s Economische samenwerking tusschen Nederland en Bel O BELGIË-DAG TE BREDA. De betrekkingen van ver schillend standpunt besproken. Heden is te Breda een „België. GEKAFFINEERDE OPLICHTING. De sieraden van een Duitschen vluchteling. DIEFSTALLEN IN HET GEMOBILISEERDE LEGER. De controle der militaire administratie. NEDERL. BELANGENSFEER. dag" gehouden, georganiseerd door de departementen Breda en Oost- Noordbrabant der Nederlandsche Mij. van nijverheid en handel ter verster king van de economische betrekkingen tusschen Nederland en België. Vier sprekers behandelden van verschil lend gezichtspunt deze betrekkingen. De Belgische oud-minister van economische za ken, prof. ir. Pierre de Smet, had tot onder werp gekozen: „Naar een nieuwen vorm der NederlandschBelgische betrekkingen". Mr. L, Delwaide, schepen der stad Antwerpen, sprak over „NederlandschBelgische eco nomische samenwerking jn theorie en in werkelijkheid". Mr. B. J. M. van Spaen- donck, secretaris der Algemeene Katholieke Werkgeversvereeniging, behandelde het on derwerp „Duurzame samenwerking ver- eischt evenwicht zoowel in door partijen te brengen offers als door hen te verkrijgen voordeelen", terwijl de voorzitter van het hoofdbestuur der Nederlandsche maatschap pij voor nijverheid en handel, ir. A Plate, sprak over de BelgischNederlandsche toe nadering in het algemeen. Voorts heeft aan de koffietafel prof. dr. ir. J. Goudriaan, president-directeur der Ned. Spoorwegen, het woord gevoerd over „Alge meene grondslagen voor internationale sa menwerking". Groote belangstelling. De bijeenkomst werd door meer dan twee honderd belangstellenden bijgewoond en stond onder leiding van den heer ir. E. H. J. Lange de Boer, voorzitter van het departe ment Breda van de Nederlandsche maat schappij voor nijverheid en handel. Vele autoriteiten gaven door hun aanwe zigheid blijk van .hun belangstelling. Tot hen behoorden dr. J. L. F. van Essen, direc teur van de afdeeling handelsaccoorden van het departement van economische zaken als vertegenwoordiger van den minister, de heer Vincent Cleerdin, griffier der Staten van Noordbrabant, als vertegenwoordiger van den Commissaris der Koningin in Noordbrabant, de burgemeester van Breda, de heer B. W. Th. van Slobbe en verscheiden ambtgenooten uit de provincie Noordbra bant, mr. «dr. Jaspar, voorzitter van de ge mengde commissie der permanente econo mische commissie voor Nederland, België en Luxemburg, en verscheiden leden dezer commissie, leden van Ged. Staten van Noordbrabant, Nederlandsche en Belgische consulaire ambtenaren, B. Steverlynck, voorzitter van den Vlaamschen Economi- schen Raad en vele anderen. Van verschillende autoriteiten was bericht van verhindering binnen gekomen. Openingsrede ir. Lange de Boer. In zijn rede ter opening van den België- dag heeft de heer ir. E. H. J. Lange de Boer gewezen op het verheugend verschijnsel van een steeds groeiende wederzijdsche sympa thie tusschen beide landen gedurende de laatste jaren. Beide volken zijn er zich van bewust, dat zij door tallooze analogieën in hun wezen en situatie meer van hun nabuur schap kunnen maken, maar het is moeilijk de vormen te vinden en uit te werken, waar in die algemeene wensch, die algemeene be reidheid zich kunnen kristalliseeren. Van dezen „bi-lateralen" wil tot toenadering is tijdens het laatste jaar ontelbare malen en door eminente persoonlijkheden getuigd. Maar nu is de phase der concretiseering aangebroken. Na gewezen te hebben op de moeilijkheden, verbonden aan het ten uitvoer leggen van breed-opgezette economische plannen in ver band met de nationale economie in beide landen, bracht spr. een idee naar voren, dat naar zijn meening op korten termijn in prak tijk te brengen is, n.l. de uitwisseling van technische wetenschap en ervaring. Ten op zichte hiervan moeten handelsbelemmerin gen, die anderen plannen in den weg staan, stimuleerend werken, daar de tolgrens we derzijds concurrentie op de binnenlandsche markt voorkomt- Spr. zette de groote beteekenis van een particuliere technische samenwerking uiteen en verklaarde dat voor Nederland het meest voor de hand liggend terrein voor technisch contact buiten zijn grenzen natuurlijk België is. Terwijl het misschien niet mogelijk is op korten termijn beide landen tot één aan gesloten economisch gebied te maken, kan wel spoedig bereikt worden, dat op tech nisch en wetenschappelijk terrein een een heid wordt gecreëerd van groote beteeke nis. In die eenheid met een bevolking