De verzoening ITl (Ig y y Vette Gans D: KERSTFEEST 1946 in een terneergeslagen land KerstreTbus 1947 r KERSTLIEDEREN of hoe de waard voor een verrassing zorgde t-t t ^00000^^^0^^^000000000^ De wond're nacht V.. WOENSDAG 24 DECEMBER 194f 5? 500000000000000000000000000000000000 ©ooooooooooooooooooooooooooooooooooo in Stille nacht, tropen nacht, Eenzaam staat een post op wacht. Hij staat in regen in wind en in weer, Ziet hij zijn Moeder zo lief en zo teer. 't Is net of zij hem nu toe lacht, Jij staat voor de vrede op wacht. Stille nacht, Heilige nacht, Vrede op aard waar de mens op wacht. Smekende mensen bidden voor de vrêe, Iedereen bidt in gedachte steeds mee. Niemand, die hen daar bij stoort, God heeft hun bede verhoord. Stille nacht, doden wacht, Witte kruisen in donkere nacht. Zij gaven hun leven toch ook voor de vrêe, Sen Moeder in Holland die in stilte leed. Ook zij heeft haar offer gebracht: Zoonlief in den vreemde, rust zacht. O.V. M. L. LAM 1 IP ii En hoe. het precies kwam, kon niemand van de echte volkskunst E pastoor keek monsterend over zijn kudde dier bare Christenen, die op Zondag-Gaudete de ruime dorpskerk bevolkte. Even kuchte hij, trok zijn zakdoek uit zijn toog, snoot duidelijk onnodig zijn neus, speelde met de kwasten van zijn stola en begon toen met enigszins onvaste stem, zijn ogen strak gericht G» het beeld van de H. Paulus aan de achter ste pilaar, een toespraakje, dat hem slechts moeilijk uit de mond wilde. Het zou van het jaar geen plech tige viering van het Kerstfeest worden. Natuurlijk mocht aan de voorschriften van de Liturgie niets tekort worden gedaan. Maar geen rijke versiering in de kerk, een gewone gezongen H. Mis, geen vreemde pater om biecht te horen, te assisteren en een feest preek af te steken. Neen, niets van dat alles; en nu het hoge woord er uit was, werd zijn stem krach tiger het Kerstfeest diende in vrede gevierd te worden en zolang er nog twee groepen in het dorp waren, die elkaar uit de weg gingen, kon er van de ware vrede in de parochie geen sprake zijn. Wanneer het geen Kerstmis was in de harten, kon O. L. Heer niet blijde zijn met een schitterend verlichte en prachtig versierde kerk. Het speet de herder heel erg tot deze maatregel over te moeten gaan maar zijn geweten verbood hem anders te handelen. De „dierbare gelovigen" keken natuurlijk niet weinig sip bij deze jobstijding. Hun Kerstviering ge noot een zekere vermaardheid in de wijde omtrek. Het jongenskoor stond goed bekend, het kerkgebouw leende zich bijzonder voor een fleurige versiering en de pastoor keek niet op een kleinigheid om een goede pater-predikant te bemachtigen. En dan geen vreemde pater om biecht te horen.... dat vonden ook meer deren verre van prettig. Velen hadden moeite om hun aandacht bij het voortgezette Misoffer te houden en menigeen moest bekennen, dat aan het met aandacht mishoren wel wat ontbroken had. Maar zij konden het niet helpen; die pastoor ook met zijn ongeluks tijding. .1 In de sacristie wachtte na de H. Mis de jonge vurige kapelaan zijn oude pastoor op en feliciteerde hem met zijn doorzetten. Dat plannetje was van hem uitgegaan maar de herder kennende, had hij tot het laatste ogenblik zijn hart vastgehouden, dat het be loofde preekje anders zou uitvallen. Doch in de oude ogen blonken tranen; het was wel hard zijn schaapjes zo te moeten afstraffen. Want het waren allemaal toch goede christenen en óver het geheel genomen voorbeeldige