De Toekomst van BETHLEHEM
KERSTMIS IN INDIE
D
Rond de kribbe van Jesns
en de graftombe van Rachel
rEEN KERSTVERTELLING^
WOENSDAG 24 DECEMBER Ï94?
W. VAN DE RIET
ANNIE SALOMONS
door
JOOST VAN MEERLANT
.J
door
V ,V
-. E
r
•v:-^> Vvi
EEN periode in de geschiedenis van Bethlehem staat
op het punt, om afgesloten te worden, de periode
van het Engels mandaat; zij begon op 't einde van
den eersten wereldoorlog, toen Engeland met 't bestuur
van het H. Land de taak op zich nam, om in dit land
een Nationaal Tehuis voor het Joodse volk te stichten;
deze periode eindigt nu met de verdeling van Palestina
tussen Joden en Arabieren, terwijl de streek van
Jerusalem met Bethlehem voorlopig een neutrale
enclave wordt onder internationale regeling en bestuur.
Voor Bethlehem is de afgelopen periode een tijd
geweest van voorspoed en vrede. Overigens is het toch
merkwaardig, hoe weinig beroering volksverhuizingen,
oorlogen, kruistochten en omwentelingen in dit stille
bergstadje van Juda veroorzaakt hebben. Zelfs bij de
verwoestende invallen der Perzen in 616 en de invasie
va« de Arabische Islam in 638 bleef Bethlehem met de
toen reeds eeuwen oude basiliek van Christus' geboorte
vrijwel gespaard.
De barbaarse inkomste van de Turken in 1074 ging
«iet schermutselingen en oorlogsschade gepaard, maar
bracht voor de christen inwoners niet die ellende,
welke de christenen elders hadden te verduren. Ook
de bevrijding door het leger der kruisvaarders in 1099
verliep zonder slag of stoot, terwijl het naburige
Jerusalem aan apocalyptische plagen ten prooi viel.
Zo is het Bethlehem ook verder in de geschiedenis
voorspoedig vergaan. Daardoor is Bethlehem historisch
en monumentaal een plaats van de eerste grootte
gebleven. De inwoners hebben taal en zeden van de
Arabische overheersers overgenomen, maar hun chris-
teljjk geloof hebben zfl bewaard.
De periode van het Engels mandaat is voor Palestina
het tijdperk geweest van het Zionisme: de pacifieke
joodse penetratie drong in alle delen van het H. Land
door. Doch Bethlehem bleef van joodse smetten vrij:
geen enkel modem huizenblok van joodse kolonisten
ontsiert de met het groen der olijfgaarden gesierde
berghellingen van het oeroude stadje, dat aan zijn
Kuidooateljjke grens het heiligdom van Christus' ge-
loorte als zijn kostbare schat verbergt tussen sombere
kloostergebouwen, die als woekerplanten de half ver
duurde muren van Geboorte-basiliek, ln de dagen van
keizer Constantijn gebouwd, omklemmen. En het hart
Ven die basiliek is de crypte, weleer een bergspelonk,
het heilige der heiligen, waar in het linker gedeelte,
juist in de as van het ganse bouwwerk, de zilveren
ster schittert met de inscriptie; Hier werd Jesus
Christus geboren uit de maagd Maria.
Bethlehem is antiek, arabisch en gelukkig ook
christelijk gebleven. Maar het zal in de toekomst het
lot van Jerusalem delen. En tegen de muren van het
antieke Jerusalem is een moderne, joodse stad ge
bouwd, die het oude Jerusalem reeds overvleugelt.
Wat zal er van Bethlehem geworden? Tot nu toe had
het geen reden van bestaan dan als plaats van het
eeuwige Kerstmis, onvergankelijk getuige van de ge
boorte van den Verlosser der wereld.