van 17 millioen menschen zijn de afstanden al tijd nog zoo klein en de verbindingen zoo goed, dat een intensieve en doeltreffende uitwisseling van ervaringen zich uitstekend laat verwezenlijken. Industrieele technische contactneming is een aangelegenheid, die, wil zij vitaal zijn, moet groeien om kernen. Eerst wanneer een kleine groep tot de ge- wenschte samenwerking is gebracht, breekt het oogenblik aan uitbreiding te overwe gen. Ten slotte zette de heer Lange de Boer uiteen, waarom naar zijn meening technische samenwerking tusschen industrieën in twee verschillende landen vaak beter uitvoerbaar is dan tusschen ondernemingen in n land. Als voorbeeld stelde hij de technische sa menwerking tusschen de Fransche en Ameri- kaansche automobielindustrie. Als ooit twee landen in een positie verkeeren, aldus be sloot spr., om tot een grondige synthese op technisch en wetenschappelijk terrein te ko men, dan zijn het België en Nederland. Na de openingsrede van den heer Lange de Boer sprak de oud-minister van econo mische zaken van België, prof. ir. Pierre de Smet. Rede prof. ir. Pierre de Smet. Spr. betoogt dat tot dusverre voorname lijk analytische arbeid geleverd werd, de tijd is thans gekomen aan onze beide regee ringen te suggereeren een positieve daad te stellen. De toekomst is zorgwekkend. Eerst gaat het er om te leven gedurende den onvasten oorlogstijd, dan zich in staat te stellen een plaats te behouden in het Europeesch com plex en in de wereld, zooals die er na den oorlog zal uitzien. Sommigen verwachten van den na-oorlog een idyllische periode van economischen bloei, doch veel bezadigde geesten vreezen de bestendiging van politieke en economi sche blokken, machtig genoeg om tusschen hun tegenstrijdige belangen die der kleine staten te verpletteren. Ook is het niet uitge sloten, dat het financieringscentrum der Europeesche bedrijvigheden noodgedwongen naar de nieuwe wereld zal worden ver plaatst In eik der mogelijke gevallen zouden Ne derland en België in betere voorwaarden verkeeren, indien ze hun economieën tijdig mochten hebben geadapteerd, dan wanneer ze ieder afgezonderd zouden blijven, of, a fortiori, dan wanneer ze zich ieder meer en meer in zichzelf zouden hebben teruggetrok ken. Zelfs een extreme positie, waarin de economische entiteit NederlandBelgië Luxemburg verplicht zou zijn in zichzelf alleen voort te bestaan, ware nog eenigszins houdbaar, want dit Westersche deltablok zou over haast alle noodige basisstoffen kunnen beschikken, met uitzondering misschien van ijzererts, en dan nog zou het in de beste voorwaarden verkeeren om deze grondstof uit andere kleine neutrale staten te verkrij gen. Zoo komt spreker tot de vraagstukken van practischen aard. Het hoeft geen nader be toog dat het overwogen werk van langen adem mag heeten. Daarom moet inmiddels met de studie van particuliere vraagstuk ken, die onmiddellijk oplossingen vergen, worden voortgegaan. Dit belet echter niet, wel integendeel, dat met het zoeken naar een volledige oplossing een begin worde ge maakt. doch in een gansch nieuwen geest. Met het verlangen en den vasten wil iets te bereiken dienen de principieele basissen van een accoord gezocht en is het geboden na te gaan of dit laatste wel werkelijk bin nen de grenzen van de mogelijke verwe zenlijkingen gelegen is. Eens het besluit ge troffen, dienen de toepassingen geleid te worden met de constante bekommernis steeds zoo dicht mogelijk te blijven bij de algemeene aslijn van de nieuwe politiek, die beschouwd zal worden als de voordeeligste met het oog op het hooger belang van beide natiën. Deze voorbereidende studie kan alleen door de beide regeeringen worden verricht. De besprekingen moeten als voorwerp heb ben de problemen op te lossen, die den on- misbaren grondslag moeten vormen voor den opbouw van een economisch blok der twee landen: le. een juridische studie van de interna tionale voorwaarden in verband met de meest -begunstigingsclausule; 2e. een financieele studie met het oog op de verhouding tusschen de koersen van de munteenheden der drie betrokken landen; 3e een voorafgaande studie van de aan passing der wetgevingen inzake handel, nij verheid, financiën, fiscaliteit; 4e een prospecteerende studie wat betreft de door de regeeringen te verleenen hulp met het oog op de creatie, op hun respectief grondgebied, van nieuwe industrieën. Par ticuliere initiatieven, in verband hiermede, waarvan een voorbeeld onlangs geboden werd door de werkzaamheden van den