele scheur in! En er rolden lorren over den grond! Meteen had Jaap het bedrog dóór! Zóó kwam het, dat het gewicht zoo laag was! De bascule was voor 'n deel vast gelijmd! Hij stopte de lorren weer in den zak en hield de scheur dicht. „Ik zal eens even 'n agent bij je weeg schaal halen, koopman!" beloofde Jaap met z'n hartelijkste stem! En meteen liep hij naar den hoek van de straat, waar een helm vervaarlijk blonk in het schrale zonnetje. De koopman schrok zich 'n ongeluk! Zoo gauw hij kon haalde hij het blik benzine te voorschijn, waarmee hij 's avonds, op de markt zijn lamp vulde. Hij smeet het red dende vocht over de bascule. Juist was de lijm opgelost en de geur weggetrokken, toen Jaap prompt met den diender aankwam. „Och, commissaris, jongens beweren zoo véél! Waarom heb je dat verteld, jongen?" „Omdat er een heele scheur in den zak kwam op -de schaal!" „Dan moet je maar niet zoo wild wezen! Eigen schuld! En anders niet?" „En hij woog ook vèèl te licht!" voegde Jaap, minder zeker, er aan toe. „Dan zullen we den zak opnieuw wegen in tegenwoordigheid van mijnheer den com missaris!" besliste de koopman. Hij plaatste de lorren weer op de bascule. De naald vlóóg langs de cijfers. „Jaap heeft zich vergist!" eindigde de agent. „Betaal hem wat hem toekomt! En geen duit minder!" „Ja, commissaris! Zeker, commissaris!" be tuigde de beleefde koopman. En onder de strenge ambtsoogen van den agent, rekende hij volledig met den jongen af. „En hier, Jaap, dat is nog voor jou!" duw de hij hem 'n duppie in z'n hand, blij, dat alles goed afgeloopen was! Jaap met 'n triomfantelijk gezicht naar huis, dat snap je! Douwrlouwdeine kwam van Brugge Met den pappot op zijn rugge, Met den lepel in zijn hand, Zóó kwam Douwdouwdeine in 't land. Regenboog. Eereprijs gluiper estrik beek oer 'of g (noot!) nevel „We voeren" liet ouë Barend zich tot een vertelling overhalen „langs de kust van Zuidwest Afrika. Je had toen nog geen stoomschepen in die contreien. Alles ging zeilend. D'r brak 'n storm los. De masten knapten af als riethalmen. Om maar heel kort te gaan, Koko, we leden schipbreuk! Gelukkig konden we zwemmend de kust be reiken, anders had ouë Barend hier niet gestaan, dat vat je wel!" „Nogal wiedes!" bevestigde Koko. „Accoord van Putten! Ik kwam in dienst bij een soortement van boer. Die hield er karakoel-schapen op na „Zijn dat de beroemde schapen met vijf pooten. Barend?" „Niet precies! De jonkies van die dieren hebben van die fijne, zwarte, gekrulde wol. Daar maken ze bontwerk van, voor rijke da mes. Zoo'n mantel heet „Persianer" maar het vel ervan is net zoomin in Perzië geweest als jij of ik. Maar daar nou niet verder van. Eiken dag moest ik met den baas mee de kudden verzorgen. „Het zwarte diamant" vergt héél wat zorg, reken maar van yes! Nou was die baas van me 'n ruwe kerel! 'n Echte bulderbast! Hij sloeg er soms onge makkelijk op los en we hadden allemaal 'n hekel aan 'm. De negers net zoo goed als wij. s,-Middags was ik eens aan de beurt voor een dracht stokslagen op m'n baadje. Goeie help wat deed dat zeer! Het bloed liep er bij langs „In die dagen was er zeker nog geen die renbescherming?" waagde Koko argeloos. „Nee, maar er waren wel dieren, voorna melijk ezels, en ze liepen op twee beenen! Gek hè? Maar val me nou niet telkens in de rede, zeuntje! Ik geef den baas 'n watjekou terug! En tegen den avondlag hij met alle tien z'n teenen in de hoogte! Morsdood, 'n Soorte ment dokter kwam. „Hartverlamming" stelde hij vast. En de man had nooit iets aan z'n hart gehad!" „Mischien door dien klap van jou?" „Welnee! 't Was 'n kerel als 'n boom! Je wil me toch zeker niet voor moordenaar uit maken, boef ie?" „Voor alle ijsco's van de wereld nog niet, Barend!" „O, ik dacht soms! Best! De zoon volgde den vader op. Ook n lieveling, hoor! 'n Boom van 'n man! De kleeren van den oude pasten hem precies. Juist, ja, hij had een aardje naar zijn vaartje! zegt het spreekwoord! We kregen dan ook al gauw ruzie, hij en ik. Hij zei, dat ik de vellen nat in de kisten had gepakt, en ze waren zoo droog als kurk, toen ik ze van het land kreeg. Het eene woord haalde het andere uit, maar er werden geen klappen gewisseld. Drie dagen na den dood van zijn vader lag hij ook dood. Dezelfde dokter kwam weer; de politie. „Vergiftigd!" stelden zij vast. „Gedood door een snelwerkend gift!" Nou, je snapt zeker wel, wien ze in z'n kraag namen? Sjuustement, Barend, den ruziemaker! Ik moest mee naar de politie post onder zware verdenking van moord!" „De schijn was tegen je, m'n goeie man!" opperde Koko wijsgeerig. „Met schijn bewijs je niks, aap van 'n jon gen, en dat zal blijken ook. Luister maar! Voortaan moest de meesterknecht de farm naloopen. Hij erfde den muilezel, de geweren, de kleeding maar hij zag er net uit als de vorige bazen. Dien eigen avond nog brachten ze hem de boerderij binnen. Hij had heftige krampen. Z'n lichaam leek wel 'n blaasbalg. Er stond schuim op z'n lippen en z'n tong zag zoo blauw als van die Chineesche honden, waar ze tegenwoordig mee geuren!" „Toen konden ze jou de schuld niet geven, ouë pekbroek!" lachte Koko. „Nee, dat zat ze niet glad!" Die dokter kwam weer. Eerst zei hijteveel gedronken, en géén limonade, dat snap je! De meesterknecht was lang niet vies van 'n paar omwippertjes! Maar bij nader onder zoek bleek het toch niet van den drank te kunnen komen. De man moest met warme olijfolie gemasseerd worden. Ze trokken hem zijn kleeren uit; de kleeren van den jongen en ouden baas! De rijlaarzen, en toen de dok ter die aandachtig bekeek, zag hij iets heel merkwaardigs! In één van de zolen zaten twee witte haakv-j 'mig-gebogen tandjes! Twee giftanden, net dwars door het leer heen! De gifblaas zat zelfs nog in het leer, de gifblaas van de uiterst gevaarlijke bril slang! Die had den dood der twee en de krampen van den derde op z'n geweten! De man werd weer beter. Dezen keer had juist de alcohol hem gered!" „En ouë Barend mocht dadelijk de gevan genis uit!" luchtte Koko op. „Mis, poes!" „Wat gemeen! Die tandjes hadden het toch gedaan?". ,En toch ben je mis, zeuntje!" Koko. „Het was toen ouë Barend niet! Het was jonge Barend!" lachte de zeerob en gaf Koko een ferme pats op z'n schouders!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 1