EEN OOGGETUIGE OVER DEN STRIJD IN FINLAND. De Gezel lenvader Adolf Kolping. Ml DADEN. Met een eommandeerend officier in de eerste linie. UIT DE PERS. WOENSDAG 24 JANUARI 1940 DRESDNER STRIJKKWARTET. IJSSELMONDE. BILJARTSPEL. DE VIERKAMP. COLOSSEUM—CONCORDIAAN. HOOGE boomen—poedel. HOBOKEN—'T OOSTEN VLAARDINGEN. DE LUCHTBESCHERMING. BERICEL ËN RODENRIJS. ONEERLIJKE ViNDER. MUZIEK TE ROTTERDAM. HOEK VAN HOLLAND. SCTJÏEBROEK. ,EEN FINSCH LESJE' Kolping bouwt uit. „Ga terug en zeg, dat de Rus papa een beetje toegetakeld heeft, maar hij maakt 't best en leidt het zaakje nu vanuit z'n schommelstoer' Rotterdam, 23 Januari 1940. Voor leden en genoodigden van de Deut sche Kolonie en Gesellschaft „Verein" heeft, in het gebouw der vereeniging, het Dresd- ner Strijkkwartet een uitvoering gegeven. Gespeeld werden: kwartet D-dur (K.V. 575) van Mozart; kwartet op. 59 no. 1 f-dur van Beethoven en kwartet d-moll (Der Tod und das Madchen) van Schubert. Een program keuze, welke hoogelijk valt te waardeeren en van gedegen artistieken smaak getuigt. De kennismaking met de prestaties van deze vier kunstenaars (het program ver meldde niet de namen) en uitstekende kwar- tettisten was ons zeer aangenaam. Hun mu- siceeren heeft recht op groote waardeering, al was naar onzen smaak de wijze van spe len, wat vierkant en strak soms, w aardoor vooral Mozarts werk in de ïepioductie niet die souplesse en charme kreeg welke het verlangt. De spelers excelleerden in het kwartet van Beethoven, prachtige sterke muziek van die pen zin en inhoud. Hier was een uiterst ver zorgd en keurig afgestemd samenspel en een homogeniteit, welke niet leidden tot een starre gelijkvormigheid, maar alle waarde liet aan de artistieke individualiteit van eiken speler afzonderlijk. Naast de prach tige technische kwaliteiten van het spel, de mooie en gevoelige fraseeringen, zoowel dy namisch als rhythmisch, sprak de voordracht van warmte, spontaneïteit en eerlijkheid, Vooral het adagio van het Beethoven-kwar tet was van een krachtige intensiviteit en warme muzikaliteit, welke sterk imponeer den. De klank was jammer over het algemeen wat spichtig en ijl; mistte te veel de vibree- rende sonoriteit. We willen dit gaarne op rekening Schrijven van de accoustiek in de zaal, want in de gedragen passages, als de klank gelegenheid kreeg uit te stroomen, was de samenklank dadelijk voller en zangeri ger. Alles bijeen kan geconstateerd worden, dat het Dresdner strijkkwartet een ensemble is van beteekenis en artistieke standing, dat den velen aanwezigen een avond van groot muzikaal genot heeft geschonken. G. Gisteravond had de derde ontmoeting Plaats van bovengenoemde vierkamp. De re sultaten waren: H A. Oolders 88N. v. d. Heuvel 100 88-57 v- Sluis 80Clasquin 60 5860. Th. Botermans 60Fv. d. Heuvel 44 5844 J- Fleghaar 33—A. Eng 44 44—36. Eerstgenoemde zijn spelers van E.V.A., laatstgenoemde van Instauratie. E.V.A. wint JPet 27 car. f' Rijneveldshoek 80—W. J. ClariS 124 63-124 Rij neveldshoek 64D. Dammers 70 64-62 Vrjjvogel 64J. Heus 60 6459. C- Stok 50—G. Holterhuis 50 41—50. Eerstgenoemde zijn spelers van 't Kruis- PUnt, laatstgenoemde van Centraal. Centraal wht met 23 car. Gisteravond had de vierde ontmoeting plaats tusschen bovengenoemde vereenigin gen. De resultaten waren: T. Lans 76B. v. d. Lely 96 7691. H. Ie Noble 76J. Visser 56 7628. G. Ponsen 40W. Burgmans 50 4021. E. A. Sens 72N. van Mameren 76 7246. B. Steenoven 96B. v. d. Lely 96 9657. G- Streefland 50W. Mameren 76 3576. Eerstgenoemde zijn spelers van Colosseum, laasttgenoemde van Concortiiaan. Colosseum wint met 112 car. Gisteravond had de tweede ontmoeting plaats tusschen bovengenoemde vereenigin- gen. De resultaten waren: A. Ceulemans 160p. Zonnevylle 80 115-80 J. Pais 96—Gameren 64 93—64 Thomas 92—Dooms 34 92—29 Eerstgenoemde 2jjn spelers van Hooge Boomen. Laatstgenoemde van Poedel. Poe del wint met 43 car. Gisteravond had de derde ontmoeting plaats tusschen ovengenoemde vereenigingen. De resultaten waren: V Vliet 130—Hekman 220 130—205 v. Vliet 130Hekman 220 130—205 De Vries 80—Kentie 76 59—76 Meyeren 58E. Bogaard 0 53—31 Berkhout 50—Polderman 40 14—40 Eerstgenoemde zijn snclc-s v-m&boken. Laatstgenoemde van 't Oosten Vlaard. 