Waar dag en nacht eender zijn
Eeltige knuisten en ...nylonkousen
Op zoek naar Noord-Koreanen
Emotievolle indrukken na de
verovering van Pjongjang
350 ha. komt onder de schop
B
gttwui
Schacht
Goed nieuws voor onze
kolenmijnen
.„Glück Auf!*\ kom
MiHfoenenplan voor de Postelse hei
OCTOBER 1950
PAGINA
ui p&J
OVERZICHT VAN DE STAATSMIJN „WILHELMINA" IN TERWINSELEN
De kleine ovale controlepenning was van koper. De inscriptie
had het zwart van vele handen verzameld. „B. 1 stond er op.
Vlak voor men de ijzeren kooi ingaat en ineens spoorloos van de
aarde verdwenen is, geeft men deze penning af.
En misschien, al verongelukken er meer chauffeurs dan mijn
werkers, misschien dat toch een enkele maal mensen op drie', vier-,
vijfhonderd meter onder de grond nog in een laatste flits deze
penning hebben zien hangen, hun penning, veilig op de begane
grond in het daglicht, vóór het duister hen bedolf.
Want daarboven is men „B. 1" nooit helemaal vergeten: men zal
iedereen, die niet op normale tijd weer terug omhoog komt, missen.
In dezen neemt men geen risico's en ergens achter n loket blijft aan
een groot rek die kleine koperen penning hangen: „B. 1" is nog
ondergronds
Misschien dat dit dan de enige dramatischekant is aan het
afscheid van het daglicht, al zal hoogstwaarschijnlijk niemand vanlamp op de zestigste (en achterste) lege
de duizenden, die elke dag naar beneden gaan, de kooi in, daar ook tlfvwrwffeïf^
maar één ogenblik bij stilstaan.
M('n geeji z'n penning af, die mèt de burgerkleren boven blijft.
"Qlück Aufl"
thl^nneer de -Schicht"
800 meter
Wraak
Steenhelling
GENERAAL BUURMAN VAN
VREEDEN
Pijler
SS
iiNl
Steengang
ÉNd:ept
d
Kooi
Angst voor dc overwinnaars
Waar zijn de communisten?
,,'t Is me een baantje!"
Los land
Woonkern
Transportband
Dajïbrht
11 i/
stad van zwarte
Ondergrondse
zwoegers
De tunnelgang Is volkomen verlaten,
bijna onwezenlijk als het decor van een
toneel, waarop men na afloop van de
voorstelling per abuis de lichten heeft
laten branden. De lampen aan de zolde
ring verliezen zich in een lineaalrecht
perspectief; over de vloer loopt een glim
mend dubbelspoor, en links in een even
wijde zijgang leest men op een trans
parant de rode waarschuwingsletters
„Let op de trein!"
Dit kon een verlaten Metro-perron in
Parijs zijn of een platform van de Lon-
dense Underground. Zelfs de tocht is er:
de verse lucht, die door de geweldige
schoorsteen, de schacht, naar binnen ge
zogen is en hier het labyrinth van gan
gen en tunnels wordt ingeblazen.
„Let op de trein!": een rammelende,
metalen rups kronkelt het glimmende
spoör op, kromt even de rug, bult bij een
bocht in de rails een ogenblik uit, ver
dwijnt dan luidruchtig en onwerkelijk in
de verte. Alleen de rode waarschuwings-
De badmeestt»»
de broek, kwam cht dan de hiel en
huiselijk als een maarna> bedrijvig en
gen met een flaneileSe'derklo'eh. aandra-
hoge schoenen en zw^>r1lderhemd, zware
slotte completeerden 'n ieLS0,kken- Ten"
voorradige maat!) en een terüet grootst
uitrusting. riem de
Kiel en broek waren van „n
waal van Jiotsebotsende en beukende
kolenwagens heen die uit de kooi ge
reden worden (elke kooi heeft vier ver
diepingen; op elke verdieping kunnen
twee wagens), klinkt onafgebroken het
luide „kling-klong-klonig" belsignaal voor
de machinist die de liftmachines bedient.
Volle wagens bliksemsnel naar buiten,
lege er achteraan de kooi in; .kling-
kon-g-fclong" volgende verdieping voor,
a u i i. wéér volle wagens nsar buiten, lege erin:
grijze stof de broek hadbovend;e*wape viermaal, en dan grijpt een zwarte harige
extra versterkingen op de knieën g blote arm voor het laatst het signaal-
De mijnwerkers, die elke Maandag hUn touw naast de lift, worden hekken dicht-
„punigel" schoongewassen mee van huis i gesmakt nèèr gaat weer de ijzeren lift.
