EEN OOGGETUIGE OVER DEN
STRIJD IN FINLAND.
De Gezel lenvader
Adolf Kolping.
Ml
DADEN.
Met een eommandeerend officier in
de eerste linie.
UIT DE PERS.
WOENSDAG 24 JANUARI 1940
DRESDNER STRIJKKWARTET.
IJSSELMONDE.
BILJARTSPEL.
DE VIERKAMP.
COLOSSEUM—CONCORDIAAN.
HOOGE boomen—poedel.
HOBOKEN—'T OOSTEN
VLAARDINGEN.
DE LUCHTBESCHERMING.
BERICEL ËN RODENRIJS.
ONEERLIJKE ViNDER.
MUZIEK TE ROTTERDAM.
HOEK VAN HOLLAND.
SCTJÏEBROEK.
,EEN FINSCH LESJE'
Kolping bouwt uit.
„Ga terug en zeg, dat de Rus papa een
beetje toegetakeld heeft, maar hij
maakt 't best en leidt het
zaakje nu vanuit z'n
schommelstoer'
Rotterdam, 23 Januari 1940.
Voor leden en genoodigden van de Deut
sche Kolonie en Gesellschaft „Verein" heeft,
in het gebouw der vereeniging, het Dresd-
ner Strijkkwartet een uitvoering gegeven.
Gespeeld werden: kwartet D-dur (K.V. 575)
van Mozart; kwartet op. 59 no. 1 f-dur van
Beethoven en kwartet d-moll (Der Tod und
das Madchen) van Schubert. Een program
keuze, welke hoogelijk valt te waardeeren
en van gedegen artistieken smaak getuigt.
De kennismaking met de prestaties van
deze vier kunstenaars (het program ver
meldde niet de namen) en uitstekende kwar-
tettisten was ons zeer aangenaam. Hun mu-
siceeren heeft recht op groote waardeering,
al was naar onzen smaak de wijze van spe
len, wat vierkant en strak soms, w aardoor
vooral Mozarts werk in de ïepioductie niet
die souplesse en charme kreeg welke het
verlangt.
De spelers excelleerden in het kwartet van
Beethoven, prachtige sterke muziek van die
pen zin en inhoud. Hier was een uiterst ver
zorgd en keurig afgestemd samenspel en een
homogeniteit, welke niet leidden tot een
starre gelijkvormigheid, maar alle waarde
liet aan de artistieke individualiteit van
eiken speler afzonderlijk. Naast de prach
tige technische kwaliteiten van het spel, de
mooie en gevoelige fraseeringen, zoowel dy
namisch als rhythmisch, sprak de voordracht
van warmte, spontaneïteit en eerlijkheid,
Vooral het adagio van het Beethoven-kwar
tet was van een krachtige intensiviteit en
warme muzikaliteit, welke sterk imponeer
den.
De klank was jammer over het algemeen
wat spichtig en ijl; mistte te veel de vibree-
rende sonoriteit. We willen dit gaarne op
rekening Schrijven van de accoustiek in de
zaal, want in de gedragen passages, als de
klank gelegenheid kreeg uit te stroomen, was
de samenklank dadelijk voller en zangeri
ger.
Alles bijeen kan geconstateerd worden,
dat het Dresdner strijkkwartet een ensemble
is van beteekenis en artistieke standing, dat
den velen aanwezigen een avond van groot
muzikaal genot heeft geschonken.
G.
Gisteravond had de derde ontmoeting
Plaats van bovengenoemde vierkamp. De re
sultaten waren:
H A. Oolders 88N. v. d. Heuvel 100 88-57
v- Sluis 80Clasquin 60 5860.
Th. Botermans 60Fv. d. Heuvel 44 5844
J- Fleghaar 33—A. Eng 44 44—36.
Eerstgenoemde zijn spelers van E.V.A.,
laatstgenoemde van Instauratie. E.V.A. wint
JPet 27 car.
f' Rijneveldshoek 80—W. J. ClariS 124 63-124
Rij neveldshoek 64D. Dammers 70 64-62
Vrjjvogel 64J. Heus 60 6459.
C- Stok 50—G. Holterhuis 50 41—50.
Eerstgenoemde zijn spelers van 't Kruis-
PUnt, laatstgenoemde van Centraal. Centraal
wht met 23 car.
Gisteravond had de vierde ontmoeting
plaats tusschen bovengenoemde vereenigin
gen. De resultaten waren:
T. Lans 76B. v. d. Lely 96 7691.
H. Ie Noble 76J. Visser 56 7628.
G. Ponsen 40W. Burgmans 50 4021.
E. A. Sens 72N. van Mameren 76 7246.
B. Steenoven 96B. v. d. Lely 96 9657.
G- Streefland 50W. Mameren 76 3576.
Eerstgenoemde zijn spelers van Colosseum,
laasttgenoemde van Concortiiaan. Colosseum
wint met 112 car.