parochianen. Het is waar, die onderlinge twist was niet christelijk, maar niemand voelde zich schuldig. Wanneer zij dan ook in het Onze Vader het: „vergeef ons, gelijk wij vergeven" baden, meenden zij dat oprecht, want ieder was er vast vaii overtuigd, dat juist de andere van geen verzoening wilde weten. En zo bleef een gedeelte van de parochie in onderlinge onmin leven, hoe vaak er ook pogingen tot verzoening waren gedaan; die eer ste stapt, welke gezet moest worden, die deed 't hem. Zulks verdroot de kapelaan niet minder dan de pas toor en de geestelijken ondervonden daarvan veel hinder. Als van de ene groep een paar lieden zitting namen in „Katholiek Thuisfront", dan bedankten de door de kapelaan aangezochte candidaten van de andere partij. Men gaf wel voor de jongens in Indië maar voor bestuursfuncties hadden er steevast enigen geen tijd. Doch plotseling werd er wel tijd gevonden, als voor een ander comité de kapelaan bij de tweede ploeg kwam aanbellen maar het was kloppen aan do- vemansdeur, wanneer dan ook gegadigden van de eerste partij werden aangezocht. Op alles had die rivaliteit haar terugslag; bij het collectantencollege en op het zangkoor, zodat het jongenskoor vrijwel al leen de zangers-eer van 't dorp moest hoog houden. Daar diende een einde aan te komen! Die stille afkeer tussen twee groepen werkte funest in de pa rochie en na vele sermoenen, waarbij het tussen de voortvarende jeugd van de kapelaan en de bedacht zame ouderdom van de pastoor wel eens tot conflic ten kwam, had tenslotte het grijze hoofd zich gebo gen. Hij zou de hoofdrol spelen in de krijgslist. In het dorp heerste na de „verrassing" van de pas toor grote beroering, want koste, wat het kost, het Kerstfeest moest op de oude plechtige wijze gevierd. De kerkmeesters vooral, die vrijwel boven de partijen stonden, „namen" dat niet zonder meer. Des Maan dags stapten zij naar de pastorie en vroegen „pastoor" te spreken. Nu zijn pastoorsmeiden allen weten zulks uit ondervinding --- als regel schuchtere maag den, maar deze gedienstige was er een met haar onder de neus en op de tanden. Zij had tevens een wenk gehad van de kapelaan om niet te gemakkelijk even tuele bezoekers in verband met het Kerst-incident tot de „baas" toe te laten. „En wat komdet gij doen?", was het onbescheiden bescheid. „De pastoor spreken", klonk hét uit de mond van de meest krijgshaftige. „Hebt gij al gezegd; waarover dan wel?" was de volgende inderdaad wat onbehoorlijke vraag. De kerkmeesters vonden zo'n optreden toch te grijs en repliceerden kortweg: „Roep de pastoor", welk uitdagend antwoord een dusdanige stortvloed van woorden veroorzaakte, dat de pastoor op het alarm afkwam. „Ah die kerkmeesters, komt erin", klonk het vrien delijk. Natuurlijk werd over de keukenprinses een hartig woordje gezegd, maar de pastoor suste het geval door te vragen: „En wat hebben de heren op hun lever Even draaiden de hoofddeksels in beweeglijke han den, totdat het hoge woord er uitkwam: het ging over Kerstmis. „We hebben als kerkmeesters toch ook wel wat te vertellen", vroeg een van hen in een stoutmoedige maar toch wat brutale bui. Maar daar had de herder niet van terug; dergelijke inmenging van leken in geestelijke zaken was hem te gortig. „Kijk eens hier", klonk het met een ondeugende tinteling achter de brilleglazen, „volgens artikel zoveel van het Kerkelijk Wetboek heeft de pastoor alleen te beslissen in rebus spiritualibus. Daar