Van een jongetje dat briefjes schreef aan Onzen Lieven Heer avonturen van Koko VOOR ONZE JEUGD. De kleine Livio. De opmerkelijke. Tw ee en slachtoffer. I MIE, DE KNORREPOT! IM mÈ PUZZLES. Oplossing der vorige puzzles. Nuttige spinnekoppen ZATERDAG 2 MAART 1940 f (T Dan kan Mie liep altijd en eeuwig te brommen en te knorren. Ze praatte net, of ze gedurig de grootste ruzie had! En niemand lei haar een stroobreed in den weg Dat was het gekste nog van het onaamgeRame gevalDe deur van de keuken deed ze niet dicht, maai sméét ze dichtDe pannen zétte ze niet op het vuur, maar góóide ze op het vul kachel póökte ze niet op, maar hamer e ze op Geen wonder, dat én deur èn schoor een èn stoel en nog veel méér dingen er op e laatst den brui van gaven Ze wouen mets meer met Mie-de-Knorrepot^ te maken heb ben Geef ze eens ongelijk „Ik zeg haar den dienst opverzekerde de deto. „Ik heb altijd goed gesloten. Nooit gepiept! Geen tocht doorgelaten! En nóg smijt ze me zóó hard dicht, dat ik heel den dag buikpijn heb Ik zal haar nu een reden geven om nijdig te zijn. Ik sluit niet ®«r „Best gesproken!" prees de schoorsteen „De volg je voorbeeld! Dat gegoo1 P fomuit ben ik meer dan zat! gasaanval op haar openen! ^.AlshUeVln opstand komt wil de braadslee niet achterblijven!" meen gioote braadpan. „Mij hangt dat g*«nj» met pannen en feilen zeven meter Ik ga aanbranden voortaan. Dan moppert ze ten- Je knorrepot, in een moeilijk parket, minste niet voor niks Er, ik laat me van mn stekkie vallen!" besloot de keukenstoel. „Is ze heelemaal besuikerd Ze me telkens zóó hard neer dat ik rheumatiek in m'n beenen zou kriie'en! En dat is je wat! Ik heb er twee méér dan zij Mie-de-Knorrepox hoorde van deze samen zwering geen sikkepit. Ze was op weg naar de markt. Ze schold in d'r eigen op den wind. Ze pruttelde tegen het stof. Ze gooide een schoon gelijk. Wie prettig steen naar een blaffend hondje. Niets was worden, moet zelf óók prettig handelen, haar naar den zinDe felle kleur der voor- En ze hield met pruttelen op. jaarsbloemen niet. 't Lammetje niet, dat aan En de deur klemde nooit meer - Het fornuis de zijde van ziin moeder dartelde. De leeuwe- I ondernam nooit meer gasaanvallen! De braad- rik niet, die jubelend omhoog wiekte. Niets! slee deed haar plicht. En de °P de markt zocht ze ruzie met de kooplui, geen buitelingen! „Begin jij óók al? En je hebt me steeds trouw gedragen!" „Had je nooit zoo met me moeten smijten!" „Ik zal het nooit meer doen!" beloofde Mie. De rook verdween door de kier. Mie krabbelde overeind. En keek de keuken eens rond!* Ze zei: Jullie hebt behandeld wil „Erlijk is eerlijk, jongens lew eb Ze keurde hfcm waren af. Ze vond den prijs Ie hoog. Met niemand maakte ze 'n praatje. Er deugde niks van de heéle marktMaar Waarom was zij er dan naar toe gegaan Mopperend en afdingend kocht ze tenslotte wat boodschappen. En keerde naar huis terug „Meerijden, Mie vroeg -boer Nobels. En bij hield Bruin al in Mie liep zóó te brommen, d«t ze Nobels uitnoodiging geen eens hoorde De goede man reed teen natuurlijk door „Kijk me nou zoo'n vetbobbel op 'n wagen zittenkeurde Mie af. „Meneer rijdtEn 'n oud mensch kan maar loopen 'n Auto kwam voorbij. Er wolkte stof op Had je Mie moeten hoorenAls het haér te doen stond, bleef er geen auto meer heel Thuis gekomen, maakte ze de deur open. Ze wilde 'm óók weer dichtsmakken Maar dat zat haar niet glad De deur bleek niet meer te willen sBaiten „Wel heb ik van m'n leven raasde Mie. T)ie deur heeft altijd prachtig gesloten En 'nóu is 'het opeens mis Daar snap ik geen lor van „O, héb ik altijd goed gesloten?" vroeg de "deur. „Waarom héb je me dan