Waar dag en nacht eender zijn Eeltige knuisten en ...nylonkousen Op zoek naar Noord-Koreanen Emotievolle indrukken na de verovering van Pjongjang 350 ha. komt onder de schop B gttwui Schacht Goed nieuws voor onze kolenmijnen .„Glück Auf!*\ kom MiHfoenenplan voor de Postelse hei OCTOBER 1950 PAGINA ui p&J OVERZICHT VAN DE STAATSMIJN „WILHELMINA" IN TERWINSELEN De kleine ovale controlepenning was van koper. De inscriptie had het zwart van vele handen verzameld. „B. 1 stond er op. Vlak voor men de ijzeren kooi ingaat en ineens spoorloos van de aarde verdwenen is, geeft men deze penning af. En misschien, al verongelukken er meer chauffeurs dan mijn werkers, misschien dat toch een enkele maal mensen op drie', vier-, vijfhonderd meter onder de grond nog in een laatste flits deze penning hebben zien hangen, hun penning, veilig op de begane grond in het daglicht, vóór het duister hen bedolf. Want daarboven is men „B. 1" nooit helemaal vergeten: men zal iedereen, die niet op normale tijd weer terug omhoog komt, missen. In dezen neemt men geen risico's en ergens achter n loket blijft aan een groot rek die kleine koperen penning hangen: „B. 1" is nog ondergronds Misschien dat dit dan de enige dramatischekant is aan het afscheid van het daglicht, al zal hoogstwaarschijnlijk niemand vanlamp op de zestigste (en achterste) lege de duizenden, die elke dag naar beneden gaan, de kooi in, daar ook tlfvwrwffeïf^ maar één ogenblik bij stilstaan. M('n geeji z'n penning af, die mèt de burgerkleren boven blijft. "Qlück Aufl" thl^nneer de -Schicht" 800 meter Wraak Steenhelling GENERAAL BUURMAN VAN VREEDEN Pijler SS iiNl Steengang ÉNd:ept d Kooi Angst voor dc overwinnaars Waar zijn de communisten? ,,'t Is me een baantje!" Los land Woonkern Transportband Dajïbrht 11 i/ stad van zwarte Ondergrondse zwoegers De tunnelgang Is volkomen verlaten, bijna onwezenlijk als het decor van een toneel, waarop men na afloop van de voorstelling per abuis de lichten heeft laten branden. De lampen aan de zolde ring verliezen zich in een lineaalrecht perspectief; over de vloer loopt een glim mend dubbelspoor, en links in een even wijde zijgang leest men op een trans parant de rode waarschuwingsletters „Let op de trein!" Dit kon een verlaten Metro-perron in Parijs zijn of een platform van de Lon- dense Underground. Zelfs de tocht is er: de verse lucht, die door de geweldige schoorsteen, de schacht, naar binnen ge zogen is en hier het labyrinth van gan gen en tunnels wordt ingeblazen. „Let op de trein!": een rammelende, metalen rups kronkelt het glimmende spoör op, kromt even de rug, bult bij een bocht in de rails een ogenblik uit, ver dwijnt dan luidruchtig en onwerkelijk in de verte. Alleen de rode waarschuwings- De badmeestt»» de broek, kwam cht dan de hiel en huiselijk als een maarna> bedrijvig en gen met een flaneileSe'derklo'eh. aandra- hoge schoenen en zw^>r1lderhemd, zware slotte completeerden 'n ieLS0,kken- Ten" voorradige maat!) en een terüet grootst uitrusting. riem de Kiel en broek waren van „n waal van Jiotsebotsende en beukende kolenwagens heen die uit de kooi ge reden worden (elke kooi heeft vier ver diepingen; op elke verdieping kunnen twee wagens), klinkt onafgebroken het luide „kling-klong-klonig" belsignaal voor de machinist die de liftmachines bedient. Volle wagens bliksemsnel naar buiten, lege er achteraan de kooi in; .kling- kon-g-fclong" volgende verdieping voor, a u i i. wéér volle wagens nsar buiten, lege erin: grijze stof de broek hadbovend;e*wape viermaal, en dan grijpt een zwarte harige extra versterkingen op de knieën g blote arm voor het laatst het signaal- De mijnwerkers, die elke Maandag hUn touw naast de lift, worden hekken dicht- „punigel" schoongewassen mee van huis i gesmakt nèèr gaat weer de ijzeren lift. brengen, hebben hun eigen kleren. Maar kooi, dié juist een 750 kilogram kolen de paar kompels, die wij op weg naar «etto omhoov gebracht heeft, de kooi passeerden herkenden op die dag Boven in de hoge zwarte sehachtbok midden in de week de