EEN KIND zocht De onder de Herders PAGINA 10 KERSTNUMMER DINSDAG 24 DECEMBER ï§$8 REDDING DOOR DEN NIEUWEN KOSTER Een smalle waaier zachtgeel licht waast over een groep lage stoeltjes voor den haard en laat den achtergrond in mauw onthulbaren oontourenschemer. De scherpe zwarte profielen van een man en een vrouw in dit driehoekwaas. Lou heeft dat meer gezien vanuit zijn bedje in de tusschenkamer. Het interesseert hem niet; hij wacht slechts tot de juf frouw weg zal zijn. Vader zal hem dan nog een keer goe-nacht kussen, en dan zal hij gerust gaan slapen. Lou houdt niet van de juffrouw van den voogdijraad- Vader ook niet: hij lacht pas weer even als de deur weer toe is en hij zich over Lou's bedje buigt- „Nee m'n jongen, je kunt haar niet zoomaar den toegang weigeren", had hij eens ge zegd op Lou's vraag, of vader het goed moest vinden wanneer de juffrouw op visite kwam. En daarmee was de zaak af geweest; het moest dan, maar hij zou altijd wakker blijven tot die eene stoel weer leeg zou zijn en vader hem goe- nacht zou kussen. Er is in Lou's denken een geheim- Soms, als hij alleen is in de groote kamer en de stilte hem droef maakt, haken herinneringen en vermoedens zich aan een, maar er zijn altijd hiaten in. Waar om heeft Lou geen moeder? En wie is degene, die hem op zijn verjaardagen steeds de dure cadeaux laat brengen? Maar vaders voorhoofd wordt somber als Lou wil weten. Lou's herinneringen gaan tot een lich ten lentedag: het zonzevend groen vlan bloeiende lindelanen waarin hij wandielt zijn knuistje in de hand van een dame. die jong en lief en vroolijk is. Het is maar een vleugje vaag verleden, en het geeft weinig houvast. Verder kent hij van zijn kinderjaren alleen maar vader- Er is nog één herinnering, niet zoo vaag, die zich steeds vastzet in het gedachtenweefsel in stille uren: een avond had vader hem meegenomen naar een concertzaal, :en het is het beeld van de dame-van-den lentedag, lachend over een bos roode rozen voor de gesloten gordijnen, - dat hem niet meer heeft losgelaten; vader had dien avond maar één keer, heel smalletjes, tegen hem gelachen- Lou's vermoedens reiken niet ver, zwaaien schuchter tusschen vele raad sels. en een zekere schroom houdt hem ervan terug ze uit te spreken- Het begrip, dat een vraag geworden is: moeder, brengt echter steeds nieuwe ongerust heid, Wat Lou niet weet, is dat na de eerste gelukkige huwelijksjaren van een lees oudereb 'zakenman met een nog jonge zangeres de vrouw zich opnieuw naar het podium had laten trekken- Al eenige dagen moet hij zijn vader Iets vragen, maar bij intuïtie weet hij. dat het iets betreft waarover vader an ders denkt dan hij. Toch moet het ér uit. ..Vader; hebben wij een Kerstkindje?" „Wat bedoel je daarmee?" Dat dacht hij wel; vader kan soms zoo nonchalant doen. „Een Kerstkindje! De meester hééft gezegd dat alle kinderen thuis mét hun vader en...." (hij slikt het door) ..lied jes vooi het Kerstkindje in de kribbe moeten zingen". De nuchtere zakenman Van Staveren zit daar stil te kijken, de krant glijdt hem op de knieën- Zijn gedachten gaan terug, vijf acht, tien jaren: een vrouwe hand ontsteekt kaarsen in dennegroen, een zachte stem zingt van bij n&ehte liggende herdertjes, beelden vervagen en komen terug, worden visioenen: koor knapen tóeden aan, en engelen, Verblin dend wit van licht en zilver, worden weer beelden; een nachtmis in hün kerk. dan weer thuis, speievlammen glanzen in oogen waarin hij zich verliest- En daar zit zijn kind, hun kind, dat dapper slikt op een naam, die dit Kerstfeest het kaarslicht en het herdersgezang ont- v houdt. ..Kletspraat*. Dat had Van Staveren met een plotse linge beweging terug achter zijn krant gezegdkletspraat. Maar Lou zal zijn Kerstkindje hebben, al is het de eerste keer, dat