Gisteravond had de tweede ontmoeting
plaats tusschen bovengenoemde vereenigin-
gen. De resultaten waren:
A. Ceulemans 160p. Zonnevylle 80 115-80
J. Pais 96—Gameren 64 93—64
Thomas 92—Dooms 34 92—29
Eerstgenoemde 2jjn spelers van Hooge
Boomen. Laatstgenoemde van Poedel. Poe
del wint met 43 car.
Gisteravond had de derde ontmoeting plaats
tusschen ovengenoemde vereenigingen. De
resultaten waren:
V Vliet 130—Hekman 220 130—205
v. Vliet 130Hekman 220 130—205
De Vries 80—Kentie 76 59—76
Meyeren 58E. Bogaard 0 53—31
Berkhout 50—Polderman 40 14—40
Eerstgenoemde zijn snclc-s v-m&boken.
Laatstgenoemde van 't Oosten Vlaard.
't Oosten Vlaardingen wint met 7 cal
De reorganisatie van den luchtbeschermings
dienst dezer gemeente is nu gereed gekomen.
Het nieuwe luchtbeschermingsplan is inge
zonden. Alle bestaande gemeentelijke dien
sten zijn ingeschakeld en de chefs daarvan
tot hoofden aangesteld. Vele cursussen zijn
reeds gehouden. De medische, gasverken-
ningsdiensten, de transportdienst, de E. H.
B. O., de verkenningsdienst en opruimings
dienst functionneeren. Iedere Zaterdagmiddag
oefent de brandweer. Een 30-tal hulpagenten
staan ter beschikking. Een tweetal Baby
brandspuiten zijn aangeschaft. Bij een inslag
in de drinkwaterleiding kan onmiddellijk
contact verkregen worden met de waterlei
dingen van Rotterdam en Ridderkerk. Een
schuilkelder is ingericht voor het reizend pu
bliek, terwijl wordt onderhandeld over den
aanleg van schuilloopgraven en -kelders.
HUURDERS AANGEPAKT.
Sommige huurders van de gemeentewonin
gen blijven den laatsten tijd de huur van
deze woningen aan de gemeente schuldig.
De gemeente, die tot nu toe lijdelijk toe
zag, heeft nu besloten alle huurschulden in
te houden op de steungelden of andere on
dersteuningen.
In bewaring is gesteld de 40-jarige klin
ker J. B. G. die Zaterdagavond irf den win
kei van v. K. aan de Rosier Faassenstraat
een briefje van tien heeft opgeraapt, dat
verloren was door mej. M. F. M. uit de Ael-
brecht Engelmanstraat.
Deze kwam n.L in den winkel, om te in-
formeeren of zij hier het briefje van tien
verloren had. Toen herinnerde de winkelier
zich, dat er iemand in den winkel was ge
weest, die gezegd had: Hé, daar laat ik een
briefje van tien vallen!
De eigenaresse vond hierin aanleiding, de
politie op de hoogte te stellen. Deze deed
huiszoeking bij G. en vond het bankbiljet
in een vaas op den schoorsteen verstopt. G.
werd daarop in bewaring gesteld.
Evenals vorige jaren zal het Rotterdamseh
Philharmonisch Orkest onder leiding van
Eduard Flipse, ter gelegenheid van en ver
jaardag van Prinses Beatrix op 31 Januari
a.s. te 8.15 uur in de Doelen een buitenge
woon concert geven.
Het programma luidt: „Waak op Neder
land", van Diepenbrock, „Aan de Vrede", van
Brouwers, gevolg door een speciaal voor dit
concert door Eduard Flipse gecomponeerd
werk voor groot koor en orkest op tekst van
P. J. Blok. Daarna worden nog orkeststukken
van Wagenaar en Voormolen uitgevoerd.
Na de pauze wordt de 9e Symphonie met
slotkoor van Beethoven ten gehoore gebracht
met medewerking van Sophie Both-Haas,
sopraan, Caro Bouwmeester, alt, Joh. v. d.
Ploeg, tenor en Bas de Groot, bas, het Rotter
damseh Philharmonisch Koor en de Kon.
Zangvereeniging Schiedams mannenkoor
„Orpheus."
GEMEENTE- SECRETARIS.
Naar we vernemen zal door B. en W. de
volgende voordracht aan den Raad gedaan
worden, ter benoeming van een nieuwen ge
meente-secretaris. No. 1 de heer W. v. Essen,
van Rijnsburg; 2. de heer W. Vink von Mon
ster. Beiden A. R. Er waren 62 sollicitanten.
ARM GEBROKEN.
Bij de gehouden onderinge schaatsenwed-
strijden op de Vaart langs den Rodenrijsche
weg had de heer P. van Esch het ongeluk
zoodanig te vallen, dat hij zijn arm brak.
BURGERWACHT.
Gisteren hield de Vrijwillige Burgerwacht
haar jaarvergadering in het schietlokaal van
de schietvereeniging „Immer Vaardig".
