!A
I;
keerde
weer
,'Sds
DE
LENTEFEE
overwint toch
Herwonnen Paaschgeluk
rn
Vf fJÊïïFftfi
VOOR DE JEUGD
ZATERDAG 20 'APRIL' 1946
PAASCHNUMMER
Pacfïncr1
T
een Xl£n9°CrECh6n 1UsW"
C>n'fc'en aaa VOD qla3 eu aaide en bïa"
Kering Winter zei heven op zijn
troon van ijs.
De lenteiee zat hoven de
nieuwe wereld.
v,
27^
EEN MATROOS
Herin rj erin gen komen cp, pijnlijk. „Net
als jij". Hij wil weten.
En hij komt het te weten. Op vaders
lijkt brieven en ioto's van nu en van zes
jaar geleden.
's Avonds worden voor hetzelide meisje
een briet en een telegram bezorgd.
De briet van een romantischen mari
nier, wiens thuiskomst een desillusie
werd.
„De dagen liggen als naamloos tricrte
ruimten tusschen de nachten, waarin rust
en vergetettjkheid troosteressen zijn-
Maar soms llbmt in deze eenzaamheid de
klank van iets vertrouwds, iets eigens,
iets dat we in een verlangen naar troost
met onszeli zouden willen vereenigen. Dat
woord van liefde wordt voor onze oogen
een stille gouden vlam, waaraan ons in
Het is een ochtend zoo lieflijk als alleen
maar in den Paaschtijd een ochtend kan
zijn. April maar met een beloite van
wordende rijping.
Jon Verbrugge komt thuis.
t Faschen in eigen land.
Hij kan juichen, en hij doet bet bijna,
want hij is thuis, Hollands groen is open
gesprongen, de hemel is blauw, de witte
meeuwen prediken reinheid, de zon is
ols een gouden hart, en het leven is goed.
Voorbij de kromming. Een stilie straat.
Daar loopt een matroos. Het verlengde
van die straat is geen straat meer. En
bij kan dus ver zien, tot aan de bosschen
die men vroeger slechts wist. Wat eens
de dorpsstraat was, zijn nu aan weers
kanten neg wat hoopen ongeordende
zteenen. Hij ziet onbelemmerd en breed
een oneindig ver wijkenden blauwen he
melwand. En daaronder, vloekend, er
tegen aan, het grauwe puinveld.
Het wordt den huiswaarts keerenden
matroos zoo stil van binnen, jarenlang
bad hij zich op dezen dag verheugd. Niet
eerder had hij zich gerealiseerd, wat
„thuis" befeebende, ook niet in de jaren
van zeemansleven bij de marine. De vier
Jaren van krijgsgevangenschap hebben
het hem geleerd.
Hij denki aan Birma, aan den dooden-
weg. De loome middaghitte staat als een
trillende doorzichtige muur tusschen de
naakte rotswanden. Het is een dag, waar-
cp men plotseling recht staat legenover
de ontdekking van volmaakt machteloos
te z;jn. De schildwacht gaat met lang
zaam schuiielenden tred loerend rond,
bergafwaarts staat een legerwagen kreu
nend remmend stil voor de tent van den
japanschen commandant, de gevangenen
verbeten onwillig in de rij diagen ai en
can rails en dwarsbalken. Temidden van
de genadeloosheid der vijandelijke sol
daten tusschen de heete harde rotswan
den, droomt hij met aile inspanning van
lijn aigestompte geeslkrachl van Holland,
van groen en van bloemen, en teekent. hij
met lange zwaaien van zijn houweel
molens en ranke torens, en een meisjes
kopje. Zal hij het ooit nog weerzien?
Hij denkt aan SachaliH. aan den winler,
Cjeestdoodender dan de Birma-hitte. De
zon staat als een waterverkleuide bol
wol in een grauwe vaal-bleeke lucht. Er
Je geen horizon en geen licht; mistslier
ten slingeren zich om alles dal zich wil
verhe'ien. Zonder ie weten wat hif doel.
snijdt hij kruisen in de sneeuw. Holland
is ie ver weg
Bevrijd. De bbot, de trein, de bus. jan
Verbrugge is thuis. Maar het wordt züo
•tfl, zoo leeg van binnen. De aanblik
fan de tol puin verschoten dorpsstraat
maakt alle illusies van „thuis" kapot
VVaa,
weer de landweg begint, weer
doemen staan, weer aan een kronkelpad
gave boerderij zich verheit, gooit
Verbjuage zijn bagage van zich ai, en
laai zich willoos glijden In 'hei gras langs
öen kant. Hij vlijt hel hoold voorover in
e ionding van zijn armen, wil zich over-
Sev®n aan een zcrchien drang om ie sla
pen eu je vergeten en dan te ontwaken
Or .-> ri dat ac t-,7tc>7 is.
bi naderen voetstappen, gelach en ge-
praai van twee jonge stemmen. Ver-
tu ugge heit hel hoofd op. Staat dan met
eer, schok recht. Bijna was hem een kreet
©ritanapt.