brengen, hebben hun eigen kleren. Maar kooi, dié juist een 750 kilogram kolen
de paar kompels, die wij op weg naar «etto omhoov gebracht heeft,
de kooi passeerden herkenden op die dag Boven in de hoge zwarte sehachtbok
midden in de week de vreemdeling niet Wer*teit nu het geweldigs wiel, waar-
alleen aan zijn schoongewassen mijnwer- OVer de liftkabel loopt,
kersuniform; ze grijnsden even, spottend Vertlr»-, Wee het
vriendelijk. „Nummer B.l" klom dan met oorver'wn(!chiet. h,et ^g\<L7gevee"
zware ijzerbeslagen schoenen de twee en met een sneïhda ^acht meter per
seconde heel wat lang
zamer dan voor dt kolen-
liften suizen we omlaag-
Vroeger werd er, voor de
kooi de diepte Inging door
e ploeg gebeden; ledereen
®t°eg een kruis, de opzichter
nad voor, riep Sint Barbara
de U," e de Patrones is van
ae «'Jnwerkers.
brandennaar beneden gaat,
branden op aile ieren mijn-
Êr ziin l6 boterhammenzak.
Er zijn zeer uitgebreide en
tafU TflighCidsvoorschrff"
later die 6?,n rnonsterventi-
lator, die elke minuut 5*300
m3. verbruikte lucht weg
zuigt.
Eu verder weet men na
tuurlijk nooit hoe mensen zich
geestelijk prepareren op hun
dagtaak. Men weet dat niet
fond.
Men heeft niet eens de machinist zien
zitten achterop het miniatuurlocomotiefje.
Om het verkeer in de intrekkende
schacht niet te stagtteren gaan we door
een opbraak-hulpschacht (een verticale
verbindingsweg, die niet bóven de grond,
maar op een der verdiepingen begint)
verder, zakken daar met de kooi de 420
meter voorbij, en stappen opnieuw uit,
wanneer we de 506 meter bereikt hebben.
„Nu zal ik U eerst de ton laten zien
zegt meester Opzichter Slangen, die mijn
gids is, en een paar honderd meter lager
lopen we terug naar de intrekkende
schacht.
Er is daar weinig verschil met de ho
ger gelegen losvloeren; alleen hangt er een
vreemde hoge ronde ton aan een zware
kabel, en wanneer we dichterbij komen,
klimt er juist een jonge opzichter naar
binnen.
„Wilt U mee?"
Tot op dit ogenblik Is alles zo volko
men veilig, zo degelijk en geruststellend
geweest: helder verlichte gangen, stevig
gemetseld, dubbel smalspoor, richtings
borden en waarschuwingstransparanten,
maar nu krijg Ik plotseling het (volko
men onjuiste) idee dat het echte avontuur
beginnen gaat, dat er daar verder naar
beneden, In de zwarte diepte van alles kan
gebeuren, jiet op het moment dat ik er
aan kom.
„Er is niet eens een gat om de ton
door te latenweifel ik, terwijl mijn
lange benen zich in de veel te nauwe
broekspijpen slechts met moeite buigen,
maar reeds spert de vloer ónder de ton
zijn twee kaken vaneen, gaat de bel
„kling-klong-klong'' en zakken we.
Het licht van de mijnlamp speelt over
de voorbijrazende, zwarte schachtwand
een paar maal flitst een kleine kamer
voorbij van geel lamplicht, daarin een
paar mensen (voorbij voor men ze goed
en wel gezien heeft) verbannen zijn.
„Daar waken ze aan de pompen
Wanneer de vreemde ijzeren ton, die
overigens niet eens schommelen kan.
vaart mindert, zeeft vanonder licht naar
boven; we klimmen de ton uit, dalen een
klein laddertje af, en staan op een pro
visorisch plankier-
Een ronde ruimte, niet zeer groot nog,
de gemetselde wanden druipnat glinste
rend onder het licht van één lamp; 800
meter
Achthonderd meter.
In de muur, dichtbij de vloer, zijn een
aantal afsluiters: rondgekraagde metalen
buizen, waardoorheen onder ontzaggelijke
druk een cementoplossing geïnjecteerd is.
Men heeft veel last van water gehad-
Later hoorde ilk het verhaal van een
hulpschacht, die afgediept werd tot men
plotseling uit de wand een straaltje
v/ater spuiten zag. Een wateradertje als
honderden andere, maar vóór men cement
kon injecteren, was het straaltje al een
vinger dik, en toen werd het een straal.
Het water rees en bleef rijzen: de schacht
er: alle machines verdronken en men
moest alles in de steek laten. Het water
daar rees... driehonderd meter!
De aarde, de duistere krachten onder
het aardoppervlak, namen wraak; de aarde
zelf, ineenschrompelend, rimpelig inklin
kend. uitgehold en doorwroet, verdreef
de vreemde wezens. ZIJ spande zich één
moment in, en de enorme druk, die zon
der enige moeite het gewicht van een
300 meter hoge waterkolom droeg, bleek
alle menselijk vernuft de baas. Voorlopig
althans.