Na een kort openingswoord van den
voorzitter, de heer Kaashoek ging men over
tot het verkiezen van twee bestuursleden.'
De heeren J. Langelaan en C. Das, beiden
periodiek aftredend werden herkozen.
Hierna volgde een bespreking tot het hou
den van een kringwedstrijd en werd beslo
ten dezen te houden in de week van 20 27
April in het schietlokaal van Immer Vaar
dig. De oefeningen zullen aanvangen 31
Januari.
Na deze bespreking volgden jaa.rverslagen
van secretaris en penningmeester, waarbij
bleek, dat de kas sloot met een batig saldo
van ƒ68,88. De heeren A. Lems, A. Landor
en H. Hoogendonk werden aangesteld om
zitting te nemen in de kascommissie.
Na beëediging van enkele nieuwe leden
sloot de voorzitter de vergadering op de
gebruikelijke wijze.
BURGERLIJKE STAND.
GEBOREN: Johannes F, z. van W. J. F. Steen
bergen en C P. P. Steen.
OVERLEDEN: L. Vente 60 j., echtg. van N. van
Veen M. van der Burg 28 j, echtg. van G. L.
A. Persoon HA. Korpershoek 41 j., echtg. van
M van den Berg
'Als u tóch iéts moet verliezen
iifS •En'u hebt 't voor 't kiezen
j^jjYQffert liever dan een uur
Dan uw verd'ren levensduur!
II (Slot)
„Adolf Kolping, z ij n
Persoon en zijn Tijd"
door N. C. de Rooy Pr. „Fore-
holte" Voorhout. (Op de eerste
verzonden exemplaren is door
een misverstand de naam van
den schrijver aangegeven als
A. C. J. van Rooyen).
Elberfeld was den energieken Gezellen-
praeses te klein geworden: herhaaldelijk
vroeg hij overplaatsing en had reeds zijn
terrein-verkenners uitgezonden naar Keulen,
waar Marx reeds gewerkt had; daar, dat
voelde hij, was zijn plaats voor den uitbouw
der Gezellenvereemgmg. Toen hij in 1849
wederom eens om overplaatsing ging vragen
en men wederom zeide, dat men nog geen
nieuwe plaats voor hem had, klonk het vrij-
moedig-prompte antwoord: juist op weg naar
hier ontmoette ik iemand, in wiens plaats u
mij zou kunnen stellen. Op het zeer verwon
derde wederwoord riposteerde Kolping. het
is dom-Vicar Esser, wiens lijkstoet ik tegen
kwam. Op het bezwaar: die plaats geeft te
weinig inkomen voor u, klonk het nog vrij
moediger: „Als ik niets meer heb, kom ik
bij u." De benoeming volgde 15 Maart 1849.
Toen andere werkzaamheden al zijn krach
ten opeischten, stelde Kolping op eigen
kosten een plaatsvervanger aan, tot hij Rector
werd van de Minoriten-kerk, die hij met veel
kosten en inspanning restaureerde.
Reeds als praeses in Elberfeld was Kolping
den uitbouw begonnen: als naam nam hij de
finitief „Gezellen-Vereniging" 1). Als
eisch stelde hij: een priester praeses,
wat tot dan toe wel de practijk was geweest;
deze praeses zou niet meer door de Gezel
len gekozen worden. Hij stelde den Gezellen-
groet vast. „God zegene het eerzame hand
werk De conclusie, door de Rooy hier ge
trokken. „Zoo heeft Kolping de doelstelling
der Vereniging verlegd" klinkt echter nogal
sterk. Opmerkelijk is, dat de stugge Kolping
bij zijn vertrek uit Elberfeld voor 't eerst
door zijn Gezellen als „Vader" werd aange
sproken.
Ook in Keulen, aldus de Rooy, „hield Kol
ping vast aan de grondgedachten, die hij in
Elberfeld ontwikkeld had en werkte ze ver
der uit." Zoo groeide het instituut van de
NU het groote Russische offensief
dat eergisteren ten Noord-Oos
ten van het Ladogameer ont
ketend werd, opnieuw tegen den muur
van de Finsche verdediging te pletter
dreigt te loopen, lijkt het ons interessant,
het volgende verslag van een oogge
tuige over een zeer typische episode
uit dezen heldhaftigen strijd der Finnen
aan onze lezers voor te leggen.
Het betreffende relaas, dat ontleend
werd aan het te Helsinki verschijnende
dagblad „Uusi Suomi", geeft een duide
lijk beeld van de strijdmethode der Fin
nen en van de omgeving, waarin zich de
gevechten afspelen.
De Russen waren begonnen, om zich zoo
langzamerhand in te graven in een frontlijn
ten Oosten van een rivier en een meer en
een compagnie van onze soldaten had op
dracht gekregen, ze vandaar te verdrijven.