De Engelsen hebben een fijnen smaak en tact ge
toond voor de glorie van Bethlehem; zjj hebben de
rijst, die hangt over het stedeke van Juda niet ver
stoord; hun oudheidkundige dienst onder leiding van
Richmond en Harvey heeft met zorg gewaakt over
■het ruim 16 eeuwen oude monument: de basiliek met
crypte van Christus" geboorte; de voorzichtige, gron
dige exploraties aan het bouwwerk uitgevoerd, hebben
alle oude raadselen daarvan ontsluierd; wjj weten nu,
hoe reeds de byzantijnse bouwmeesters het natuurlijk
gewelf der geboorte-grot hebben weggekapt en een
kostbaar ciborium daar boven geplaatst, hoe dan
later, nog in het byzantijnse tijdperk de grot en het
priesterkoor der basiliek uit liturgische motieven in
den staat zjjn gebracht, waarin wij ze nu aantreffen.
Voor het hoog verantwoordelijkheidsgevoel van het
Engelse mandaat zal het nageslacht dankbaar blijven.
Hersteld is er in de afgelopen periode weinig aan de
Geboorte-basiliek; het bleef een vermolmd, afgebrok
keld bouwwerk.
De vraag is echter: hoe kan men hier iets hersteilen
zonder het jammerlijk te schenden, want alles er aan
is antiek, steen voor steen. Tot het gebied van
Bethlehem behoort nog de heilige plaats van het her-
dersveld, van het „Gloria in excelsis"; zelfs de puinen
van oud-ehristeljjke monumenten zijn hier bijna geheel
vergaan, maar als heilige plaats is ook dit „Herders-
veld in de afgelopen periode ongeschonden gebleven.
In het tijdperk, dat nu aanvangt, zal Bethlehem,
zoals dikwijls in vroeger eeuwen, de lotgevallen van
Jerusalem delen. En Jerusalem wordt in feite een
joodse stad. Waarom dat nog te verbloemen? Wel
vftlt Jerusalem buiten de joodse evenals buiten de
argbische kantons, maar het is reeds een overwegend
joodse stad en daarom kan geen tijdelijk internationaal
bestuur hier een joods bewind keren; en Bethlehem
de«U het lot van Jerusalem.
Het joodse volk, terug uit de verstrooiing, zal als
gesloten gemeenschap weer staan voor de kribbe van
Bethlehem evenals voor het kruis vari Golgotha. Hiei
dringt zich de voorzegging op: „Jerusalem zal door
de heidenen worden vertreden tot de tijden der heide
nen vol zijn" (Lc. 21.24). Thans zijn de Joden totaal
vreemd in Bethlehem. Niets is er van hen, dan de
giraf tombe van Rachel,
Het boek Genesis verhaalt (Gen. 35), dat Rachel,
de vrouw van den aartsvader Jacob, stierf na de ge
boorte van haar zoon Benjamin, op weg naar Ephrata,
dat is Bethlehem. Van overoude tijden wordt haar
graftombe ten noorden van Bethlehem aangewezen-
Vroeger had het grafmonument den vorm van een
pyramide, sedert 1660 lijkt het met zijn koepel op een
oueli van de moslims. In 1841 heeft de rijke Israëliet
Montefiore den sleutel van het graf van Rachel gekocht,
en de moslims tevreden gesteld door er als voorpor
taal een kleine moskee aan te verbinden.
Rachel geldt voor de Joden als de stammoeder vaij
bet volk Israël. Op bepaalde dagen van het jaar pel
grimeren Joden uit Jerusalem naar de graftombe, om
er hun liturgische klaagliederen in treurmelodie en
trenrrhythme van den Klaagmuur van den tempel uit te
voeren. Maar die treurceremonie rond het graf van
Rachel, Israels stammoeder betreft niet de persoon
van Rachel zelf, doch sedert Jeremias bij het weg
voeren van de Joden als ballingen naar Babylon in 587
v. Chr. het zinnebeeldig voorstelde, dat Rachel, de
moeder des volks, opstond uit haar graf, om luide de
wegvoering der ballingen, haar nakroost, te bewenen
en te bejammeren, is het graf van Rachel te Bethle
hem de plaats, waar de Israëlieten, de ballingschap
en verstrooiing en de nationale ellende van Israël
gaan betreuren. Maar nu is er het einde van die sym
bolische treurvergaderingen.