Hol- landsch-Belgischen dag der electrothermie en der electrochemie, dienen krachtig aan gemoedigd te worden. Eindelijk moeten de stoffelijke vraagstuk ken gepaard gaan met pogingen, opdat beide volkeren elkaar beter zouden begrijpen en inniger verbroederen. Spreker hechtte daar om groot belang aan de verbetering van allerlei verkeersmogelijkheden, aan samen werking tusschen de universitaire élites, zoowel als aan ontmoetingen op administra te. tief, koloniaal en technisch gebied. T"*a Onderling contact van allerlei aard dient aangemoedigd en uitgebreid. Het kan ons best in den gewenschten „staat van gratie" brengen, die noodzakelijk is voor de samen stelling van het toekomstig economisch blok. Spreker eindigde met de warmste wen- schen te koesteren voor de spoedige verwe zenlijking van een zoodanig opgevatte alge meene toenadering, waarvan de medewer kers, ten slotte, zullen zijn geweest, opbou wers van den hartgrondig gewenschten vrede onder de natiën. Daarna vereenigden de aanwezigen zich aan een koffiemaaltijd, tijdens welken de voorzitter van het hoofdbestuur van de Ne derlandsche maatschappij voor nijverheid en handel, ir. A. Plate, een rede hield. Rede van ir. A. Plate. De atmsofeer voor een Nederlandsch-Bel- gische samenwerking wordt gunstig, aldus ving ir. A. Plate zijn rede aan. De mentali teit der beide volken groeit snel naar elkaar toe. In verschillende kringen ontstaat de drang om tot spoedige practische oplossingen te komen om de beide landen samen te doen werken, vooral op economisch gebied. Profetieën omtrent de toekomst zijn gevaar lijk, maar één ding kan met zekerheid wor den vastgesteld: de internationale vrijhandel, zooals wij dien voor 1914 hebben gekend, en bij welk stelsel de welvaart der volken en die van het onze zeker, zoo veel baat vond, zal niet meer mogelijk blijken. Te veel is daarvoor in de economische verhoudingen vergroeid. Economische groepeeringen schij nen in wording, voor de kleine landen wordt het een kwestie van zelfbehoud om tijdig de noodige maatregelen te treffen om door af spraken den onderlingen handel te vergroo- ten en om door een eensgezinde politiek te genover derden den handel naar buiten toe te verruimen. Er zal bijtijds overwogen moeten worden, maar men zal niet overijld te werk moeten gaan of te ver willen grijpen. In verband met dit laatste waarschuwt spreker zeer tegen propaganda voor een tolunie. Daarmede wekt men slechts weerstanden op bij bedrijven, welke van een open grens tusschen Neder land en België schade duchten. Stap voor stap zal men economisch nader tot elkaar moeten trachten te komen, daarbij zorgvul dig acht slaande op bestaande verhoudingen. Van kartelverhoudingen tusschen beide lan den kan bij meer dan een bedrijfsgroep waarschijnlijk gebruik worden gemaakt voor economische verdere ontwikkeling. De beweging voor toenadering in België en in Nederland is in verschillende kringen als vanzelf ontstaan. De Nederlandsche Maat schappij voor nijverheid en handel is vol strekt niet de eenige, welke door bijeenkom sten als deze pleit voor een coördineerende politiek, zij heeft echter in de beweging het aandeel, dat haar krachtens haar verleden en haar reputatie toekomt. Van concrete voor stellen zal de maatschappij zich onthouden, dit is de taak der regeering. Wat zij kan doen, is de regeering vragen het vraagstuk spoedig ernstig te bestudeeren en niet te dra len stappen te doen. Om dit te kunnen, zul len onderhandelingen tusschen Nederland en België als een afzonderlijk vraagstuk van den eersten rang moeten worden opgevat. In aansluiting met het kort geleden door den heer Van Cauwelaert gesprokene, zou spr. de regeering willen vragen eenige spe ciaal aangewezen personen te belasten met de taak van bestudeering. Wellicht dat daar op onderhandelingen tusschen Nederland en België kunnen worden geopend, welke zoo wel in opzet als in de keuze van woordvoer ders een geheel ander karakter zullen dra gen dan de gebruikelijke besprekingen in zake het afsluiten van handelsverdragen. Een zoo belangrijke zaak als de samen werking tusschen Nederland en België eischt een speciale wijze van behandeling, ook met het oog op den spoed, welken zij vergt. Al hetgeen in dezen tijd de kleine landen dreigt, vergt voortvarendheid. Vervolgens hield prof. dr. ir. J. Goudriaan een causerie over den algemeenen grondslag voor internationale samenwerking. Rede prof. dr. ir. J. Goudriaan. Spreker wijst er op dat er tusschen Ne derland en België een