De eerste schermutselingen van een kun
dig volbrachten beginaanval, waarbij plotse
ling amper twee patrouilles opdoken aan de
vijandelijke zijde van 't meer, ga ik voorbij;
dat hoort beter thuis in een leesboek van
krijgstechniek, maar ik beschrijf in 't kort,
wat ik zag aan de Oostzijde van het meer
aan den Russischen kant.
In looppas ga ik met luitenant J. en zijn
ordonnansen mee over 't meer naar den
Oostelijken oever, waar de onzen al in den
strijd gewikkeld zijn. 't Is een afstand van
ongeveer 200 meter, 't IJs is ongelijk en door
kanonschoten gescheurd. Het vijandelijk
vuur is hevig. Volgens verkregen berichten
bevindt zich op een breedte van ongeveer
honderd meter op z'n minst een heele vijan
delijke compagnie met de noodige machine
geweren, die onafgebroken doorratelen.
Achter ons komen twee patronendragers,
die even later aan den oever langs ons
heengaan. De luitenant licht hen in, waar
de door hen te bevoorraden wapens liggen.
We bestijgen den hellenden en met boomen
begroeiden overkant, waar reeds eenige
Finnen zijn. Het vijandelijk vuur sproeit uit
meerdere mitrailleurs en 't is net of zich
boven ons hoofd een wankel dak bevindt,
waarvan zonder ophouden takken en hout
spaanders afvliegen.
„Ordonnans, een peloton er bij op dezen
oever!"
De man vertrekt, z'n bevel herhalend. Ik
zie, hoe de kogels vlak bij hem in het ijs
krassen.
„Tweede ordonnans naar de vuurleiding
van de batterij!"
Ik bestijg de helling, vanwaar ik reeds
enkele Russen zie vluchten tusschen de boo
men door. Maar hun machinegeweren schie
ten nog verwoed door vanuit de kuilen,
waarin ze staan opgesteld. Op deze plaats
is van onze mannen slechts een patrouille,
drie a vier man. Ik kan ze juist zien. De
mannen doen rustig hun werk met hun wa
pens, maar rondom elk van hen doen de
kogels de sneeuw opstuiven. Van rechts komt
langs den oever van het meer een andere
patronendrager. Hij is gewond. Hij loopt in
gebukte houding en wrijft langs zijn been,
hij loopt mank.
„Heb je patronen gebracht", roept de
luitenant.
„Zeker Juit." Terwijl hij antwoordt staat
hij recht.
„Waarschuw ambulance, hier zijn ge
wonden!"
Een andere patronendrager, die anders
fourier is van de compagnie, is ook door een
kogel getroffen. Ik kruip naar hem toe. Kalm
doet de man den band van zijn broodzak los
en maakt er een knevelverband van. De ko
gelregen uit de machinegeweren schiet on
ophoudelijk over onze hoofden. De luitenant
roept bevelen aan de manschappen, 't Strijd
rumoer wordt steeds heviger.
De gewonde fourier vergeet zijn taak niet.
Hij gooit de patronenbanden ver vooruit in
(ie nabijheid van de schutters en blijft dan
tegen de helling liggen. Hij zegt zacht, dat
hij in 't geheel geen pijn voelt; zijn been is
gekwetst.
't Gevraagde peloton duikt op aan den
anderen kant van het meer. De luitenant
neemt het over en geeft het z'n taak. Hij legt
vaderlijk zijn arm om de schouders van den
jongen aanvoerder van het peloton en voert
hem met zich mee, wijst en geeft richtin
gen aan, zonder zich om het vijandelijk vuur
te bekommeren. Zijn moed werkt aanste
kelijk op een van de jongens in de nabijheid,
die zich opmaakt om geknield te gaan schie
ten. Maar dan laat de luitenant, zooals zijn
gewoonte is, een Franschen vloek hooren
met de toevoeging „Denk jij hier een beetje
te gaan sporten? Bukken man! En zuiver
richten!" 't Peloton blijft daar, om de Rus
sen van ter zijde te bestoken.
Wij gaan meer naar de rechterzijde, van
waar ook verwoed geratel van mitrailleurs
en ontploffingen van handgranaten te hoo
ren is. De zich daar bevindende halve pa
trouille is in een heet gevecht verwikkeld,
'n Vijftig meter voor haar zit de vijand in
kuilen en een machinegeweer schiet op 40
M. afstand. Aan den rand van een kleinen
zandkuil schiet een Finsch mitraillist zijn
vurige series af. Midden onder z'n arbeid
valt hij tegen den rand van den kuil. Hij is
door een kogel getroffen. Even daarna kruipt
hij naar beneden en blijft daar liggen.
De zich in zijn nabijheid bevindende jonge
patrouilleaanvoerder snelt ter plaatse. Hij
neemt het lichte machinegeweer ter hand en
geeft goedgerichte vuurstooten af op de
mitrailleursnesten van den vijand. Maar ook
hij raakt bijna onmiddellijk gewond door 'n
granaatscherf. De vijand heeft zijn batterij
in werking gesteld. Zware granaten vliegen
langs beide zijden van 't meer, ontploffings
zuilen stijgen tot aan de laaghangende wol
ken. 't Is een oorverdoovend lawaai.