Men kan overigens bijna alles en de
ingenieurs zeggen, dat er weinig verras
singen meer voor hen zijn. Bovengronds,
m het hoofdkwartier, bepaalt men, ge
bogen over kaarten, de strategie: men
projecteert nieuwe steengangen naar de
kolenlagen, men weet daarbij reeds tevo
ren hoe dik die lagen zullen zijn; zelfs
zonder dat men ooit de brèukranden in
zo'n laag ggezien heeft, weet men waar
dergelijke „storingen" te verwachten
zijn. Men vergist zich slechts zeer zelden.
Maar een enkele maal, nadat men met
de meest ingenieuze middelen de schacht
steeds verder heeft afgediept, nadat de
aarde geschud heeft van de ontploffingen,
waarmee men de hare steenlagen tot
gruizels beukte, een enkele maal ver
zet zich deze gedweeë aarde plotseling,
en moet het hoofdkwartier een omsinge
lingstactiek toepassen.
Overigens is het afdiepen van een
schacht het meest opwindende en fasci
nerende werk, dat er in de mijn bestaat
en rond de harde koppen van de schach-
tenbouwers die vaak in glimmend olie
goed de stortregens van springende wa
ter-aders moeten opvangen, hangt dan ook
een soort romantische nimbus, ofschoon
bevriezingsmethodes (tegen het drijfzand)
en andere uitvindingen het risico sterk
verminderd hebben.
De ton hijst ons terug naar de „vijf
honderdzes".
De eigenlijke tocht naar het „kolen-
front" begint.
De oppervlakte van de „Wilhelmina-
concessie" (de mijn is aan vier kanten
ingesloten door particuliere mijnen), is
610 ha. Er is plus minus 32 km. steen
gang ondergronds, ongeveer 45 km. spoor
lijn- Het is niet de grootste mijn: de
„Maurits" bijvoorbeeld heeft een opper
vlakte zo groot als Amsterdam en ruw
geschat zijn de verhoudingen daar min
stens driemaal zo groot!
Er zijn mijnwerkers, die bij wijze van
spreken nooit een stuk steenkool in han
den krijgen: de eigenlijke „houwers", de
mensen aan het kolenfront, vormen van
het personeelstotaal (op de „Wilhelmina"
werken pl.m. 4.000 man) slechts ongeveer
20 pet. Deze 20 pet. sturen de steenkool:
uit gemiddeld tien pijlers komen pl.m.
4500 ton netto per dag omhoog. Het
labyrinth van gangen op de „vijfhonderd
zes" wordt donkerder; zo nu en dan pas
seert men ergens een mijnwerker: even
het blinken van oogwit, de tanden in een
zwart gezicht, „Gillek Auf!" „Gillek
Auf!", zijn lamp zwaait voorbij de onze-
De stilte wordt drukkender; een enkele
maal trekt het onweer van een geladen
kolentrein ergens door een andere gang;
we lopen langs kilometers lange bulzen,
die tegen de zoldering bevestigd, samen
geperste lucht aanvoeren. Ver weg, ach
ter een eenzaam lichtpunt, snerpt een
vreemd geluid, wordt luider, oorver-
dovender, wanneer we passeren: een ven
tilator.
We slaan rechtsaf, klimmen... klim
men eindeloos door een steenhelling naar
„laag dertien" De volkomen verlaten zij
gang wordt lager, zodat men de nek moet
buigen (en tóch nog telken» het hoofd
stoot), nog lager, zodat men gebukt moet
lopen en daarna ongeveer dubbel gevou
wen. De helling is eindeloos; ergens
tjoeke-tjoekt een motorpompje zonder
bediening. Alleen een paar krijtcljfers en
een paraaf vertellen dat dit pompje ge
controleerd wordt.
We passeren een lichtsluis: drie houten
deuren achter elkaar, die met een contra
gewicht automatisch achter ons dicht
gaan. Om het ingewikkelde ventilatie
systeem niet in de war te brengen Is dit
gedeelte van de gang afgesloten. Er hangt
de vochtige broeiende hitte van vlak
voor een onweer.
We klimmen verder, ongeveer dubbel
gevouwen; na vijf minuten begint het
zweet in de ogen te branden.
„Is het nog ver?"
„Als ik te vlug loop, moet u.het maar
zeggen.
Uit de zwarte, oplopende steengang
komt een licht aangezwaaid: „Glück Auf!"
„Glück Auf! Hoe laat is het?" De ander
men kan zijn gezicht niet zien achter
het schijnsel van zijn koplamp, haalt
een schoensmeerdoosje uit zijn zak,
maakt het open, kijkt op een ouderwets
zakhorloge: „Kwart over elf...,"
Morgen? Avond? Morgen natuurlijk, al
zal kwart over elf vanavond er juist zo
uit zien hier....
dan dat van straatlantaarns in een zeer
zware mist, en het geeft deze arbeid der
schimmen Iets volkomen onwezenlijks,
omdat men niet precies ziet, waar ze mee
bezig zijn.
