De Toekomst van BETHLEHEM KERSTMIS IN INDIE D Rond de kribbe van Jesns en de graftombe van Rachel rEEN KERSTVERTELLING^ WOENSDAG 24 DECEMBER Ï94? W. VAN DE RIET ANNIE SALOMONS door JOOST VAN MEERLANT .J door V ,V -. E r •v:-^> Vvi EEN periode in de geschiedenis van Bethlehem staat op het punt, om afgesloten te worden, de periode van het Engels mandaat; zij begon op 't einde van den eersten wereldoorlog, toen Engeland met 't bestuur van het H. Land de taak op zich nam, om in dit land een Nationaal Tehuis voor het Joodse volk te stichten; deze periode eindigt nu met de verdeling van Palestina tussen Joden en Arabieren, terwijl de streek van Jerusalem met Bethlehem voorlopig een neutrale enclave wordt onder internationale regeling en bestuur. Voor Bethlehem is de afgelopen periode een tijd geweest van voorspoed en vrede. Overigens is het toch merkwaardig, hoe weinig beroering volksverhuizingen, oorlogen, kruistochten en omwentelingen in dit stille bergstadje van Juda veroorzaakt hebben. Zelfs bij de verwoestende invallen der Perzen in 616 en de invasie va« de Arabische Islam in 638 bleef Bethlehem met de toen reeds eeuwen oude basiliek van Christus' geboorte vrijwel gespaard. De barbaarse inkomste van de Turken in 1074 ging «iet schermutselingen en oorlogsschade gepaard, maar bracht voor de christen inwoners niet die ellende, welke de christenen elders hadden te verduren. Ook de bevrijding door het leger der kruisvaarders in 1099 verliep zonder slag of stoot, terwijl het naburige Jerusalem aan apocalyptische plagen ten prooi viel. Zo is het Bethlehem ook verder in de geschiedenis voorspoedig vergaan. Daardoor is Bethlehem historisch en monumentaal een plaats van de eerste grootte gebleven. De inwoners hebben taal en zeden van de Arabische overheersers overgenomen, maar hun chris- teljjk geloof hebben zfl bewaard. De periode van het Engels mandaat is voor Palestina het tijdperk geweest van het Zionisme: de pacifieke joodse penetratie drong in alle delen van het H. Land door. Doch Bethlehem bleef van joodse smetten vrij: geen enkel modem huizenblok van joodse kolonisten ontsiert de met het groen der olijfgaarden gesierde berghellingen van het oeroude stadje, dat aan zijn Kuidooateljjke grens het heiligdom van Christus' ge- loorte als zijn kostbare schat verbergt tussen sombere kloostergebouwen, die als woekerplanten de half ver duurde muren van Geboorte-basiliek, ln de dagen van keizer Constantijn gebouwd, omklemmen. En het hart Ven die basiliek is de crypte, weleer een bergspelonk, het heilige der heiligen, waar in het linker gedeelte, juist in de as van het ganse bouwwerk, de zilveren ster schittert met de inscriptie; Hier werd Jesus Christus geboren uit de maagd Maria. Bethlehem is antiek, arabisch en gelukkig ook christelijk gebleven. Maar het zal in de toekomst het lot van Jerusalem delen. En tegen de muren van het antieke Jerusalem is een moderne, joodse stad ge bouwd, die het oude Jerusalem reeds overvleugelt. Wat zal er van Bethlehem geworden? Tot nu toe had het geen reden van bestaan dan als plaats van het eeuwige Kerstmis, onvergankelijk getuige van de ge boorte van den Verlosser der wereld. De Engelsen hebben een fijnen smaak en tact ge toond voor de glorie van Bethlehem; zjj hebben de rijst, die hangt over het stedeke van Juda niet ver stoord; hun oudheidkundige dienst onder leiding van Richmond en Harvey heeft met zorg gewaakt over ■het ruim 16 eeuwen oude monument: de basiliek met crypte van Christus" geboorte; de voorzichtige, gron dige exploraties aan het bouwwerk uitgevoerd, hebben alle oude raadselen daarvan ontsluierd; wjj weten nu, hoe reeds de byzantijnse bouwmeesters het natuurlijk gewelf der geboorte-grot hebben weggekapt en een kostbaar ciborium daar boven geplaatst, hoe dan later, nog in het byzantijnse tijdperk