't Oosten Vlaardingen wint met 7 cal De reorganisatie van den luchtbeschermings dienst dezer gemeente is nu gereed gekomen. Het nieuwe luchtbeschermingsplan is inge zonden. Alle bestaande gemeentelijke dien sten zijn ingeschakeld en de chefs daarvan tot hoofden aangesteld. Vele cursussen zijn reeds gehouden. De medische, gasverken- ningsdiensten, de transportdienst, de E. H. B. O., de verkenningsdienst en opruimings dienst functionneeren. Iedere Zaterdagmiddag oefent de brandweer. Een 30-tal hulpagenten staan ter beschikking. Een tweetal Baby brandspuiten zijn aangeschaft. Bij een inslag in de drinkwaterleiding kan onmiddellijk contact verkregen worden met de waterlei dingen van Rotterdam en Ridderkerk. Een schuilkelder is ingericht voor het reizend pu bliek, terwijl wordt onderhandeld over den aanleg van schuilloopgraven en -kelders. HUURDERS AANGEPAKT. Sommige huurders van de gemeentewonin gen blijven den laatsten tijd de huur van deze woningen aan de gemeente schuldig. De gemeente, die tot nu toe lijdelijk toe zag, heeft nu besloten alle huurschulden in te houden op de steungelden of andere on dersteuningen. In bewaring is gesteld de 40-jarige klin ker J. B. G. die Zaterdagavond irf den win kei van v. K. aan de Rosier Faassenstraat een briefje van tien heeft opgeraapt, dat verloren was door mej. M. F. M. uit de Ael- brecht Engelmanstraat. Deze kwam n.L in den winkel, om te in- formeeren of zij hier het briefje van tien verloren had. Toen herinnerde de winkelier zich, dat er iemand in den winkel was ge weest, die gezegd had: Hé, daar laat ik een briefje van tien vallen! De eigenaresse vond hierin aanleiding, de politie op de hoogte te stellen. Deze deed huiszoeking bij G. en vond het bankbiljet in een vaas op den schoorsteen verstopt. G. werd daarop in bewaring gesteld. Evenals vorige jaren zal het Rotterdamseh Philharmonisch Orkest onder leiding van Eduard Flipse, ter gelegenheid van en ver jaardag van Prinses Beatrix op 31 Januari a.s. te 8.15 uur in de Doelen een buitenge woon concert geven. Het programma luidt: „Waak op Neder land", van Diepenbrock, „Aan de Vrede", van Brouwers, gevolg door een speciaal voor dit concert door Eduard Flipse gecomponeerd werk voor groot koor en orkest op tekst van P. J. Blok. Daarna worden nog orkeststukken van Wagenaar en Voormolen uitgevoerd. Na de pauze wordt de 9e Symphonie met slotkoor van Beethoven ten gehoore gebracht met medewerking van Sophie Both-Haas, sopraan, Caro Bouwmeester, alt, Joh. v. d. Ploeg, tenor en Bas de Groot, bas, het Rotter damseh Philharmonisch Koor en de Kon. Zangvereeniging Schiedams mannenkoor „Orpheus." GEMEENTE- SECRETARIS. Naar we vernemen zal door B. en W. de volgende voordracht aan den Raad gedaan worden, ter benoeming van een nieuwen ge meente-secretaris. No. 1 de heer W. v. Essen, van Rijnsburg; 2. de heer W. Vink von Mon ster. Beiden A. R. Er waren 62 sollicitanten. ARM GEBROKEN. Bij de gehouden onderinge schaatsenwed- strijden op de Vaart langs den Rodenrijsche weg had de heer P. van Esch het ongeluk zoodanig te vallen, dat hij zijn arm brak. BURGERWACHT. Gisteren hield de Vrijwillige Burgerwacht haar jaarvergadering in het schietlokaal van de schietvereeniging „Immer Vaardig". Na een kort openingswoord van den voorzitter, de heer Kaashoek ging men over tot het verkiezen van twee bestuursleden.' De heeren J. Langelaan en C. Das, beiden periodiek aftredend werden herkozen. Hierna volgde een bespreking tot het hou den van een kringwedstrijd en werd beslo ten dezen te houden in de week van 20 27 April in het schietlokaal van Immer Vaar dig. De oefeningen zullen aanvangen 31 Januari. Na deze bespreking volgden jaa.rverslagen van secretaris en penningmeester, waarbij bleek, dat de kas sloot met een batig saldo van ƒ68,88. De heeren A. Lems, A. Landor en H. Hoogendonk werden aangesteld om zitting