In die schemering van stof en hitte
roffelen de afbouwhamers, vreten zich
woedend vast in de glinsterende harde
kolenlaag, worden, als ze zich diep ge
noeg hebben doorgebeukt in deze harde
massa, omgewrikt, waardoor een nieuwe
brok kolen uit elkaar valt en opge
schept kan worden, de schrapergoot in,
die ze onmiddellijk afvoert.
Het kolenstof is zo dicht om de lampen,
dat men denkt te zullen stikken, dat men
het eerste ogenblik niet begrijpt hoe deze
mensen het hier uithouden, laat staan nog
hard werken. Het gezicht van de opzich
ter In deze pijler buigt naar me over
een druppel zweet valt blinkend van zijn
voorhoofd en drie keer moet ik deze
eerste vraag herhalen, schreeuwend tegen
het lawaai van de pneumatische hamer,
de als maar doorroffelt.
„Hoe lang moet elke ploeg hier
blijven?"
Al deze zwetende, roetzwarte, zwoe
gende mannen, het bovenlijf bloot op
een interlockje na, zijn vanochtend om
zes uur naar beneden gegaan, waren te
gen zeven uur aan het kolenfront in
hun pijler, hebben éénmaal pauze ge
had om hun boterham op te eten. en
zullen straks om ongeveer kwart over
één hun spullen weer bij elkaar pak
ken.
Na hen gaat de „middagschieht" naar
beneden. Het werk gaat continu door: na.
de middagschicht de nachtschicht, na de
nachtschieht weer de dagschicht, zes da
gen In de week.
Na een kwartier, waarin men zelf een
afbouwhamer (een beul van een zwaar
ding) in handen heeft gehad (in drie keer
boren ongeveer een half pond kolen!),
waarin men van alle kanten vriendelijk
is toegegrijnsd, waarin men heeft horen
lachen, is het.verschrikkelijke er af.
Men noteert dan zelfs de mededeling:
„Een echte mijnwerker zul je aan één
stuk op zijn „Koel" horen kankeren,
maar hij zou er voor geen geld van de
wereld weg wllen" en herinnert zich
De Belgische minister van buitenlands»
zaken, Paul van Zeeland, en de Neder
landse ambassadeur te Brussel, oaron
Harinxma Thoe Slooten, hebben een
overeenkomst ondertekend op grond
waarvan een exploitatie-limiet wordt
vastgesteld voor de steenkolenmijnen ge
legen langs de Maas en aan beide zijden
van de grens. Dit verdrag zal de exploi
tatie van de steenkoolmijnen in Bel
gisch en Nederlands Limburg verge
makkelijken en in staat stellen het ver
lies van exploiteerbare steenkool tot een
minimum te beperken.
Naar wij vernemen, is de benoeming te
verwachten met ingang van 1 Novemoer
a.s. van luit-generaal D. C. Buurman van
Vreeden, tot commandant groep West,
tevens bevelhebber in de eerste militaire
afdeling in verband met het feit, dat de
huidige commandant, generaal-majoor J.
H. Jager, met ingang van genoemde da
tum de pensioengerechtigde leeftijd zal
hebben bereikt
Hier en daar zijn schuilgaten in de
stenen wand: kleine nissen, waarin men
een toevlucht zoekt bij het laten ontplof
fen van springstofladingen. De weg klimt
minder; we hebben „laag dertien" zelfs
al bereikt, want ineens glimmert achter
de wandbekleding van paal-stutwerk,
tegen de zoldering het zwart van steen
kool tussen de steen. Heel in de verte
brandt een licht.
Dan is men ineens op een driesprong.
En men schrikt onwillekeurig: links en
rechts, maar men weet niet hoever,
bewegen een aantal schimmen in het
halfduister. De electrische lampen, waar
onder ze bezig zijn, hebben alle een gele
halo van stof; haar licht komt niet verder
later dat men U dit overal vertellen zal
in Limburg.
In de pijler van „laag dertien" waren
slechts metalen stutten. De Nederlandse
„Titaan-stijl", die een gewicht van 26 ton
kan torsen werkt ongeveer als een auto-
crick in het groot. HU wordt onder de
ijzeren zolderingsbalken geschoven, stut
dan het stenen plafond, waaronder men
de kolen weghaalt. Zo'n zolderingsbalk
(de „kap") bestaat uit twee gelijke stuk
ken van elk 80 cm.
