If Is de verpleegstersopleiding een chaos? Pygmeeën-jazzband aan het kampvuur Werkelijkheid langs de weg van de onwerkelijkheid w Belangwekkend boek over het Duitse concentratiekamp FABELACHTIGE PRACHT Geneesheren-directeur wraken artikel van collega Overmatig en onnodig Freudisme de schaduwzijde Examenstof niet verzwaren Te pessimistisch! „En in Juli '50 dan?" „Te veel narigheid" „Twee ons antiloop, slager, niet te vet...." „Schromelijk overdreven!" RICO BULTHUIS: ÖSSSKM SS ^ok- op do tentoonstelling „Kunst in de Maasvallei DINSDAG 1 APRIL 1952 PAGINA 4 GEDENKTEKEN VOOR SAMENZWEERDERS TEGEN HITLER Hogere eisen De genees- en verpleegkunde hebben na de oorlog belangrijke wijzigingen onder gaan. Door de technische en chemische „hulpmiddelen" is de verpleegduur over het algemeen korter geworden. Het actief werken aan de patiënt is belangrijk ge ïntensiveerd. Penicilline b.v. moet ge woonlijk acht keer per dag worden ge- Injiceerd. Hierdoor worden ook aan de verpleegster hogere eisen gesteld. In de meeste ziekenhuizen is het aantal vakken waarin onderricht wordt gegeven, uit gebreid. Naast anatomie-physiologie, ziekteleer, chirurgie, ethiek en verpleeg- leer worden nu ook cursussen gegeven in o.a. dieetleer, psychologie, bloed- en plas matransfusie en in kennis der sociale verzekeringswetten. Mgr MUTSAERTS HAD AANRIJDING Mr. J. DERKS VERLIET „DE TIJD" De pygmeeënpijp gaat ronc Touwslagerij in pijlerfabriek - Schaduw Meer Nietzsche dan Freud Jazz-muziek in de nacht Hoe leerden jullie vliegen? PARKEREN ONDER BRANDENDE LANTAARNS (Van onze verslaggevers) „De huidige verpleegstersopleiding in ons land stelt een ongecontroleerde, ouderwetse, ondoelmatige en onsystematische chaos voor en wanneer niet op korte termijn energiek en doordacht wordt ingegrepen, dan zal binnen afzienbare tijd de Nederlandse zuster niet meer in staat zijn aan de eisen te voldoen, die aan haar gesteld worden. Terwijl overal ter wereld de verpleegstersopleiding met grote ernst aan een revisie wordt onderworpen en alom een streven naar verbetering en intensivering merkbaar is, bepalen wij ons tot het benoemen van commissies, welke weinig verstandigs opleveren". In ongeveer deze bewoordingen leverde jhr P. H. Verspyck, geneesheer directeur der gemeenteziekenhuizen te 's-Gravenhage, in het Januari-nummer van „Het Ziekenhuiswezen" felle critiek op de verpleegstersopleiding hier te lande. Dit artikel is voor het A. R.-Kamerlid Stapelkamp aanleiding geweest aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid te vragen of het oordeel van jhr Verspyck in zijn algemeenheid juist is en zo ja, op welke wijze de minister hierin dan verbetering zou willen brengen. Zo nee, zo gaat de heer Stapelkamp verder, meent de minister dan ook niet, dat het gewenst is, dit officieel tegen te svreken omdat deze visie op de huidige verpleegstersopleiding een ongunstige invloed 'zal hebben op de bereidwilligheid van adspirant-verpleegsters om zich voor de opleiding beschikbaar te stellen, wat te erger zou zijn daar verschillende zieken- ihn.nx reeds kampen met een tekort aan leerlingverpleegsters T Westberlijnse senaat heeft een voor stel goedgekeurd om voor hen, die bij de mislukte samenzwering tegen Hitier in Juli 1944 he4 leven lieten, een ge denkteken op te richten op de plaats van het vroegere' ministerie van oorlog. Zoals men weet, werd de opstand, waar aan vele officieren deelnamen, in Ber lijn onderdrukt hoofdzakelijk door Ernst Remer, die op het ogenblik een der leiders van de neo-nazistische socia- jistische rijkspartij