te nemen in de kascommissie. Na beëediging van enkele nieuwe leden sloot de voorzitter de vergadering op de gebruikelijke wijze. BURGERLIJKE STAND. GEBOREN: Johannes F, z. van W. J. F. Steen bergen en C P. P. Steen. OVERLEDEN: L. Vente 60 j., echtg. van N. van Veen M. van der Burg 28 j, echtg. van G. L. A. Persoon HA. Korpershoek 41 j., echtg. van M van den Berg 'Als u tóch iéts moet verliezen iifS •En'u hebt 't voor 't kiezen j^jjYQffert liever dan een uur Dan uw verd'ren levensduur! II (Slot) „Adolf Kolping, z ij n Persoon en zijn Tijd" door N. C. de Rooy Pr. „Fore- holte" Voorhout. (Op de eerste verzonden exemplaren is door een misverstand de naam van den schrijver aangegeven als A. C. J. van Rooyen). Elberfeld was den energieken Gezellen- praeses te klein geworden: herhaaldelijk vroeg hij overplaatsing en had reeds zijn terrein-verkenners uitgezonden naar Keulen, waar Marx reeds gewerkt had; daar, dat voelde hij, was zijn plaats voor den uitbouw der Gezellenvereemgmg. Toen hij in 1849 wederom eens om overplaatsing ging vragen en men wederom zeide, dat men nog geen nieuwe plaats voor hem had, klonk het vrij- moedig-prompte antwoord: juist op weg naar hier ontmoette ik iemand, in wiens plaats u mij zou kunnen stellen. Op het zeer verwon derde wederwoord riposteerde Kolping. het is dom-Vicar Esser, wiens lijkstoet ik tegen kwam. Op het bezwaar: die plaats geeft te weinig inkomen voor u, klonk het nog vrij moediger: „Als ik niets meer heb, kom ik bij u." De benoeming volgde 15 Maart 1849. Toen andere werkzaamheden al zijn krach ten opeischten, stelde Kolping op eigen kosten een plaatsvervanger aan, tot hij Rector werd van de Minoriten-kerk, die hij met veel kosten en inspanning restaureerde. Reeds als praeses in Elberfeld was Kolping den uitbouw begonnen: als naam nam hij de finitief „Gezellen-Vereniging" 1). Als eisch stelde hij: een priester praeses, wat tot dan toe wel de practijk was geweest; deze praeses zou niet meer door de Gezel len gekozen worden. Hij stelde den Gezellen- groet vast. „God zegene het eerzame hand werk De conclusie, door de Rooy hier ge trokken. „Zoo heeft Kolping de doelstelling der Vereniging verlegd" klinkt echter nogal sterk. Opmerkelijk is, dat de stugge Kolping bij zijn vertrek uit Elberfeld voor 't eerst door zijn Gezellen als „Vader" werd aange sproken. Ook in Keulen, aldus de Rooy, „hield Kol ping vast aan de grondgedachten, die hij in Elberfeld ontwikkeld had en werkte ze ver der uit." Zoo groeide het instituut van de NU het groote Russische offensief dat eergisteren ten Noord-Oos ten van het Ladogameer ont ketend werd, opnieuw tegen den muur van de Finsche verdediging te pletter dreigt te loopen, lijkt het ons interessant, het volgende verslag van een oogge tuige over een zeer typische episode uit dezen heldhaftigen strijd der Finnen aan onze lezers voor te leggen. Het betreffende relaas, dat ontleend werd aan het te Helsinki verschijnende dagblad „Uusi Suomi", geeft een duide lijk beeld van de strijdmethode der Fin nen en van de omgeving, waarin zich de gevechten afspelen. De Russen waren begonnen, om zich zoo langzamerhand in te graven in een frontlijn ten Oosten van een rivier en een meer en een compagnie van onze soldaten had op dracht gekregen, ze vandaar te verdrijven. De eerste schermutselingen van een kun dig volbrachten beginaanval, waarbij plotse ling amper twee patrouilles opdoken aan de vijandelijke zijde van 't meer, ga ik voorbij; dat hoort beter thuis in een leesboek van krijgstechniek, maar ik beschrijf in 't kort, wat ik zag aan de Oostzijde van het meer aan den Russischen kant. In looppas ga ik met luitenant J. en zijn ordonnansen mee over 't meer naar den Oostelijken oever, waar de onzen al in den strijd gewikkeld zijn. 