Men ontkoolt een pijler langs de lengte
wand, maar desondanks wordt hij niet
breder. Wanneer de kolen namelijk weg
gehakt zijn en men de gestutte gang
ruimte niet meer voor transportdoelein
den nodig heeft, „rooft" men de stijlen
weer weg en laat het steenlaagplafond
naar beneden storten. Dat hierbij nog wel
eens ongelukken gebeuren bewijzen de
koppen in de krant: „Mijnwerker onder
(Door oorlogscorrespondent Henri de Turenne)
PJONGJANG, 21 October 1950
^daee^ Za' °°*t weten' w'e a'8 ecsfe aankwam in de dolle wedloop van
de Brits "T* Ejongjang over een afstand van 120 K.M., met als deelnemers
e j 8e' Amerikaanse en Zuidkoreaanse troepen. De Amerikanen trokken
y"1.i,- uur 8 morgens de Zuidelijke buitenwijken der stad binnen, de
,,U' n 0(Jat n°m uur de Oostelijke wijk, terwijl deze laat'sten ver-
1 hen en-„ZïJ over de rivier, die de stad in tweeën deelt, bereikt
j vóór 'let vilfde regiment cavalerie. De manschappen van
e., ^nse tank8, die bij de Zuidkoreaanse divisie waren ingedeeld,
den met de Zuid-KorT redetwisten- "WiJ 8triJdeu reeds sinds ™ee maan-
(lel rvoreanen zo zeggen zij.
IntuSSe" steeds een bord
bij.de insan|edernstad met^ o^ift:
„Gij, zijt 7uidkoreaanc°ngiang' dank ZÜ
de eerste Zuidcavaleri^-'il.visie- Welkom
aan de eerste cavaleriedivisie".
Deze wedloop overigens zonder
veel verdienste voor de betrokkenen,
daar de Noord Koreanen sedert het
overtrekken door de zuidelijken van de
38ste breedtegraad geen noemenswaar-
bij een kantoorklerk endige tegenstand geooaen hebben. Men
evenmin bij een piloot of ondergaat intussen emotievolle gewaar
wordingen, wanneer men dit eenzaam
en verlaten strijdgebied doortrekt.
een mijnwerker; maar er is
geen opzichter meer, die
voorbidt.
Alleen vindt men op som
mige plaatsen diep onder de
grond soms nog een kruis
dr ^S. ,ten stenen traPP™ en bereikte zegent een klein heiligenbeeldje op de'
vloeli lawaau&e rUimte van de los- splitsing van twee steengangen hier en
daar allen die passeren.
De verlichte rechthoek van de 162
meter flitst voorbij, dan die van de 253
F,he inijn heeft minstens twee sehach-
de „intrekkende schacht" wordt
»,u;
bovi
ttrÜiS lutht «aar beneden gezogen, dé
"kende" loost de verbruikte lucht;
Iiftkoo-len bewegen in elke schacht twee verdieping, en wanneer wij even later
,ei* on a*. ïïftpTi Kuizpn uitstanr»pn hpvinden we ons 331 meter
met °P en neer; de liften suizen
de zwart emva&ent es of mijnwerkers
wagens 0f AiePte i«> komen met volle
hoos. de afgeloste ploeg weer om-
In d sj
,.ir.tre..ve£(,a*tsnlijn
"de
„Wilhelmina" is d»
b ht" m m.mtee! tot 823
de uittrekkende tot 53)
Natste wordt per rm-
da-j "300 m3 verbruikte
.1 1h:' .de mün: een storm
spoortje monoxvHWarms gassen, een
mijngas. e
meter
me "er D
nu ut n?'et m
lUCht V"v;.
van zuu
-16 misschien, 'n vleugje
De mensen, dio
hebben het bijna
de kooien bedienen,
van een groot stat?Ven druk als de chef
In de schachten de aan' ep afvoer
neren #n dwar» d<^rleT' ogenblik stag-
het oordovende Ia-
uitstappen, bevinden we ons 331 meter
onder de grond Men heeft nauwelijks
de tijd om te blijven staan-en te zuchten:
„driehonderd en een en dertig meter"
Bovend en zégt het U nauwelijks iets:
men kan de diepte van de zwarte af
rond nergens aan afmeten- Men kan niet
o'rhoog k!ik»n uit der." diepe put oin
heel ver weg het daglicht te zien de
mon 1 van de schacht, nog zo groot als
oen speideknop, een ster aan een zwarte
hemel.
Men is in een andere vrereld: een brede,
heldere tiwinelgang met wanden van
betonplaat; in de doodse stilte, het
ijzeren lifthek is weer dichtgeschoven, de
kooi is weg brandt helder geel de rus
tige, kaarsrechte rij lampen aan de zolde
ring.
Men gelooft, dat Kim Ir Sen zich met
zijn mannen in de bergen heeft terug
getrokken, met medeneming van rijst-
voorraden voor de winter. Op het plat
teland zien we enkele vrouwen, kin
deren en grijsaards, die by het passe
ren der tanks met angst m hun stem
ons de groet „manzai toeroepen on-
der het zwaaien van vlaggetjes. Is de
angst voor de zuidelijken, nu deze over
winnaars zijn. niet te verklaren door de
propaganda der Noordkoreaanse com
munisten tegen het Zuiden. Ja. maar
daardoor niet alleen.