Luitenant J. is weer ter plaatse. Hij
schreeuwt, dat de mitrailleurs den vijand
moeten ontnomen worden, 'n Lange officier
draaft zelf voorop de helling langs en schiet
allebei zijn pistolen leeg.
Hij pakt de pistolen in zijn linkervuist.
Waarschijnlijk zou zijn poging gelukt zijn,
maar van terzijde begint nu een andere
vijandelijke mitrailleur te schieten. De lui
tenant stuurt een ordonnans naar de vuur
leiding van de batterij, geeft richtlijnen aan
zijn dichtstbijzijnden man en gaat zelf de
leiding van de vuurmonden achter 't meer
op zich nemen.
De mannen blijven trouw op hun posten,
Raden van Bestuur, van diocesaan-presiden-
ten en centraal- en generaal-praeses en van
de Seniores en Commissarissen.
Op de eerste presidenten-vergadering
(Kolping van Keulen, Herkenrath, zijn op
volger in Elberfeld en Keberlet van Düs-
seldorf) werd een algemeen statuut ontwor
pen, dat plaatselijke vrijheden liet en stichtte
men het eerste Gezellenverband. Van 7 Ja
nuari 1857 af verscheen een afzonderlijk Ge-
zellenperiodiek: „Feierstunde". Op de
tweede vergadering van het verband werd
als naam vastgesteld „Katholieke Gezellen-
vereeniging".
Wijd greep deze om zich heen en onver
moeid was Kolping op route en schreef het
eene propaganda-brochuurtje na het andere.
Ook in tijdschriften en kranten publiceerde
hij. Het waren juist leeken, van wie het ini
tiatief uitging voor vestiging elders, maar
ook jonge priesters lieten zich winnen.
Van Miinchen sloeg de beweging over naar
Weenen; dr. Anton Gruschka, legerbisschop,
later kardinaal, was een en al verbazing,
toen Kolping geheel onverwacht voor hem
stond: U moet president van de vereeniging
in Weenen worden. Mgr. Gruschka liet zich
overrompelen en werd een der beste vrien
den van Kolping; deze ging ook bij aarts
hertog Maximiliaan, den Mexicaanschen
martelaar, en meermalen bij de Keizerin Ca
rolina Augusta op audiëntie, zooals hij ook
bij den koning van Pruisen zijn belangen
bepleitte tegenover papistenvrees en Pruisi
sche bureaucratie, die vaak zoo geniepig
mogelijk tegenwerkte.
Maar 't ging niet alleen in Zuidelijke'rich-
ting: Berlijn, Breslau, Praag, enz. kregen hun
Gezellen en de geestdrift en geestkracht van
Kolping volgden den Duitschen „Drang nach
Osten" schier tot Bagdad toe!
Kan het anders, of deze arbeidersvriend
zag ook het belang der drankbestrijding ter
beveiliging van het arbeidersgezin? Maar hij
wilde, dat de Gezel ook buiten het ouderlijk
huis een gezin zou vinden, en daarom kwam
hij tot de zoo gewichtige instelling der hos
pitia.
En intusschen ontwikkelde Kolping nog
een formidabele werkzaamheid als journa
list hij was o.a. een geboren verteller
in de „Katholische Volkskalender", dien hij
nagenoeg geheel vol schreef en in zijn week
blad „Rheinische Volksblatter", dat met zijn
stevig aantal abonnee's hem financieel onaf
hankelijk maakte. Hij wilde daarin het volk
alles geven wat het noodig had: „soep,
groente en vleesch", zooals hij het uitdrukte.
Slechts als ordestichter is hij mislukt. Zijn
plan, de Gezellen-priesters en ook de lee-
kenwerkers in een religieuse Congregatie
te vereenigingen, kwam niet tot uitvoering.
Het was een bijzondere troost voor den
afgeleefden Gezellen-Vader, dat hij nog vóór
zijn dood te Rome de bijzondere welwillend
heid mocht ondervinden van Paus Pius IX
die méér sociaal voelde, dan wel eens
wordt aangenomen wiens Buitengewoon
Geheim Kamerheer hij was.
In een kort leven had hij veel en heilzaam
werk verricht, dat hem zegenrijk zou over
leven.
In December 1813, kort na den slag bij
Leipzig, te Kerpen bij Keulen geboren, stierf
hij 4 December 1865 te Keulen. Hij was 32
jaar toen hij priester werd en was dit slechts
20 jaar. Sinds 1862 was hij rector der Mino-
ritenkerk, waarin hij begraven ligt.
Als een koning werd hij grafwaarts ge
dragen.
Kolpings persoonlijkheid.