Het graf van Rachel heeft zijn symbolische beteke
nis voor de Joden in Palestina verloren, want het
verstrooide volk is weer teruggekeerd in het Beloofde
Land. Nu klinkt daarvoor in de plaats het lied van
den Psalmist: „Toen de Heer Sion uit de ballingschap
terug voerdeWas het ons als een droom... Toen
werd onze mond met lachen gevuld... Onze tong met
gejubel...... Toen zei men onder de volken... De Heer
heeft hun grote dingen gedaan... Ja, grote dingen heeft
de Heer gedaan... En daarom zijn we verheugd."
Ps. 126.
De gedachte, dat Jerusalem met Bethlehem Weer
aan Israël gaan behoren, kan angst en vrees verwek
ken voor het schenden van het gewijd karakter van
een heilige plaats als Bethlehem. Zal Bethlehem chris
telijk blijven, zoals het thans nog is? Zullen de Joden
geen tyrannieke maatregelen gaan nemen tegen de
verering der H. Plaatsen? Zal de Geboortekerk met
de Geboortegrot aldaar geen doom worden tn het oog
der Joden? Zonder gevaren is de toekomst van
Bethlehem niet.
Maar men kan en mag de politieke en nationale
ontwikkeling, die zich in Palestina thans voltrekt, ook
van breder standpunt bezien. Israël als volk staat
voor Bethlehem gelijk het ook zich weer gesteld ziet
voor Golgotha. Zeker zijn houding tegenover Christus
heeft het eenmaal bepaald op de meest dramatische
wijze. Maar feitelijk staat de joodse generatie van
heden weer voor de mogelijkheid en in zekeren zin
voor de taak om hare houding te bepalen tegenover
het Kerstgeheim, dat in de Geboortegrot van de
antieke basiliek te Bethlehem belichaamd is.
Want daarin ligt de enige en eeuwige betekenis van
Bethlehem, zoals de Joden het bij hun profeet Micheas
lezen: „En gij Bethlehem Ephrata, al zijt ge klein
onder de steden van Juda, uit u zal toch voortkomen
Die-heerschappij-voert-in-Israël, wiens herkomst is
van het verre verleden, van eeuwige tijden her" (Mich.
5) Israël staat nu weer zo dicht bij Bethlehem, dat
het moet vernemen de tijding van 'den engel in den
Kerstnacht: „Ik verkondig u een grote vreugde, die
voor heel het volk geldt: heden is u de Verlosser ge
boren in de stad van David''.
In Bethlehem hangt het „Gloria ln excelsis" in de
iucht, zoals op Golgotha de bede van Jesus: „Vader,
vergeef het hun, want zjj weten niet wat zij doen".
En dan wordt wellicht de profetische visie van den
apostel Paulus actueel: „Broeders, ik wil u niet on
kundig laten van dit geheim: een deel van Israël is
verhard, totdat de massa der volkeren is binnenge
treden; en dan zal Israël als geheel aan de Verlossing
deel krijgen." (Rom. 11-25-26).
door
Misschien lijkt de sfeer in Indië felteltJk méér op die
van den eersten, gelagenden Kerstnacht in Bethlehem,
dan de kou van onzen Noordelijken 25sten December.
Ik weet het niet. Als Vinxly in „We vlogen naar Indië''
beschrijft, hoe ze eens, door een defect aan de benzine
leiding tot dalen gedwongen, in Bethlehem den heiligen
nacht doorbrachten, en daar de Kerstklokken hoorden
luiden, dan zegt hij: „Zo zal de dichter nimmer ver
geten, hoe hfl, gezeten op den grond tegen het wiel van
den Fokker, dien Kerstnacht de sterren heeft zien
rijzen en weer dalen over de heuvelen rondom Bethle
hem. Hoe er ln zijn hart een diepe, diepe stilte geboren
werd; een ontroering, zó klaar, dat hij er eerst yee)
later in weinige, zeer zuivere en toch zo hopeloos
ontoereikende verzen iets van heeft kunnen uitzeggen.