Achter de angstige plattelandsmensen
immers zien we brandende dorpen, of lie
ver de nog smeulende puinhopen
ervan. Steden met meer ^dan 100 000 in
woners, als Sariwon en Sinmak. worden
door de Amerikaanse iuohtmacht een
voudig weggevaagd De aarde noodzake
lijkheid van de oorlog? Zij werden van
de kaart geveegd, ofschoon er niet ge
vochten is om ze te veroveren.
Evenals de huizen van ho-ut en riet als
lucifers opbrandden, zo zijn hele steden
tot as verteerd. Hun vroegere aanwe
zigheid wordt nog slechts verraden door
omgewoelde verschroeide aarde, of de
stalen geraamten van spoorwagons op de
plek waar vroeger itation» stonden.
Waar zijn de Noord-Koreanen? Zie
daar de vraag, die allen zich stellen, die
de uitwerking van het communisme op
de Oosterse mentaliteit willen bestude
ren. Doch het Noordkoreaanse leger en
de daarmede sympathiserende Noordko
reaanse burgerbevolking zijn nergens
meer te vinden. De enige nog overgeble
ven kentekenen van het communisme
zijn de portretten van Stalin en Kim Ir
Sen, welke in de scholen hangen, die er
overigens precies eender uitzien, als die
in het Zuiden.
Hier en daar ziet men nog triomfbogen,
bekroond met de rode ster en geflan
keerd door levensgrote portretten, toe
gang geven tot wat nog slechts puinho
pen zijn. Sprekend symbool der ruïne van
de kort tevoren gevierde rode triomf. En
kele tientallen witte gedaanten ziet men
tussen de puinen. Het zijn de gestalten
van hen, die, als gold het een geheimzin-
mge misdaad, tersluiks hout zoeken voor
ue winter.
De meest oncontroleerbare verhalen
doen de ronde: de regering en de generale
staf der communisten zouden in de ber
gen van het Noorden gevlucht zijn en
verscheidene gevangenen zouden ver
klaard hebben, dat Kim Ir Sen er van
door is met 100.000 soldaten van het regu
liere leger en met hen zijn toevlucht ge
zocht heeft in het vroegere hoofdkwartier
Qi?n„„de Partisanen in Mandsjoeriio aan
000 jong" recruten de taak overlatend
om te vechten.
Wat die 30.000 jongemannen betreft, die
de eer van de Noordkoreaanse strijd
krachten moeten redden, zij slaan wel
een droevig figuur. Zij hadden in totaal
slechts zes tanks en één kanonen
bovendien weinig lust om te vechten.
Toen het vijfde regiment cavalerie, voor
afgegaan door tanks, 's morgens vroeg
door de heuvels trok, kon men daar een
gewichtig uitziend fortificatie- en ioop-
graafsysteem waarnemen, dat echter al
leen bezet was met infanteristen, gewa
pend met geweren. „Wij zullen hen eens
laten schrikken", verklaarde de pelotons
commandant, terwijl hij bevel gaf tot het
lossen van een salvo. Als een troep mus
sen vlogen de Noord-Koreanen daarop
her- en derwaarts door de velden.
,,'t Is me een baantje", verklaarde een
sergeant, die zo pas enige tientallen ge
vangenen gemaakt had. „Er is geen kunst
aan; je hebt ze maar voor 't oprapen".
Toen de eerste compagnie van het 5de
regiment Pjongjong binnenrukte, waar
ontelbare barricades haar de weg ver
sperden, was er geen enkele verdediger
meer. Het hele regiment trok daarop de
helft van de stad binnen, zonder dat er
iets bijzonders te beleven viel. Maar
niettemin zagen de Noord-Koreanen nog
kans om, toen het regiment de rivier
bereikte, de brug daarover in de lucht
te doen vliegen.
Terwijl zestig procent van Seoel werd
verwoest, heeft Pjongjang, naar het
schijnt, niet buitengewon veel van de
bombardementen geleden. Verscheidene
kerktorens domineren de omgeving.
Een miniatuur-«Eiffeltoren. bekroond
door een rode ster. rijst nog omhoog
Soortgelijke „monumenten" bestaan
overal, waar het rode leger passeerde:
te Berlijn, te Praag, te Boedapest. De
vorm is weliswaar verschillend, maar
de geest is hetzelfde...
(Copyright Msb.A. F. P.)
(Van onze Brabantse redacteur)
Op deze heuvel, vlak tegen de Belgische
grens, overzien wjj het hele gebied der
Postelse Heide, dat ais „ontginning Wil-
reit" straks aan een aantal boerengezin
nen de kost zal verschaffen en dat nu nog
in woeste verlatenheid rondom de ruïnes
van het jachtslotje „Hooghuis" zijn barre
sleuven en bulten tot de einder uitstrekt.