Kolping was in één opzicht een echt kind
van het Keulsche land: hij had een scherp
ontwikkeld gevoel voor humor, al was hij
Kolping's graf in de Minoritenkerk
te Keulen.
ook toegankelijk voor zwaarmoedigheid,
die van den echten humor een lach met
een traan in 't oog ook niet zoo ver ver
wijderd is. Aanvankelijk, door de moeilijke
omstandigheden van zijn harde jeugd, on
evenwichtig, vond hij later de rustige kracht
vol zelfvertrouwen, naast, wellicht door zijn
ook de gewonden en de in zijn rechterzijde
door een granaatsplinter getroffen sergeant
L. moedigt zijn mannen aan en blijft leiding
geven.
„Patrouille naar de Stelling aan den zand
kuil ginds!"
Ik laat mijn blik even gaan naar den
Westelijken oever van het meer, die door de
zware vijandelijke granaten zoo bestookt
wordt, dat elke seconde meerdere ontplof
fingszuilen de lucht instijgen.
De luitenant kruipt juist naar een van de
schutters toe en wijst met zijn eene hand,
terwijl zijn andere hem weer vaderlijk om
de schouders pakt, als een granaat vlak
naast hem ontploft. Beide mannen worden
met klei en aarde bedekt. Als de stofwolk
optrekt, zie ik den luitenant op den grond
uitgestrekt liggen, maar bijna op hetzelfde
oogenblik rijst hij weer op, wankelt een
beetje en wrijft met zijn rechterhand langs
zijn wang. Hij loopt een paar passen en weer
slaat een granaat hem ter aarde. Ik ben
zeker, dat de heldhaftige luitenant gesneu
veld is, maar weer staat hij op en gaat wan
kelend naar de stellingen achter het meer.
Onze eigen mannen zijn voortdurend
voortgedrongen tot de machinegeweren van
den vijand, ongeacht, dat ze op hetzelfde
oogenblik vanuit de richting van den weg
het gedreun hooren van naderende tanks.
Al spoedig komen cr twee vlakbij in het
zicht en een derde laat zich verderop hooren.
„Die hadden we verwacht. Die zijn nu een
gemakkelijke buit voor sergeant P.", lacht
de gewonde sergeant L.
De mannen bekommeren zich verder niet
om de tanks en gaan door met hun eigen
strijd. Na een paar minuten laat van den
heuvel achter het meer onze eigen artillerie
zich hooren. De granaten suizen langs onj
heen. De tanks krijgen er al gauw genoeg
van; twee draaien geluidloos rechtsomkeer,
maar de eerste komt niet mee, want die
staat in brand. Een rookzuil stijgt op uit de
motoren.
Ons eigen geschut strooit zijn granaten
op de vijandelijke stellingen zoo dicht bij
ons, dat we verplicht zijn, ons gezicht in de
sneeuw te duwen. Al spoedig verplaatst het
vuur zich meer naar achteren en onze jon
gens rukken tegelijk moedig vooruit. Met
handgranaten verdrijven ze den vijand van
de machinegeweren vandaan, die in de stel
lingen tusschen de linies zijn blijven staan.
Die worden ons.
Mij schiet luitenant J. weer te binnen, dien
ik voor 't laatst gezien had, toen hij begroet
werd door twee granaten achter elkaar. Nie
mand anders had het gezien.
De Oostelijke oever van het meer is nu
zeker aan ons.
Ons geschut laat in regelmatig tempo zijn
granaten regenen vóór den vijand. Als ik
luitenant J. weer ontmoet, is zijn gelaat be
bloed. Hij hinkt met z'n rechterbeen. Hij is
buiten adem en bezweet, maar overigens
rustig. Hij geeft bevelen aan zijn ordonnan
sen. Ik duw hem een sigaret tusschen de
lippen.
We gaan naar de commandotent, die staat
te schudden van de granaatontploffingen.
Een ordonnans komt van den Oostelijken
oever en verklaart in 't kort de situatie.
Tusschen de linies bevinden zich nog drie
mitrailleurs en van beide zijden worden
pogingen aangewend, om die in handen te
krijgen.
„Ga terug en zeg, dat de Rus papa 'n beetje
toegetakeld heeft, maar hij maakt 't best en
leidt 't zaakje nu vanuit z'n schommelstoel.
Die machinegeweren moeten genomen
worden. Ik zal eerst nog wat geschutvuur
daarheen dirigeeren. Herhaal."
Op deze wijze wordt de eindphase van
den strijd ingeleid vanuit een schommelstoel
in de commandotent, en al spoedig kan lui
tenant J. aan zijn bataljon bericht sturen,
dat de Oostzijde van het meer genomen is
en dat de oorlogsbuit zooveel en zooveel
machinegeweren bedraagt. Een tank is ge
heel in puin en twee beschadigd.
Tenslotte bedroeg de buit zes mitrailleurs
en andere wapenen en 'n duizend schoten.
De eigen verliezen bedroegen in dit heete
gevecht een doode en 'n kleine twintig ge
wonden, de meesten slechts licht gewond.
De vijand kreeg weer eens een Finsch
lesje.
Geadresseerde betaalt.