vreemdeling niet Wer*teit nu het geweldigs wiel, waar- alleen aan zijn schoongewassen mijnwer- OVer de liftkabel loopt, kersuniform; ze grijnsden even, spottend Vertlr»-, Wee het vriendelijk. „Nummer B.l" klom dan met oorver'wn(!chiet. h,et ^g\<L7gevee" zware ijzerbeslagen schoenen de twee en met een sneïhda ^acht meter per seconde heel wat lang zamer dan voor dt kolen- liften suizen we omlaag- Vroeger werd er, voor de kooi de diepte Inging door e ploeg gebeden; ledereen ®t°eg een kruis, de opzichter nad voor, riep Sint Barbara de U," e de Patrones is van ae «'Jnwerkers. brandennaar beneden gaat, branden op aile ieren mijn- Êr ziin l6 boterhammenzak. Er zijn zeer uitgebreide en tafU TflighCidsvoorschrff" later die 6?,n rnonsterventi- lator, die elke minuut 5*300 m3. verbruikte lucht weg zuigt. Eu verder weet men na tuurlijk nooit hoe mensen zich geestelijk prepareren op hun dagtaak. Men weet dat niet fond. Men heeft niet eens de machinist zien zitten achterop het miniatuurlocomotiefje. Om het verkeer in de intrekkende schacht niet te stagtteren gaan we door een opbraak-hulpschacht (een verticale verbindingsweg, die niet bóven de grond, maar op een der verdiepingen begint) verder, zakken daar met de kooi de 420 meter voorbij, en stappen opnieuw uit, wanneer we de 506 meter bereikt hebben. „Nu zal ik U eerst de ton laten zien zegt meester Opzichter Slangen, die mijn gids is, en een paar honderd meter lager lopen we terug naar de intrekkende schacht. Er is daar weinig verschil met de ho ger gelegen losvloeren; alleen hangt er een vreemde hoge ronde ton aan een zware kabel, en wanneer we dichterbij komen, klimt er juist een jonge opzichter naar binnen. „Wilt U mee?" Tot op dit ogenblik Is alles zo volko men veilig, zo degelijk en geruststellend geweest: helder verlichte gangen, stevig gemetseld, dubbel smalspoor, richtings borden en waarschuwingstransparanten, maar nu krijg Ik plotseling het (volko men onjuiste) idee dat het echte avontuur beginnen gaat, dat er daar verder naar beneden, In de zwarte diepte van alles kan gebeuren, jiet op het moment dat ik er aan kom. „Er is niet eens een gat om de ton door te latenweifel ik, terwijl mijn lange benen zich in de veel te nauwe broekspijpen slechts met moeite buigen, maar reeds spert de vloer ónder de ton zijn twee kaken vaneen, gaat de bel „kling-klong-klong'' en zakken we. Het licht van de mijnlamp speelt over de voorbijrazende, zwarte schachtwand een paar maal flitst een kleine kamer voorbij van geel lamplicht, daarin een paar mensen (voorbij voor men ze goed en wel gezien heeft) verbannen zijn. „Daar waken ze aan de pompen Wanneer de vreemde ijzeren ton, die overigens niet eens schommelen kan. vaart mindert, zeeft vanonder licht naar boven; we klimmen de ton uit, dalen een klein laddertje af, en staan op een pro visorisch plankier- Een ronde ruimte, niet zeer groot nog, de gemetselde wanden druipnat glinste rend onder het licht van één lamp; 800 meter Achthonderd meter. In de muur, dichtbij de vloer, zijn een aantal afsluiters: rondgekraagde metalen buizen, waardoorheen onder ontzaggelijke druk een cementoplossing geïnjecteerd is. Men heeft veel last van water gehad- Later hoorde ilk het verhaal van een hulpschacht, die afgediept werd tot men plotseling uit de wand een straaltje v/ater spuiten zag. Een wateradertje als honderden andere, maar vóór men cement kon injecteren, was het straaltje al een vinger dik, en toen werd het een straal. Het water rees en bleef rijzen: de schacht er: alle machines verdronken en men moest alles in de steek laten. Het water daar rees... driehonderd meter! De aarde, de duistere krachten onder het aardoppervlak, namen wraak; de aarde zelf, ineenschrompelend, rimpelig inklin kend. uitgehold en doorwroet, verdreef de vreemde wezens. ZIJ spande zich één moment in, en de enorme druk, die zon der enige moeite het gewicht van een 300 meter hoge waterkolom droeg, bleek alle menselijk vernuft de baas. Voorlopig althans. Men kan overigens bijna alles en de ingenieurs