gedurig dicht gesmakt 1" „Ik zal het nooit meer doenbeloofde Mie. Toen ging de deur gedwee toe. besloot "m - 1111 Zal aard appels opzetten Ze zette de paT1 te rakelde dit met geweldig spektakel op. Aanstonds be gonnen er dikke rookwolken uit den schoor steen te komen. Ze dreven als ,n onweersbui door de keuken „Wat zal ons nóu gebeuren informeerde Mie. „Het fornuis is altijd best geweestEn nu schijnt de schoorsteen verstopt i" „Altijd best geweest Waarom heb je me dan zoo hardhandig behandeld verweet het fornuis „Ik zal het nooit meer doen beloofde Mie. En' er kwamen geen wolken meer bij Ze zette de deüx op 'n kier. Het „onweer" kon af Nu^kwam de beurt aan de braadslee Het ling werd met boter besmeerd. De boter kte aan tot een vuile, zwarte korst, die niet bepaald smakelijk uitzag „Heb ik van m'n leven raasde Mie. Staat ?le braadslee óók al tegen me op - En er ls hooit wat mee aan de hand geweest. >Had je ook nóóit moeten mopperen, Mie ^aagde de pan. En het aanbranden hield op, etJ Mie beterschap beloofde. ,'k neem eens even m'n gemak!" zuchtte le" pakte den keukenstoel. Boem Daar maakte 2e een kuitenflikker over de vloer mat. Ze 2ette een gezicht als 'n oorwurm! Na een tijdje was Mie haar leelijken bij naam voor goed kwijt! Nu, dat was heUsch geen verlies! Mijn geheel is een spreekwoord van 47 letters. Het beteekent: zonder moeite of in spanning krijgt men den kost niet 331821 Kloostervrouw. 143847 Hemellichaam. 1025 Snavel. 28—35—31 Zindelijk. 131817 Opperlijn van een dak. 394317 Snik. 1724 Aarden wal. 411242 Vangknip. 33819 Harssoort. 649 Klein hert. 81516 Naaldboom. 272244 Aanwijzend voornaamwoord. 373223 Vóórnaam (vrouw.). 112024 Afkorting van gemeente. 342526 Stad in Palestina. 402930 Betrekkelijk voornaamwoord. 463645 Gering van wijdte. Op de kruisjes de naam van zeker onkruid in het graan met groote, fraaie paarse bloe men. In de buurt van Napels werd de kleine Livio (lie-wio) geboren. Hoe lang is dat ge leden? Dat is nu dertig jaar geleden. Het water van de zee bij Napels is diepblauw. Wijngaarden, olijfboomen en parasol-sparren groeien langs de heuvels. En dikwijls komt er een sliert rook uit den vuurspuwenden berg, den Vesuvius. Het is er heel mooi, rond Napels. Het spreekwoord zegt: „Napels zien en daarna sterven!" Livio heeft Napels gezien en is heel jong naar God gegaan.' Al toen hij pas zeven jaar oud was! Livio zijn vader was graaf! Graaf Capece Galeota. En hij was de jongste van zes kin deren. In de kapel van het grafelijk kasteel ontving hij den eersten December 1910 het H. Doopsel. Toen hij een kereltje was van negentien maanden, werd hij erg ziek. De menschen zeiden: „Onze Lieve Heer heeft zeker een Engeltje meer noodig in den Hemel?" Maar zijn vrome moeder droeg hem aan Maria op. Een Maria-kindje zou Livio worden! Hij werd spoedig beter! En als de goede men schen hem met de juf door hun dorpje zagen wandelen, riepen ze: „EccoloHier is hij, onze kleine Engel!" Livio moet wel heel bij-de-hand zijn ge weest! Want in zijn vierde jaar mocht hij al gaan biechten! En hij kreeg zelfs een peni tentie op van den biechtvader! Twee wees gegroetjes! Dat vond hij tamelijk streng! Was een weesgegroetje niet genoeg geweest? Voortaan ging hij haast iedere week 'n keer biechten. En als zijn broertjes en zusjes naar de Communiebank gingen, mocht hij mee! Maar de priester gaf hem de Heilige Hostie niet! ,,'n Volgenden keer!" zei de priester. Livio dacht: „Zeker morgen?" Maar dat had de goede kapelaan niet bedoeld! Hij sloeg Livio over! En de kleine baas huilde de heele kapel bij elkaar! Zoo'n teleurstelling ook! „Moeder, wilt u voor mij een briefje naar