de grot en het priesterkoor der basiliek uit liturgische motieven in den staat zjjn gebracht, waarin wij ze nu aantreffen. Voor het hoog verantwoordelijkheidsgevoel van het Engelse mandaat zal het nageslacht dankbaar blijven. Hersteld is er in de afgelopen periode weinig aan de Geboorte-basiliek; het bleef een vermolmd, afgebrok keld bouwwerk. De vraag is echter: hoe kan men hier iets hersteilen zonder het jammerlijk te schenden, want alles er aan is antiek, steen voor steen. Tot het gebied van Bethlehem behoort nog de heilige plaats van het her- dersveld, van het „Gloria in excelsis"; zelfs de puinen van oud-ehristeljjke monumenten zijn hier bijna geheel vergaan, maar als heilige plaats is ook dit „Herders- veld in de afgelopen periode ongeschonden gebleven. In het tijdperk, dat nu aanvangt, zal Bethlehem, zoals dikwijls in vroeger eeuwen, de lotgevallen van Jerusalem delen. En Jerusalem wordt in feite een joodse stad. Waarom dat nog te verbloemen? Wel vftlt Jerusalem buiten de joodse evenals buiten de argbische kantons, maar het is reeds een overwegend joodse stad en daarom kan geen tijdelijk internationaal bestuur hier een joods bewind keren; en Bethlehem de«U het lot van Jerusalem. Het joodse volk, terug uit de verstrooiing, zal als gesloten gemeenschap weer staan voor de kribbe van Bethlehem evenals voor het kruis vari Golgotha. Hiei dringt zich de voorzegging op: „Jerusalem zal door de heidenen worden vertreden tot de tijden der heide nen vol zijn" (Lc. 21.24). Thans zijn de Joden totaal vreemd in Bethlehem. Niets is er van hen, dan de giraf tombe van Rachel, Het boek Genesis verhaalt (Gen. 35), dat Rachel, de vrouw van den aartsvader Jacob, stierf na de ge boorte van haar zoon Benjamin, op weg naar Ephrata, dat is Bethlehem. Van overoude tijden wordt haar graftombe ten noorden van Bethlehem aangewezen- Vroeger had het grafmonument den vorm van een pyramide, sedert 1660 lijkt het met zijn koepel op een oueli van de moslims. In 1841 heeft de rijke Israëliet Montefiore den sleutel van het graf van Rachel gekocht, en de moslims tevreden gesteld door er als voorpor taal een kleine moskee aan te verbinden. Rachel geldt voor de Joden als de stammoeder vaij bet volk Israël. Op bepaalde dagen van het jaar pel grimeren Joden uit Jerusalem naar de graftombe, om er hun liturgische klaagliederen in treurmelodie en trenrrhythme van den Klaagmuur van den tempel uit te voeren. Maar die treurceremonie rond het graf van Rachel, Israels stammoeder betreft niet de persoon van Rachel zelf, doch sedert Jeremias bij het weg voeren van de Joden als ballingen naar Babylon in 587 v. Chr. het zinnebeeldig voorstelde, dat Rachel, de moeder des volks, opstond uit haar graf, om luide de wegvoering der ballingen, haar nakroost, te bewenen en te bejammeren, is het graf van Rachel te Bethle hem de plaats, waar de Israëlieten, de ballingschap en verstrooiing en de nationale ellende van Israël gaan betreuren. Maar nu is er het einde van die sym bolische treurvergaderingen. Het graf van Rachel heeft zijn symbolische beteke nis voor de Joden in Palestina verloren, want het verstrooide volk is weer teruggekeerd in het Beloofde Land. Nu klinkt daarvoor in de plaats het lied van den Psalmist: „Toen de Heer Sion uit de ballingschap terug voerdeWas het ons als een droom... Toen werd onze mond met lachen gevuld... Onze tong met gejubel...... Toen zei men onder de volken... De Heer heeft hun grote dingen gedaan... Ja, grote dingen heeft de Heer gedaan... En daarom zijn we verheugd." Ps. 126. De gedachte, dat Jerusalem met Bethlehem Weer aan Israël gaan behoren, kan angst en vrees verwek ken voor het schenden van het gewijd karakter van een heilige plaats als Bethlehem. Zal Bethlehem chris telijk blijven, zoals het thans nog is? Zullen de Joden geen tyrannieke