moogt gij niet in komen". Daar stonden zij nu met htm mond vol tanden. Ja, die pastoor kon mooi praten; die hid letters gegeten en zij konden er toch niet de Codex juris canonici op naslaan. Zijn zeereerwaarde had echt pret in de beteuterde gezichten, doch daar kreeg hij plots een idee. Na een lange trek aan zijn" Goudse pijp zette hij aan zijn bezoekers uiteen, dat zij als notabelen verplicht wa ren te proberen om vrede te stichten. Dat was geen geringe opgave en toen de kerkmees ters weer op het grintpad voor de pastorie stonden, waren zij slechts matig ingenomen met de vererende opdracht. Was het wonder, dat in de „Vette Gans" een hartversterking werd geconsumeerd Nu is een dorpswaard als regel een goed informatie bureau maar tevens een soort amateur-detective. Het aanwezigen later precies navertellen doch na een uur kon de waard de pastoor opbellen en mededelen, dat allen broederlijk bijeen zaten en alles vergeten en ver geven was. De gehele parochie voelde het als een opluchting, toen de volgende ochtend bekend werd, dat de strijd bijl begraven lag, want allen hadden in de grond een hekel aan de twisten en de oorzaak kende men niet eens meer. De kapelaan kreeg meerdere briefjes, dat men thans tijd had gekregen om een bestuursfunctie te vervullen; anderen zouden het een eer vinden, col lectant te mogen worden en meerderen kwamen tot de ontdekking, dat zij over een behoorlijke stem be schikten om Gods lof te zingen op het koor. Kortom, er heerste een stemming als bij een mi niatuur-bevrijdingsfeest. Natuurlijk werd het een schoon Kerstfeest. De pa rochianen sleepten karrevrachten groen en bloemen aan, de offerbus „tot dekking van de onkosten bij het Kerstfeest" moest elke dag geledigd, de zangers repe teerden zesmaal in de week en de pastoor schreef om een van de beste predikanten als assistentie-pater. Toen de herder de plechtige H. Nachtmis opdroeg, was alles versierd, wat zich daarvoor maar op eniger lei wijze leende. Zelfs had de pastoor er over gedacht om ter verhoging van de algemene luister zijn gezicht te vergulden.... In Hongarije en in Zevenburgen voeren de kinderen gedurende de Kerstnacht een spel op „vóór een mooi versierde kribbe, die zij naar de kerk brengen en op 't altaar zetten". Ook buiten de kerk wordt dit aller- wege door kinderen vertoond, zelfs in de hoofdstad. De kribbe nemen zij van huis tot huis mee. Het stukje wordt vaak ingestudeerd door een vrouw (zie foto) die met de spelenden meetrekt. De Hongaar dr. Karoly Viski sluit zijn beschouwin gen over dit kribbespel met de woorden: „In de kribbe brandt een kaars, dat haar licht werpt op de vers ge vallen sneeuw der Hongaarse dorpenZie waar heen het eens zo aangrijpende mysteriespel is afge daald.... daarheen, vanwaar het uitging, van de kleine dorpen, de karig verlichte woningen van het arme volk, van eenvoudige herders en boeren...." En toch zijn deze eenvoudige herders en boeren in staat de mensen der stadscultuur in deze tijd iets te bieden wat deze nodig hebben, de geest van dit een voudige Kerstspel, de geest die ons de Kerstmis weer doet beleven in een echt christelijke geest, die onze Kerstcultuur in z'n gehéél moet doordringen en ge héél de Kerstdag en alles van die dag maken tot een blije, christelijke periode van geluk en broederschap met God en de evenmens. (HISTORISCH) Dureau maar tevens een soort amaieut-uetccnvc. net 1 P "1 duurde dan ook niet lang of de „voorschenker" van XS 110ïlclclStdl l lOI ClC het dorp wist alles van het pastorie-bezoek af. Hij c? 