sfeer is van weder zij dsch vertrouwen, er is wederzijdsche sym pathie. Maar de overeenstemming in de ge voelssfeer is wel een belangrijke doch niet de eenige voorwaarde om tot overeenstem ming te kunnen komen. Een samenwerking op gezonden grondslag moet zuiver verstan delijk goed doordacht zijn en aan beide part ners voordeelen opleveren. Is hieraan niet voldaan, dan bereikt men het tegendeel van hetgeen men beoogt. Een samenwerking tusschen twee staten op zakelijk gezonde basis kan men verge lijken met een samenwerking tusschen twee zelfstandige ondernemingen. Zij behouden elk hun eigen directie, hun afzonderlijke balans- en verlies- en winstrekening. Hoe kunnen deze beide ondernemingen elkander helpen zonder dat de een teert op den zak van de ander? Zij kunnen de onderlinge concurrentie trachten te vermijden door samenwerking bij den verkoop, prijsafspra ken en indien beide ondernemingen een zekere gevestigde marktpositie bezitten, door interne contingenteering. Voor de samenwerking tusschen België en Nederland komt dit soort maatregelen ook het eerst in aanmerking en wel bij voorkeur uitgevoerd door de belanghebbenden zelf, zoo noodig met indirecten steun van beide regeeringen. Het geregelde overleg inzake de haventarieven van Amsterdamj Rotter dam en Antwerpen is hiervan een goede il lustratie. Zou men maatregelen van verdere strekking nemen, dan moet men zich de con sequentie wel goed realiseeren. Het stelsel van beschermende rechten door beide lan den opgebouwd, is in den loop der jaren in beide landen gegroeid als een economische noodzakelijkheid ter beveiliging van het na tionale productie-apparaat. De drang tot protectie wordt grooter> naarmate de werk loosheid toeneemt. Deze drang tot zelfbe houd is zoo sterk, dat men de geneigdheid tot protectie niet alleen aantreft op de grenzen van de landen, maar ook binnen de landen, op de grenzen van gewesten en ge meenten. En het staatsgezag kan deze ste delijke en gewestelijke protectie alleen maar onderdrukken, omdat het de financieele con sequenties van deze onderdrukking voor eigen rekening neemt. Zoo zal een tolunie in haar consequentie moeten leiden tot een innige financieele ge meenschap en dus allereerst tot een over eenkomst inzake de monetaire politiek. Maar op het gebied der monetaire politiek gaan in elk der beide landen de meeningen nog zeer ver uiteen. En zoolang dit het geval is, lijkt het voor de goede verstandhouding voor beide partijen gevaarlijk, zich aan een ander land te binden. De goede sfeer mag in geen geval in gevaar worden gebracht door zake- kelijk niet voldoende doordachte maatrege len. Laat ons, zoo eindigde spr., daarom alles bevorderen, wat het persoonlijk contact tus schen verwante groepen in beide landen kan versterken. In de middagbijeenkomst sprak de Sche pen der stad Antwerpen, mr. L. Delwaide. Rede mr. L. Delwaide. Sprekende over de mogelijkheid van een tolunie zeide mr- Delwaide, dat het duidelijk is dat een opzet als de tolunie zorgvuldig moet worden voorbereid, omdat daarbij vele factoren, die in beide landen aanzienlijke afwijkingen vertoonen, betrokken zijn. De politiek van bescherming van vele bedrijven kan niet in een handomdraai worden teniet gedaan. Bepaalde belangen moeten worden prijsgegeven of tot andere verhoudingen worden teruggebracht. Het verzet der agrarische kringen in België is bekend. Dit gaat tegen wat men daar de offensieve land en tuinbouwpolitiek van Nederland noemt. Indien wij tot resultaten willen komen, dan moeten deze worden gezocht in de rich ting eener geleidelijke regeling der moei lijkheden, die zich in de diverse sectoren van de economische activiteit tusschen beide lan- den voordoen. Spr. herinnerde in dit verband aan de NederlandschBelgische havenovereenkomst van 3 April 1939, welke het mogelijk moet maken den onbekookten tarievenstrijd tus schen de havens te beëindigen. Wat op dit moeilijke gebied is kunnen gebeuren, moet ongetwijfeld ook op andere terreinen der NederlandschBelgische economische be trekkingen te bereiken zijn. Dit veronderstelt een politiek van voortdurend overleg en een systematische aansporing en medewerking der regeeringsinstanties. Dat onze volkeren het in de toekomst zeer moeilijk zullen krijgen om hun positie op de wereldmarkt te handhaven en uit te brei den, mag als zeker worden beschouwd. Op het gebied der scheepvaart heeft de econo mische coördinatie der geallieerde tot ge volg, dat van en naar Engelsche en Fran- Het Amsterdamsch