maatregelen gaan nemen tegen de verering der H. Plaatsen? Zal de Geboortekerk met de Geboortegrot aldaar geen doom worden tn het oog der Joden? Zonder gevaren is de toekomst van Bethlehem niet. Maar men kan en mag de politieke en nationale ontwikkeling, die zich in Palestina thans voltrekt, ook van breder standpunt bezien. Israël als volk staat voor Bethlehem gelijk het ook zich weer gesteld ziet voor Golgotha. Zeker zijn houding tegenover Christus heeft het eenmaal bepaald op de meest dramatische wijze. Maar feitelijk staat de joodse generatie van heden weer voor de mogelijkheid en in zekeren zin voor de taak om hare houding te bepalen tegenover het Kerstgeheim, dat in de Geboortegrot van de antieke basiliek te Bethlehem belichaamd is. Want daarin ligt de enige en eeuwige betekenis van Bethlehem, zoals de Joden het bij hun profeet Micheas lezen: „En gij Bethlehem Ephrata, al zijt ge klein onder de steden van Juda, uit u zal toch voortkomen Die-heerschappij-voert-in-Israël, wiens herkomst is van het verre verleden, van eeuwige tijden her" (Mich. 5) Israël staat nu weer zo dicht bij Bethlehem, dat het moet vernemen de tijding van 'den engel in den Kerstnacht: „Ik verkondig u een grote vreugde, die voor heel het volk geldt: heden is u de Verlosser ge boren in de stad van David''. In Bethlehem hangt het „Gloria ln excelsis" in de iucht, zoals op Golgotha de bede van Jesus: „Vader, vergeef het hun, want zjj weten niet wat zij doen". En dan wordt wellicht de profetische visie van den apostel Paulus actueel: „Broeders, ik wil u niet on kundig laten van dit geheim: een deel van Israël is verhard, totdat de massa der volkeren is binnenge treden; en dan zal Israël als geheel aan de Verlossing deel krijgen." (Rom. 11-25-26). door Misschien lijkt de sfeer in Indië felteltJk méér op die van den eersten, gelagenden Kerstnacht in Bethlehem, dan de kou van onzen Noordelijken 25sten December. Ik weet het niet. Als Vinxly in „We vlogen naar Indië'' beschrijft, hoe ze eens, door een defect aan de benzine leiding tot dalen gedwongen, in Bethlehem den heiligen nacht doorbrachten, en daar de Kerstklokken hoorden luiden, dan zegt hij: „Zo zal de dichter nimmer ver geten, hoe hfl, gezeten op den grond tegen het wiel van den Fokker, dien Kerstnacht de sterren heeft zien rijzen en weer dalen over de heuvelen rondom Bethle hem. Hoe er ln zijn hart een diepe, diepe stilte geboren werd; een ontroering, zó klaar, dat hij er eerst yee) later in weinige, zeer zuivere en toch zo hopeloos ontoereikende verzen iets van heeft kunnen uitzeggen. Want de hemel was tot aan den horizon doorgloeid van fonkelende sterren, en de nacht zo vol van eeuwigheid en pure vreugde, dat wel heel lang hem ieder woord ontbroken heeft om te getuigen, hoe de stilte dien nacht zelve een stem kreeg, die hem het oude evangelieverhaal vertelde." „Slechts kwamen éénmaal, kort na middernacht, naar het vreemde silhouet van den rustenden Fokker een paar haveloze herders aangelopen, die aarzelend, op een afstand, een korten tjjd bleven zien naar den groten, gesfranden vogel. Zij mompelden verbaasde woorden dan zag de dichter hen weer terugwijken over den donkeren heuvel om verder de nachtwacht te blijven houden bij hun kudden, waarvan soms, zwak, gerucht van ossen en ezelen hoorbaar was. Dan was hij weer alleen met de sterren en wist den vrede niet te peilen die over de aarde en In zijn hart was gedaald." Nu zal bij ons in het Noorden zelfs geen dichter, die alle schoonheid van den nacht wil indrinken, het in zijn hoofd halen buiten op den grond gezeten „de sterren te zien rijzen en dalen." We mogen dus aannemen, dat het er in December tenminste tamelijk zacht Is en dat Maria en Jozef, bij hun toch al zeer moeilijken tocht, niet van de kou hebben te Jijden gehad. Maar die redenering troost de Europeanen