't Is een afstand van ongeveer 200 meter, 't IJs is ongelijk en door kanonschoten gescheurd. Het vijandelijk vuur is hevig. Volgens verkregen berichten bevindt zich op een breedte van ongeveer honderd meter op z'n minst een heele vijan delijke compagnie met de noodige machine geweren, die onafgebroken doorratelen. Achter ons komen twee patronendragers, die even later aan den oever langs ons heengaan. De luitenant licht hen in, waar de door hen te bevoorraden wapens liggen. We bestijgen den hellenden en met boomen begroeiden overkant, waar reeds eenige Finnen zijn. Het vijandelijk vuur sproeit uit meerdere mitrailleurs en 't is net of zich boven ons hoofd een wankel dak bevindt, waarvan zonder ophouden takken en hout spaanders afvliegen. „Ordonnans, een peloton er bij op dezen oever!" De man vertrekt, z'n bevel herhalend. Ik zie, hoe de kogels vlak bij hem in het ijs krassen. „Tweede ordonnans naar de vuurleiding van de batterij!" Ik bestijg de helling, vanwaar ik reeds enkele Russen zie vluchten tusschen de boo men door. Maar hun machinegeweren schie ten nog verwoed door vanuit de kuilen, waarin ze staan opgesteld. Op deze plaats is van onze mannen slechts een patrouille, drie a vier man. Ik kan ze juist zien. De mannen doen rustig hun werk met hun wa pens, maar rondom elk van hen doen de kogels de sneeuw opstuiven. Van rechts komt langs den oever van het meer een andere patronendrager. Hij is gewond. Hij loopt in gebukte houding en wrijft langs zijn been, hij loopt mank. „Heb je patronen gebracht", roept de luitenant. „Zeker Juit." Terwijl hij antwoordt staat hij recht. „Waarschuw ambulance, hier zijn ge wonden!" Een andere patronendrager, die anders fourier is van de compagnie, is ook door een kogel getroffen. Ik kruip naar hem toe. Kalm doet de man den band van zijn broodzak los en maakt er een knevelverband van. De ko gelregen uit de machinegeweren schiet on ophoudelijk over onze hoofden. De luitenant roept bevelen aan de manschappen, 't Strijd rumoer wordt steeds heviger. De gewonde fourier vergeet zijn taak niet. Hij gooit de patronenbanden ver vooruit in (ie nabijheid van de schutters en blijft dan tegen de helling liggen. Hij zegt zacht, dat hij in 't geheel geen pijn voelt; zijn been is gekwetst. 't Gevraagde peloton duikt op aan den anderen kant van het meer. De luitenant neemt het over en geeft het z'n taak. Hij legt vaderlijk zijn arm om de schouders van den jongen aanvoerder van het peloton en voert hem met zich mee, wijst en geeft richtin gen aan, zonder zich om het vijandelijk vuur te bekommeren. Zijn moed werkt aanste kelijk op een van de jongens in de nabijheid, die zich opmaakt om geknield te gaan schie ten. Maar dan laat de luitenant, zooals zijn gewoonte is, een Franschen vloek hooren met de toevoeging „Denk jij hier een beetje te gaan sporten? Bukken man! En zuiver richten!" 't Peloton blijft daar, om de Rus sen van ter zijde te bestoken. Wij gaan meer naar de rechterzijde, van waar ook verwoed geratel van mitrailleurs en ontploffingen van handgranaten te hoo ren is. De zich daar bevindende halve pa trouille is in een heet gevecht verwikkeld, 'n Vijftig meter voor haar zit de vijand in kuilen en een machinegeweer schiet op 40 M. afstand. Aan den rand van een kleinen zandkuil schiet een Finsch mitraillist zijn vurige series af. Midden onder z'n arbeid valt hij tegen den rand van den kuil. Hij is door een kogel getroffen. Even daarna kruipt hij naar beneden en blijft daar liggen. De zich in zijn nabijheid bevindende jonge patrouilleaanvoerder snelt ter plaatse. Hij neemt het lichte machinegeweer ter hand en geeft goedgerichte vuurstooten af op de mitrailleursnesten van den vijand. Maar ook hij raakt bijna onmiddellijk gewond door 'n granaatscherf. De vijand heeft zijn batterij in werking gesteld. Zware granaten vliegen langs beide zijden van 't meer, ontploffings zuilen stijgen tot aan de laaghangende wol ken. 