Gerechtshof behandel de Woensdag de srafzaak tegen twee Amster dammers, een uitgever en een koopman, die op geraffineerde wijze hun stadgenoot K. hebben opgelicht. De rechtbank had het tweetal veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf met aftrek van preventieve hechtenis. Zij waren als volgt te werk gegaan. De uitgever kende den Amsterdammer K- Op zekeren dag in Juli van het vorige jaar ont moette hij hem en hij vertelde, dat hij een Duitschen jood kende, die al geruimen tijd hier was als emigrant. Die vluchteling, zoo beweerde hij, zou in Koningsberg een groote waarde aan sieraden hebben afgegeven aan een vertrouwensman en hij wilde nu trach ten zijn bezittingen naar Nederland ge smokkeld te krijgen, maar voor die smok- kelpartij was geld noodig en dat was nu juist een artikel, waar de uitgever weinig van voorradig had. Voelde K. er iets voor een bedrag te fourneeren, hij zou dan op een aardig winstje kunnen rekenen. De sieraden waren zeker twee ton waard. K. voelde wel iets voor het geval, maar wilde het zaakje dan zelf tezamen met den uitgever opknap pen; de winst zou dan grooter zijn. Een twee de conferentie werd belegd en daarbij was ook de „vluchteling", de eigenaar van de sieraden, aanwezig. In werkelijkheid was het heele verhaal van A tot Z gelogen en voor „vluchteling" speelde de tweede verdachte in deze zaak, een Amsterdamsch koopman. Weer werd het heele aanlokkelijke verhaal afgedraaid en de vluchteling, die zich Lö- wenstein noemde, ging er mede accoord, dat K. een belangrijk deel van de sieraden zou krijgen. Zijnerzijds zou K. direct 250 voor de kosten en later nog 1000 betalen bij het overhandigen van de sieraden. Een „vertrouwensman", die eveneens bij de bespreking aanwezig was, zou onmiddel lijk naar Duitschland vertrekken en bij zijn terugkomst zou hij direct na het nasseeren van de NederlandschBelgische grens telefo- neeren of het pakket goed was overgeko men. Inderdaad kwam dit bericht op 22 Juli van het vorige jaar binnen. De „vertrouwensman" verscheen in het afgesproken Amsterdamsche café. Helaas zonder de kostbaarheden, zoodat een tweede afspraak moest worden gemaakt Ditmaal arriveerde de „vertrouwensman" met een tasch. De uitgever overhandigde een gezegeld pakje en K- zijnertijds betaalde 1000. Zeer tot zijn schade onderzocht hij niet direct welke kostbaarheden zijn zakenvriend hem in de handen had gestopt. Thuis merkte hij pas, dat hij danig bij den neus was ge nomen. Het pakje bevatte slechts waarde- looze prullen, stukjes lood, eenige bazar- sieraden en twee Duitsche sigarettenblikjes. Ijlings toog hij naar de politie, waarna de uitgever, de koopman en de „vertrouwens man" werden ingerekend. De „vertrouwens man", die in zekere deelen van Amsterdam bekend is als „Amsterdamsche Karei", werd eveneens tot anderhalf jaar veroordeeld, doch hij berustte in zijn vonnis. Voor het Gerechtshof legden de uitgever en de koopman, evenals voor de rechtbank een volledige bekentenis af. Het slachtoffer van de oplichting beschreef hoe hij omgepraat was om deze expeditie te financieren. Hij had geen onderzoek inge steld naar de geloofwaardigheid van het ver haal. De procureur-generaal mr. J. Versteeg vond de oplichting hoogst ernstig en requi- reerde bevestiging van het vonnis (ander half jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest). De verdediger mr. J. L. Frankenhuis en J. de Pont waren van oordeel, dat men hier niet kon spreken van strafbare oplichting, omdat de geldgever immers bij de minste controle reeds had moeten merken, dat hij bedrogen werd. Te lichtgeloovigen behooren door de strafwet niet beschermd te worden. Het Hof zal uitspraak doen op 23 April. ii. De defensie-medewerker van de „Tele graaf" ziet nog eenige andere belangrijke feiten over het hoofd. Op den voorgrond moet staan, dat het leger er is om gevechtskracht te ont wikkelen. Dat is zijn primaire taak, daaraan moet alles ondergeschikt zijn, óók de admi nistratie en controle, óók een eventueele mogelijkheid van fraude. Tijdens den op bouw van het leger in de eerste dagen der mobilisatie en nadien in moeilijke omstan digheden, zullen administratie en contróle slechts in de richting van het primaire doel werkzaam mogen zijn en eerst, nadat de ge vechtskracht voldoende verzekerd is, haar werkzaamheden op haar eigenlijke terrein mogen gaan uitbreiden. Hoe belangrijk ad ministratie en controle ook mogen zijn voor de moderne organisatie, zij treden naar ach teren, naarmate de