c Een Kerstvertelling uit den voorbijen oorlog 3 OORTE 1 ■ill - Middeleeuwsch Kerstliedje PAGINA 8 KERSTNUMMER DINSDAG 24 DECEMBER I93P rü de verordeningen overal op de I borden en de boomen hangen, lijkt het kouder te zijn geworden: de menschen stappen vlugger door en blij ven zooveel mogelijk in huis- Alles is niet meer zoo sterk: de wanden en het gedromde staan van de huizen tegen elkander. De stolp is van het warme leven ge licht, de zware dekking van regelmaat en vertrouwde afspraken weggenomen- Alsof de platte klinker is opgebeurd, waaronder de kleine tuinmieren tot nu toe hebben geleefd. De nieuwe dag die nu begint, is te groot- te helder, te lang en te mee- doogenloos. En er zijn nieuwe woorden en nieuwe begrippen: "ÏTp evacuatie, vlucht, I li scherf vrij, bom treffer, JM-J luchtalarm. De kaarten, waarop het oord vermeld staat, waarheen de families zullen moeten vertrek ken is de ellende eenmaal begonnen drijven zelfs den moedigen een prop in de keel. De angstigen schreien bij voor baat en voelen zich tusschen den eigen boedel reeds hulpeloos en verlaten. Westkerke zal door de burgers moe ten worden ontruimd- en de verspreide wereld van Koksdorp en de negen ge huchten zal de verdrevenen moeten bergen. Maria de Roemer is thans reeds drie dagen alleen. Ernest de Roemer was Dinsdag nog even bij haar. en ze zijn allebei dapper geweest- Het verslonsde pak hing wijd en hongerig om zijn magere lijf- Zijn handen waren zenuw achtig en onvast op het tafelzeiltje, en hij brak de punt van het potlood, toen hij opschreef hoe zij hem kon bereiken: langs twee vertrouwden die gemakkelijk konden komen waar hij ergens, dichtbij, in het boerenland zat ondergedoken. Ja, ze waren allebei dapper. Maria voelde hoe de tranen trommelden achter haar oog- Ze heeft zijn arm genomen, met haar kleine hand losjes op de dunne stof die naar zure melk en stroo rook en zijn hand voorzichtig tegen haar schort gelegd. Hij mocht voelen, bol en losjes de vingers tegen haar schoot, hoe het kind onrustig was, hoe het de moe der schopte en zich teweer stelde in zijn warme, duistere gevangenis. „Op zijn vroegst met Onnoozele Kin deren", zegt Maria. Dén zou het wel kunnen dat Ernest naar huis moet komen rennen- Maar dat is immers pas over twee groote weken? De vroedvrouw is gewaarschuwd, de buurvrouw zal haar halen, als het zoover is. Brandstof is er nog voor een paar weken, en de spullen liggen immers klaar in de linnenkast. Ernest moet zich daar niet bang voor maken. Laat hij maar op zichzelf pas sen. dat het kind een gezonden, levenden vader houdt! Maria zal zeer voorzichtig zijn, en als hij over een week misschien weer even, al is het maar voor een uurtje, tot hier durft komen, zal hij zien dat alles hier goed blijft gaan- De woorden gaan hoog en licht, en liggen als een gescheurde sluier over de gedachten. In hun harten ligt een hard, koud stuk angst, dat zelfs buiten, zelfs bij klaarlichten dag. niet wil ont dooien. Het komt nog vlijmender en sneller dan in Maria's verzwegen vrees: alsof het verdriet gehaast was en bang de menschen niet meer te vinden, zoo snelt het door de stad. Des nachts wordt het duister omgewoeld door de witte spatels van de zoeklichten- "De morsestrepen van het afweergeschut perforeeren het nachtdak. De nacht gromt van pijn en onbehagen. Boven de zee vechten on zichtbare dieren, klauwen en bijtbekken in elkaar. Soms valt er een van het kluwen naar beneden, en dan rolt er een lage, harde wind over de daken die zich bang drukken tegen den grond- Maria de Roemer heeft de navel bandjes en de luiers en de hand-groote flanel]et'es in haar karbies gedaan. Ze heeft vijftien gulden voor Ernest in de tafellade gelegd en het scheursel van een krantenrand: ,-We zijn naar Koks dorp- Wees maar niet ongerust". Als ze het schrijft, moet ze haar onder lip vast onder de tanden houden, anders berst het water haar uit de oogen en begint het trillen weer, dat haar van nacht van hoofd tot voeten deed rillen- „We", schrijft ze- Ze betoelt de buren niet, en niet