't Is een oorverdoovend lawaai. Luitenant J. is weer ter plaatse. Hij schreeuwt, dat de mitrailleurs den vijand moeten ontnomen worden, 'n Lange officier draaft zelf voorop de helling langs en schiet allebei zijn pistolen leeg. Hij pakt de pistolen in zijn linkervuist. Waarschijnlijk zou zijn poging gelukt zijn, maar van terzijde begint nu een andere vijandelijke mitrailleur te schieten. De lui tenant stuurt een ordonnans naar de vuur leiding van de batterij, geeft richtlijnen aan zijn dichtstbijzijnden man en gaat zelf de leiding van de vuurmonden achter 't meer op zich nemen. De mannen blijven trouw op hun posten, Raden van Bestuur, van diocesaan-presiden- ten en centraal- en generaal-praeses en van de Seniores en Commissarissen. Op de eerste presidenten-vergadering (Kolping van Keulen, Herkenrath, zijn op volger in Elberfeld en Keberlet van Düs- seldorf) werd een algemeen statuut ontwor pen, dat plaatselijke vrijheden liet en stichtte men het eerste Gezellenverband. Van 7 Ja nuari 1857 af verscheen een afzonderlijk Ge- zellenperiodiek: „Feierstunde". Op de tweede vergadering van het verband werd als naam vastgesteld „Katholieke Gezellen- vereeniging". Wijd greep deze om zich heen en onver moeid was Kolping op route en schreef het eene propaganda-brochuurtje na het andere. Ook in tijdschriften en kranten publiceerde hij. Het waren juist leeken, van wie het ini tiatief uitging voor vestiging elders, maar ook jonge priesters lieten zich winnen. Van Miinchen sloeg de beweging over naar Weenen; dr. Anton Gruschka, legerbisschop, later kardinaal, was een en al verbazing, toen Kolping geheel onverwacht voor hem stond: U moet president van de vereeniging in Weenen worden. Mgr. Gruschka liet zich overrompelen en werd een der beste vrien den van Kolping; deze ging ook bij aarts hertog Maximiliaan, den Mexicaanschen martelaar, en meermalen bij de Keizerin Ca rolina Augusta op audiëntie, zooals hij ook bij den koning van Pruisen zijn belangen bepleitte tegenover papistenvrees en Pruisi sche bureaucratie, die vaak zoo geniepig mogelijk tegenwerkte. Maar 't ging niet alleen in Zuidelijke'rich- ting: Berlijn, Breslau, Praag, enz. kregen hun Gezellen en de geestdrift en geestkracht van Kolping volgden den Duitschen „Drang nach Osten" schier tot Bagdad toe! Kan het anders, of deze arbeidersvriend zag ook het belang der drankbestrijding ter beveiliging van het arbeidersgezin? Maar hij wilde, dat de Gezel ook buiten het ouderlijk huis een gezin zou vinden, en daarom kwam hij tot de zoo gewichtige instelling der hos pitia. En intusschen ontwikkelde Kolping nog een formidabele werkzaamheid als journa list hij was o.a. een geboren verteller in de „Katholische Volkskalender", dien hij nagenoeg geheel vol schreef en in zijn week blad „Rheinische Volksblatter", dat met zijn stevig aantal abonnee's hem financieel onaf hankelijk maakte. Hij wilde daarin het volk alles geven wat het noodig had: „soep, groente en vleesch", zooals hij het uitdrukte. Slechts als ordestichter is hij mislukt. Zijn plan, de Gezellen-priesters en ook de lee- kenwerkers in een religieuse Congregatie te vereenigingen, kwam niet tot uitvoering. Het was een bijzondere troost voor den afgeleefden Gezellen-Vader, dat hij nog vóór zijn dood te Rome de bijzondere welwillend heid mocht ondervinden van Paus Pius IX die méér sociaal voelde, dan wel eens wordt aangenomen wiens Buitengewoon Geheim Kamerheer hij was. In een kort leven had hij veel en heilzaam werk verricht, dat hem zegenrijk zou over leven. In December 1813, kort na den slag bij Leipzig, te Kerpen bij Keulen geboren, stierf hij 4 December 1865 te Keulen. Hij was 32 jaar toen hij priester werd en was dit slechts 20 jaar. Sinds 1862 was hij rector der Mino- ritenkerk, waarin hij begraven ligt. Als een koning werd hij grafwaarts ge dragen. Kolpings persoonlijkheid. Kolping was in één opzicht een echt kind van het Keulsche land: hij had een scherp ontwikkeld gevoel voor humor, al was hij Kolping's graf in de Minoritenkerk te Keulen. ook toegankelijk voor zwaarmoedigheid, die van den echten humor een lach met een traan in 't oog ook niet zoo ver ver wijderd is. Aanvankelijk, door de moeilijke omstandigheden van zijn harde jeugd, on evenwichtig, vond hij later de rustige kracht vol zelfvertrouwen, naast, wellicht door zijn ook de gewonden en de in zijn rechterzijde door een granaatsplinter getroffen sergeant L. moedigt zijn mannen