't Is nacht en langs n stille weg Ziet men twee mensen gaan Zij zijn heel eenzaam, lijden kou Schoon ze af en toe eens staan. 't Is nacht en nergens is er plaats 't Is hier en daar, gevraagd Maar nergens nergens zegt men ja Vond „men" het te gewaagd. Maria zegt tot Joseph Ik ben er toch zo moe" En Joseph Hij kijkt, in t rond Waar moeten zij naar toe. „Er is een stal, 'n beestenstal Hier heel dicht in de buurt Verbaasd zich Joseph, ,,'t Is te mal Terwijl Hij rondom tuurt. „Maar dat is toch geen heenkomen Verzucht zijn mond, in smart En als Hij naar Maria kijkt, Dan breekt Hem ook 't hart. „Maria" zegt hij „Zal ik nog" „Neen" zegt Maria „Gij" „Gij zocht reeds overal vergeefs Gij wilt dit slechts voor mij". Het gaat zoals het altijd gaat. Juist zoals God het wil En daarom hield St. Joseph ook Bij deze .statte" stil. Er was geen warmte, geen gerief. Alleen een etenstrog Geen smarten voor de Moeder Maagd. Maar God de Zoon kwam toch. Dit stond al jaren in 't program Dat ons verlossing bracht Vandaar dat Moeder Maagd En Kind, ja zelfs St. Joseph lacht. Ook zijn er Engelen in de buurt, Die zingen „het Gloria in Excelsis Deo", en daar tuurt Een oude herder naar. Die roept nu Jong en Oud bijeen, Loopt naar de stal; en hier Volgt niet alleen elk mensenkind Maar ook zelfs, ieder dier. Het wordt gezellig, warm en mooi Als in een Koningshuis, En niemand in zijn blijdschap denkt, Hier ligt de weg naar het Kruis. vulde nog eens de glazen en gaf pastoor groot gelijk, dat de kerkmeesters een verzoening tot stand moesten brengen. Er diende een christelijke geest te heersen, predikte de vos, die het al lang verdroot, dat door de ruzie sómmige gasten voortijdig vertrokken, als er anderen van de tegenpartij zijn herberg binnenkwa men. Dus werd krijgsraad gehouden. De kerkmeesters zouden zorgen, dat de kopstukken van elk der par tijen een bijeenkomst gingen houden in de „Vette Gans" en de rest konden zij aan de waard overlaten, verzekerde deze met een yeel betekenend knipoogje. Het lukte: beide partijen kwamen een lokaaltje be spreken en de herbergier arrangeerde het zo, dat de bijeenkomsten op dezelfde avond en hetzelfde uur zouden plaats vinden. De bewuste avond brak aan. Stuk voor stuk kwa men de deputaties de gelagkamer binnen en werden door de gastheer naar een lokaal geleid; telkens klonk Het is koud, bitter koud. De mensen op straat haasten zich naar huis. Zij rillen in hun armzalige, versleten winterkleding, die nog overgebleven is uit hun eens zo goed gevulde kleerkasten. O, ik zou ze U kunnen opsommen bij tientallen en hun houding en kleding, hun gelaatstrekken en expressies kunnen uittekenen. Kijkt U maar eens naar die vrouw met haar beide kindertjes, oorlogskinderen, 5 misschien 6 jaar oud, met bleke, ingevallen gezichtjes, nu blauw van de koude, in hun te korte, te oude manteltjes. Naar huis, naar huis wil een ieder, maar wat wacht hun daar? Een goed verwarmde gezellige huiskamer? Een stevig middagmaal? Helaas geen van beide, zij zijn al tevreden, wanneer zij zich rond de eenvoudige tafel kunnen scharen om een paar aardappelen, in de schil gekookt, met wat zout te kunnen verorberen. Kolen voor de kachel zijn er niet, misschien nog een paar stukken hout, moeizaam bijeengeschraapt, die de kamer net warm kunnen maken. Die moeten echter Ook in ons land kan men staaltjes aantreffen van echte, goede