Meer dan 1000 h.a. zullen hier, van begin
1951 af, in cultuur worden gebracht en
er zal aan arbeidsloon alleen al 2,3 mii-
lioen in „verloond" moeten worden!
Dit gebied ligt voor het grootste deel
onder de gemeente Bergeijk en voor
het overige onder Luijkgestel en
het werd door Bergeijk aangekocht
van de eigenaren, de Belgische fa
milies De Broqueville en Gilles de
Pélichy, met de bedoeling het geheel
daarna samen met Luijkgestel te gaan ont
ginnen ten bate van de boerenbevolking
der beide gemeenten. De onderneming,
die jarenlang zal duren, moet beginnen
met het vestigen van een tweetal werk
kampen, één op Bergeijk's en één op
Luijkgestel's terrein.
Maar vóórdat daar de arbeiders hun
huisvesting zullen vinden, moet eerst de
grote ellipsvormige weg, die geprojecteerd
werd van Luijkgestel af door het nieuwe
gebied naar Weebosch aangelegd zijn,
minstens tot de plaats der kampementen
toe. Eveneens zullen er electrische gelei
dingen aangebracht moeten zijn.
Dan kan het eigenlijke werk worden
aangépakt Het hoofdthema zal de aetivi-
eit vormen rondom de snelvlietende wa
terloop. die zich door de heide slingert
Aan weerskanten hiervan worden een
aantal boerenbedrijven in gereedheid ge
bracht, 28 in getal, die elk 15 h.a- groot
zullen worden. De bedoeling is, dat hier
gemengde bedrijven komen.
In het Zuiden van het terrein zullen een
honderdtal hectaren aaneengesloten gron
den in gereedheid worden gebracht, voor
een uitgifte als los land. Hier bevindt zich
een gebied, met als bovenlaag 114 2 m.
fijn dekzand, dat zich niet leent voor in
tensief landbouwbeheer. Het kan echter
ten nutte worden gemaakt voor graan
bouw.
In het Noorden, waar al enige primi
tieve ontginning plaats had, maar waar
de lagere gronden verzuren en de hogere
verdrogen, zal heel wat moeten worden
geëgaliseerd. Dat wordt een enorm werk
Van de hogere d len moet eerst de zwarte
bovengrond op zij worden gelegd, hei
zand moet er onderuit worden gehaaid
en dan wordt de bovenlaag weer op haar
plaats gebracht. Het zand wordt naar de
lagere stukken vervoerd; daar moet dan
ook de teelgrondlaag opzij worden gelegd
en het zand wordt er als het ware onder
geschoven. Heel dit gebied komt dus „on
der de schop". Ongeveer 350 h.a., die niet
geschikt zijn voor de landbouwcultuur,
zullen bebost worden en de staat zal
hiervoor een renteloos voorschot ver
strekken.
In het centrum van het gebied zal de
voorlopige bebossing, bij een gunstige ont
wikkeling, plaats kunnen maken voor een
woonkern, waar wellicht een school, een
kerk, een magazijn van de N C.B. en een
winkel hun plaats kunnen vinden. Nauw
keurig zal men oezien, dat het landschap
niet aan schoonheid inboet. maaT dat het
er integendeel mooier op wordt.
De werkzaamheden worden uitgevoerd
door de Ned. Heidemij.
Voor de boerderijenbouw zal gepoogd
worden bij het Rijk subsidie te verkrijgen
op dezelfde basis als gold voor enige
Peelontginningen. Er bestaat ook enig-,
kans, dat de kampen voor de arbeiders
een permanent karakter zullen krijgen
en dan, na de ontginning, voor de boeren
bedrijven gebruikt zullen kunnen worden
Zo zal ook dit geheimzinnig stuk hei-
gebied open worden gelegd en zal de
romantische ruïne van het jarhtslnt
„Hooghuis" wellicht nog eens zijn dien-
Cten gaan bewezen als vacantieoord.
vallend gesteente gedood". Men mag
nooit verder dan 80 cm. ontkolen zonder
opnieuw te stutten. De door het roven
achter vrij gekomen stijlen en kappen
worden vóór opnieuw gebruikt.
Van mijngas heeft de ene mijn meer
last dan de andere maar al ligt de situ
atie voor de „Wilhelmina" vrij gunstig
toch herkent men elke opzichter onmid
dellijk aan zijn Davislamp waarmee hij
herhaaldelijk zijn pijler „aflucht".
Ouwe mijnwerkers beweren dat zt
het reuk- en kleurloze mijngas kunnen
ruiken maar het kleine vlammetje tn
de lampkooi van koper gaas blijkt toch
wel zo veilig.
Reddingsploegen, die na een ramp naar
beneden gaan, hebben daarnaast nog een
indicaliem.ddel tegen mo-
noxyde; witte muizen of ka
naries voor wie een kleine
dosis van dit laatste ga»
reeds dodelijk is.