/ou cen leuk© vacantiekiek kunnen
Eing. De lanJT is bo!'
figuur van den matror,° "Eq 9eboide
sobere uniform, het meisi '"i de stiaït!Je
ïijke onopqesmukte drachf de vro°"
best-boerendochter. de stadsche*! Paoscil"
in vlotte plus-four. Ver wonder u'q*396™011
lende blijdschap, bruuske koelheid
Jan". „Dag Nellie" Een vlucjhtige "s
teruggetrokken handdruk een hoofdknik
Met woesten zwaai neemt Verbruqae
Zeezak en kofter, in steeds driftiger en
crooter stappen beent hij weg.
Een onzeker zwijgen begeleidi het twee-
Ta] den anderen kanl op, de wandeling
ls zonder vreugde meer. Maar op de bank
in het kleine wachthuis van de bus moet
zij vertellen. Haar verkeering met Jan,
Zijn vertrek naar Indië, de oorlog, de
krijgsgevangenschap, de onzekerheid,
tot dit weerzien. De ander luistert gedul
dig laat de bus voorbijgaan. Als de vol
gende in zicht komt, vraagt hij: „je houdt
tood van hem?" Haar zwijgen zegt hem
B®noeg.
f Verbrugge iB thuis. Vader, moeder, ont
roering, vreugdetranen, zenuwsnikken. In
?e kamers de geur van gewreven meu
belen ert versch geplukte bloemen, in de
®uken al de rommel vóór een leesimaaJ,
01 de openstaande tuindeuren waaien
rustige koele kamer met de vale onder- droefheid verkild wezen zich kan war-
wijzeisboeken, en later bij moeder in hei men. Maar zooals een zeepbel in al zijn
vertrouwelijk schemeruur op de bank kleurenweelde moet barsten als hij in
voor het huis. een luchtledig komt, zoo moet ook het
Het is een simpele geschiedenis. „Wal beeld van deze vlam op den duur ver-
wil je, als men zes jaren lang geen enkel vagen en tenslotte schielijk ontgooche-
bericht van je ontvangen heefi, ook niet lend uiteenspatten. Soms zijn er dan nog
als de nederlaag van Japan reeds meer 'dagen, dat de goud-gloeiende
dan een hall jaar geleden is, als men je
ten doode heeft opgeschreven? Nel kon
niet eeuwig blijven wachten. Er kwam
een jonge aardige wederopbouwinge-
nieur uit de stad. En ze hebben zich
eenige wekeD geleden verlooid".
Er "valt een schaduw over hei leest om
den teruggekeerden- zoon.
Witte Donderdag is triest. Verbrugge
zit alsmaar voor zich uit te staren in de
stilte van de beste kamer, waar niets te
booren is dan het monotone tikken van
de klok en het heen-en-weer springen
van den kanariepiet in zijn kool; soms
klinkt van buiten het geluid van lang
zame voetstappen, of het roepen van een
jongetje naar zijn vriendje over den van
zon en rust verzadigden weg. Verbrugge
peinst. Hij heeft de oudste rechten. Hij
moet iets doen. Ejr één keer denki hij
terug aan een dag, drie jaren geleden,
toen hij zielsgelukkig was geweest met
vijl en twintig woorden op een Roode
Kruis-formulier.
En in hei andere huis zit een meisje op
haar afgesloten bovenkamertje en verge-
vonken
van wat eens zoo kort ons liefst was,* als
brandende plinten in het grauw van den
dag staan. En dan kan hei zijn, dai die
simpele herinneringen, die ongrijpbare
vonkesterretjes, het eenige zijn, dai ons
behoedt voor de groote godvergeten
dwaasheid die lokt.
Nellie, ongeveer deze regels schreef ik
voor mezelf, toen ik in Juli 1943 van jou
den eersten en eenigen Roode Kruis-briel
in krijgsgevangenschap ontving,
Sinds is niets in mij veranderd. Jan."
Verbrugge vraagt niets, hij zegt alleen
iets.
Het telegram van den nuchteien spor
tleven stadsingenieur vraag» evenmin
iets, het zegt evenveel.
Vraag overplaatsing. - Broer sneuvelde
in Java-zee. Word gelukkig. Je verdient
het. Henk."
Tweede Paaschdag schijnt bij uitstek
de gelegenheid, waarop jonge menschen
hun samen gesmeed geluk annonceeren.