Want de hemel was tot aan den horizon doorgloeid van
fonkelende sterren, en de nacht zo vol van eeuwigheid
en pure vreugde, dat wel heel lang hem ieder woord
ontbroken heeft om te getuigen, hoe de stilte dien
nacht zelve een stem kreeg, die hem het oude
evangelieverhaal vertelde."
„Slechts kwamen éénmaal, kort na middernacht,
naar het vreemde silhouet van den rustenden Fokker
een paar haveloze herders aangelopen, die aarzelend,
op een afstand, een korten tjjd bleven zien naar den
groten, gesfranden vogel. Zij mompelden verbaasde
woorden dan zag de dichter hen weer terugwijken
over den donkeren heuvel om verder de nachtwacht te
blijven houden bij hun kudden, waarvan soms, zwak,
gerucht van ossen en ezelen hoorbaar was. Dan was
hij weer alleen met de sterren en wist den vrede niet
te peilen die over de aarde en In zijn hart was
gedaald."
Nu zal bij ons in het Noorden zelfs geen dichter, die
alle schoonheid van den nacht wil indrinken, het in zijn
hoofd halen buiten op den grond gezeten „de sterren
te zien rijzen en dalen." We mogen dus aannemen, dat
het er in December tenminste tamelijk zacht Is en dat
Maria en Jozef, bij hun toch al zeer moeilijken tocht,
niet van de kou hebben te Jijden gehad.
Maar die redenering troost de Europeanen in Indië
niet Als er één feest niet met redenerend verstand,
maar met hart en intuïtie wordt beleefd, dan is het de
gedachtenis van Hem, Die 't al regeert en Die toch als
klein en hulpeloos kind ii) de Kribbe wil liggen. We
hebben nu eenmaal van onze jeugd af gezongen:
„Hij beeft van kou
En schreeuwt van rou.
De hagel en wind
Bestormen het Kind."
En dat andere ontroerende liedje:
„Nu maakt hij vuur, dan raapt hij hout.
Want in den winter is het kout-
En Jozef, die was heel verblijt,
Omdat het Kind niet meer en schreit."
/j\
rote
E oorlog had Drika wel bijzonder zwaar gesla
gen. Tijdens een plotseling losbrekend granaat-
vuur werd haaj man, Grard, bij het ploegen
dodelijk getroffen en nauwelijks was de uithoek van
de Peel, waar Drika's boerderij, „De Knollebijter", de
horizon onderbreekt, door vredebrengende soldaten
bezet of via het Rode Kruis kreeg zij het bericht, dat
haar enige zoon Bert bjj een bombardement in Duits
land was gesneuveld.
De verwachtingen, die zij, vopral na het plotseling
heengaan van Grard, van haar jonge, sterke zoon
gekoesterd had, bleven dan ook een drieste leegte. Dit
erlies drukte Drika zozeer, dat haar kleine maar eer
tijds toch zo vruchtbare boerderij geheel verschraal
de. Grard's ploeg stond op het veld daar, waar de
Doch naarmate de zomer het warme Peel-landsehap
verliet en de rauwe herfststormen over het zadelend
dak van de Knollebijter joegen, die dan met het diep
weggezakt achterhuis op een ondergaand schip geleek,
scheen de moedeloosheid Drika weer -a i te grijpen.
granaat ipsloeg, te roesten; tussen de wintertarwe, die
behulpzame handen in de voren hadden gelegd, klom
het onkruid tierig omhoog en de voorraad voor het
tyuisvee werd met de dag zorgwekkender.