volkskunst. Zoals in de hierbij afgebeelde Kerstgroepontwor- hen gereed staat. Twee grote versierde kerstbomen' geven aan de zaal een speciaal karakter en één van de twee draait rond op een speeldoos, die kerstliederen speelt met fijne, helklinkende tonen, zoals alleen een speeldoos die heeft. Na een hartelijk woord van welkom wordt het eten opgediend en zij kunnen eten van heerlijk wittebrood en soep en vlees en groenten en pudding, zoveel zij maar willen. En er is nog meer, veel wat zij tot nu toe nooit hebben gezien of geproefd. Enkele uren later keren zij voldaan weer huiswaarts, terug naar de verzamelplaats, waar zij worden op gewacht door ouders, of broers en zusters, in hun kleine handjes dragen zij een grote zak, gevuld met chocolade en andere lekkernijen en zij vertellen honderduit over alles wat zij gezien en gegeten hebben. Ook de moeder is er weer om haar kinderen mee te nemen. Zij stamelt een paar woorden van dank tot de sergeant en verdwijnt zo vlug als haar moede benen haar dragen kunnen in de duisternis naar huis Als de kinderen in hun bedjes ligSen» denkt de moeder nog eens na over het heden en het verleden. Zij denkt weer terug aan de tijd, toen haar man en oudste zoon nog leefden, toen er nog een kerstboom in een goed verwarmde, gezellige huiskamer stond, toen er nog cadeautjes voor de kinderen waren, toen, toen. De oorlog kwam en haar man werd van haar zijde weggerukt, haar oudste zoon, een jongen nog, werd van haar zijde weggerukt en keerde niet weer terug, doodgebloed voor een waanzinnige. Morgenvroeg zou zij, zoals elk jaar weer naar de nachtmis gaan, om haar troost te zoeken m het geloof, want daarin alleen kan zij de kracht vinden om verder te leven en te strijden. Kerstmorgen, hoe feestelijk is de kerk versierd, hoe enerverend klinken de tonen van het orgel en het orkest door de stampvolle kerk bij het zingen van het Gloria. Steeds weer ondergaat zij diezelfde emoties stort? Werd zij zelf niet met de vinger nagewezen gedurende de Naziheerschappij, omdat zij trouw naar de kerk ging? Nauwelijks hoort zij de kerstboodschap, voorgelezen van de Aartsbisschop, de boodschap, die haar ver trouwen moet geven op de toekomst. Slechts vaag hoort zij de woorden: „Hoe graag zou ik U allen op dit Kerstfeest willen helpen, de hongerigen willen spijzen, de naakten willen kleden, de vluchtelingen naar hun woonsteden willen brengen, de moeders haar zoons en de vrouwen haar mannen willen teruggeven, maar helaas ik kan het niet. Wat U dit Kerstfeest geven kan, zijn, het Licht en de Troost, de Liefde en de Vrede van Christus. Licht en Troost, Liefde en Vrede, verwachten wij niet meer van de wereld. Zij kan niet geven wat zijzelf niet bezit en waarnaar zij zelf net zo hard verlangt als wij. Wij zijn ervan over tuigd, dat het onderhandelen der staatslieden eers dan tot het doel kan leiden, dat de volkeren eerst dan de weg tot elkaar en tot rechtvaardigheid, ook tegenover de overwonnenen vinden kunnen, indien de wereld vrede in de naam van Christus wordt opgebouwd". Zo sprak dé Aartsbisschop. Hoe diep dringen die woorden toch nog tot haar door. Alleen in de Naam van Christus. Geldt dat ook niet voor een ieder, die zich Christen noemt? Geldt dat ook niet voor hen, die eens onze vijanden waren? Was de maaltijd aan haar en zovele andere kinderen aangeboden, door haar voormalige vijanden, ook niet een teken van Christe lijke naastenliefde? Het is enkele dagen