zeggen, dat er weinig verras singen meer voor hen zijn. Bovengronds, m het hoofdkwartier, bepaalt men, ge bogen over kaarten, de strategie: men projecteert nieuwe steengangen naar de kolenlagen, men weet daarbij reeds tevo ren hoe dik die lagen zullen zijn; zelfs zonder dat men ooit de brèukranden in zo'n laag ggezien heeft, weet men waar dergelijke „storingen" te verwachten zijn. Men vergist zich slechts zeer zelden. Maar een enkele maal, nadat men met de meest ingenieuze middelen de schacht steeds verder heeft afgediept, nadat de aarde geschud heeft van de ontploffingen, waarmee men de hare steenlagen tot gruizels beukte, een enkele maal ver zet zich deze gedweeë aarde plotseling, en moet het hoofdkwartier een omsinge lingstactiek toepassen. Overigens is het afdiepen van een schacht het meest opwindende en fasci nerende werk, dat er in de mijn bestaat en rond de harde koppen van de schach- tenbouwers die vaak in glimmend olie goed de stortregens van springende wa ter-aders moeten opvangen, hangt dan ook een soort romantische nimbus, ofschoon bevriezingsmethodes (tegen het drijfzand) en andere uitvindingen het risico sterk verminderd hebben. De ton hijst ons terug naar de „vijf honderdzes". De eigenlijke tocht naar het „kolen- front" begint. De oppervlakte van de „Wilhelmina- concessie" (de mijn is aan vier kanten ingesloten door particuliere mijnen), is 610 ha. Er is plus minus 32 km. steen gang ondergronds, ongeveer 45 km. spoor lijn- Het is niet de grootste mijn: de „Maurits" bijvoorbeeld heeft een opper vlakte zo groot als Amsterdam en ruw geschat zijn de verhoudingen daar min stens driemaal zo groot! Er zijn mijnwerkers, die bij wijze van spreken nooit een stuk steenkool in han den krijgen: de eigenlijke „houwers", de mensen aan het kolenfront, vormen van het personeelstotaal (op de „Wilhelmina" werken pl.m. 4.000 man) slechts ongeveer 20 pet. Deze 20 pet. sturen de steenkool: uit gemiddeld tien pijlers komen pl.m. 4500 ton netto per dag omhoog. Het labyrinth van gangen op de „vijfhonderd zes" wordt donkerder; zo nu en dan pas seert men ergens een mijnwerker: even het blinken van oogwit, de tanden in een zwart gezicht, „Gillek Auf!" „Gillek Auf!", zijn lamp zwaait voorbij de onze- De stilte wordt drukkender; een enkele maal trekt het onweer van een geladen kolentrein ergens door een andere gang; we lopen langs kilometers lange bulzen, die tegen de zoldering bevestigd, samen geperste lucht aanvoeren. Ver weg, ach ter een eenzaam lichtpunt, snerpt een vreemd geluid, wordt luider, oorver- dovender, wanneer we passeren: een ven tilator. We slaan rechtsaf, klimmen... klim men eindeloos door een steenhelling naar „laag dertien" De volkomen verlaten zij gang wordt lager, zodat men de nek moet buigen (en tóch nog telken» het hoofd stoot), nog lager, zodat men gebukt moet lopen en daarna ongeveer dubbel gevou wen. De helling is eindeloos; ergens tjoeke-tjoekt een motorpompje zonder bediening. Alleen een paar krijtcljfers en een paraaf vertellen dat dit pompje ge controleerd wordt. We passeren een lichtsluis: drie houten deuren achter elkaar, die met een contra gewicht automatisch achter ons dicht gaan. Om het ingewikkelde ventilatie systeem niet in de war te brengen Is dit gedeelte van de gang afgesloten. Er hangt de vochtige broeiende hitte van vlak voor een onweer. We klimmen verder, ongeveer dubbel gevouwen; na vijf minuten begint het zweet in de ogen te branden. „Is het nog ver?" „Als ik te vlug loop, moet u.het maar zeggen. Uit de zwarte, oplopende steengang komt een licht aangezwaaid: „Glück Auf!" „Glück Auf! Hoe laat is het?" De ander men kan zijn gezicht niet zien achter het schijnsel van zijn koplamp, haalt een schoensmeerdoosje uit zijn zak, maakt het open, kijkt op een ouderwets zakhorloge: „Kwart over elf...," Morgen? Avond? Morgen natuurlijk, al zal kwart over elf vanavond er juist zo uit zien hier.... dan dat van straatlantaarns in een zeer zware mist, en het geeft deze arbeid der schimmen Iets volkomen onwezenlijks, omdat men