De trouwlustige jonkheid onder het boerenvolk had
menigmaal een wandeling naar „De Knollebijter" ge
maakt en plannen besproken, die alle hetzelfde eind
doel hadden: intrquwen en Drika's boerderij er weer
bovenop helpen. Maar Drika wilde geen aanbod. Zij
zou zelf de boer en de boerin uitkiezen, die de plaats
van Grard en Bert konden innemen.
En zo was in de late wintermaanden de keuze ge
vallen op Grada en Dries. Grada, een vrolijk, jong en
toch verstandig deurske, die het goed met haar Dries
meende en die in vroeger jaren bij Drika het boeren
werk had geleerd. Dries, een ruige, solide boerenzoon,
die de voren als geen ander kon trekken. Het kleine
huis was in tweeën gesplitst. Het jonge paar kreeg de
bijkeuken en de opkamer, terwijl Drika genoegen qarp
met de keuken en een kleine slaapkamer.
Het leven op de Knollebijter was teruggekeerd.
Waar enige weken geleden slechts het angstige ge
schuifel van Drika's klompen hoorbaar was, schalde
nu de gulle lach van Grada en in plaats van het
schamel etensrestje, dat dagelijks opgewarmd werd,
stond nu een ferme pot potagie op het hete kachelvuur
te sudderen voor de jonge mensen, die straks hongerig
en koud van het veld terug zouden komen. De boer
derij draaide langzamerhand weer op volle toeren en
het volk in het dorp kreeg weer schik in het nijver
gedoe op „De Knollebijter" Er liepen weer buurters
langs en beh3lve door het loeien van de koeien werd
menige trillende zomeravond verstoord door een
stevige rikpartij.
Drika scheen geheel tp berusten in haar lot. Het
boerderij-leven had weer volledig beslag op haar ge
legd. Evenals vroeger verzorgde zij ook nu weer het
huisvee. Zij molk de koeien, draaide het voer voor de
varkens erdoor en eieren uithalen uit de ritselende
hennenkooi was een dagelijks weerkerende vreugde.
En 's avonds als de laat ondergaande zon paarse
schitteringen op de proper gepoetste melkbussen to
verde, die keurig op een rijtje in de lage dakgool
stonden uit te druipen, bad Drika op de bank voor de
pnderdeur stillekens haar paternoster. De koelte, die
le heldere nacht aankondigde joeg haar vanzelf hei
huis in en zij sliep dan als de Drika van vroeger, toen
Grard op dit uur de keuken sloot en Bert de bloemen-
tuintje* rond het voorhuis begoot
Grada moest haar soms wel drie- of viermaal roepen,
wanneer ze in de stal haar „kuuskes" aan het vertellen
was over Grard en Bert De goedige dieren knipten
dan niet de grove, luie oogleden alsof zij het gespro
kene woord voor woord verstonden.
De gezellige kout rond de blankgeschuurde tafel,
waarop de nieuw geoogste peulvruchten gelezen en
gedopt moesten worden, was verdwenen, slechts het
stomme zoeven van de hete kachel was het enige ge
luid, dat zich hij het peulengeritsel mengde. Bij het
grote leed, dat nu weer na een jaar in Drika herboren
scheen, zwegen de jonge boer en zijn vrouw. Grada
vergat het leed van de boerin, wanneer zij het zachte
wiegekleed in plooitjes legde voor haar kindje, dat
komen ging en zij wist dikwijls niet of de grote
stille tranen, die in Drika's wollen handwerkje ver
smolten, om de verstorvenen of om het geluk van de
kleipe boreling vielen.
Het najaar verstreek en met de winter maakte de
■Knollebijter" zich op om het feest van Kerstmis te
gaan vieren.