later. De moeder is druk bezig bij de familie Z., waar zij een betrekking heeft ge vonden. De radio staat aan, maar haar gedachten dwalen af. De nieuwsberichten komen door. Zij hoort ze niet. Maar toch een ogenblik let zij iets beter op. der Nederlandse Katholieken: „Wij willen niet als overwinnaar tot de overwonnene gaan, niet als buur tot buur, maar als naaste tot onze naasten in Christus". Zij glimlacht, er is weer hoop. Zij heeft niet voor niets gebeden in de Nachtmis. Er bestaaat nog naastenliefde onder de mensen. Er zijn nog volkeren, die zich niet door haat maar door begrip laten leiden. P. J. A. v. d. SANDEN het dan verontschuldigend: „Dat andere lokaal is tot mijn spijt bezet, maar ik heb het vertrek met een gor dijn in tweeën verdeeld. Trouwens, de heren kennen elkaar", werd er ondeugend aan toegevoegd. Leuk vonden de afgevaardigden het natuurlijk niet doch niemand achtte het met zijn waardigheid in overeenstemming om 't veld te ruimen en dus bleven allen. Trouwens de stevige maitre de l'hotel keek min of meer dreigend elke oppositie weg. Toen de tent uitverkocht was, kwam de waard voor gewend-opgewonden binnen en excuseerde zich, maar het gordijn moest hij wegnemen. „Ziet u, mijn vrouw moet in de keilen wat klaar maken en al ben je geen zwart-handelaar, je wilt toch niet voor iedereen weten, wat je in de provisiekast hebt De waard verdween met het keukengordijn en daar zaten de heren, onthutst, alsof zij het voorhangsel in de tempel van Jeruzalem van beneden naar boven hadden zien scheuren. Zo vlug als zijn benen de welvende buik konden dragen, keerde de houder van de „Vette Gans terug en zwetste druk over de kwaliteit van het bier, dat hij gisteren had ontvangen. Dat moesten de heren eens proeven. Hij tracteerde, want hij had juist 24 jaar geleden het grote „ja"-woord uitgesproken. Dat zou een feest worden volgend jaar „Ja, een zilveren vette gans", klonk een uitroep, welke duidelijk doelde op de lichamelijke omvang van de aanstaande bruid. Nu doet niets sneller een gespannen atmosfeer ont laden dan de humor en nadat het bier gekeurd was onder het motto van: op één been kan je niet staan' en „alle goede dingen in drieën", volgde de ene kwink slag op de andere en werd de stemming met het kwartier beter. in de Nachtmis, steeds weer voelt zij zich in de Kerst pen door een 16-jarige fabneks- nacht dichter bij God en vergeet zij de beslomme- arbeider uit Tegelen. Men lette ringen van het dagelijkseleven. Zij wil er niet aan denken, zij wil slechts bidden, dat de Oneindige Goede God haar in het tijdelijke zowel als in het eeuwige in Zijn goedheid zal laten delen. Zij denkt aan de millioenen katholieken over de gehele wereld ver spreid, die met haar op hetzelfde ogenblik tot dezelfde God bidden, dezelfde kerstliederen zingen, hetzelfde „Vrede op aarde aan de mensen van goede wil" van Hem afsmeken en toch haar en haar kinderen ver achten, om wille van haar nationaliteit. Mijn God, heeft zij dan de oorlog gewild? Heeft zij dan haar man en zoon met vreugde geofferd voor een zaak, <jie haar en haar volk in de afgrond heeft ge- op het kinderlijke in de devotie waarmee de drie mannen staan tegenover het grote geheim. bewaard blijven voor de feestdagen, voor het Kerst feest. Feestdagen. Welk een ironie gaat er van dit woord uit. Wat zijn dan feestdagen, wat is dan nog het Kerstfeest voor een op de gehele wereld gehate, in koude en honger omkomende, onder vreemde be