niet precies ziet, waar ze mee bezig zijn. In die schemering van stof en hitte roffelen de afbouwhamers, vreten zich woedend vast in de glinsterende harde kolenlaag, worden, als ze zich diep ge noeg hebben doorgebeukt in deze harde massa, omgewrikt, waardoor een nieuwe brok kolen uit elkaar valt en opge schept kan worden, de schrapergoot in, die ze onmiddellijk afvoert. Het kolenstof is zo dicht om de lampen, dat men denkt te zullen stikken, dat men het eerste ogenblik niet begrijpt hoe deze mensen het hier uithouden, laat staan nog hard werken. Het gezicht van de opzich ter In deze pijler buigt naar me over een druppel zweet valt blinkend van zijn voorhoofd en drie keer moet ik deze eerste vraag herhalen, schreeuwend tegen het lawaai van de pneumatische hamer, de als maar doorroffelt. „Hoe lang moet elke ploeg hier blijven?" Al deze zwetende, roetzwarte, zwoe gende mannen, het bovenlijf bloot op een interlockje na, zijn vanochtend om zes uur naar beneden gegaan, waren te gen zeven uur aan het kolenfront in hun pijler, hebben éénmaal pauze ge had om hun boterham op te eten. en zullen straks om ongeveer kwart over één hun spullen weer bij elkaar pak ken. Na hen gaat de „middagschieht" naar beneden. Het werk gaat continu door: na. de middagschicht de nachtschicht, na de nachtschieht weer de dagschicht, zes da gen In de week. Na een kwartier, waarin men zelf een afbouwhamer (een beul van een zwaar ding) in handen heeft gehad (in drie keer boren ongeveer een half pond kolen!), waarin men van alle kanten vriendelijk is toegegrijnsd, waarin men heeft horen lachen, is het.verschrikkelijke er af. Men noteert dan zelfs de mededeling: „Een echte mijnwerker zul je aan één stuk op zijn „Koel" horen kankeren, maar hij zou er voor geen geld van de wereld weg wllen" en herinnert zich De Belgische minister van buitenlands» zaken, Paul van Zeeland, en de Neder landse ambassadeur te Brussel, oaron Harinxma Thoe Slooten, hebben een overeenkomst ondertekend op grond waarvan een exploitatie-limiet wordt vastgesteld voor de steenkolenmijnen ge legen langs de Maas en aan beide zijden van de grens. Dit verdrag zal de exploi tatie van de steenkoolmijnen in Bel gisch en Nederlands Limburg verge makkelijken en in staat stellen het ver lies van exploiteerbare steenkool tot een minimum te beperken. Naar wij vernemen, is de benoeming te verwachten met ingang van 1 Novemoer a.s. van luit-generaal D. C. Buurman van Vreeden, tot commandant groep West, tevens bevelhebber in de eerste militaire afdeling in verband met het feit, dat de huidige commandant, generaal-majoor J. H. Jager, met ingang van genoemde da tum de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt Hier en daar zijn schuilgaten in de stenen wand: kleine nissen, waarin men een toevlucht zoekt bij het laten ontplof fen van springstofladingen. De weg klimt minder; we hebben „laag dertien" zelfs al bereikt, want ineens glimmert achter de wandbekleding van paal-stutwerk, tegen de zoldering het zwart van steen kool tussen de steen. Heel in de verte brandt een licht. Dan is men ineens op een driesprong. En men schrikt onwillekeurig: links en rechts, maar men weet niet hoever, bewegen een aantal schimmen in het halfduister. De electrische lampen, waar onder ze bezig zijn, hebben alle een gele halo van stof; haar licht komt niet verder later dat men U dit overal vertellen zal in Limburg. In de pijler van „laag dertien" waren slechts metalen stutten. De Nederlandse „Titaan-stijl", die een gewicht van 26 ton kan torsen werkt ongeveer als een auto- crick in het groot. HU wordt onder de ijzeren zolderingsbalken geschoven, stut dan het stenen plafond, waaronder men de kolen weghaalt. Zo'n zolderingsbalk (de „kap") bestaat uit twee gelijke stuk ken van elk 80 cm. Men ontkoolt een pijler langs de lengte wand, maar desondanks wordt hij niet breder. Wanneer de kolen namelijk weg gehakt zijn en men de gestutte gang ruimte niet meer voor transportdoelein den nodig heeft, „rooft" men de stijlen weer weg en laat het