Drika was wat rustiger geworden. Ondanks hevig
•rotest van Grada en Dries had zij het er dpergedre-
ven, dat ieder in eigen domein het Kerstfeest zou
vieren. De dag voor Kerstmis heerste er dan ook een
nijvere rivaliteit in het versieren en het plaatsen van
de kribbe. Drika leefde in gedachten geheel bij Grard
en Bert. Voor Grard had zij weer een grote krenten
mik laten bakken en het was of Bert elk ogenblik
in de malse cake zou bijten, die daar voor hem op
het helder witte papier was weggezet.
Zij zette de stal in de keuken op de melkkoeier
mals Bert gedaan zou hebben en toen Dries en Grada
sens poolshoogte kwamen nemen, geleek Drika's
warme keuken een stemmig decor, waarvoor zich
traks een vrome scène zou gaan afspelen
Tegen middernacht togen zij gedrieën, met schop en
oezem gewapend naar buiten om het pad naar de
kerkweg sneeuwvrij te maken. Er was de laatste
dagen een dik pak sneeuw gevallen en in het blauwe
schijnsel van de maan was de Knollebijter één enorme
sneeuwmassa, die slechts hier en daar de contouren
van het uitstekend houtwerk zichtbaar liet. Toen de
laatste reep sneeuw was verwijderd, verstomde te
vens het jolige gepraat, dat ip de aanvang over de
koude nacht werd weggedragen en zochten zij de stee
op. Drika voor de kleine kribbe geknield ontstak een
kaars en stortte eerst nog een lang en hartstochtelijk
gebed voor haar Grard en Bert.
Zo beidde op het middernachtelijk uur onder een
hemel van rijk twinkelende sterren, als in Gods eigen
tuin, de „Knollebijter" de komst van het Goddelijk
Kerstkind.
Op dit uur maakt zich uit de schaduw van de dorps
kerk de lange, slanke gestalte van een jongeman los.
Wanneer de maan zijn zwakke schijnsel uit de duizen
den sneeuwkristallen fel tegen de nachtelijke wande
laar laat opspringen, aanschouwt hij een uitgeput,
haveloos mens. die hoewel aarzelend in zijn gang toch
zeker is van de richting, die hij inslaat, hetgeen blijkt
uit de nauwgezetheid, waarmede hij de talloze paden
en dorpswegen doorkruist. Zijn kleren hangen hem
als flarden langs het lijf en hij struikelt over de ge
ringste oneffenheid op het besneeuwde pad.
Aan de zoom van het dorp verlaat hij de weg en
tracht zich een weg te banen door het zwaar be
sneeuwde land.
Zo nu en dan staakt hij zijn vreemde wandeling,
wanneer een verraderlijke greppel zijn uitgeputte
lichaam bijkans verzwelgt.
Moeizaam richt hij zich dan weer op en kijkt in het
rond als om de verstrooide boerderijen te tellen, die
als zwarte vegen tegen de sneeuw liggen gedrukt.
Nergens is er leven.
De vrieskoude wind doet hem weer verder strom
pelen, zoals hij dagen achtereen van dorp tot dorp ge
strompeld heeft,- langzaam maar zeker, totdat hij dit
land, deze besneeuwde weiden onder zijn voeten kreeg.
Hij zoekt naar die kleine boerderij met dat schuin
weggezakte dak.
En plotseling ziet hij het voor zich; geen vijftig
meter verder is het uit de bedrieglijke sneeuwmassa
opgedoken. Hij wil eroP a* stormen, maar zijn benen
weigeren zelfs de geringste dienst. Dan alsof de her
kenning hem te machtig wordt, aarzelt hij. Behoed
zaam loopt hij op het kleine raam af, waardoor een
flauw licht naar buiten dringt Op de knieën voor de
kribbe bidt Drika haar paternoster. De jongeman is
zijn ontroering niet langer meer meester. De achter
hem liggende dagen hebben hem te zeer afgemat, hij
houdt het niet langer. De hand, die zich om de dak
goot geklemd heeft, laat los en met een korte, doffe
plof valt het lichaam in de sneeuw.