zetting en zonder hoop op de toekomst levende Duitser? Maar de moeder met haar dochtertjes, zij gaan niet naar huis. Zij gaan verder. Men kan de verwachting uit de ogen der kinderen aflezen. Zij gaan als gasten naar een Kerstfeest, waar een warme maaltijd hun wacht en misschien nog andere lekkernijen, op uit nodiging van die mannen, die eens dood en verderf brachten over hun vaderland, hun vader en broer doodden en henzelf daardoor in armoede en ellende stortten. Maar ook deze kinderen weten het reeds: dat was de oorlog, nu is er vrede, nu moet het lang zaam beter worden, maar toch Moeizaam sleept de moeder zich voort, haar hart bonst in haar keel, haar benen willen niet meer mee. Maar het moet, want zij kan haar kinderen dit ge noegen niet onthouden. Eindelijk komen zij op de plaats van bestemming aan: het stadhuis, waar de Tommies de vele kinderen in hun grote auto's zullen afhalen. Zij zakt in elkaar, uitgeput. Dit half uurtje lopen was teveel voor haar geweest. De kinderen amuseren zich reeds met de talrijke anderen, die evenals zij bij de Engelsen te gast zullen zijn. Ongeduld kan men van hun gezichtjes aflezen. Dan komen de grote wagens voor en geholpen door een paar onderofficieren gaat „hun tocht" beginnen. Dit wordt hun Kerstfeest. Als zij in de grote kazerne aankomen, wat schuw en onwennig, worden zij echter al spoedig op hun gemak gesteld in de grote eetzaal, die zo mooi is versierd en waar een grote keurig gedekte tafel voor Dat Kerstliederen veelal echte volkskunst zijn, blijkt o.a. uit de locale kleur, de milieu-kleur, die in een herderslied uit de Kempen zo aardig is weergegeven, waarvan ik een fragment moge citeren, waarin de geschenken van de herders ter sprake komen. Ik heb hier nog drij eikens warm in den nest. Ik heb hier nog een schaapken het is zo wel gemest Ik heb hier nog een vlaaiken in mjjn korfken staan. In een ander wordt iets van de bekende, in de volks geest levende, wonderen der natuur uitgebeeld. v Wat is er te doen zoo vroeg in 't seizoen (bis) dat al die boomkens daar staan in 't groen (bis). Bij deze sterke wisselwerking tussen kerk en volk verwondert het ons niet, dat in het begin van deze eeuw in de O. L. Vrouwekerk van Maastricht nog een lied gezongen werd gedeeltelijk in het dialect en ge deeltelijk in het algem. beschaafd: het dialectgedeelte is hier uit de sfeer van de huiskamer „opgeheven" naar de sfeer van de kerk. Terwijl, speciaal sinds de Hervorming, in het Noor den veel van 't Kerstlied verloren ging, bleef in het Zuiden door het behoud en de eenheid van godsdienst evenals door het agrarisch karakter van Vlaanderen, aldaar veel bewaard wat uit de officiële, kerkelijke Kerstliederenschat afkomstig is én wat als volkskunst uit de echte volksgeest opsteeg. Hier vertelt, zingt en speelt men toneel, meer dan in het Noorden, omdat de habitus van het volk er meer toe dringt én vormt men, sterker, dan in Noord-Nederland, ook de religieuse cultuurvormen mede. f-w»— Onder de goede oplossers van deze rebus wordt een aantal boeken verdeeld. Bij de oplossingen vermelde men duidelijk naam en adres, terwijl op de enveloppe, behalve de naam van dit blad, in de linkerbovenhoek moet worden aangegeven: Kerstrebus 1917, Men adressere de oplossingen aan ons hoofdkantoo Kortenaerstraat 1, Rotterdam. Inzendingen tot Vrijdag 2 Januari 1948. We wensen onze lezers veel suceas.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1947 | | pagina 6