steenlaagplafond naar beneden storten. Dat hierbij nog wel eens ongelukken gebeuren bewijzen de koppen in de krant: „Mijnwerker onder (Door oorlogscorrespondent Henri de Turenne) PJONGJANG, 21 October 1950 ^daee^ Za' °°*t weten' w'e a'8 ecsfe aankwam in de dolle wedloop van de Brits "T* Ejongjang over een afstand van 120 K.M., met als deelnemers e j 8e' Amerikaanse en Zuidkoreaanse troepen. De Amerikanen trokken y"1.i,- uur 8 morgens de Zuidelijke buitenwijken der stad binnen, de ,,U' n 0(Jat n°m uur de Oostelijke wijk, terwijl deze laat'sten ver- 1 hen en-„ZïJ over de rivier, die de stad in tweeën deelt, bereikt j vóór 'let vilfde regiment cavalerie. De manschappen van e., ^nse tank8, die bij de Zuidkoreaanse divisie waren ingedeeld, den met de Zuid-KorT redetwisten- "WiJ 8triJdeu reeds sinds ™ee maan- (lel rvoreanen zo zeggen zij. IntuSSe" steeds een bord bij.de insan|edernstad met^ o^ift: „Gij, zijt 7uidkoreaanc°ngiang' dank ZÜ de eerste Zuidcavaleri^-'il.visie- Welkom aan de eerste cavaleriedivisie". Deze wedloop overigens zonder veel verdienste voor de betrokkenen, daar de Noord Koreanen sedert het overtrekken door de zuidelijken van de 38ste breedtegraad geen noemenswaar- bij een kantoorklerk endige tegenstand geooaen hebben. Men evenmin bij een piloot of ondergaat intussen emotievolle gewaar wordingen, wanneer men dit eenzaam en verlaten strijdgebied doortrekt. een mijnwerker; maar er is geen opzichter meer, die voorbidt. Alleen vindt men op som mige plaatsen diep onder de grond soms nog een kruis dr ^S. ,ten stenen traPP™ en bereikte zegent een klein heiligenbeeldje op de' vloeli lawaau&e rUimte van de los- splitsing van twee steengangen hier en daar allen die passeren. De verlichte rechthoek van de 162 meter flitst voorbij, dan die van de 253 F,he inijn heeft minstens twee sehach- de „intrekkende schacht" wordt »,u; bovi ttrÜiS lutht «aar beneden gezogen, dé "kende" loost de verbruikte lucht; Iiftkoo-len bewegen in elke schacht twee verdieping, en wanneer wij even later ,ei* on a*. ïïftpTi Kuizpn uitstanr»pn hpvinden we ons 331 meter met °P en neer; de liften suizen de zwart emva&ent es of mijnwerkers wagens 0f AiePte i«> komen met volle hoos. de afgeloste ploeg weer om- In d sj ,.ir.tre..ve£(,a*tsnlijn "de „Wilhelmina" is d» b ht" m m.mtee! tot 823 de uittrekkende tot 53) Natste wordt per rm- da-j "300 m3 verbruikte .1 1h:' .de mün: een storm spoortje monoxvHWarms gassen, een mijngas. e meter me "er D nu ut n?'et m lUCht V"v;. van zuu -16 misschien, 'n vleugje De mensen, dio hebben het bijna de kooien bedienen, van een groot stat?Ven druk als de chef In de schachten de aan' ep afvoer neren #n dwar» d<^rleT' ogenblik stag- het oordovende Ia- uitstappen, bevinden we ons 331 meter onder de grond Men heeft nauwelijks de tijd om te blijven staan-en te zuchten: „driehonderd en een en dertig meter" Bovend en zégt het U nauwelijks iets: men kan de diepte van de zwarte af rond nergens aan afmeten- Men kan niet o'rhoog k!ik»n uit der." diepe put oin heel ver weg het daglicht te zien de mon 1 van de schacht, nog zo groot als oen speideknop, een ster aan een zwarte hemel. Men is in een andere vrereld: een brede, heldere tiwinelgang met wanden van betonplaat; in de doodse stilte, het ijzeren lifthek is weer dichtgeschoven, de kooi is weg brandt helder geel de rus tige, kaarsrechte rij lampen aan de zolde ring. Men gelooft, dat Kim Ir Sen zich met zijn mannen in de bergen heeft terug getrokken, met medeneming van rijst- voorraden voor de winter. Op het plat teland zien we enkele vrouwen, kin deren en grijsaards, die by het passe ren der tanks met angst m hun stem ons de groet „manzai toeroepen on- der het zwaaien van vlaggetjes. Is de angst voor de zuidelijken, nu deze over winnaars zijn. niet te verklaren door de propaganda der Noordkoreaanse com munisten tegen het Zuiden. Ja. maar daardoor niet alleen. Achter de angstige plattelandsmensen immers zien we brandende dorpen, of lie ver de nog smeulende puinhopen ervan. Steden met meer ^dan 100 000 