in Indië niet Als er één feest niet met redenerend verstand, maar met hart en intuïtie wordt beleefd, dan is het de gedachtenis van Hem, Die 't al regeert en Die toch als klein en hulpeloos kind ii) de Kribbe wil liggen. We hebben nu eenmaal van onze jeugd af gezongen: „Hij beeft van kou En schreeuwt van rou. De hagel en wind Bestormen het Kind." En dat andere ontroerende liedje: „Nu maakt hij vuur, dan raapt hij hout. Want in den winter is het kout- En Jozef, die was heel verblijt, Omdat het Kind niet meer en schreit." /j\ rote E oorlog had Drika wel bijzonder zwaar gesla gen. Tijdens een plotseling losbrekend granaat- vuur werd haaj man, Grard, bij het ploegen dodelijk getroffen en nauwelijks was de uithoek van de Peel, waar Drika's boerderij, „De Knollebijter", de horizon onderbreekt, door vredebrengende soldaten bezet of via het Rode Kruis kreeg zij het bericht, dat haar enige zoon Bert bjj een bombardement in Duits land was gesneuveld. De verwachtingen, die zij, vopral na het plotseling heengaan van Grard, van haar jonge, sterke zoon gekoesterd had, bleven dan ook een drieste leegte. Dit erlies drukte Drika zozeer, dat haar kleine maar eer tijds toch zo vruchtbare boerderij geheel verschraal de. Grard's ploeg stond op het veld daar, waar de Doch naarmate de zomer het warme Peel-landsehap verliet en de rauwe herfststormen over het zadelend dak van de Knollebijter joegen, die dan met het diep weggezakt achterhuis op een ondergaand schip geleek, scheen de moedeloosheid Drika weer -a i te grijpen. granaat ipsloeg, te roesten; tussen de wintertarwe, die behulpzame handen in de voren hadden gelegd, klom het onkruid tierig omhoog en de voorraad voor het tyuisvee werd met de dag zorgwekkender. De trouwlustige jonkheid onder het boerenvolk had menigmaal een wandeling naar „De Knollebijter" ge maakt en plannen besproken, die alle hetzelfde eind doel hadden: intrquwen en Drika's boerderij er weer bovenop helpen. Maar Drika wilde geen aanbod. Zij zou zelf de boer en de boerin uitkiezen, die de plaats van Grard en Bert konden innemen. En zo was in de late wintermaanden de keuze ge vallen op Grada en Dries. Grada, een vrolijk, jong en toch verstandig deurske, die het goed met haar Dries meende en die in vroeger jaren bij Drika het boeren werk had geleerd. Dries, een ruige, solide boerenzoon, die de voren als geen ander kon trekken. Het kleine huis was in tweeën gesplitst. Het jonge paar kreeg de bijkeuken en de opkamer, terwijl Drika genoegen qarp met de keuken en een kleine slaapkamer. Het leven op de Knollebijter was teruggekeerd. Waar enige weken geleden slechts het angstige ge schuifel van Drika's klompen hoorbaar was, schalde nu de gulle lach van Grada en in plaats van het schamel etensrestje, dat dagelijks opgewarmd werd, stond nu een ferme pot potagie op het hete kachelvuur te sudderen voor de jonge mensen, die straks hongerig en koud van het veld terug zouden komen. De boer derij draaide langzamerhand weer op volle toeren en het volk in het dorp kreeg weer schik in het nijver gedoe op „De Knollebijter" Er liepen weer buurters langs en beh3lve door het loeien van de koeien werd menige trillende zomeravond verstoord door een stevige rikpartij. Drika scheen geheel tp berusten in haar lot. Het boerderij-leven had weer volledig beslag op haar ge legd. Evenals vroeger verzorgde zij ook nu weer het huisvee. Zij molk de koeien, draaide het voer voor de varkens erdoor en eieren uithalen uit de ritselende hennenkooi was een dagelijks weerkerende vreugde. En 's avonds als de laat ondergaande zon paarse schitteringen op de proper gepoetste melkbussen to verde, die keurig op een rijtje in de lage dakgool stonden uit te druipen, bad Drika op de bank voor de pnderdeur stillekens haar paternoster. De koelte, die le heldere nacht aankondigde joeg