Wanneer Drika bekomen is van de schrik, snelt zij
naar het raam en op de angstkreet, welke zij slaakt,
bij het zien van het schijnbaar levenloze lichaam, ver
schijnen ook Dries en Grada. Met de stallamp gaat
Dries op onderzoek uit, aarzelend gevolgd door Drika
en Grada. Maar nauwelijks heeft cje vaal-gele licht
streep het gelaat van de jongeman geslagen of een
snerpende gil van Drika snijdt door de ijle vriesnacht:
Bert
De sterke armen van Dries leggen de jongeman op
de in der haast opgeworpen bedstede in de keukep.
Wanneer warme kruiken de eerste rillingen in het
verkleumde lichaam te voorschijn roepen, laat Drika
voor het eerst haar gelukkige tranen de vrije loop.
Na enige tijd opent Bert zwakjes de ogen en hij
stamelt alleen maar: moeder! Een vage herkenning
komt in zijn ogen als zijn blik op Grada blijft rusten,
maar vragend kijkt hij zijn moeder aan als hij Dries
ontwaart.
Dat is Dries, m'n jongen, de man van Grada die
nier inwoont.
Hij sluit zijn ogen weer en hij begrijpt het.
En wanneer hij andermaal de ogen opent wordt zijn
aandacht getrokken door de Kerststal op de melkkoe-
er. Met rustige belangstelling beschouwt bij da Kerst
groep enige ogenblikken en dan, het hoofd naar zijn
moeder wendend glimlacht hij: „Moeder, als u die
kameel eens aan de andere kant zette?"
We zjjn huiverend en luid stampend naar de Nacht
mis getrokken; we hebben in de kerk met open mond
zitten ademen, om dien adem als een sliertje rook door
de koude lucht te zien trekken en daarom horen
Kerstmis en kou voor ons gevoel onverbreekltjk bij
elkaar.
Iedere Hollander was dan ook een beetje melancho
liek en voelde zich heimweh-achtig en tekort gedaan,
als hij op Kerstavond, na het vroege avondeten, met
een boek in de achtergalerij zat, en over dat boek neen
den gonzenden, zwirrejjden tropennacht ln staarde.
Want dan zag hij in zijn verbeelding een Holland als op
Kerstplaatjes: lage huisjes met witte daken, zwarte
figuurtjes, die door de sneeuw strompelden, en mis
schien nog het allermeest een ouderwetse huiskamer
met zorgvuldig gesloten, zware gordijnen, een gezellig
snorrende haard, met op het treefje een grote ketel
chocolademelk; en in den diepen stoel pet lieve, moeë
gezicht van haar, die hem had opgevoed.
Maar tegen half twaalf werd de suizende nacht ver
vuld van een nieuw geluid: honderden blote voeten
kletsten zacht over het asfalt, gedempte stemmen
murmejden en in het duister zag je de koplichten van
de langs glijdende auto's. Want zelfs van de afge-
legenste ondernemingen kwamen voor deze gebeurtenis
de employé's van hoog tot laag naar de stad gereden.
Wie zich heel het jaar door den groten afstand gedis
penseerd ziet, had dien enen nacht toch laten voor
rijden en was vele tientallen kilometers, tussen
schimmig verlichte bomen door gereden om eindelijk
op het plein van de kleine missiekerk in het uitge
breide wagenpark zjjn plaats te komen innemen. Het
zou geen Kerstmis zjjn, als je niet, vreemd wakker en
blij, het Kindje was komen wiegen bij kaarslicht en
bloemen.
Een stalletje en een kribbe waren er eigenlijk niet.
En dat was jammer, want wat zou het bruine grut zich
daaromheen verdrongen hebben en hoe zou het kaars
licht in hun glanzende ogen hebben geschenen. Hoeveel
nader zouden de kinderlijke inlanders zich tot den
Schepper van hemel en aarde hebben gevoeld, als ze
Hem als een pasgeborene in het stro hadden zien
liggen.. Liefde voor het klein?, afhankelijke kind is
immers een van hun aantrekkelijkste eigenschappen.