eigenlijke taak van het leger meer urgent wordt. Ontstaat er een periode van betrekkelijke rust, zooals wij thans beleven dan treden administratie en contróle weer meer naar voren, doch elke kritieke periode, waarin alles weder op de primaire legertaak wordt ingesteld, kan den gang van zaken bij de administratie en de contróle op zeer ernstige wijze verstoren. Men denke slechts aan het plotseling verla ten van een kantonnement met achterlaten van voorraden, aan vermenging van onder deden terwijl uitwisseling van administra tieve bescheiden achterwege moet blijven; aan den administrateur, die zijn administra tie moet stop zetten en deze moet inpakken in een kist, welke „ergens" een plaatsje tus schen andere kisten zal krijgen, maar hij weet voorloopig niet waar En wat zal er van administratie bij een leger in oorlog terecht kunnen komen? In het maatschappelijk leven mag men als eisch stellen, dat administratie en contróle den bedrijfsvoortgang en de bedrijfsontwik keling op den voet volgen en dit juist en vol ledig doen, doch deze eisch kan niet aan het leger gesteld worden. Hoe actiever het leger optreedt, des te lager zullen de aan admi nistratie en contróle te stellen normen moe ten zijn. Dit kan men betreuren, doch het feit zal nu eenmaal niet anders zijn. Om de onhoudbaarheid van de bewering van den defensiemedewerker van de „Tele graaf" aan te toonen, dat de militaire con troleurs slechts op papier controleeren, be hoef ik slechts het feit te stellen, dat van den aanvang van de mobilisatie af een aantal hoofdofficeren van de militaire administra tie met de aan hen toegevoegde kapiteins van dat dienstvak over het geheele land ver spreid werden, óók om plaatselijke controle uit te oefenen. Deze contróle werd niet aangevangen bij vleesch en boter, doch volgde een rationeele lijn; er werd begonnen met het belangrijkste voor het vlug en goed mobiliseeren van het leger, n.l. leiding en voorlichting te geven aan de verlofsadmini strateurs bij den administratieven en orga- nisatorischen opbouw van de bataljons, enz. In het bijzonder werd daarbij aandacht be steed aan de verpleging, de voeding van den troep, zonder welke geen goed leger be staanbaar is. Daarna is de contróle uitge breid t.a.v. het meest fungibele goed, het geld, waarbij bijzondere aandacht werd ge schonken aan de bedrijfszuinigheid. Vorm den tot nu toe in hoofdzaak de grooter ad ministraties (bataljons, e.d.) het voorwerp van onderzoek, thans worden daarbij de kleiner administraties (compagnieën, e.d.) waarbij ook de materieele verantwoordin gen grootendeels zijn ondergebracht, betrok ken. Het feit, dat tot nog toe meerendeels klei nere fraudes werden geconstateerd, wettigt het vermoeden, dat de contróle op redelijke wijze haar taak heeft vervuldj zeer zeker t.a.v. de belangrijkste posten. De minister van Defensie heeft in de Tweede Kamer me degedeeld, dat de kosten van het gemobili seerde leger per dag 1.7 millioen gulden be dragen; dat is dus over den duur van een mobilisatie van ruim 200 dagen meer dan 350.000.000. Men stelle nu eens de waarde van het ontvreemde daartegenover. Het bestaan van fraudes i s niet goed te keuren; dat er leemten in de administratie en contróle zijn, niemand zal het ontkennen, maar men bedenke, dat in zeer korten tijd een enorme organisatie uit den grond moest worden gestampt. Hóé de toestand zich zou (en zal) ontwikkelen eer eerste gegeven voor den opzet van een administratie en eén contróleplan niemand die het zeggen kon noch kan. Maar de leemten in de mili taire administratie worden door de bevoegde instanties opgemerkt, opgespoord en verbe terd naar de omstandigheden: alles kan ech ter niet tegelijk, het belangrijkste heeft den voorrang. Wat nu het voorstel van den defensie medewerker betreft om aan de militaire controleurs commissies van reserve-officie ren, die in het burgerleven controleerende functies uitoefenen, toe te voegen, dit idee is zeker geen novum; of met toevoeging van deze commissies de contróle er dèn in zal slagen om alle kleine diefstallen te voor komen of te achterhalen, ik betwijfel zulks sterk. Dat een dergelijke toevoeging van speciale krachten waarde voor de contróle zou hebben, daórvoor valt te praten; even wel acht ik de waarde hiervan niet zoozeer gelegen in het ontdekken van fraudes, dan wel in het bevorderen van de b e d r jj f s- zuinigheid in het leger. Dit is echter een kwestie op zichzelf, waarop is thans niet inga. Hoofdzaak is, dat ik er in geslaagd mag