is. Remer werd als beloning door Hitier tot generaal bevor derd. Kort geleden werd hij door een gerechtshof te Brunswijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, om dat hij de samenzweerders van Juli 1944 „verraders" had genoemd. Avond in de diepten van het oerwoud huizen thans reeds kampen met een tekort aan leerlingverpleegsters 1 „De leerling-verpleegster wordt beslist niet gezien als een goedkope werkkracht. Van een gezapig nietsdoen is dan ook geen sprake". Met deze woorden gaf dr A. P. v. d. Wey, geneesheer-directeur van het groot ste Amsterdamse ziekenhuis, het VVilhel- mina Gasthuis, te kennen dat h'u het pes simisme van zijn Haagse collega niet deelt. Er wordt hier te lande over het algemeen veel en goede aandacht besteed aan de verpleegstersopleiding en als deze nog niet overal ideaal is, dan komt dit vooral door de financiële moeilijkhe den, waarmede vele ziekenhuizen te kam pen hebben. Dr Van der Wey was van mening, dat dit bezwaar kan worden ondervangen als het onderwas gesubsidieerd wordt. De cursussen kunnen dan worden opgeheven naar het peil van de goede opleidingen die in verschillende ziekenhuizen reeds worden gegeven. Ongecontroleerd is de opleiding echter nergens. Door de Prac tijk- en Rapporten-boekjes, waarin de gehele opleiding van de leerling staat aangegeven met de waardering van de resultaten erbij, is een effectieve controle mogelijk. Dit behoeft zeker niet te ont aarden in „haarkloverij" zoals dr Ver spyck in zijn artikel schrijft. Deze boek jes zijn onder rijkstoezicht samengesteld terwijl men steeds blijft streven naar mo dernisering. Enkele maanden geleden werden b.v. nog richtlijnen gegeven be treffende de lessen in voedings- en dieet- leer en koken. Dr van der Wey Is van mening dat deze uitbreiding van het onderricht geen nieuwe examenvakken tengevolge moet hebben. Het examen moet niet worden verzwaard, omdat anders het gevaar niet denkbeeldig is, dat wij hier vervallen in het Amerikaanse systeem van „nurses" en „bedside-nurses", van wie de eersten een deel van het werk van de medici overnemen. Evenmin is dr Van der Wey voorstander van het o.a. in Scandinavië gevolgde systeem van zelfstandige ver- pleegstersscholen, waarbij de leerlingen na een theoretische opleiding op de school voor een tijd aan een ziekenhuis worden uitgeleend om daar practisch werkzaam te zijn. De beste opleiding voor een ver pleegster blijft i}og altijd de opleiding aan het ziekbed, aangevuld met goede theo retische cursussen. Dat de cursussen in de vrjje tijd wor den gegeven kan wel eens zwaar zijn voor de leerlingen, vooral als zij nachtdienst hebben. Dit kan wellicht worden opgelost door de theoretische lessen op één dag per week, een studiedag, te concentreren. Pessimistisch over de opleiding is dr Van der Wey geenszins, hoewel hjj het zal toejuichen als gelden beschikbaar zul len worden gesteld om de financiële (Van onze verslaggever) Naar aanleiding van vragen, die het Tweede-Kamerlid, de heer Stapelkamp (A.R.) aan de mi nister van Sociale Zaken en Volks gezondheid heeft gesteld over de door jhr P. Verspyck, geneesheer directeur van de Haagse gemeente ziekenhuizen, in een artikel in „Het Ziekenhuiswezen" gewraakte verpleegstersopleiding in ons land, hebben wü enkele geneesheren-di recteur van grote ziekenhuizen naar hun mening over deze kwes tie gevraagd. Zij waren unaniem van oordeel, dat jhr Verspyck bij het schrijven van deze beschou wing te pessimistisch is geweest. Dat er aan de opleiding niet iets te verbeteren zou ztjn, wilde geen van de