Onzen Lieven Heer schrijven?" vroeg hij op zekeren dag! Moeder nam pen en papier. Ze maakte haar mooiste letters! Ja, naar Onzen Lieven Heer, dat moet keurig in orde zijn! En Livio zei, dat ze schrijven moest: „Lieve Jezus! Wanneer mag ik naar den Hemel komen? Vader is uitgegaan. Moeder schrijft. En kleine Annie slaapt! Uw LIVIO!" Het briefje kwam onder den schoorsteen terecht, juist, ja, net als wij voor Sint Nico- laas doen. En 'n paar dagen later kwam het antwoord! Uit den Hemel! „Moeder, pak u het?" vleide Livio. Het antwoord werd gele zen. Och, moeder kende het al! Zij had het zelf geschreven en bij den schoorsteen neer- Een Maria-kindie zou Livio worden!" J X X X X X X X X Lange vischkabel. Eetbare boomvruchten. Geweven band. Grondsop. Spijs tot zich nemen. Scheepskamert j e. Zwaardlelie. Handschrift voor de pers. I" I. De zotten dragen het water uit, en de wijzen vangen de visch Zoen wang chic zwijn reet doosje voor de slechte daden, de ongehoor zaamheid, de kuren, de bazigheid, bleef hee lemaal leeg! Zeven-en-twintig „goede" snij- boonen tegen geen enkele „kwade!" Was dat niet mooi gedaan? De biechtvader van Livio, de Jesuiet, pa ter Francesco Paoli, had voor zijn eerste heilige Communie den laatsten Juli vastge steld. Het feest van den H. Ignatius van Loyola, den H. Stichter der Jesuieten-Orde 1556). Drie dagen van tevoren ging de kleine baas naar de Zusters toe. Dat was om Jesus des te waardiger te ontvanger. De Zus ters vertelden hem van het Laatste Avond maal, waar Jesus het brood brak en Zijn Apostelen gaf. „Dit is mijn Lichaam!' zei Jesus. En datzelfde deed de Priester in de H. Mis. „Livio" vroeg de zuster. „Is de lieve Jesus óók aanwezig in het kleinste deeltje van de Heilige Hostie?" „Ja, zuster!" „Maar ook in het aller-, allerkleinste? „Ook, zuster!" „En óók in de hosties ,die de pater in de sacristie bewaart?" Livio lachte even! Wou de zuster hem fop pen? Niks, hoor! „Nee, zuster, want die zijn immers niet geconsacreerd?" „Goed geantwoord, Livio!" De groote dag brak aan; 31 Juli 1916! „Livio!" zei moeder: „Dat wordt de mooiste dag van heel je leven. (Moeder kon jaar, of hij zat al in de derde klas! Bij mij in de derde klas zitten er genoeg van negen en tien! In October 1917 ruim een jaar dus na zijn eerste, heilige Communie, werd Livio ziek. Wat scheelde hem eigenlijk? De dokter wist het niet. De graaf Capece Galeota liet andere dokters komen, van verre. Livio keek hen verwonderd aan. Wat 'n drukte rond het bed van zoo'n klein manneke! Maar zijn moeder had in haar hart het ge bedje bewaard: „Laat mij liever doodgaan, dan ook zelfs maar de kleinste zonde te doen!" En de bede: „Ik zou U zoo graag wil len zien, o Jesus!" De geleerde heeren vonden, dat zij voor een zeer vreemd geval stonden. Zij schud den het hoofd en schreven drankjes voor. „Maar" zeide ze „alleen God kan den kleinen Livio redden!" Nu, zoo was het ook. Menschen kunnen niets, als de Engelen niet waken. Uit het boek van pater Bessières van Tou louse, dat hier naast mij ligt, kan ik niet op maken, wat Livio eigenlijk gescheeld heeft? Het moet een „vreemde, zeldzame en ge heimzinnige" ziekte geweest zijn. En mis schien had het iets met het hart te maken, want de dokter schreef een bekend hartmid- del voor (strophantus). Deze medicijn smaakte Livio heelemaal niet. Hij kon haar haast niet innemen. Maar hij beschouwde het als een offertje. En gehoorzaamde! In de ziekenkamer zette zijn moeder op een Octobermorgen een altaartje neer. Een altaartje met een crucifix en blanke kaarsen die op de reinheid des harten duiden. Over het altaar spreidde zij een zuiveren, linnen dwaal. Er