zijn den lezer eenigermate ervan te hebben overtuigd, dat het met den „ontstellenden toestand welke „schreeuwt om verbete ring", zooals de defensie-medewerker van de „Telegraaf" dien meent te kunnen con- stateeren, niet zoo schreeuwend ontstellend is. H. P. L. VAN GESTEL. Kapitein der Mil. Administratie. sche havens maximumvrachten worden op gelegd, die van de noteeringen der vrije markt aanzienlijk verschillen- Hiermede kan de exporthandel van onze beide landen in het gedrang komen. Voor de vrijwaring van dezen handel is hier gelegenheid tot samen werking tusschen de Nederlandsche en Bel gische scheepvaartkringen. Spr. uitte ten slotte den wensch, dat het toeristisch verkeer tusschen Nederland en België zooveel mogelijk bevorderd wordt. Niet alleen economisch, maar ook psycholo gisch is dit voor de betrekkingen tusschen beide landen van groote beteekenis. Nederland en België moeten zich op een hariSe toekomst voorbereiden. Indien zij wer kelijk gelooven aan het nut en de doelmatig heid eener economische samenwerking, dan moet dit geloof ook tot daden leiden, zoo besloot spreker. Vervolgens voerde mr. B. J. M. van Spaen- donck het woord. Rede mr. B. J. M. van Spaendonck. Spreker betoogt, dat duurzame samenwer king evenwicht vereischt zoowel in door partijen te brengen offers als in door haar te verkrijgen voordeelen. De tegenstellingen komen -dan eerst scherp voor den dag, wanneer het binnenlandsch productieapparaat zich in zijn afzetmogelijk heden sterk gehinderd voelt door het pro ductieapparaat in het land, waarmede wordt samengewerkt en er onjuiste verhoudingen ontstaan ten opzichte van den omvang, waar in en de voorwaarden, waaronder in deze ca tegorieën van goederen het wederzij dsch handelsverkeer kan plaats vinden. Bezien wij de verhoudingen in België en in Nederland, dan zal ieder, die zich van de economische structuur dezer landen behoor lijk rekenschap geeft, moeten erkennen, dat het hoog tijd wordt een einde te maken aan de fabel, dat Nederland op de eerste plaats een landbouwland en België op de eerste plaats een industrieland zou zijn. Beide lan den zijn èn landbouwland èn industrieland. Van een sloopen der thans bestaande han delsbelemmeringen op groote schaal en het optrekken van het nieuwe groote gebouw eener tolunie kan vooralsnog geen sprake zijn. Met volle overtuiging kwam spr. op voor het denkbeeld om productie en afzet in Ne derland en in de Belgisch-Luxemburgsche tolunie te ordenen. Bij de vestiging van nieuwe en de uitbrei ding van bestaande bedrijven zal met de we derzijdsche belangen rekening moeten wor den gehouden. Maar ook ten opz-ic*fie van bet bestaande productieapparaat en desze s af zet binnen en over de grens za ordenend moeten worden opgetreden. De twee bestaande vormen van contingen- teeringsmaatregelen, waardoor thans reeds in die richting wordt gewerkt, t.w. het toeken nen van vaste, kwantitatief bepaalde contin genten en het toekennen van een zeer klein contingent van invoer, met daarnaast supple mentaire contingenten, alleen en voor zoover het eigen productieapparaat te kort schiet om de noodige hoeveelheden te leveren, zijn geen van beide gelukkig te noemen. De meest ge lukkige vorm daarentegen is de regeling, die aan elk der betrokken landen een aan de af zetmogelijkheden, zooals die zich werkelijk manifesteeren, evenredig aandeel in den af zet geeft, Dit systeem, dat voor enkele arti kelen thans reeds is aanvaaid, biedt aan het bedrijfsleven in de samenwerkende landen evenredig ruimer afzetmogelijkheden bij een opgaande markt, doch laat ook anderzijds bij een achteruitgaand debiet het bedrijfsleven in beide landen in dien achteruitgang dee- len. Het spreekt vanzelf, dat hier niet alleen, en zelfs niet op de eerste plaats, een over heidstaak is gelegen. Het bedrijfsleven zelf zal op veel ruimer schaal dan tot nu toe het geval was, tot industrieele en andere accoor- den moeten komen. De regeeringen kunnen die accoorden dan in het handelsverdrag in- corporeeren, zooals ook reeds eenige jaren fen aandien van verschillende „ententes in- dustrielles" het geval was. Daarnaast zullen de regeeringen daar, waar een ondernemers- accoord achterwege blijft, zelfstandig moeten ingrijpen en door een billijke marktverdee- ling de thans vaak groote bezwaren, voort vloeiende uit de toekenning van vaste kwan titatieve contingenten, ondervangen. Daarbij zal niet alleen aan de invoeren zelf en den omvang ervan aandacht moeten worden ge schonken, doch evenzeer