in woners, als Sariwon en Sinmak. worden door de Amerikaanse iuohtmacht een voudig weggevaagd De aarde noodzake lijkheid van de oorlog? Zij werden van de kaart geveegd, ofschoon er niet ge vochten is om ze te veroveren. Evenals de huizen van ho-ut en riet als lucifers opbrandden, zo zijn hele steden tot as verteerd. Hun vroegere aanwe zigheid wordt nog slechts verraden door omgewoelde verschroeide aarde, of de stalen geraamten van spoorwagons op de plek waar vroeger itation» stonden. Waar zijn de Noord-Koreanen? Zie daar de vraag, die allen zich stellen, die de uitwerking van het communisme op de Oosterse mentaliteit willen bestude ren. Doch het Noordkoreaanse leger en de daarmede sympathiserende Noordko reaanse burgerbevolking zijn nergens meer te vinden. De enige nog overgeble ven kentekenen van het communisme zijn de portretten van Stalin en Kim Ir Sen, welke in de scholen hangen, die er overigens precies eender uitzien, als die in het Zuiden. Hier en daar ziet men nog triomfbogen, bekroond met de rode ster en geflan keerd door levensgrote portretten, toe gang geven tot wat nog slechts puinho pen zijn. Sprekend symbool der ruïne van de kort tevoren gevierde rode triomf. En kele tientallen witte gedaanten ziet men tussen de puinen. Het zijn de gestalten van hen, die, als gold het een geheimzin- mge misdaad, tersluiks hout zoeken voor ue winter. De meest oncontroleerbare verhalen doen de ronde: de regering en de generale staf der communisten zouden in de ber gen van het Noorden gevlucht zijn en verscheidene gevangenen zouden ver klaard hebben, dat Kim Ir Sen er van door is met 100.000 soldaten van het regu liere leger en met hen zijn toevlucht ge zocht heeft in het vroegere hoofdkwartier Qi?n„„de Partisanen in Mandsjoeriio aan 000 jong" recruten de taak overlatend om te vechten. Wat die 30.000 jongemannen betreft, die de eer van de Noordkoreaanse strijd krachten moeten redden, zij slaan wel een droevig figuur. Zij hadden in totaal slechts zes tanks en één kanonen bovendien weinig lust om te vechten. Toen het vijfde regiment cavalerie, voor afgegaan door tanks, 's morgens vroeg door de heuvels trok, kon men daar een gewichtig uitziend fortificatie- en ioop- graafsysteem waarnemen, dat echter al leen bezet was met infanteristen, gewa pend met geweren. „Wij zullen hen eens laten schrikken", verklaarde de pelotons commandant, terwijl hij bevel gaf tot het lossen van een salvo. Als een troep mus sen vlogen de Noord-Koreanen daarop her- en derwaarts door de velden. ,,'t Is me een baantje", verklaarde een sergeant, die zo pas enige tientallen ge vangenen gemaakt had. „Er is geen kunst aan; je hebt ze maar voor 't oprapen". Toen de eerste compagnie van het 5de regiment Pjongjong binnenrukte, waar ontelbare barricades haar de weg ver sperden, was er geen enkele verdediger meer. Het hele regiment trok daarop de helft van de stad binnen, zonder dat er iets bijzonders te beleven viel. Maar niettemin zagen de Noord-Koreanen nog kans om, toen het regiment de rivier bereikte, de brug daarover in de lucht te doen vliegen. Terwijl zestig procent van Seoel werd verwoest, heeft Pjongjang, naar het schijnt, niet buitengewon veel van de bombardementen geleden. Verscheidene kerktorens domineren de omgeving. Een miniatuur-«Eiffeltoren. bekroond door een rode ster. rijst nog omhoog Soortgelijke „monumenten" bestaan overal, waar het rode leger passeerde: te Berlijn, te Praag, te Boedapest. De vorm is weliswaar verschillend, maar de geest is hetzelfde... (Copyright Msb.A. F. P.) (Van onze Brabantse redacteur) Op deze heuvel, vlak tegen de Belgische grens, overzien wjj het hele gebied der Postelse Heide, dat ais „ontginning Wil- reit" straks aan een aantal boerengezin nen de kost zal verschaffen en dat nu nog in woeste verlatenheid rondom de ruïnes van het jachtslotje „Hooghuis" zijn barre sleuven en bulten tot de einder uitstrekt. Meer dan 1000 h.a. zullen hier, van begin 1951 af, in cultuur worden gebracht en er zal aan arbeidsloon alleen al 2,3 mii- lioen