Een ander risico, dat ove
rigens zeer klein is. vormen
de z.g. „blazers", die plot
seling tonnen en tonnen
steenkool losslaan. Maar
zoals gezegd: er veronge
lukken minder mensen ach
ter de afbouwhamer dan
achter het stuur van een
auto.
Hoe de gewonnen steen
kool naar de schacht ge
transporteerd wordt, kan ik
daarom zo haarfijn vertellen,
omdat ik zelf op precies de
zelfde manier vervoerd
werd. Een nieuwe, schijn
baar totaal verlaten gang
bereikend, stootten wij na
melijk op de transportband.
„Allebei uw handen erop,
dan met één sp ong uzelf op
de band laten vallen
wees de opzichter. De snel-
neid van de band was gro
ter dan die van een voet
ganger, en ik was doodsbe-
nai'.wd dat ik op een van de
uitstekende metalen rollen zou blijven
haken, maar £et lukte, en zo plat
mogelijk op de buik tussen de kolen
liggend, soms dreigde de zoldering
boven mijn hoofd werden we in de
richting van een rood licht in de verte
getransporteeid.
„By die lantaarn eraf! Denk er aan,
ineens springen, hoor!"
„En als ik er niet op tijd af kan?"
klonk het benauwd achter de ijzerbesla
gen schoenzolen van de meestempz ch er,
„Meteen springen.... benen er weer
eerst af!"
Het lukte maar wanneer het niet ge
lukt was, zou ik waarschijnlijk gemangeld
en gekneusd een eind verderop in een
der kolenwagentjes terecht gekomen zijns
zestig wagentjes, alle voorzien van een
controle-penning om te kunnen nagaan
uit welke pijler hun lading afkomstig
was; ze haalden ons een eind verderop
ai in.
„Chuk-chuk-chuk" kuchte het kleine,
door perslucht van 120 atmosfeer gedre
ven locomotiefje. en waarschuwde even
later (minder schril dan een grote loco
motief) met de fluit. Van de andere kant
kwam een lege trein aangerommeld.
We liepen nieuwe gangen door („Hier
zijn we straks ook geweest, weet u wel?"
en ik knikte maar „Ja"), passeerden de
telefooncentrale, van waaruit ik eventueel
(500 meter onder de grond) mijn redactie
had kunnen opbellen, sjokten een aantal
timmerlui voorbij, die aan het werken
waren, stakm een glein spoorweg empla
cement over en stonden e ndelyk weer
bij de intrekkende schacht.
De kooi was vol toen we omhoog suls
den, het daglicht tegemoet; een paar
„kompels" maakten gekheid in „Kirch-
roader plat", het oogwit blinkend in hun
roetzwarte gezichten en plotseling werden
alle brandende mynlampen, bleek en
krachteloos en klonk er uit de volle kool
(was het toeval? deden ze dat altijd?)
een haast eenstemmig: „Ja
Dit ene korte woord begroette het dag
licht achter de openschuivende tralie
deuren van de kooi.
En teruglopend door de stad. rondkij
kend in de hëlriere onbewolkte zonnedag
i dezelïde '.on. die in h;i karboonty iperk
de praehis'orische jungle van reuzen
varens en bomen en moerasplan:en oeed
woekeren, welke later verveend en sa
mengeperst van d ep uit de aarde ais
steenkool zou worden opgedolveni te
ruglopend door de stao in het licht van
deze zon. leek t bijna onccioioluk. dut
zich honderden me ers tieneden 't asfalt-
dek van de straat n anaere stad bevond,
n holen- en gangenlabyrinth, waar door
heen dag en nacht de driftige werkmst
van mens en machine schokte.
Zonder die ondergrondse stad zou de
bovengrondse nog nauwelijks kunnen De-
staan: steenkool, gas en electriciteit. stik
stofmeststoffen, ammoniak, waterstof en
salpeterzuur, alcohol, aether, soda, bak
poeder, benzol, toluol, nitrobenzol, trotyl,
lak, kunstharsen, medicamenten en zelfs
r.ylonkousen.
God zegene je zwarte, gespierde han
den, kompel
„Glück Auf!" 1)
J. W. HOFWIJK
1) Tijdens een jammer genoeg slech:»
vluchtig bezoek onnet grond» hooi Je .k
iezt groet bel meest. Vlas na de oorlog
heeft een soon (begrijpelijk) taal-puris
me zich ook van deze van origine Duitse
mipiwerkersgioet meester gemaakt, maar
voorzover ;k hoorde maa' t het nu oor-
togse „Mógge!" thans toch weinig kans
meer.
Zelfs een prijsvraag in het voortreffe-
lijke bedrijfsblad „Steenkool" voor een
nieuwe groet leverde geen resultaat op en
van lieverlede keerde men weer terug
tot „Glück Auf!" („kom weer veilig bo
ven!")
Wat zou men ook Mögge!" zeggen waar
het nooit „morgen" is?!