aan en blijft leiding geven. „Patrouille naar de Stelling aan den zand kuil ginds!" Ik laat mijn blik even gaan naar den Westelijken oever van het meer, die door de zware vijandelijke granaten zoo bestookt wordt, dat elke seconde meerdere ontplof fingszuilen de lucht instijgen. De luitenant kruipt juist naar een van de schutters toe en wijst met zijn eene hand, terwijl zijn andere hem weer vaderlijk om de schouders pakt, als een granaat vlak naast hem ontploft. Beide mannen worden met klei en aarde bedekt. Als de stofwolk optrekt, zie ik den luitenant op den grond uitgestrekt liggen, maar bijna op hetzelfde oogenblik rijst hij weer op, wankelt een beetje en wrijft met zijn rechterhand langs zijn wang. Hij loopt een paar passen en weer slaat een granaat hem ter aarde. Ik ben zeker, dat de heldhaftige luitenant gesneu veld is, maar weer staat hij op en gaat wan kelend naar de stellingen achter het meer. Onze eigen mannen zijn voortdurend voortgedrongen tot de machinegeweren van den vijand, ongeacht, dat ze op hetzelfde oogenblik vanuit de richting van den weg het gedreun hooren van naderende tanks. Al spoedig komen cr twee vlakbij in het zicht en een derde laat zich verderop hooren. „Die hadden we verwacht. Die zijn nu een gemakkelijke buit voor sergeant P.", lacht de gewonde sergeant L. De mannen bekommeren zich verder niet om de tanks en gaan door met hun eigen strijd. Na een paar minuten laat van den heuvel achter het meer onze eigen artillerie zich hooren. De granaten suizen langs onj heen. De tanks krijgen er al gauw genoeg van; twee draaien geluidloos rechtsomkeer, maar de eerste komt niet mee, want die staat in brand. Een rookzuil stijgt op uit de motoren. Ons eigen geschut strooit zijn granaten op de vijandelijke stellingen zoo dicht bij ons, dat we verplicht zijn, ons gezicht in de sneeuw te duwen. Al spoedig verplaatst het vuur zich meer naar achteren en onze jon gens rukken tegelijk moedig vooruit. Met handgranaten verdrijven ze den vijand van de machinegeweren vandaan, die in de stel lingen tusschen de linies zijn blijven staan. Die worden ons. Mij schiet luitenant J. weer te binnen, dien ik voor 't laatst gezien had, toen hij begroet werd door twee granaten achter elkaar. Nie mand anders had het gezien. De Oostelijke oever van het meer is nu zeker aan ons. Ons geschut laat in regelmatig tempo zijn granaten regenen vóór den vijand. Als ik luitenant J. weer ontmoet, is zijn gelaat be bloed. Hij hinkt met z'n rechterbeen. Hij is buiten adem en bezweet, maar overigens rustig. Hij geeft bevelen aan zijn ordonnan sen. Ik duw hem een sigaret tusschen de lippen. We gaan naar de commandotent, die staat te schudden van de granaatontploffingen. Een ordonnans komt van den Oostelijken oever en verklaart in 't kort de situatie. Tusschen de linies bevinden zich nog drie mitrailleurs en van beide zijden worden pogingen aangewend, om die in handen te krijgen. „Ga terug en zeg, dat de Rus papa 'n beetje toegetakeld heeft, maar hij maakt 't best en leidt 't zaakje nu vanuit z'n schommelstoel. Die machinegeweren moeten genomen worden. Ik zal eerst nog wat geschutvuur daarheen dirigeeren. Herhaal." Op deze wijze wordt de eindphase van den strijd ingeleid vanuit een schommelstoel in de commandotent, en al spoedig kan lui tenant J. aan zijn bataljon bericht sturen, dat de Oostzijde van het meer genomen is en dat de oorlogsbuit zooveel en zooveel machinegeweren bedraagt. Een tank is ge heel in puin en twee beschadigd. Tenslotte bedroeg de buit zes mitrailleurs en andere wapenen en 'n duizend schoten. De eigen verliezen bedroegen in dit heete gevecht een doode en 'n kleine twintig ge wonden, de meesten slechts licht gewond. De vijand kreeg weer eens een Finsch lesje. Geadresseerde betaalt. Op een vraag van den Moskoviet David Wijnkoop heeft de regeering geantwoord, dat zij diens telegram aan Kuusinen niet kon doorlaten daar het beleedigend was voor een met ons gouvernement bevriende mogend heid. Die reden is inderdaad meer dan af doende, oordeelt „De