vier geneesheren- directeur die wij interviewden, ont kennen, doch zij weten het aan financiële moeilijkheden, dat deze veranderingen (nog) niet doorge voerd konden worden. moeilijkheden, waardoor het niet overal mogelijk is een goede opleiding te geven, op te lossen. „Ik ben er van overtuigd, dat jhr Ver spyck zijn uitlatingen niet zo kras cn al gemeen heeft bedoeld, als hij ze in het Januarinummer 1952 van „Het Ziekenhuis wezen" heeft neergeschreven", zo ver klaarde ons dr L. Fick, directeur-genees heer van het R. K. Ziekenhuis „St. Joan nes de Deo" aan het Westeinde te Den Haag en hjj vervolgde: „In het Julinum- mer 1950 van hetzelfde tijdschrift was hjj nog vol lof cn waardering voor de Neder landse ziekenverpleging. Wanneer men in beide artikelen geen tegenspraak wil zien, zal men zijn afkeurend oordeel en speciaal zijn critiek op de verpleegstersopleiding niet als algemeen geldend moeten beschou wen. Wat de commissies betreft, welke van overheidswege zijn ingesteld, deze hebben inderdaad nog niet veel van het resultaat van hun werk gezien. De practijk van de verpleegstersoplei ding is zo, dat deze voor zover ze in de grote ziekenhuizen plaats vindt, buiten gewoon goed is. De heer Verspyck moet bij zijn afkeurend oordeel wei voorname lijk het oog hebben gehad op de opleiding in de kleine ziekenhuizen. Deze geeft in derdaad aanleiding tot gegronde critiek. Daar toch wordt vaak de werkkracht van de leerlingverpleegster uitgebuit en zo nu en dan, als het eens uitkomt, worden haar ook wél eens lessen gegeven. De Staat zou eigenlijk naast de spe ciale verpleegstersscholen alleen be paalde ziekenhuizen moeten aanwijzen, die het recht hebben verpleegsters op te leiden, zoals thans geldt voor de op leiding van medische specialisten en co-assistenten. De tegenwoordige rege ling. waarbij ziekenhuizen met 15 a 40 bedden reeds kunnen gaan opleiden, is te ruim. Die ziekenhuizen zijn daar niet voldoende op ingesteld. Een ziekenhuis moet naar mijn mening", zo besloot dr Fick het interview, „zeker over 200 300 bedden beschikken om een goede verpleegstersopleiding volgens een be paald rooster te kunnen garanderen". Niet voor haar taak berekend De geneesheer-directeur van een der gr ite ziekenhuizen in het centrum van het land stelde voorop, dat het te geringe aan tal verpleegsters moeilijk het gevolg kan zijn vazi een onjuiste opleiding of onjuiste verhoudingen al zal dit er wel enige invloed op uitoefenen maar een meer psychische achtergrond heeft. Vele jongo mensen schrikken terug voor de verple ging, omdat zfl ai zo veel narigheid in deze tUd om zich heen hebben gezien. Het gehele vraagstuk van de opleiding wordt beheerst door de vraag, welk doel men aan de verpleegstersopleiding heeft te stellen, waarbij men met twee stro mingen heeft te maken. Moet men ver pleegsters maken, die mensen zijn met een dienende taak en goede kameraden of moeten het acht uur werkende tech- .nicae zijn, die met het horloge in de hand staan? De bewering, dat de opleiding in ons land ouderwets is. moet in haar alge meenheid onjuist genoemd worden. Ge zien het dynamische van het gehele com plex der opleiding, zal zij niet altijd aan de nieuwste eisen kunnen voldoen, om dat intussen het nieuwe eerst getoetst moet worden. Het is de vraag of we wel van een eenheidsopleiding kunnen spre ken. We kunnen wel spreken, zo meende deze geneesheer, van een basisopleiding voor algemene ziekenverpleging en daar boven een technische vervolmaking en misschien daarboven weer een kader voor de vorming van leidinggevende