Maar behalve dat stalletje gaf de kleine kerk alles
wat men er van verwachten kon: stralend licht, over
vloed van bloemen, priesters in blanke feestgewaden en
rijen mensen met verwachtende gezichten. Het was er
warm; de muskieten zoemden melancholiek en als je
er eenmaal taee begonnen was, kon je wel elke twee
minuten je gezicht afvegen. Maar je las de heerlijke
Kerstliturgie: „Apparuit gratia Dei Salvatoris nostri
omnibus hominibus", en je besefte, dat warmte of kon,
bruin of blank, voor het ogenblik niet het minste
belang hadden; de genade van God, onzen Zaligmaker,
was aan alle mensen verschenen; dezen nacht was voor
ons allen het heil opgegaan.
Het was telkens weer een ontroerend moment, als
de oude Capucijnerpater met zjjn langen, gelen baard
zich tot de gelovigen keerde, de heilige Hostie geheven,
en als heel de mensenmenigte zich dan in beweging
zette en naar de communiebank schuifelde. Het pro
bleem „blank en bruin" was toen, (ik spreek over
ruim twintig jaar geleden), veel minder acuut dan het
nu is, maar ook wij dokterden er toch al aan en
beijverden ons onzen bruinen broeder ook werkelijk
broederlijk tegemoet te treden. Maar nergens hebben
we de oplossing zo eenvoudig en natuurlijk, zo ruim en
eerlijk gemeend gezien, als in die kleine missiekerk.
Hier knielde de hoofdadministrateur van 4® grote
rubbermaatschapptj, die als sen koning over a(jn gebied
heerste, naast den armen, bekeerden Kling met zijn
vettig haarknoedeltje. Hier ontving het oude, Chinese
vrouwtje, dat, op haar weg naar de kerk, tegelijk een
paar rijpe klappers uit den pastorietuin meenam, het
heilig Sacrament vóór den Iersen tabaksmagnaat.; hier
werd één gelukkig ogenblik ten volle bewaarheid:
..Laudate Dominum omnes genteg,
Laudate Eum omnes populi."
Op het kerkplein, onder een gewemel van sterren,
zoals zelfs de helderste vriesnacht niet oplevert, kon
je nauwelijks de gezichten der mensen onderscheiden,
maar je drukte handen van bekenden en onbekenden
en wenste iedereen op goed geluk „een zalige Kerst
mis". Er bestond trouwens op dat moment geen schep
sel ter wereld, tegen wien je dezen wens niet van ganser
harte meende.
Pan ging je naar huis, naar het vliegenkastje, waar
je ledikant stond. Geen lekker warme dekens om over
je heen te trekken, geen kruik, zoals thuis; je voelde
weer het heipiweh; je was weer in een vreemd land,
waar je jeugd geen wortels in had geslagen en dat je
daardoor nooit helemaal vertrouwd werd. Het was
weer „geen echte Kerstmis", met die weke zoelte en
den roep van een tjitja in de binnengalertj. Al zou je
dien middag aan tafel een kalkoen eten, die in een
gesoldeerd blik helemaal uit Holland was komen varen;
al zou de plumpudding brandend worden binnen
gebracht en de gramofoon „Stille Nacht" spelen, tot
de kaarsvlammen trilden voor je omfloerste ogen,
dat maakte het toch nog niet de echte Kerstmis.
Die sfeer te scheppen, dat geluk en die dankbaar
heid op te wekken, ook als de omstandigheden met
meewerkten, vermocht alleen de Kerk, de Una sgncta,
die zich in een heet, overvol missiekerkje even onover
winnelijk manifesteerde, als ln de Kathedraal van
Chartres of in de St. Pieter.
En dit te hebben mogen ervaren en doorvoelen
tenslotte alle heimweh ter wereld waard.
DE GEBOORTE.
Gsertgen tot St. J»0,