Tijd", die voorts op merkt: Terloops deelt de minister dan echter nog een kleine, maar treffende, bijzonder heid mede. Na gezegd te hebben, dat gewoonlijk de afzender van een niet-doorgelaten tele gram van deze niet-toelating in' kennis gesteld wordt, zoodra tegen zulke kennis geving geen bezwaar aanwezig is en onder terugbetaling van de betaalde telegram- kosten, vervolgt de minister: In het onderwerpelijk geval werd voor de verzending van het geweigerde tele gram door dén afzender niets betaald, daar de betaling geschieden zou door den geadresseerde te Moskou. Er bestaat inderdaad voor perstelegrara- men een regeling, waarbij het mogelijk is, den geadresseerde (een dagblad of pers agentschap) de kosten te laten betalen, hetgeen den correspondent vaak allerlei administratieven rompslomp kan besparen. Dat echter het geheele „Volksdagblad" in zulk een betalingsrelatie tot het Russische persbureau „Inprekorr" staat, is verwon derlijk (of misschien ook niet?) Een gelukwensch, zooals hier verzon den werd, is echter geen perstelegram, en het mag zeker als een origineele vondst beschouwd worden, dat men de kosten van een gelukwenschtelegram door den ge adresseerde laat betalen! Op dat idee is zelfs nog geen berooide student ten op zichte van een jarigen oom gekomen. Deze „note gaie" vermag echter het er gerlijke en beschamende van deze gansche aangelegenheid niet te verminderen. Ergerlijk en beschamend is het op de eerste plaats, dat uit een klem en op zijn onafhankelijkheid trotsch gaand land als het onze gelukwenschen uitgaan naar ver raders, die op het oogenblik van den hoog- sten nood in hun aangevallen vaderland als „volksregeering" optreden, om den overweldiger, in wiens dienst zij staan, als bevrijder te verwelkomen. En op de tweede plaats is het ergerlijk en beschamend, dat in ons Parlement op hoogen toon vragen tot de Regeering kun nen gericht worden, wanneer zulk een ellendige gelukwensch niet met alle zorg wordt doorgestuurd. Hoe lang moet deze beschamende co- medie van quasi-democratie nog duren? Moeten wij onze nationale fierheid ein deloos laten belachelijk maken en feitelijk in twijfel trekken door deze verachters van elk vaderland? Men meene niet, dat het ons niet kan schaden: elke krenking is ook een beschadiging. Laat de Regeering deze „beste zonen", die Kuusinen zooveel geluk toewenschen, desnoods naar Moskou of Terioki zenden, en den geadresseerde de vracht laten be talen. Het Katholiek Comité van Actie „Voor God" schrijft ons Er wacht ons, katholieken, een groote en grootsche taak niets minder dan de herkerstening van ons gemeenschapsleven. En met deze taak moeten wij beginnen, nu aL Het moet niet blijven bij wee klagen, bij praten, doch de handen dienen te worden ineen geslagen en daden gesteld. Prof. J. B. Kors OP. onbegrensd vertrouwen op God. Rusteloos werkend, vernieuwend op de basis van het oude, zette hij door met ontembare geest kracht, door geen aanvankelijke mislukkin gen gebroken. „Bij mij geldt de leus: niet loslaten." Hij was een gesloten natuur, en van zijn innerlijk geestelijk leven heeft hij nauwelijks iets losgelaten. Hard, stug, zelfs „bonkig" van aard, werd hij geleidelijk wel soepeler en geduldiger door tegenslag en tegenstand, die hem echter altijd bleef prik kelen. Objectief en rustig bekeek hij de zaken, onverschrokken handelde hij; angst kende hij niet. Lichamelijk zwak, geestelijk robuust verzette hij een ongelooflijke hoe veelheid werk, zonder eerzucht alles voor allen wordend. „Alleen bezig zijn kan me eenige bevrediging schenken, zoo schreef hij, en wel bezigheid, die iets goeds betee- kent voor de menschen." Vooral de copy voor zijn weekblad, die geen uitstel duldde, stelde te midden van al zijn ander werk zijn zenu wen meermalen op al te harde proef. Hij werd vroeg oud: „Gisteren ben ik 50 jaar geworden, schrijft hij aan mgr. Gruscha. Het is dus wel geen wonder, dat de humor lang zaam wijkt en de grijze haren beginnen te komen. Hoe lang zal het nog duren eer de avond komt om aan het werk een eind te