was ook een gewijde palmtak en wat wijwater. „Vrede zij dit huis!" bad de goede pater bij zijn intrede. „En allen die het bewonen!" In de kleine ciborie droeg hij de hulpe voor de verre reis naar het wuivend Palmen strand: de H. Teerspijze. Hij kon nauwelijks zijn aandoening bedwingen, toen hij Livio de blanke Hostie schonk: „Ontvang, broertje, tot hulpe voor de verre reis het Lichaam On- zes Heeren Jesus Christus, die Je beware van den boozen vijand en Je geleide ten eeuwi gen Leven!" bad de priester. Des middags kwam Monseigneur de Bis schop op het grafelijk kasteel. Livio had al tijd zoo graag met soldaatjes gespeeld. Nu zou hij zelf soldaat worden! Soldaat van Christus. De Bisschop legde hem de handen op zijn blonde krullen. „Ik teeken Je met het teeken des kruises, en vorm Je met het Chrisma des Heils!" bad de kerkvorst. En wenschte den kleinen vormeling den vrede, die alle volheid te boven gaat. En in vele kerken en kloosters werd voor een goede uitkomst gebeden. Het laatste speelgoed van Livio, dat was zijn kom met goudvischjes. Hij beduidde met zijn bleeke vingers, dat de vischjes wat te eten moesten hebben. Want praten, dat ging haast niet meer. Ook keek hij nog in het album met al die mooie ansichtkaarten! En uit een illustratie las hij de namen van de oorlogsschepen. Maar hij voelde zich zoo moe, zoo doodelijk moe! Mijnheer pastoor bracht het Laatste Olie sel. De Bisschop kwam mee, Monseigneur Carcaterra, die hem gevormd had. „Alle macht des duivels worde in U vernietigd" bad de priester „door de oplegging onzer handen en door de aanroeping van alle hei lige Engelen, Aartsengelen, Aartsvaders, Pro feten, Apostelen, Martelaren, Belijders, Maagden en van alle Heiligen Gods samen!" Hij zalfde het kereltje op de gesloten oogen, op de ooren, den neus, den gesloten mond, op handen en voeten ook. „Vergeve U de Heer" smeekte hij „al wat gij misdreven hebt door uw oogen, uw ooren." Onder de plechtigheid droegen de kleine Engelen Livio's zieltje naar den Hemel, om daar voor eeuwig in God te zijn. Het was juist Allerzielendag, tegen elf uur in den morgen, 1917. Zijn moeder legde de lelie van zijn eerste, heilige communie op zijn borst. In zijn smal.e handjes, kleiner dan ooit te voren, deed ze het kruis van den goeden dood en den ro zenkrans. Haar hart schreide, maar zij ze gende den Heer, omdat Hij haar kindje be waard had voor het groote kwaad. Bij het maken van verrekijkers, lenzen- voor-verre afstanden enz., heeft men een zéér fijnen draad noodig om over het „dia- phragma" te spannen; wij kunnen daar niet verder op ingaan. Nu werd voor dien draad meestal een stukje metaal gebruikt, maar dit bleek on derhevig aan invloeden van warmte of koude. 'n Engelsche fabriek te Clerkenwell is nu op het idee gekomen in plaats van een me taaldraad spinrag te gebruiken Een tiental spinnekoppen werkt voortaan aan de ver vaardiging van kijkers enz mee Hun „baas" noemt ze stuk voor stuk bij 'n naam. „Zwartje „Streepje „Dikbuik- je krijgen 'n bescheiden tikje, laten zich naar beneden glijden ènde draad is kant en klaar. Hij hoeft nu alleen nog maar op het „diaphragma" gelijmd te worden „Zwartje" is bijterig Maar ze werkt hard! Doch „Streepje" is véél liever Zooveel spin nen zooveel zinnen mooiste dag van new jc acven. immers niet denken, dat Livio maar zeven Qiig llcU'dlCl dl CIC LiODl'cl jaar zou worden? „Hèèl je leven!" zei ze!) tent vest daad vuns hand geer eind teen. II. Bosch-anemoon. Brik oker stijf cent hars aker neet oord naad. echo mars onyx to» AU. «4UHTi '9V» V'kHa tfi De H. Ignatius, op iviens feestdag Livio zijn eerste H. Communie mocht doen. gelegd! Eigenlijk