aan de prijzen waar tegen en de voorwaarden waaronder de goe deren worden afgezet. Ook op het gebied van de overheidsbemoei ing met de ontwikkeling van bodemproduc tie en industrialisatie zal elk der betrokken regeeringen niet langer alleen met de eigen binnenlandsche belangen en verhoudingen rekening moeten houden. Ook deze vraag stukken zullen moeten worden bekeken uit den gezichtshoek van de bevordering van het wederzijdsche handelsverkeer. Dit veronderstelt een economische samen werking op breeden grondslag niet en ook niet in de eerste plaats binnen zuiver amb telijken kring, doch op de basis van het di rect betrekken der economische volksgroe pen in beide landen in een breed opgezet overleg. De onlangs te Brussel gehouden bij eenkomst van de Nederlandsche kamer van koophandel voor België en Luxemburg is geëindigd met een conclusie, die zich ten de ze rechtstreeks tot de betrokken regeeringen wendt. Spr. hoopte, dat de regeeringen aanleiding vinden tot een breed opgezet initiatief, tot de uitwerking van een zoodanige economische toenadering, dat een zoo vplledig mogelijk evenwicht worde bereikt, zoowel in de door partijen te brengen offers, als in door haar te verkrijgen voordeelen. Daarop sloot de heer ir. Lange de Boer met een kort woord dezen goed geslaagden België-dag. Na afloop van de vergadering werden de deelnemers door het gemeentebestuur van Breda ten stadhuize ontvangen, waar thee werd aangeboden. VERHAAL VAN SCHULDEN BUITEN DF Kamer vraagt naar motieven van regeeringsvoorstel. Aan het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp, houdende bij zondere regelen met betrekking tot schulde naren, die in het Koninkrijk der Nederlan den geen woonplaats of zetel hebben ontlee- nen wij het volgende. Blijkens de memorie van toelichting be oogt het onderhavige wetsontwerp tegen te gaan, dat in het koninkrijk geschillen wor den beslecht en schulden worden verhaald, die aan deszelfs belangensfeer in den ruim- sten zin des woords te eenenmale Vreemd zijn. Bij het afdeeiingsonderzoek werd nu allereerst' opgemerkt, dat de strekking van het ontwerp met deze woorden in ieder ge val te ruim is omschreven. Het heeft im mers, blijkens zijn inhoud, niet de strekking, tegen te gaan, dat hier te lande bepaalde ge schillen worden beslecht, doch alleen, dat bepaalde schulden hier zullen worden ver haald, nl. die schulden, welke geheel buiten onze eigen belangensfeer vallen. Met deze laatste strekking verklaarden verscheidene leden zich in de huidige om standigheden wel te kunnen vereenigen, al hadden sommigen hunner tegen de uitwer king van deze gedachte in het ontwerp ern stige bezwaren. Verscheidene andere leden evenwel be treurden de strekking van het ontwerp. Het maakt inbreuk op de gedachte, dat het recht zooveel mogelijk universeel moet zijn( dat de nationale wetgeving ook internationale rechtshulp moet verleenen, o.m. in dezen vorm, dat men wederkeerig het geldend ma ken van rechtmatige aanspraken van schuld- eischers bevordert. Verdragen als dat van 1925 tusschen Nederland en België beoog den het verhalen van vorderingen ook bui ten het eigen grondgebied te vergemakke lijken. Het onderhavige wetsontwerp echter gaat rechtstreeks tegen deze ontwikkeling in. Deze leden wilden geenszins ontkennen, dat zich omstandigheden kunnen voordoen, welke het nemen van maatregelen als de thans voorgestelde noodzakelijk maken; zij waren er echter nog niet van overtuigd, dat zulk een noodzakelijkheid thans aanwezig is. In ieder geval zouden zij gaarne een na dere uiteenzetting ontvangen omtrent de motieven, welke de regeering bij het opstel len van dit ontwerp hebben geleid. Ook de leden, die zich onder de huidige omstandigheden met de strekking van het ontwerp konden vereenigen, zouden het op prjjs stellen, indien de regeering nadere ge gevens omtrent de noodzakelijkheid eener regeling op dit gebied kon verstrekken. NAT. LEVENSVERZEKERING-BANK. Gisteren werd de algemeene vergadering van aandeelhouders van de Nationale Levens verzekering-Bank te Rotterdam, gehouden. De balans en winst- en verliesrekening wer den door de vergadering met algemeene stem men goedgekeurd en het dividend werd vast gesteld op 45 per aandeel en 22 50 per onder-aandeel. Daarna werd overgegaan tot de benoeming van 2 commissarissen, wegens periodieke af treding van de heeren dr. E. van Weideren baron Rengers en Phs. van Ommeren Jr., die beiden werden herkozen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 4