maken? God weet het." Vroege klacht van een spoedig verouderde. Maar vastberaden laat hij onmiddellijk volgen: „Doch zoo lang het dag is, in Godsnaam vooruit." Zijn kwaal werd hoe langer hoe pijnlijker: „Het is of mijn rug in stukken wordt gescheurd en mijn borst ook; een knagende en wrekende pijn woelt in mijn beenderen; ge kunt niet ge- looven, hoe zwaar me mijn dagelijksche arbeid wordt." Zoo was deze man met zijn stroef karak ter, zijn scherpe, alles doordringende oogen, zijn breede kaken en zijn '.rbeten-gesloten mond en een hoog voorhoofd als een storm ram. Zoo werkte hij aan zijn levensroeping. Hoe Kolping zijn roeping zag, Hoe hij deze zag Grondslag voor hem was het gezin. Dóar lag voor hem een der voornaamste vraag stukken van den tijd. Zijn leus was opvoe ding door en tot het gezin; in zijn liefde voor het gezin spreekt zijn haat voor de volks keuken. „De redding van het menschelijk ge slacht begint 'bij het gezin, bij het huwelijk, bij de bruiloft", zoo schreef hij, „en als er een is, die zich opwerpt als een volks-heiland, maar hij verwaarloost zijn gezin, weest ervan overtuigd, dat hij verrrad pleegt aan het volk". En elders „Wat het gezin ten goede komt, komt ook ten goede aan het volk; maar wat het gezin schaadt, schaadt het volk". Het volkDaarmede voelde Kolping zich op zijn innigst verbonden. Hij hield van het volk, het gewone volk, de volksmassa. Hij wist het te waardeeren in zijn goede hoe danigheden. „Het is niet zoo slecht als het wordt afgeschilderd". Als men zich het volk maar aantrekt; als wij maar niet van meening zijn, „dat wij van andere en betere makelij zijn, dat onze handen fijner en teerder zijn en onze zielen te verheven om voor het welzijn van het volk aan het werk te slaan. Gij vooral, priesters, gij vergeet uw herder lijke bediening, waartoe ge gewijd zijt en zending hebt, als ge het volk Vergeet". Dit alles klonk, helaas! nog erg geavanceerd 1850! En dan het volk in zijn arbeid, zijn beroep, zijn werk, het eerzame handwerk De mensch op zijn bepaalde arbeidsplaats is voor hem een onderdeel van Gods wereldplan; ieder blijve daarom op zijn postDe arbeid be- heerscht voor Kolping de sociale ordening. Den arbeid noemde Kolping als het ware in één adem met den godsdienst„Godsdienst en arbeid zijn de gouden bodem van het volk." Godsdienst blijft natuurlijk no. 1 en „zonder godsdienst is hetzelfde als tegen den godrdienst". Niets blijft er voor ons over „dan ons oude, goede, Katholiek geloof tot uitgangspunt, tot grondslag en tot bron van al onze sociale bemoeiingen te nemen". Godsdienst, gezin, volk, arbeiduit deze elementen heeft Kolping het gebouw opge trokken van zijn Gezellen vereeniging. Zijn deze elementen niet te goed om geheel te kunnen verouderen? Vooral in het directe contact met den priester-praeses-gezellenvacer zit zoo'n heil volle gedachte, dat men ze niet gemakkelijk prijs moet geven. Dr. J. W. 1) Volgens de Rooy blz. 89 moet dit juist de naam zijn, in Breuer's statuut voorgesteld, maar op aandrang van Steenaerts in „Jong-gezellen-vereeniging" veranderd. Op blz. 105 echter vertelt de Rooy, dat Kolping den naam „Jonge Mannenvereeniging", „die Breuer gegeven had", veranderde in ,.Gezel- lenvereeniging," en voegt daaraan toe: „En zo heeft Kolping hier opnieuw met een enkel woord iets volkomen nieuws in Breuers op zet gebracht". Volgens hetgeen op blz. 89 verteld werd heeft Kolping hier juist den aanvankelijk door Breuer voorgestelden naam in eere hersteld! Gelijk moet de Rooy wel hebben, als hij niet aanneemt, dat Kol ping zich later het bekende initiatief van Breuer niet zou herinnerd hebben. Een andere meening zou waarlijk niet alleen Kol ping's memorie te na komen. Toch is het vreemd, dat het reeds een „nieuw plan" was, welks initiatief-nemer Kolping zich niet herinnert. De opinie van de Rooy, dat Kolping reeds op de hoogte zou zijn ge weest van Breuer's plan, vóór het op de pastorie werd ingeleverd, lijkt ons onbe wezen en ook moeilijk te bewijzen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 3