in „verloond" moeten worden! Dit gebied ligt voor het grootste deel onder de gemeente Bergeijk en voor het overige onder Luijkgestel en het werd door Bergeijk aangekocht van de eigenaren, de Belgische fa milies De Broqueville en Gilles de Pélichy, met de bedoeling het geheel daarna samen met Luijkgestel te gaan ont ginnen ten bate van de boerenbevolking der beide gemeenten. De onderneming, die jarenlang zal duren, moet beginnen met het vestigen van een tweetal werk kampen, één op Bergeijk's en één op Luijkgestel's terrein. Maar vóórdat daar de arbeiders hun huisvesting zullen vinden, moet eerst de grote ellipsvormige weg, die geprojecteerd werd van Luijkgestel af door het nieuwe gebied naar Weebosch aangelegd zijn, minstens tot de plaats der kampementen toe. Eveneens zullen er electrische gelei dingen aangebracht moeten zijn. Dan kan het eigenlijke werk worden aangépakt Het hoofdthema zal de aetivi- eit vormen rondom de snelvlietende wa terloop. die zich door de heide slingert Aan weerskanten hiervan worden een aantal boerenbedrijven in gereedheid ge bracht, 28 in getal, die elk 15 h.a- groot zullen worden. De bedoeling is, dat hier gemengde bedrijven komen. In het Zuiden van het terrein zullen een honderdtal hectaren aaneengesloten gron den in gereedheid worden gebracht, voor een uitgifte als los land. Hier bevindt zich een gebied, met als bovenlaag 114 2 m. fijn dekzand, dat zich niet leent voor in tensief landbouwbeheer. Het kan echter ten nutte worden gemaakt voor graan bouw. In het Noorden, waar al enige primi tieve ontginning plaats had, maar waar de lagere gronden verzuren en de hogere verdrogen, zal heel wat moeten worden geëgaliseerd. Dat wordt een enorm werk Van de hogere d len moet eerst de zwarte bovengrond op zij worden gelegd, hei zand moet er onderuit worden gehaaid en dan wordt de bovenlaag weer op haar plaats gebracht. Het zand wordt naar de lagere stukken vervoerd; daar moet dan ook de teelgrondlaag opzij worden gelegd en het zand wordt er als het ware onder geschoven. Heel dit gebied komt dus „on der de schop". Ongeveer 350 h.a., die niet geschikt zijn voor de landbouwcultuur, zullen bebost worden en de staat zal hiervoor een renteloos voorschot ver strekken. In het centrum van het gebied zal de voorlopige bebossing, bij een gunstige ont wikkeling, plaats kunnen maken voor een woonkern, waar wellicht een school, een kerk, een magazijn van de N C.B. en een winkel hun plaats kunnen vinden. Nauw keurig zal men oezien, dat het landschap niet aan schoonheid inboet. maaT dat het er integendeel mooier op wordt. De werkzaamheden worden uitgevoerd door de Ned. Heidemij. Voor de boerderijenbouw zal gepoogd worden bij het Rijk subsidie te verkrijgen op dezelfde basis als gold voor enige Peelontginningen. Er bestaat ook enig-, kans, dat de kampen voor de arbeiders een permanent karakter zullen krijgen en dan, na de ontginning, voor de boeren bedrijven gebruikt zullen kunnen worden Zo zal ook dit geheimzinnig stuk hei- gebied open worden gelegd en zal de romantische ruïne van het jarhtslnt „Hooghuis" wellicht nog eens zijn dien- Cten gaan bewezen als vacantieoord. vallend gesteente gedood". Men mag nooit verder dan 80 cm. ontkolen zonder opnieuw te stutten. De door het roven achter vrij gekomen stijlen en kappen worden vóór opnieuw gebruikt. Van mijngas heeft de ene mijn meer last dan de andere maar al ligt de situ atie voor de „Wilhelmina" vrij gunstig toch herkent men elke opzichter onmid dellijk aan zijn Davislamp waarmee hij herhaaldelijk zijn pijler „aflucht". Ouwe mijnwerkers beweren dat zt het reuk- en kleurloze mijngas kunnen ruiken maar het kleine vlammetje tn de lampkooi van koper gaas blijkt toch wel zo veilig. Reddingsploegen, die na een ramp naar beneden gaan, hebben daarnaast nog een indicaliem.ddel tegen mo- noxyde; witte muizen of ka naries voor wie een kleine dosis van dit laatste ga» reeds dodelijk is. Een ander risico, dat ove rigens zeer klein is. vormen de z.g. „blazers", die plot seling tonnen en tonnen