hij iets doét tegen zijn vaders wiL HU houdt van het Kerstkindje- «lat alle menschen gelukkig wil maken; daarom moet ook vader er van houden als het eenmaal thuis is- Het is de avond voor Kerstmis. Lou heeft in de winkels de beeldjes van het Kerstkind, de kaarsen en de zilverdraden zien liggen. En hij heeft zijn spaarpot open gebroken. In dei. winkel is het vol en warm; veel glas spiegelt en weerkaatst veel hel licht; druk pratende en bewegende menschen loopen af en aan. Lou voelt zich verlo ren in deze bedrijvigheid die buiten hem om gaat en voor hem iets vijandigs heeft. In tweestrijd tusschen doorgaan en weg- loopen drentelt hij doelloos rond langs de glazen uitstalkasten, waarvan de pracht niet tot hem doordringt- In een hoek achter wordt het stiller, schrikt hij op uit zijn door de drukte rondom ge dragen gedroom. Ten slotte is hij toch gekomen waar hij zichzelf heen had la ten drijven. Zijn oogen wijd open van verrukking, zijn handjes strekken zich langzaam uit. In 't floers van gebroken rood ligt er het Kind, aan de voeten van Jozef en Maria op wat stroo. in een stal- leke van schilferig berkeschors waarom heen wat schaapjes donzen- Dat is het Kind! Hij zal het mee naar huis nemen, en dan zal vader ook gelukkig zijn- Met een blos van weelde neemt hij het Kindje behoedzaam uit het stalletje en draagt het in zijn beide handjes mee. „Hallo, broer, wat is dat?" Een win keljuffrouw spert hem den weg. „Het Kerstkindje", fluisterde hij met heesche stem. „Het Kerstkindje voor vader", en uit twee verrukte kinderoogen straalt, een wereld van geluk omhoog. Ja maar dat gaat niet, dat is niet van jou, dat moet je terugleggen"- De juffrouw, ongeduldig, toch vertee- derd door de oogen van hét kind, legt het beeldje terug op zijn plaats- Maar ik kan het betalen", roept hij nu lujd, geschrokken dat men hem zijn Kindje ontnam. „Ik heb geld!"; een laat ste poging, vertwijfeld; zijn droom is hem uit de handen geslagen; en met een snik, die breekt dit klein geluk, haalt hij uit: ,.,'t ls vóór vaèader!" Het slaat dis een droge klap in het stemmengoilzen. Een dame nadert, hoog, blorid, chic. Zij trekt hem mee op een stoel, stóijkt hem op de wang; de stem men gonzen weer op. „Wat scheelt eraan, hè, zeg het eens". „Hét Kerstkindje- Voor vader. Ik heb geld". .,Heb je thuis geen Kerstkindje?" „Nee, vader wilde niet". „En je moeder?" Moeder. Waarom moet zij nu juist over móéder beginnen? Hij kan dat nu niet verdragen- „Ik heb geen moeder", een kleine kreet tusschen zenuwsnikken- Zij laat hem even, fluistervraagt dans „Hoe heet jij, kleintje?" „Lou. Loutje van Staveren". Mijn God! In haar eersten impuls wil zij de hand van het schreiend kinder kopje wegnemen. Haar kind- Is dit haar kind nog? Het is het altijd geweest. Haar leven. Een rimpelloos watervlak van zorgeloosheid en licht verworven roem. Een kring ontstaat, glijdt naar de einders, opgestuwd door een volgende. Rond een wilde draaikolk springen nieu we cirkels op, driftig over elkaar als in een vlucht. Daar is midden in haar leven een kind in nood. Haar kind. Zal zij vluchten? Ze voelt het kind dat zich in vertwijfeling tegen haar aandrukt, komt terug uit haar gepeins. Kust en streelt, „mijn Lou", en kust hem opnieuw- Vrouw van de wereld. „Een Kerststal compleet, luxe uitvoering, kaarsen, groen en zilverhaar- Spoedbestelling. Kamer 117 Victoria-hotel". „Lou bij mij thuis is wel een Kerst kindje.' Zullen wij dat samen gaan zien? En dan zal ik zorgen, dat vader ook komt"- ;i Het kind. het is snel verzoend met den loop van 's werelds dingen, het krijgt zijn Kerstkind, en in zijn lach ligt een dank baar vragen een blij geluk dan- Drie-, viermaal belt Van Staveren de politie. Geen spoor van Lou. Nerveus pakt hij de krant, legt haar weer neer, buigt