had zij Livio een beetje ge fopt, hè? Ja, dat had ze ook! Met de beste bedoelingen! Maar ze had het toch niet moe ten doen! Den tweeden Juni 1916 wijdde de familie Capece Galeota zich toe aan Jesus' Heilig Hart. Dat was een schoon feest! Het kasteel stond vol bloemen en planten! De zomerzon overgoot alles met lichtend goud. De graaf en de gravin, de zes kinderen waren er. Mijnheer Pastoor en veel genoodigden. Al len moesten hooren en zien, dat dit huis houden voortaan in het Hart van God wilde leven. De kinderen waren in het wit. Zij droegen een blanke waskaars. Die kaars wou zeggen: mogen wij het blank kleed der on schuld nooit verliezen! Livio had zijn voornemens op een briefje geschreven! Het had moeite gekost! Maar het was hem toch gelukt! „Ik zal nooit jok ken!" stond er op dat brieftje! „Ik zal mij graag iets ontzeggen. Ik zal 'n beetje zoeter zijn dan vroeger! Ik zal haast nooit kuren hebben!" („Haast nooit!" Livio was erg voor zichtig! Want kuren, die komen soms zóó maar!) „Ik zal dikwijls gaan biechten! Ik zal mijn broertjes mijn tinnen soldaatjes uitlee- nen! En een-beetje beter mijn best doen op het Engelsch! Ik zal geen ruzie maken. Ik zal niet meer zeggen: Jullie hebben wél wat ge had en ik niet! Ik zal véél snijboonen in de „„doos van goede daden"" doen en in „„de doos van het kwade"" zal ik zorgen, dat er geen één in komt! Ik zal niets wegnemen! Langzamerhand ging Livio zich voorberei den op zijn eerste heilige Communie! „Lieve Jesus". schreef hij! „Weet u, dat ik al den catechismus leer? Ik mag héél gauw mijn eerste Communie doen. Ik ken haast alle vragen en Moeder helpt me en vandaag heb ik ook geleerd! II tuo piccolo Livio!" Uw kleine Livio!" Al stuurde Onze Lieve Heer geen antwoord onder den schoorsteen, Hij las het briefje wel! Onze Lieve Heer leest alle briefjes voor Hem bestemd! Probeer het maar gerust! Het doosje van de goede daden raakte vol snijboonen! Natuurlijk, als je je voorbereidt op de komst van den Lieven Heer! En het jaar Je mag aan den kleinen Jesus vragen wat je wilt. Vraag een groote genade. Maar denk eerst goed na! Jesus Zelf zal je influisteren, wat je vragen moet!" „Ik weet het al moeder! Dit vraag ik aan den kleinen Jesus: laat mij liever doodgaan, dan groot kwaad te doen! Nee, ik vraag het nog anders: laat mij liever doodgaan, dan ook zelfs maar de kleinste zonde te doen!" En de kleine Jesus verhoorde dat gebed. In de eenvoudige kapel van de klooster zusters knielde Livio neer. Zijn moeder had een wit linnen pakje voor hem gemaakt. En de kaars, die hij in zijn kleine hand hield, daar zat een blanke lelie aan. De onschuld stelde die lelie voor. De onschuld, dat is een zeer hoog goed. Wie zijn onschuld verliest, smaakt geen enkele vreugde meer. Wie zal kunnen beschrijven, wat er om ging tusschen den kleinen Jesus en het klei ne, wijze jongetje? Dat hebben alleen de En gelen gehoord! En die vertelden het verder door heel den Hemel heen! Luid-op klonk de dankzegging, die alle aanwezigen stichtte: Jesus! Laat ik U nooit meer verdriet doen. Laat mij alleen leven om U te troos ten! Ik bid voor den Paus, de Kerk, voor de priesters en voor de Zusters. Ik bid voor al lemaal, die het mij gevraagd hebben. Laat dezen vreeselijken oorlog toch ophouden (1916 viel in den eersten Wereldoorlog). Heb medelijden met de arme soldaten, met de gewonden, de gevangenen, de stervenden, de dooden, ook met onze vijanden. Ontferm U over de zondaars; want zij weten niet wat zij doen. Zegen mij en bescherm mij! Amen!" Zóó bad een kind van vijf jaar. Voortaan ontving Livio haast iederen dag den kleinen Jesus in zijn hart. En nimmer zou hij den Vrijdag overslaan om te communiceeren. Hier is nog een briefje van Livio aan zijn Vriendje in dén Hemel. Vertel nog eens van je ontmoeting met de cobra, Barend?" vleide Koko. Jij denkt zeker, dat ik die gifslang voor m'n plezier ontmoette, zeuntje? Maar dan sla je de plank toch leelijk mis!" vond Barend. „Ik kom liever 'n lekkere rookworst tegen. „Maar dat is geen avontuur! 