Op een vraag van den Moskoviet David
Wijnkoop heeft de regeering geantwoord, dat
zij diens telegram aan Kuusinen niet kon
doorlaten daar het beleedigend was voor een
met ons gouvernement bevriende mogend
heid. Die reden is inderdaad meer dan af
doende, oordeelt „De Tijd", die voorts op
merkt:
Terloops deelt de minister dan echter
nog een kleine, maar treffende, bijzonder
heid mede.
Na gezegd te hebben, dat gewoonlijk de
afzender van een niet-doorgelaten tele
gram van deze niet-toelating in' kennis
gesteld wordt, zoodra tegen zulke kennis
geving geen bezwaar aanwezig is en onder
terugbetaling van de betaalde telegram-
kosten, vervolgt de minister:
In het onderwerpelijk geval werd voor
de verzending van het geweigerde tele
gram door dén afzender niets betaald,
daar de betaling geschieden zou door
den geadresseerde te Moskou.
Er bestaat inderdaad voor perstelegrara-
men een regeling, waarbij het mogelijk is,
den geadresseerde (een dagblad of pers
agentschap) de kosten te laten betalen,
hetgeen den correspondent vaak allerlei
administratieven rompslomp kan besparen.
Dat echter het geheele „Volksdagblad" in
zulk een betalingsrelatie tot het Russische
persbureau „Inprekorr" staat, is verwon
derlijk (of misschien ook niet?)
Een gelukwensch, zooals hier verzon
den werd, is echter geen perstelegram, en
het mag zeker als een origineele vondst
beschouwd worden, dat men de kosten van
een gelukwenschtelegram door den ge
adresseerde laat betalen! Op dat idee is
zelfs nog geen berooide student ten op
zichte van een jarigen oom gekomen.
Deze „note gaie" vermag echter het er
gerlijke en beschamende van deze gansche
aangelegenheid niet te verminderen.
Ergerlijk en beschamend is het op de
eerste plaats, dat uit een klem en op zijn
onafhankelijkheid trotsch gaand land als
het onze gelukwenschen uitgaan naar ver
raders, die op het oogenblik van den hoog-
sten nood in hun aangevallen vaderland
als „volksregeering" optreden, om den
overweldiger, in wiens dienst zij staan, als
bevrijder te verwelkomen.
En op de tweede plaats is het ergerlijk
en beschamend, dat in ons Parlement op
hoogen toon vragen tot de Regeering kun
nen gericht worden, wanneer zulk een
ellendige gelukwensch niet met alle zorg
wordt doorgestuurd.
Hoe lang moet deze beschamende co-
medie van quasi-democratie nog duren?
Moeten wij onze nationale fierheid ein
deloos laten belachelijk maken en feitelijk
in twijfel trekken door deze verachters
van elk vaderland? Men meene niet, dat
het ons niet kan schaden: elke krenking
is ook een beschadiging.
Laat de Regeering deze „beste zonen",
die Kuusinen zooveel geluk toewenschen,
desnoods naar Moskou of Terioki zenden,
en den geadresseerde de vracht laten be
talen.
Het Katholiek Comité van Actie
„Voor God" schrijft ons
Er wacht ons, katholieken, een
groote en grootsche taak niets
minder dan de herkerstening van
ons gemeenschapsleven. En met
deze taak moeten wij beginnen, nu
aL Het moet niet blijven bij wee
klagen, bij praten, doch de handen
dienen te worden ineen geslagen
en daden gesteld.
Prof. J. B. Kors OP.
onbegrensd vertrouwen op God. Rusteloos
werkend, vernieuwend op de basis van het
oude, zette hij door met ontembare geest
kracht, door geen aanvankelijke mislukkin
gen gebroken. „Bij mij geldt de leus: niet
loslaten." Hij was een gesloten natuur, en
van zijn innerlijk geestelijk leven heeft hij
nauwelijks iets losgelaten. Hard, stug, zelfs
„bonkig" van aard, werd hij geleidelijk wel
soepeler en geduldiger door tegenslag en
tegenstand, die hem echter altijd bleef prik
kelen. Objectief en rustig bekeek hij de
zaken, onverschrokken handelde hij; angst
kende hij niet. Lichamelijk zwak, geestelijk
robuust verzette hij een ongelooflijke hoe
veelheid werk, zonder eerzucht alles voor
allen wordend. „Alleen bezig zijn kan me
eenige bevrediging schenken, zoo schreef
hij, en wel bezigheid, die iets goeds betee-
kent voor de menschen." Vooral de copy voor
zijn weekblad, die geen uitstel duldde, stelde
te midden van al zijn ander werk zijn zenu
wen meermalen op al te harde proef. Hij
werd vroeg oud: „Gisteren ben ik 50 jaar
geworden, schrijft hij aan mgr. Gruscha. Het
is dus wel geen wonder, dat de humor lang
zaam wijkt en de grijze haren beginnen te
komen. Hoe lang zal het nog duren eer de
avond komt om aan het werk een eind te
maken? God weet het." Vroege klacht van
een spoedig verouderde. Maar vastberaden
laat hij onmiddellijk volgen: „Doch zoo lang
het dag is, in Godsnaam vooruit." Zijn kwaal
werd hoe langer hoe pijnlijker: „Het is of
mijn rug in stukken wordt gescheurd en mijn
borst ook; een knagende en wrekende pijn
woelt in mijn beenderen; ge kunt niet ge-
looven, hoe zwaar me mijn dagelijksche
arbeid wordt."