zus ters. Er moet op dit terrein niet te veel ordening zijn en elke opleiding valt of staat met de persoon, die daarbij aan het hoofd staat. Naar eerst thans wordt vernomen, heeft Z. H. Exc- Mgr W. Mutsaerts, bis schop van 's-Hertogenbosch, die zich Za terdagmiddag per auto voor familiebe zoek naar Brussel begaf, nabij Turnhout een lichte aanrijding gehad met een Bel gische auto. De bisschop had zich der waarts begeven, om zijn ruim 80-jarige vader, die te Brussel'woont, te bezoeken. Tengevolge van de gladheid van de weg slipte de auto, juist op het moment dat een Belgische wagen passeerde. Mgr Mutsaerts mankeerde evenwel niets. Aan ae auto was enige schade te constateren. De Belgische, chauffeur bekwam een lichte hersenschuddig. Nadat voor hem de nodige zorgen waren getroffen, waar door een kortstondig oponthoud ontstond kon de tocht naar Brussel normaal wor den voortgezet. Het was in de eerste schemer, dat de vrouwen terugkwamen. Kleine bos- dwergvrouwtjes, diep gebukt onder enorme vrachten bananen en hout. Sommigen droegen in hun lendendoek van geklopte boomschors een klein, sikkelvormig mes. n Ze hadden eten gehaald in de „tuinen van de negerstam, waarmee zij in symbiose leefden: bananen en maniok, en nauwelijks was de vracht afgeladen, of op het smeulende houtvuur voor de hut roosterden reeds de eerste bananen, terwijl sommige huismoeders de vruchten in een pot deden, ze afdekten met blaren en te koken zetten. Daarna kwam een nieuwe stoet het dorp in: de mannen en jongens, die van de jacht terugkeerden. Mr J. Derks, die gedurende enige jaren hoofdredacteur is geweest van „De Tijd", heeft met ingang van vandaag deze func tie neergelegd. Gistermiddag heeft hij afscheid geno men van de redactie. De hoofdredactie van het bald wordt thans waargenomen door de heren A. van Domburg, C. de Groot en C. van Essen. Over de betrekkingen tussen de pyg meeën, die volgens de geleerden de oudste en meest oorspronkelijke bewoners van Centraal Afrika zijn geweest (geen enkele pygmee zal het' veel zeggen, maar zelfs Herodotus vermeldt hen al)èn de negess zouden pagina's en pagina's te schrijven zijn. Weliswaar zijn de verhoudingen lang niet overal hetzelfde, maar de bewering dat de negers de pygmeeën als „slaven" gebruiken, is toch niet geheel juist. De pygmee is min of meer de „slager" van een bepaalde negerstam. Hij levert deze stam de opbrengst van zijn jacht, krijgt daarvoor in de plaats groenten, bananen en maniok. Diverse negerstam men, ook in deze streek, waar toch diep in de bossen nogal wat pygmeeën wonen, onderhouden echter geen enkele betrek king met hen. Het schijnt, dat ze te veel eisend zijn, dat de pygmee, hoewel de neger hem als zijn mindere beschouwt, toch enigszins zelf zijn „klanten" uitkiest. „Schromelijk overdreven", noemde dok ier G. M. J. C. Klop, geneesheer-direc teur van het St Franciscus Gasthuis te Rotterdam, de critiek op de verpleeg stersopleiding hier te lande. „Dergelijke uitlatingen moeten fataal worden ge acht". Het moet ook voorkomen, dat pyg meeën gewoon in staking gaan: dan wacht een bepaald negerdorp vergeefs op vlees, merkt ineens dat hun leveranciers weg zijn uit de streek, zich dieper in het bos hebben teruggetrokken. De dorpen verhuizen bovendien toch op geregelde tijden, zodra een bosgebied geen wild meer oplevert, trekt de hele pygmeeënstam een eind verderop, begint ook daar de streek weer af te jagen. Deze pygmeeën waren van de stam van de Bamtouti; de negers waarmee ze ge lieerd waren, heetten Bambira. De jagers, allen gewapend met pijl en