Deze woidt geen uitzondering.
GERARD PATTIJN.
-JZcmng Wintel zat boven op zijn troon
van ijs en- toicmöe in zijn langen witten
baard.
Den iaat;ten tijd kreeg hij steeds klach
ten van zijn onderdanen over de lente-
iee. Ja, ja, die lentefee zat hem erg
dwars.
Had ze niet laatst, toen de ijsmannetjes
een dagje vrijaf hadden gekregen om uit
te rusten van' het vele werk, van die ge
legenheid gebruik gemaakt om haar
warmen adem over de Velden te. blazen?
De planien hadden zich opgericht en de
knoppen begonnen te beven.
Gauw, gauw waren de ijsmannetjes
naar buiten gesneld en even later was
het weet flink Koud!
Huiverend wikkelden de knopjes zich in
de beschuttende blaren en duwden zich
tegen de stengels aan
Brn, wat was het koudt
„Die lastige lenteleel", biomde Koning
Winter, „waar bemoeit ze zich mee? Ik
kan wel aan hei maatregelen nemen blij
ven".
En nog steeds mopperend trok hij aan
den ijspegel boven zijn hootd die hem tot
.schel diende.
„Ik wensch alle sneeuw- en ijsmanne
tjes hier te zien. Ze moeten orders in ont
vangst nemen", zei hij norsch tegen den
ijslakei die eerbiedig en diep boog.
Even later waren al Koning Winters
onderdanen in de zaal aanwezig Wel een
uur lang beraadslaagde de koning met
de sneeuw- en ijsmannetjes. Eindelijk
kenden ze gaan na allen een diepe bui
ging voor hun vorst te hebben gemaakt.
Tevreden leunde de koning achterover
in %ijn troon en in zijn baard kriebelde
een grimmig lachje.
Nu zou hij die lastige lentetee wel
krijgenl
ïn haar dunne zijden kleedje zweefde
de lentetee den tuin in. In haai hand
zwaaide ze den tooverstal waarmee ze
licht en warmte bracht.
Maar plotseling bleei ze staari en keek
verschrikt naar boven.
Wat wüs dat nu weer? Ze rilde in haar
dunne kleedje. Met een paar passen was
ze weer terug in haar huisje en sloeg
de deur gauw voor de kou dicht. Toen
ging ze voor het raam staan. Op haar
gezicht kwam een droevige trek, toen ze
zag, wat er daar buiten gebeurde.
Door de luchl zweefden de sneeuwman
netjes heen en weer. Telkens schudden
ze zich als jonge hondjes en dan daalde
er uit hun witte, wollen jasjes waarin ze
heelemaal verscholen zaten, een hééle
vracht sneeuwvlokken naar omlaag.
En beneden op de aarde stonden de
ijsmannetjes in hun kristalheldere pakjes
met groote, witte laarzen aan.
Die dansten in een wijden kring en
stampten alle sneeuwvlokjes stevig vast.
In eertPoogwenk was de grond bedekt met
sneeuw, da» even later al weer was ver
anderd in glad, hard ijs.
De sneeuwtnanneties schudden maar
steeds en lachten blij.
En de ijsmannetjes dansten en stampten
voortdurend en lachten ook)
Vanuit het groote raam van haar huisje,
waai de lenteiee alles kon overzien, zag
ze nu, hoe op straai de menschen dieper
in hun mantels doken en zich haastten
naar huis.
Kleine kinderen bliezen op hun handfes
en wreven hun roode neusjes. En een heel
oud vrouwtje, dat in haar zwarten omslag-
doek verpakt, rillend voortliep, mompel
de: „Nog steeds kou en ij-s".
De lentefee hoorde die opmerking en.
ze werd nog bedroefder.
Koning Winter hod al lang weg moeten
zij*. naar zijn eigen land van eeuwige
sneeuw en ijs.
Ze voelde dat ze boos begon te worden*.
Koning Winter nam altijd veel meer, dan
hem toekwam en die akelige Noorden
wind hielp hem ook nog.
Hoor hem eens om haar huisje loeienl
't Was niet eerlijk zoo lang de heer
schappij te voeren.
Zij, lenietee, bleef toch ook nooii langer
dan haar toekwam?
Precies op tiid qat ze haar kroon over
aan Zomerprinses en na een paar maan
den maakte Zomerprinses weer plaats
voor Meester Herfst, den grooten schil
der, die al onaeduldig met zijn palet
stond te wachten.
Maar Koning Winter was nog nooll op
tijd geweest, nooit 1
Driftig stampte lentefee met haar kleine
vóetie op den grond. Maar ze bedwong
zich al gauw.
Het hielp immers niets, of ze al kwaad
werd?