Zoo was deze man met zijn stroef karak
ter, zijn scherpe, alles doordringende oogen,
zijn breede kaken en zijn '.rbeten-gesloten
mond en een hoog voorhoofd als een storm
ram. Zoo werkte hij aan zijn levensroeping.
Hoe Kolping zijn roeping zag,
Hoe hij deze zag
Grondslag voor hem was het gezin. Dóar
lag voor hem een der voornaamste vraag
stukken van den tijd. Zijn leus was opvoe
ding door en tot het gezin; in zijn liefde voor
het gezin spreekt zijn haat voor de volks
keuken. „De redding van het menschelijk ge
slacht begint 'bij het gezin, bij het huwelijk,
bij de bruiloft", zoo schreef hij, „en als er
een is, die zich opwerpt als een volks-heiland,
maar hij verwaarloost zijn gezin, weest ervan
overtuigd, dat hij verrrad pleegt aan het
volk". En elders „Wat het gezin ten goede
komt, komt ook ten goede aan het volk;
maar wat het gezin schaadt, schaadt het
volk".
Het volkDaarmede voelde Kolping zich
op zijn innigst verbonden. Hij hield van het
volk, het gewone volk, de volksmassa. Hij
wist het te waardeeren in zijn goede hoe
danigheden. „Het is niet zoo slecht als het
wordt afgeschilderd". Als men zich het volk
maar aantrekt; als wij maar niet van meening
zijn, „dat wij van andere en betere makelij
zijn, dat onze handen fijner en teerder zijn
en onze zielen te verheven om voor het
welzijn van het volk aan het werk te slaan.
Gij vooral, priesters, gij vergeet uw herder
lijke bediening, waartoe ge gewijd zijt en
zending hebt, als ge het volk Vergeet". Dit
alles klonk, helaas! nog erg geavanceerd
1850!
En dan het volk in zijn arbeid, zijn beroep,
zijn werk, het eerzame handwerk De mensch
op zijn bepaalde arbeidsplaats is voor hem
een onderdeel van Gods wereldplan; ieder
blijve daarom op zijn postDe arbeid be-
heerscht voor Kolping de sociale ordening.
Den arbeid noemde Kolping als het ware
in één adem met den godsdienst„Godsdienst
en arbeid zijn de gouden bodem van het
volk." Godsdienst blijft natuurlijk no. 1 en
„zonder godsdienst is hetzelfde als tegen den
godrdienst". Niets blijft er voor ons over
„dan ons oude, goede, Katholiek geloof tot
uitgangspunt, tot grondslag en tot bron van
al onze sociale bemoeiingen te nemen".
Godsdienst, gezin, volk, arbeiduit deze
elementen heeft Kolping het gebouw opge
trokken van zijn Gezellen vereeniging.
Zijn deze elementen niet te goed om geheel
te kunnen verouderen?
Vooral in het directe contact met den
priester-praeses-gezellenvacer zit zoo'n heil
volle gedachte, dat men ze niet gemakkelijk
prijs moet geven.
Dr. J. W.
1) Volgens de Rooy blz. 89 moet dit juist
de naam zijn, in Breuer's statuut voorgesteld,
maar op aandrang van Steenaerts in
„Jong-gezellen-vereeniging" veranderd. Op
blz. 105 echter vertelt de Rooy, dat Kolping
den naam „Jonge Mannenvereeniging", „die
Breuer gegeven had", veranderde in ,.Gezel-
lenvereeniging," en voegt daaraan toe: „En
zo heeft Kolping hier opnieuw met een enkel
woord iets volkomen nieuws in Breuers op
zet gebracht". Volgens hetgeen op blz. 89
verteld werd heeft Kolping hier juist den
aanvankelijk door Breuer voorgestelden
naam in eere hersteld! Gelijk moet de Rooy
wel hebben, als hij niet aanneemt, dat Kol
ping zich later het bekende initiatief van
Breuer niet zou herinnerd hebben. Een
andere meening zou waarlijk niet alleen Kol
ping's memorie te na komen. Toch is het
vreemd, dat het reeds een „nieuw plan"
was, welks initiatief-nemer Kolping zich
niet herinnert. De opinie van de Rooy, dat
Kolping reeds op de hoogte zou zijn ge
weest van Breuer's plan, vóór het op de
pastorie werd ingeleverd, lijkt ons onbe
wezen en ook moeilijk te bewijzen.