haar vanzelf hei huis in en zij sliep dan als de Drika van vroeger, toen Grard op dit uur de keuken sloot en Bert de bloemen- tuintje* rond het voorhuis begoot Grada moest haar soms wel drie- of viermaal roepen, wanneer ze in de stal haar „kuuskes" aan het vertellen was over Grard en Bert De goedige dieren knipten dan niet de grove, luie oogleden alsof zij het gespro kene woord voor woord verstonden. De gezellige kout rond de blankgeschuurde tafel, waarop de nieuw geoogste peulvruchten gelezen en gedopt moesten worden, was verdwenen, slechts het stomme zoeven van de hete kachel was het enige ge luid, dat zich hij het peulengeritsel mengde. Bij het grote leed, dat nu weer na een jaar in Drika herboren scheen, zwegen de jonge boer en zijn vrouw. Grada vergat het leed van de boerin, wanneer zij het zachte wiegekleed in plooitjes legde voor haar kindje, dat komen ging en zij wist dikwijls niet of de grote stille tranen, die in Drika's wollen handwerkje ver smolten, om de verstorvenen of om het geluk van de kleipe boreling vielen. Het najaar verstreek en met de winter maakte de ■Knollebijter" zich op om het feest van Kerstmis te gaan vieren. Drika was wat rustiger geworden. Ondanks hevig •rotest van Grada en Dries had zij het er dpergedre- ven, dat ieder in eigen domein het Kerstfeest zou vieren. De dag voor Kerstmis heerste er dan ook een nijvere rivaliteit in het versieren en het plaatsen van de kribbe. Drika leefde in gedachten geheel bij Grard en Bert. Voor Grard had zij weer een grote krenten mik laten bakken en het was of Bert elk ogenblik in de malse cake zou bijten, die daar voor hem op het helder witte papier was weggezet. Zij zette de stal in de keuken op de melkkoeier mals Bert gedaan zou hebben en toen Dries en Grada sens poolshoogte kwamen nemen, geleek Drika's warme keuken een stemmig decor, waarvoor zich traks een vrome scène zou gaan afspelen Tegen middernacht togen zij gedrieën, met schop en oezem gewapend naar buiten om het pad naar de kerkweg sneeuwvrij te maken. Er was de laatste dagen een dik pak sneeuw gevallen en in het blauwe schijnsel van de maan was de Knollebijter één enorme sneeuwmassa, die slechts hier en daar de contouren van het uitstekend houtwerk zichtbaar liet. Toen de laatste reep sneeuw was verwijderd, verstomde te vens het jolige gepraat, dat ip de aanvang over de koude nacht werd weggedragen en zochten zij de stee op. Drika voor de kleine kribbe geknield ontstak een kaars en stortte eerst nog een lang en hartstochtelijk gebed voor haar Grard en Bert. Zo beidde op het middernachtelijk uur onder een hemel van rijk twinkelende sterren, als in Gods eigen tuin, de „Knollebijter" de komst van het Goddelijk Kerstkind. Op dit uur maakt zich uit de schaduw van de dorps kerk de lange, slanke gestalte van een jongeman los. Wanneer de maan zijn zwakke schijnsel uit de duizen den sneeuwkristallen fel tegen de nachtelijke wande laar laat opspringen, aanschouwt hij een uitgeput, haveloos mens. die hoewel aarzelend in zijn gang toch zeker is van de richting, die hij inslaat, hetgeen blijkt uit de nauwgezetheid, waarmede hij de talloze paden en dorpswegen doorkruist. Zijn kleren hangen hem als flarden langs het lijf en hij struikelt over de ge ringste oneffenheid op het besneeuwde pad. Aan de zoom van het dorp verlaat hij de weg en tracht zich een weg te banen door het zwaar be sneeuwde land. Zo nu en dan staakt hij zijn vreemde wandeling, wanneer een verraderlijke greppel zijn uitgeputte lichaam bijkans verzwelgt. Moeizaam richt hij zich dan weer op en kijkt in het rond als om de verstrooide boerderijen te tellen, die als zwarte vegen tegen de sneeuw liggen gedrukt. Nergens is er leven. De vrieskoude wind doet hem weer verder strom pelen, zoals hij dagen achtereen van dorp tot dorp ge strompeld heeft,- langzaam