'n Rookworst komt een gewoon mensch óók wel eens tegen! Maar 'n cobra „Zoodat je dus wilt zeggen, dat ik een buiten-gewoon mensch ben? Nou, dat doet m'n ouë hart goed! Ik houd nu eenmaal van beleefde broekemannetjes. Ik zal m n pijpje even stoppen, dat praat makkelijker! Daar gaat ie, hoor: Zooals je weet, ben ik een tijd in Indie geweest. In Engelsch-Indië, wel te verstaan. Dat was, laat me 'ns kijken, juist, ja, dat was omtrent het jaar zeventig achttien ze ventig, wel te verstaan! Ja 1970 zou moeilijk gaan, Barend!" „In verhaaltjes gaat alles, zeuntje, maar in ware geschiedenissen niet! Ik zei dus: 1870! Er leefden toen nog afstammelingen van de Sepoys daarginder Bedoel je van inktvisschen, Barend?" ,Nee, want dan had ik gezegd: Sépia's! Ik zei: Sepoys! En die Sepoys, dat waren niks anders als Indische soldaten, die een hekel aan de Engelschen hadden. Eigenlijk breed verslagen! „Lieve Jesus! Ik schrijf U, dat de priesters op de oor logsschepen mogen komen, om 's Zondags de H Mis te lezen en voor de matrozen te zor gen. Ik bid iederen avond om vrede. U moet den leelijken oorlog maar laten ophouden. En laat Joseph door zijn examen komen! Ook moet U ons geen aardbevingen meer sturen, anders gaan we dood. En laten de vliegmachines op het huis van tante Mina geen bommen laten vallen! Wil ook het gas verbieden, want door het gas gaan onze arme soldaten dood! Doe maar gerust Uw eigen Zin en luister maar niet naar die slechte menschen en geef ze hun zin lekker niet! Ik zou U zoo graag willen zien! Uw kleine vriend: LIVIO!" Livio moest ook naar school. Dat was wat, stilzitten en lessen leeren. En hij was zoo'n beweeglijke jongen! „Moeder! De katten zijn veel beter af! En de vogeltjes en de vlin ders!" „Waarom, Livio?" „Wel, die hoeven met naar school toe!" Maar hij zou toch nooit gaan spelen, of éérst moest zijn schoolwerk af zijn! Als dat in orde was, dan holde hij den tuin door! Naar zee toe! Soms waagde hij zich te ver, in zijn zwarte badpakje. Dan moest hij worden opgevischt! En ééns was hij in den vijver van het kasteel bijna verdron ken, die kleine durfal! Nee, 'n dooie diender was' Livio heelemaal niet! En op school was hij op één na de knapste! Nog geen zeven waren ze in '70 lang en Maar telkens stak deze of gene z'n eigen wijzen kop weer op! Zekeren dag reed ik met een Engelschen korporaal door de wildernis de dzjung 1 zeggen ze daar. Onze aandacht werd getrok ken door een stelletje gieren. Ze beschreven groote kringen boven één bepaald punt. „Daar zal een aas liggen!" zei m'n maat. „Zonder aas geen gieren!" Ik zeg: daar kon je wel eens gelijk in hebben! We gingen kijken. We vonden een stervende, 'n Engelschen jachtopziener. Ach ter in z'n uniform zat een gaatje. En daar sijpelde het bloed uit. We gaven hem wat te drinken uit 'n veldflesch. „Laat maar!" fluisterde ie. 