Helpen moest zei Helnen al
menschen en al d'a He'"*
knopjes, die bljfha doodvtör
Snel sloeg lenteiee een lichtblauw»
bontcape om en het kapje trok ze ves
over haar hoold. Toen stapte ze in haaf
licht luchtkarretje, dat voor de deur klaas
stond en pllftl, daar ging hel zoo licM
als een veertje de lucht in, de grijze wol
ken tegemoet.
De sneeuw- en ijsmannetjes hadden eeai
groot grijs kleed over de wolken ge
spreid en bet was wel even moeilijk om
daar door heen te komen. Maar het lukte
toch en even later klopte Lenteiee op een
groote wolk.
„Wie is daar?", klonk een fijn stem
metje.
..Lentetee,"
Toen ging de wolkendeur open en een
klein regenmannetje stond op den drempel,
„Kom gauw binnen", zei hij huiverend,
,.Ik kom jullie hulp inroepen", zei Len
teiee, terwijl ze het volkenbuis binnen
ging.
Daar binnen waren nog meer regen-
mannetjes. Ze zaien dichi bij elkaai pn
keken met groote cogen naar hun be
zoekster.
„De ijs- en sneeuwmannetjes zijn weer
bezig en Koning "Winter wil maar niet
verdwijnen".
„Dat hebben we gemeiki", zeiden de
regenmanneties en zekropen nog wat
dichter bij elkaaT.
Lentefee keek eens naar hun onwillige
gezichtjes.
„Toe, jul.le helpen mij immers altijd"»
vleide ze, ..ik weet zeker, dat als jullie
maar flink gaai gieten de sneeuw- en ijs-
boel zoo verdwijnt. Ze kunnen immers
niet tegen water?"
„Ja, maar die nare Noordenwind dan?"»
vroegen de regenmannetjes. Ze hadden
niet veel zin om de kou in te gaan dat
merkte Lentefee wei. m
„Moeten dan alle planten en bloemen
doodgaan?" 'vroeg ze smeekend.
Dat hielpl
De regenmanneties waren aroote vrien
den van alle planien, bloemen en boo-
men.
„Vooruit dan maarl", zeiden ze nu ge
willig en één voor een gingen ze weg
om hun gietertje te halen.
Dankbaar zweelde de lenietee in haai
luchtwagentje weer terug naar de aarde.
Nauwelijks was ze veilig in haai huisje
aangeland, of daar gingen alle wolken-
deurtjes al open.
De sneeuwmannetjes yoelden de eerste
druppels en keken verschrikt omhoogl
Meteen hielden ze op mei schudden en
renden naar hei Ijspaleis. De ijsmanne
tjes dansten niet meer, maar volgden hun
vriendjes zoo vluq ze maar konden!
„De regenmannetjes, de regenmanne
tjes!" hijgden ze
Dai was een schrik!
In een ooawenk had Konina Winter zich
klaargemaakt In g*oote -arresleden ver
dween het koude volkje naar het rijk van
eeuwige sneeuw en ijs.
En net op tijd!
Wani daar beqon hel groote ijspaleis aj
te smetten en even later stortte het in!
Mei een woedend gezicht zat Koning
Winter in zijn slee.
Daar kwam de Noordenwind aansuizen!
„Ik probeerde de regenmannetjes nog
te pakken te krijgen" gromde hi,, „maai
mijn vijand de Zuidenwind, kwam ze te
hulp. Ik wis» niet eens, dat hij al van zij»
reis terug was. Nu moet ik weg zien te
komeni" Met een lange ijskoude giet.
stoof hij pijlsnel verder.
O o, wat hadden de .regenmannetjee
een pleizier, toen ze hun vijand zage*
vluchten. Ze goten hun gietertjes heele
maal leeg tot er geen druppeltje meer utl
kwam.
Toen kwam de Zuiden-witrd aansuizen en
voorzichtig trok hij het grijze kleed van
de wolken af.
En kijk, tusschen de blauwe "en witte
wolkjes kwamen een paai zonnesiiaaV
tjes aanglijdenl
Daar kwam het heele gezicht van ViouW
Zon te voorschifn. Ze lachte siralend!
Toen eindelijk, kwam de lenteiee tri
v-r», kunne kleedje aangezweefd.
- het qelui van
duizenden zilveren klokjes.
De witte gele en paarse crocusjes tin
gelden zacht terug, alsof ze antwoord
aaven.
T.ente'ee zweefde verder en alle bloe
men eq planten, waarlangs ze kwam, hie
ven blij en dankbaar hun hoofdjes op om
-H te worden door haar toover-
- '-averstaf die overal warmte,
blijdschap brengil i ,.j