maar zeker, totdat hij dit land, deze besneeuwde weiden onder zijn voeten kreeg. Hij zoekt naar die kleine boerderij met dat schuin weggezakte dak. En plotseling ziet hij het voor zich; geen vijftig meter verder is het uit de bedrieglijke sneeuwmassa opgedoken. Hij wil eroP a* stormen, maar zijn benen weigeren zelfs de geringste dienst. Dan alsof de her kenning hem te machtig wordt, aarzelt hij. Behoed zaam loopt hij op het kleine raam af, waardoor een flauw licht naar buiten dringt Op de knieën voor de kribbe bidt Drika haar paternoster. De jongeman is zijn ontroering niet langer meer meester. De achter hem liggende dagen hebben hem te zeer afgemat, hij houdt het niet langer. De hand, die zich om de dak goot geklemd heeft, laat los en met een korte, doffe plof valt het lichaam in de sneeuw. Wanneer Drika bekomen is van de schrik, snelt zij naar het raam en op de angstkreet, welke zij slaakt, bij het zien van het schijnbaar levenloze lichaam, ver schijnen ook Dries en Grada. Met de stallamp gaat Dries op onderzoek uit, aarzelend gevolgd door Drika en Grada. Maar nauwelijks heeft cje vaal-gele licht streep het gelaat van de jongeman geslagen of een snerpende gil van Drika snijdt door de ijle vriesnacht: Bert De sterke armen van Dries leggen de jongeman op de in der haast opgeworpen bedstede in de keukep. Wanneer warme kruiken de eerste rillingen in het verkleumde lichaam te voorschijn roepen, laat Drika voor het eerst haar gelukkige tranen de vrije loop. Na enige tijd opent Bert zwakjes de ogen en hij stamelt alleen maar: moeder! Een vage herkenning komt in zijn ogen als zijn blik op Grada blijft rusten, maar vragend kijkt hij zijn moeder aan als hij Dries ontwaart. Dat is Dries, m'n jongen, de man van Grada die nier inwoont. Hij sluit zijn ogen weer en hij begrijpt het. En wanneer hij andermaal de ogen opent wordt zijn aandacht getrokken door de Kerststal op de melkkoe- er. Met rustige belangstelling beschouwt bij da Kerst groep enige ogenblikken en dan, het hoofd naar zijn moeder wendend glimlacht hij: „Moeder, als u die kameel eens aan de andere kant zette?" We zjjn huiverend en luid stampend naar de Nacht mis getrokken; we hebben in de kerk met open mond zitten ademen, om dien adem als een sliertje rook door de koude lucht te zien trekken en daarom horen Kerstmis en kou voor ons gevoel onverbreekltjk bij elkaar. Iedere Hollander was dan ook een beetje melancho liek en voelde zich heimweh-achtig en tekort gedaan, als hij op Kerstavond, na het vroege avondeten, met een boek in de achtergalerij zat, en over dat boek neen den gonzenden, zwirrejjden tropennacht ln staarde. Want dan zag hij in zijn verbeelding een Holland als op Kerstplaatjes: lage huisjes met witte daken, zwarte figuurtjes, die door de sneeuw strompelden, en mis schien nog het allermeest een ouderwetse huiskamer met zorgvuldig gesloten, zware gordijnen, een gezellig snorrende haard, met op het treefje een grote ketel chocolademelk; en in den diepen stoel pet lieve, moeë gezicht van haar, die hem had opgevoed. Maar tegen half twaalf werd de suizende nacht ver vuld van een nieuw geluid: honderden blote voeten kletsten zacht over het asfalt, gedempte stemmen murmejden en in het duister zag je de koplichten van de langs glijdende auto's. Want zelfs van de afge- legenste ondernemingen kwamen voor deze gebeurtenis de employé's van hoog tot laag naar de stad gereden. Wie zich heel het jaar door den groten afstand gedis penseerd ziet, had dien enen nacht toch laten voor rijden en was vele tientallen kilometers, tussen schimmig verlichte bomen door gereden om eindelijk op het plein van de kleine missiekerk in het uitge breide wagenpark zjjn plaats te komen innemen. Het zou geen Kerstmis zjjn, als je niet, vreemd wakker en blij, het Kindje was komen wiegen bij kaarslicht en