't Is zóó ge beurd". „Wie heeft je dat bezorgd?" vroeg ik. „Sepoy Eén oog!" Dat waren zijn laatste woorden. We baden 'n Onzevader en 'n Weesgegroet. En toen begroeven we 'm! Ja, 't was 'rj harde tijd, Koko, 'n barre tijd! We mochten al blij zijn, dat de gieren hem niet hadden aangevallen. Soms wachten die schobbejakken niet eens tot het einde! We praatten nog wat na! Dien Eén oog konden we maar nooit te pakken krijgen! Het was een zéér berucht, maar tevens een zeer sluw heerschap. „Kijk!" zegt m'n maat. Daar komt nog wat aan!" Door het hooge gras zagen we iets be wegen. We hielden onze 'wapens gereed. Even later lieten we ze zakken, 't Was 'n hond! Hij kwam met in pas-gevangen haas aanzetten. Zeker voor d'n baas? Maar de baas lag al onder de aarde! De hond scheen er iets van te snappen. Hij krabde met zijn ruige pooten in de aarde. Ik zag, dat de lens van zijn linkeroog melk geworden was; dof! In 'n gevecht had 'n ander dier hem zeker gekrabd? En dat had staar veroor zaakt, melkstaar. Ja, 'n oog is 'n teer ding, Koko! We stapelden steenen op het graf. En reden verder. 's Middags kwam ik er wéér langs. In m'n eentje. De hond lag er nog. Hij begon vervaa .lijk t* grommen. En zette al 4jn haren overeind! 't Was 'n knaap van 'n hond! Ik gaf 'm 'n homp vleesch. En goot water voor 'm in de holte van n steen. Al het water, dat ik bij me had. Toen ik ver der reed, liep het dier achter me aan. Hij had 'n nieuwen baas gekregen! Het werd al laat. Ik gaf m'n paard een tikje met de zweep. Boem! Daar lagen we, op den grond!! Ik maakte 'n smak! Crimi- neele wat 'n smak! Iemand had 'n koord over het rijpad gespannen. En toen ik weer bij m'n positieven kwam, stond sepoy Één oog voor me! In levenden lijve! Ik begreep, dat m'n laatste uur geslagen had. Dadelijk tastte ik naar mijn revolver „Die moeite kan je je sparen, bleekneus!' zei de schurk. „Die zware dingen bij deze hitte, niks gedaan voor jullie! Ik ben zoo vrij geweest ze van je over te nemen!!" Hij had ze net zoo goed kunnen laten zit ten. Ik merkte, dat ik aan handen en voe ten geboeid was! De schurk hield een revol verloop op m'n voorhoofd gericht. Ik dacht, dat hij ieder oogenblik zou losbranden. „Schieten?" hoonde de schurk. „Éénoog schiet slechts als het niet anders kan! Zoo als met den jachtopziener! Dien kon ik al léén niet mannen. Eén schot, en ik zit bin nen het half uur rondom in de lieve Engel schen! Zóó gek ben ik niet! Maar ik heb wat anders voor je meegebracht. Iets, dat ik voor den jachtopziener niet had. Kijk maar eens hier! Dat maakt geen leven! Hij haalde een bamboe-mand uit het on derhout. Ik zag iets geelachtig-bruins kron kelen in die mand. Het plooide een kraag om zijn kop. Mijn hart stond stil: 'n cóbra, een slang met doodelijk vergif Binnen 'n half uur zou ik onder vreeselijke pijnen den verstikkingsdood sterven! De schurk trok van achteren aan een touwtje. En sprong ter 3 in het onderhout. Steeds hield hij zijn revolver op me ge richt. Sissend en blazend kronkelde het ser pent op mij af! Zijn gespleten tong werkte onheilspellend! Toen riep ik iets héél geks! Ik riep zoo hard ik kon in mijn doodsangst: „Moeder!" ,'n Beest sprong uit het struikgewas. De hond, die mij was gevolgd. Het slimme dier begreep, dat zijn nieuwe baas in nood ver keerde. Met één hap beet hij de cobra den strot door! Éénoog sprong toe. Dat moet ik eerlijk zeggen; bang was hij niet! Hij greep den woedenden hond bij zijn nek. Plotseling ging de revolver af. En hij had juist niet willen schieten! Ik denk, dat de hond op de een of andere wijze den gespannen haan had geraakt. Maar gezien heb ik dat niet! Als door den bliksem getroffen stortte de schurk naast de cobra neer. 'n Kogel was hem dwars door z'n kop gegaan! Ik was gered! ,'n Half uur later werd ik gevonden. En gelsche soldaten hadden het schot gehoord. En ze wisten, dat Éénoog niet ver uit de buurt kon zijn. Het luide bldffen van m'n trouwen hond had hun den weg gewezen! En dat was nou m'n avontuur met de co bra, Koko!"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 1