steenkool losslaan. Maar zoals gezegd: er veronge lukken minder mensen ach ter de afbouwhamer dan achter het stuur van een auto. Hoe de gewonnen steen kool naar de schacht ge transporteerd wordt, kan ik daarom zo haarfijn vertellen, omdat ik zelf op precies de zelfde manier vervoerd werd. Een nieuwe, schijn baar totaal verlaten gang bereikend, stootten wij na melijk op de transportband. „Allebei uw handen erop, dan met één sp ong uzelf op de band laten vallen wees de opzichter. De snel- neid van de band was gro ter dan die van een voet ganger, en ik was doodsbe- nai'.wd dat ik op een van de uitstekende metalen rollen zou blijven haken, maar £et lukte, en zo plat mogelijk op de buik tussen de kolen liggend, soms dreigde de zoldering boven mijn hoofd werden we in de richting van een rood licht in de verte getransporteeid. „By die lantaarn eraf! Denk er aan, ineens springen, hoor!" „En als ik er niet op tijd af kan?" klonk het benauwd achter de ijzerbesla gen schoenzolen van de meestempz ch er, „Meteen springen.... benen er weer eerst af!" Het lukte maar wanneer het niet ge lukt was, zou ik waarschijnlijk gemangeld en gekneusd een eind verderop in een der kolenwagentjes terecht gekomen zijns zestig wagentjes, alle voorzien van een controle-penning om te kunnen nagaan uit welke pijler hun lading afkomstig was; ze haalden ons een eind verderop ai in. „Chuk-chuk-chuk" kuchte het kleine, door perslucht van 120 atmosfeer gedre ven locomotiefje. en waarschuwde even later (minder schril dan een grote loco motief) met de fluit. Van de andere kant kwam een lege trein aangerommeld. We liepen nieuwe gangen door („Hier zijn we straks ook geweest, weet u wel?" en ik knikte maar „Ja"), passeerden de telefooncentrale, van waaruit ik eventueel (500 meter onder de grond) mijn redactie had kunnen opbellen, sjokten een aantal timmerlui voorbij, die aan het werken waren, stakm een glein spoorweg empla cement over en stonden e ndelyk weer bij de intrekkende schacht. De kooi was vol toen we omhoog suls den, het daglicht tegemoet; een paar „kompels" maakten gekheid in „Kirch- roader plat", het oogwit blinkend in hun roetzwarte gezichten en plotseling werden alle brandende mynlampen, bleek en krachteloos en klonk er uit de volle kool (was het toeval? deden ze dat altijd?) een haast eenstemmig: „Ja Dit ene korte woord begroette het dag licht achter de openschuivende tralie deuren van de kooi. En teruglopend door de stad. rondkij kend in de hëlriere onbewolkte zonnedag i dezelïde '.on. die in h;i karboonty iperk de praehis'orische jungle van reuzen varens en bomen en moerasplan:en oeed woekeren, welke later verveend en sa mengeperst van d ep uit de aarde ais steenkool zou worden opgedolveni te ruglopend door de stao in het licht van deze zon. leek t bijna onccioioluk. dut zich honderden me ers tieneden 't asfalt- dek van de straat n anaere stad bevond, n holen- en gangenlabyrinth, waar door heen dag en nacht de driftige werkmst van mens en machine schokte. Zonder die ondergrondse stad zou de bovengrondse nog nauwelijks kunnen De- staan: steenkool, gas en electriciteit. stik stofmeststoffen, ammoniak, waterstof en salpeterzuur, alcohol, aether, soda, bak poeder, benzol, toluol, nitrobenzol, trotyl, lak, kunstharsen, medicamenten en zelfs r.ylonkousen. God zegene je zwarte, gespierde han den, kompel „Glück Auf!" 1) J. W. HOFWIJK 1) Tijdens een jammer genoeg slech:» vluchtig bezoek onnet grond» hooi Je .k iezt groet bel meest. Vlas na de oorlog heeft een soon (begrijpelijk) taal-puris me zich ook van deze van origine Duitse mipiwerkersgioet meester gemaakt, maar voorzover ;k hoorde maa' t het nu oor- togse „Mógge!" thans toch weinig kans meer. Zelfs een prijsvraag in het voortreffe- lijke bedrijfsblad „Steenkool" voor een nieuwe groet leverde geen resultaat op en van lieverlede keerde men weer terug tot „Glück Auf!" („kom weer veilig bo ven!") Wat zou men ook Mögge!" zeggen waar het nooit „morgen" is?!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1950 | | pagina 5