zich plots voorover. Eén kort be richt. De beroemde zangeres Louise Nonhi is hedenmiddag voor een kort be zoek in onze stad gearriveerd. Als onder een zweepslag krimpt hij ineen- Deze Kerstavond is smartelijker dan alle voor gaande samen- -• V* Het Is een zware strijd voor Louise Nonni. in haar meisjesjaren Iouise de Nooij. Het kind dat in verrukking staart in het spel der kleine gouden vlammen, het Kerstkindje streelt en toelacht, zich om haar hals vleit en haar kust. Dan vertelt van vader- En dan met de vraag komt die haar schokt in het diepst van haar ziel: „Waarom bent u mijn mam mie niet?" Was haar huwelijk niet gelukkig? Was haar man niet goed? Hield zij niet van hem? Was dit leven van reizen, zingen, bloemen en applaus beter? Was d* trouw? Wat dit ro.eping? Zonder het kind zou zij wellicht den strijd nog verloren hebben- Maar nu wil zU niet opnleu* tegen beter wéten in vluchten. In een telefoonboek vindt zij het nunv mer van den ouden dokter, een hui» vriend tijdens hun huwelijk, die haai vroeger al als een tweede vader had bij" gestaan en ook Lou ter wereld had hek pen brengen. Het is een lang gesprei* als een biecht, en haar oogen branded van ontroering en schaamte beurteling*, Dan weet zij dat hij haar weer zat hek pen- Maar ook. dat zij het verder alleed zal moeten doen, den afstand overbrug gen. Zij zal dat kunnén, omdat zU hei wil en het durft. De hersméde band sd niet meer breken- - ,*v - „Van Staveren"- :iiv\ ,,U spreekt met dokter Jongmans". „Dokter!?" „Uw kind was vanavond in dp stadi Het is daar iets overkomen. O, niet* ernstigs, hoor. Maar het is wel wensche- lijk dat u het even gaat opzoeken- Hei is op het oogenfolik in het Victoria-hot^ kamer 117. Ja, kamer 117; Zalig Kers* feest"- Louise?Een felle emotie.; „Han". Rustige ontroering- Zij staan tegenover elkaar, oogen zö» ken, peilen elkaar, een hand trilt- ...„Vader!" jriants Zij treedt rustig terug. „Het kind zocht liefde én warmte. Hei wilde Kerstmis vieren". Zij zegt het rustig, wil den man nlei overvallen. Éérst moet zij den weg effe nen, dan zal zij hem bezweren voor göedl bij hem terug te zijn gekomen, en dan zal het een Zalig Kerstfeest zijn- GERARD PATTUM fi!Ui»liuiHimim|iiiiiimiiiiiiiiitiiiiiiHtiiiiiiiiiiiiiwHi)iiuiii!iiiiiiiiiffliiiiiiittii»«niii»iiiiiiiyuiiiiHUiiiiiiii»iiiiiiii|uiiaiiiiiuiiiiiiiii!ii!uii.miiiiii""iiiiiiiiiiiiiiiiiin!iiJiiiiiiiiiiiiiiii[iiiiiiiiiii.iiiii!!WiB Het was toch altijd een onrechtvaardi ge zaak geweest, en elk jaar opnieuw werd weer het hart van Chanan. den herder verbitterd- Heel zijn lange leven had hij getracht in vrede met eenieder te leven en dat was hem tamelijk Wel ge lukt doch in zijn zoo rustig gemoed van eenvoudigen schaapherder had in den loop der jaren een diepe wrok zich vast verankerd- De oude koster was de eenige man ter wereld, dien hij haatte met een mateloo- zer. haat. Elk jaar tegen Kerstmis bereikte zijn toorn het zenith, hetgeen Weinig in over eenstemming te brengen was met den geest van het schoone. vredige Kérst- feest, maar de koster was de schuld er van. Hoe.lang was het al niet geleden, dat Chanan bet Kerstkindje voor het laatst gezien had in de Kribbe; hij kon hét zich nauwelijks herinneren. Elk jaar werd hij door den koster als armzalig flgurantjè bij dén Kerststal ge zet, doch altijd zóó- dat hij opzij van den stal kwam te staari. ronder een blik te kunnen werpen op hetgeen daarbinnen plaats vond- Het eenige uitzicht, dat hem geboden werd, was een stuk staart van den kameel, Zelfs dat stomme dier keek naar binnen, naar het Kerstgebeuren, doöh hem- den herder, die het lied der Engelen in de velden over zich had hoo- ren komen en ln ontróerenden eenvoud naar den stal was gesneld, werd geen blik vergund op het voorwerp zijner aan bidding- En