de straat waarin zij ieder kent. Ze is nu reeds heelemaal alleen met de lading die haar is toevertrouwd. En ieder oogenblik worden zij meer met tweeën- Zoo zit zij op de punt van de biezen stoel. De tasch voor zich op tafel. De handen over de zoete zwaarte die pijn doet en die zich niet sussen laat. De buurvrouw komt haar halen, en op straat is ze reeds tusschen tientallen- De goede arm van de vrouw voert haar voorzichtig-aansporend door de drom men. Ze loopt gebogen, het gelaat naar den grond, en ze ziet niet om. In de lucht is het rustig, maar een grijze, wollen dikte ligt aan den einder: de sneeuw die al dagen werd verwacht. Man nen met een gekleurden band gaan gehaast tusschen de menschen door- De papieren regeling scheurt en verwaait- De menschen luisteren naar niemand dan naar hun lotgenooten- Als de straatweg smaller het land ingaat, dreunt een batterij langs hen heen. Bij de kromming houden de ge spannen in, en praat de buurvrouw met efcn stukrijder- Tegelijk met de eerste sneeuw, komt het bericht koud en vreemd uit zijn mond: Ernest en drie anderen zijn gisteravond gedood. Een bom midden op de deel van de boerderij. Ze zaten juist te melken, en Ernest stond bij het fornuis en roerde in de pap. Als de buurvrouw zich omdraait naar Maria, heeft een tuinder naast haar het bericht al doorgegeven- De man kent haar niet, en hij heeft haar gestalte niet gezien. De dood ligt nu als een vleermuis op haar gezicht en zij zinkt in de knieën. De buurvrouw en de tuinder helpen haar op. terwijl de vier kleinen van de buren hoog en schril gillen, met de bloote blon de koppen in moeders boezelaar gedrukt. Zoo gaan die van Westkerke verder, in een sneeuw die eerst zweeft, dan valt, dan als harde ijzel wordt geschoten tegen de gezichten en tegen de stappende lij ven- Er is een lange trein van camions en kanonnen, een lange trein van paarden, dan een groen-witte slang van vermoeide soldaten, die de sneeuw in witte kransen over nek en schouders dragen- Er slaan twee paarden neer op den gladden grond. De menschen rennen en duwen elkander op- Als de verwarring is opgeruimd, staat Maria de Roemer met de voeten op den berm. Haar uur wordt vol. De tasch is op 'n wagenwiel in haar hand geslagen en ligt ergens onder de sneeuw. Maar Maria kan niet meer bukken- Ze kan niet meer zoeken. Ze kan zelfs niet aan Ernest den ken. Ze gaat langs den rand van den straatweg voort, voort, omdat het leven haar feller en feller tot spoed aandrijft. Soms staat zij even stil, omdat het kind zoo onbarmhartig is- Ze doolt naar de witte verte, verloren in de grijze sporen De oude en de jonge André wonen sa men in het blauwe kot. Blauw, omdat er drie oude wegwijzers tegen den wand zijn genageld, toen de wind en de regen te driest naar binnen kwamen. Jonge André heeft zijn dikke soep op en laat zijn broek zakken- ,.Het zijn de donkere dagen voor Kerstmis", heeft oude Amdré gezegd. En, nu de jongen met zijn voet op de onderste trede van de zolder-leer staat: ,,je bent nergens zoo goed als in je bed". De oorlog is hier niet. In de duinen zijn alleen de konijnen en de strikken die de oude zet- In den avond komen de duinen met een enkelen stap dichter rondom de keet. Er hangt een oude broek voor het hartje in de lui ken. André en de oude Iersche setter wonen beneden, de jonge André op het zoldertje. De tafel en de kast raken el kaar- André boven, droomt 't verhaal na, dat de meester vertelde, den laatsten dag voordat de school werd gesloten De ster, die haar staart over het Oosten sleepte, en als een fontein rechtop ging staan boven Bethlehem- De kameelen en de MIDDELEEUWS CH TAPIJT DOM HALBERSTADT, zware kist met goud. De baard van Jozef die trilt op den adem van het Kind, Dat de engelen bij myriaden uit den hemel lokt. André beneden, legt zijn pruim op dé plattebuis- Het sist nog. als hij zijn Zeil omslaat en zonder leven naar buiten treedt. Er was een hooge snik in den wind, een galm van huilen, een krijze» lend schreien, en het was niet ver van hier. Als hij door den duindoorn