bloemen. Een stalletje en een kribbe waren er eigenlijk niet. En dat was jammer, want wat zou het bruine grut zich daaromheen verdrongen hebben en hoe zou het kaars licht in hun glanzende ogen hebben geschenen. Hoeveel nader zouden de kinderlijke inlanders zich tot den Schepper van hemel en aarde hebben gevoeld, als ze Hem als een pasgeborene in het stro hadden zien liggen.. Liefde voor het klein?, afhankelijke kind is immers een van hun aantrekkelijkste eigenschappen. Maar behalve dat stalletje gaf de kleine kerk alles wat men er van verwachten kon: stralend licht, over vloed van bloemen, priesters in blanke feestgewaden en rijen mensen met verwachtende gezichten. Het was er warm; de muskieten zoemden melancholiek en als je er eenmaal taee begonnen was, kon je wel elke twee minuten je gezicht afvegen. Maar je las de heerlijke Kerstliturgie: „Apparuit gratia Dei Salvatoris nostri omnibus hominibus", en je besefte, dat warmte of kon, bruin of blank, voor het ogenblik niet het minste belang hadden; de genade van God, onzen Zaligmaker, was aan alle mensen verschenen; dezen nacht was voor ons allen het heil opgegaan. Het was telkens weer een ontroerend moment, als de oude Capucijnerpater met zjjn langen, gelen baard zich tot de gelovigen keerde, de heilige Hostie geheven, en als heel de mensenmenigte zich dan in beweging zette en naar de communiebank schuifelde. Het pro bleem „blank en bruin" was toen, (ik spreek over ruim twintig jaar geleden), veel minder acuut dan het nu is, maar ook wij dokterden er toch al aan en beijverden ons onzen bruinen broeder ook werkelijk broederlijk tegemoet te treden. Maar nergens hebben we de oplossing zo eenvoudig en natuurlijk, zo ruim en eerlijk gemeend gezien, als in die kleine missiekerk. Hier knielde de hoofdadministrateur van 4® grote rubbermaatschapptj, die als sen koning over a(jn gebied heerste, naast den armen, bekeerden Kling met zijn vettig haarknoedeltje. Hier ontving het oude, Chinese vrouwtje, dat, op haar weg naar de kerk, tegelijk een paar rijpe klappers uit den pastorietuin meenam, het heilig Sacrament vóór den Iersen tabaksmagnaat.; hier werd één gelukkig ogenblik ten volle bewaarheid: ..Laudate Dominum omnes genteg, Laudate Eum omnes populi." Op het kerkplein, onder een gewemel van sterren, zoals zelfs de helderste vriesnacht niet oplevert, kon je nauwelijks de gezichten der mensen onderscheiden, maar je drukte handen van bekenden en onbekenden en wenste iedereen op goed geluk „een zalige Kerst mis". Er bestond trouwens op dat moment geen schep sel ter wereld, tegen wien je dezen wens niet van ganser harte meende. Pan ging je naar huis, naar het vliegenkastje, waar je ledikant stond. Geen lekker warme dekens om over je heen te trekken, geen kruik, zoals thuis; je voelde weer het heipiweh; je was weer in een vreemd land, waar je jeugd geen wortels in had geslagen en dat je daardoor nooit helemaal vertrouwd werd. Het was weer „geen echte Kerstmis", met die weke zoelte en den roep van een tjitja in de binnengalertj. Al zou je dien middag aan tafel een kalkoen eten, die in een gesoldeerd blik helemaal uit Holland was komen varen; al zou de plumpudding brandend worden binnen gebracht en de gramofoon „Stille Nacht" spelen, tot de kaarsvlammen trilden voor je omfloerste ogen, dat maakte het toch nog niet de echte Kerstmis. Die sfeer te scheppen, dat geluk en die dankbaar heid op te wekken, ook als de omstandigheden met meewerkten, vermocht alleen de Kerk, de Una sgncta, die zich in een heet, overvol missiekerkje even onover winnelijk manifesteerde, als ln de Kathedraal van Chartres of in de St. Pieter. En dit te hebben mogen ervaren en doorvoelen tenslotte alle heimweh ter wereld waard. DE GEBOORTE. Gsertgen tot St. J»0,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1947 | | pagina 4