waarom? Waarom zette die oude koster hem elk Jaar stereotyp op zij van den Kerststal? Was het alleen omdat hU er zoo ar moedig uitzag en een hand miste, welke hij Indertijd met het te voorschijn halen uit de kist had verloren, hetgeen de kne- ter ook op zijn geweten had? Had juist Jesus niet gezegd, dat Hij de vriend was van de armen en ongelukki- gen? v, Het was louter menschelUk opzicht en angst van den koster, waarvan hij, Cha nan, de gevolgen te dragen had. Men- schelijk opzicht tegenover de geloovigen, wien de koster zooveel mogelijk de gave beelden wilde toonen. en angst voor den pastoor, dat deze zou bemerken, dat de herder en hattd miste, waflhéer hij op dén voorgrond werd geplaatst, en dat de toom van den pastoor op het arme, oude hoofd van hem, den koster zou neer komen. De herder peinsde nu al jaren over een oplossing, doch nooit had, hij. er een kunnen vinden, die afdoende was. Vol afgunst dacht hij aan zijn vrienden, die in een veel bevoorrechter positie verkeer den dan hU- Vooral benijdde hij den herder, die elk jaar opnieuw, vlak voor de kribbe geknield lag, terwijl hij zelf maar doelloos-buiten stond- Dat stukje staart, dat hem steeds voor oogen zweef de, irriteerde hemsteeds meer- Terwijl hij zoo. ln gedachten verdiept was en met verbittering zijn .lot over woog, hoorde hij stemmen. Hij werd rood- want hij herkende de gehate stem van zijn grootsten vUUnd. den man, die hem al dat leed bezorgd had. De andere stem echter was onbekend voor hem. Zij kwamen dichterbij en bleven bij den stal staan- Uit den loop van het gesprek, maakte Chanan op, dat die vreemde stem van den opvolger was van den ouden koster. Zijn hart sprong op /an vreugde! Zou er nu een kans bestaan op verbetering van zijn lot? Met bonzend hart luisterde hij verder „Zeg", zei de nieuwe koster plots, „wat staat «We herder daar moederziel alleen naast den stal!" ■,<y zei de ander, de gehate: „Ik zet hem altijd maar zooveel mogelijk achter af, want hij is zoo onooglijkenboven dien is er een hand afgebroken. Je kunt hem eigenlijk het beste maar heelemaal weghalen en, in den vuilnisbak gooien". Boem!! Wat was dat?? -;i. Daar lag Chanan voorover gevallen* De schok was, na de hoopvolle verwach ting van een betere toekomst te zwaar geweest en had hem het evenwicht doen verliezen- Voorzichtig pakte' de nieuwe koster hem op, doch helaas, door den schok was ook zijn andere hand gesneuveld! Hulpeloos stak hij twee stompjes arin naar voren- terwijl het brokkelig wittd gips van zware wonden fel afstak tege het verschoten blauw van zijn klee Half bewusteloos hoorde hij den oud» „Gooi hem nu maar meteen weg, kan hij er absoluut niet meer staan f j Vérder hoorde Chanan niets meejft want hij verloor het bewustzijn. Doch da jonge koster was het niet met den der eens en nam den herdér meer huis. Toen deze weef bij kennis kwam, wirt hij eerst niet wat hem overkomen waSt doch spoedig herinnerde hij zich weer alles, wat gebeurd was. „tit-i;- Plots leefde hij op, hij keek naar zij» armen en. hoe. was het mogelijk? Droom de hij nu of niet? Neen, het was waar! Hij had zijn beidéhanden;weer.. En.bo vendien had hij een heel nieuw kleed aan! Het jubelde in hem, nü kwam allé# weer goed! Spoedig stónd hij Wéér bij de Kerst groep. maar nu niet langer als een part» achteraf. De nieuwe koster plaatste hen» vlak naast de kribbe van. Jesus- En toen Chanan zijn schroom over wonnen had, zag hij den liefdevollen blik van het Kind op zich gericht. In verrukking aanbad hij zijn God, vol stil geluk en ronder ophouden. En van harte schonk hij, onder in vloed van deze liefdesfeer, waarmee hfl doorhuiverd werd.1 vergiffenis aan zijn •enigen vijand: den ouden koster! J. P. van

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1946 | | pagina 10