dringt» vouwt een waaier van zoeklichten open. Hij vindt Maria de Roemer in doodsnood tusschen de bramen langs het pad- Hoe lenig is een oud man, die van ouderdom en sterven niet weet, en die van de die» ren hun overieg en van de wildernis haar bezorgdheid heeft geleerd! Maria loopt in den steun van zijn «e» men, en zijn groote klomp trapt de strut» ken plat voor haar voet- Als ze in den leunstoel zit neemt hij haar mantel, haar doek, hij stroopt haar de kliederige hand schoenen af en rijgt voorzichtig haaf. schoenen los. Dan gaat hij heen en drijft tante Ara» neke voor zich uit, die zacht en on ophot», delijk tusschen de lippen klaagt en ven- wijt. Hij drijft haar over het stroopera- pad naar de keet- Dan draalt hij zicE breed als een bastion naar den muur- Er is van alles te doen voor een xnaffi die ineenen gastheer is geworden. André boven droomt de vliering en dB de duinpan vol; dan de kust en het land en de wereld- En ten einde zijn, er zoo veel engelen en kameelen en koningen en kudden, dat er voor hem geen plaats meer is. Het Pax Homlnibus trilt en echoot aan zijn trommelvlies. Als hij allang rechtop zit onder asQfi lappendeken, hoort hij het drentelen be neden. En dan, zacht en erbarmelijk, hoe een kind huilt en de setter tjoekt. Zijn broek is beneden, en daarom kO- men zijn bruine bloote beenen maas langzaam het leertje af. Als zijn oogen tot onder de zoldering zijn, ziet hij tante Anneke. Dan pas dé vrouw die onder grootvaders deken ligt» stil en wit als de verdronken bakkera- vrouw, die van den zomer hier langs werd gebracht. Grootvader wenkt hem, en dan staat hij naast de kachel, waarop de oude la een pannetje smokkeldrank warmt- Het kindje doet de handjes open m dicht en lurkt met de lipjes aan iets dat er niet is. Het ligt als een kale muis In het nest van lappen en warme doeken. Dan buigt de oude zich over den schout, der van den jongen, en jónge Ahdré ziet dat grootvaders gezicht nat is van tra nen. Jongen" zegt hij zachtjes, .,het ÏS oorlog, nietwaar?" En als de jongen met groote oogen „ja" knikt, zegt hij nog zachter: „En nu is het bij ons nog het éérst Kerstmis ge» worden!" OOOOOGOGGGOOGGGGOeOOOOOOOOOQt Voor den Dom in Halberstadt werd in de 15e eeuw een altaartapijt geweven, waarin een uhbeelding van het Marialeven werd gegeven. Onze reproductie laat er een frag ment uit zien; 't Kerstgebeuren. Zonder in te gaan op den invloed, dien schilders als Chranach en Albrecht Durer op de vorm geving herben gehad, blijft in deze Kerst voorstelling veel op te merken van vroeger wijze van voor tellen. De beschouwer zal daarin de sterke expressiviteit van primitief kunstwerk terug vindtn. De m3ker van dit wandtapijt sluit aan bij traditioneele Ksrst- voorstëllincen welke tot de ond te tijden van het Christendom terug gaan. Het is niet zoo zeer de bedceling geweest een realistisch volgen van de natuur, een af beelden der werkelijkheid te suggereeren; doch eerder een verheffen van den inhoud van het wèèr te gevene. boven de uiterlijke vormgeving uit. Het teeken. 't symbool is hierin alle expressie gegeven. De eenvou dige aanduiding van architectuur is voor de verbeelding van den beschouwer vol doende om hem het wezenlijke van Christus' geboorte in een ruimte te plaatsen. De figuren staan tegen een bleek groen fond en het geheel is omlijst met blau we met wit en geel belegde bloemetaranken, Maria die soude naer Bethlehem gaen 1 Kerstavont voor den noene Sint Joseph soude al met haer gaen Om haer den weg te toenen, j Het hageld', het sneeuwde het maeethü quaet wee» J De rijm lagh op de daken Sint Joseph teghen Maria sprack: Maria, wat sullen wij maken?" i Maria die seide: >,Ick hender to mor Laet ons een weynigh rusten Laet ons een weynigh verder gaen Aen een huyseken sullen wij rusten"* Sij quamen een weynigh verder ghega Tot aen een boere schuere 't Is daer dat Heer Jesus gheboren werd En daer sloten noch veynsters nocS deuren, GGGGGOGGQGÖGGGGGGGGOGOGOOGOO

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1946 | | pagina 8