boog, een enkele oudere met een speer, kwamen het dorp in. Ze droegen op de kop grote netten, waarmee ze bepaalde stukken van het bos afspannen om ver volgens het wild die kant op te jagen, Het waren stevig gebouwde mannen, een enkele had een kort, zwart ringbaardje. De jongeren droegen de buit: in totaal had men een zestal dwergantilopen en een grote bosgeit. De dieren waren reeds ontweid, werden onmiddellijk in stukken gesneden en toen de schemer dichter werd. vlamden overal de vuren op binnen «en kring van pygmeeën, werd een homp vlees, vaak nog met de huid eraan, boven de vlammen geroosterd, nog verder in stukken gesneden en verdeeld. Daarna ging de pijp rond; men hafl de avondmaaltijd op, kauwde nog op het laatste stuk geroosterde banaan en aan hetzelfde vuur werd de brand in de bijna anderhalve meter lange pijp, een kleine kop, op een holle nerf van een bananenblad, gezogen. Ieder nam één trek. hield de rook zolang mogelijk binnen; de pijp ging rond van de een naar de ander en de vrouwen genoten minstens evenzeer als de mannen. Het grootste vuur werd voor het blade ren afdak aangelegd, waaronder wij de nacht zouden doorbrengen. Daar omheen zetten zich de mannen, begonnen met bijna in de vlammen eerst de avondkilte uit hun ledematen te jagen. Een van hen had een grote bos vezels bij zich, groen uit het bos. Een dun strengetje van die vezels afzonderlijk nemend, draaide hij ze met één snelle beweging van zijn handpalm tot een dun koordje, vlocht er een ander koordje doorheen, verbond dat met een nieuw stuk. Een trage pygmeeën-touwslagerij, die echter niets kostte en de grondstof lever de voor de enorme jachtnetten. Iets ver derop wette iemand bij het flakkerende licht van een ander kampvuur zijn jacht- mes op een steen, een paar kinderen kwamen met hun kleine pijltjes, dunne kaarsrecht geschilde boomtwijgen, bij de flakkerende vlammen zitten, harden het hout, draaiden de scherpe houten spits van de pijl nog eens enkele malen extra rond in het vuur. De gesprekken gaan traag rond. Men heeft goed gegeten, de jacht is niet on fortuinlijk geweest. Ik laat hun vragen wanneer ze hun laatste olifant gedood hebben. Ongeveer een jaar geleden, zeg gen ze. Wanneer ik iets meer wil weten over hun lansen, de speciale olifantlansen, zeggen ze, dat Engelse toeristen die op gekocht hebben. Het is de vraag of het waar is We zitten maar wat bij het vuur, zien hoog boven ons, tussen de zwarte wakken der boomkruinen de eerste sterren op gloeien, onmetelijk ver weg, aan de hoge Afrikaanse nachthemel. Zo nu en dan gensteren de vuren voor de hutten hoog op. dansen de vlammen flakkerend op al die rc id het vuur ge hurkte bruine lijven. (Van onze redacteur) RICO BULTHUIS ls onder onze hedendaagse schrij vers een aparte verschij ning. We zijn er aan gewend geraakt, dat de moderne ro mancier zijn persoonlijke er varingen zij het in ver anderde omstandigheden en in een gefingeerd verhaal op het papier zet teneinde de eigen realiteit te toetsen aan de al of niet aanvaardbare werkelijkheid, die de wereld hem opdringt. Rico Bulthuis echter schijnt zijn schrijvers- schap te ontlenen aan een btyna onbegrensde fantasie» zo zeldzaam in onze letteren. Is de mens Bulthuis dan te scheiden van de schrijver? Natuurlijk is de opleiding tot verpleeg ster in ons land voor verbetering vat- oaar. Wat is dat tenslottte niet. Maar van een „ouderwetse, ondoelmatige chaos" i3 voigèns dokter Klop beslist geen sprake éiïn wéék'niets anders dan Niettemin acht hij het gewenst, dat uit de werke- vooral de vóóropleidmg der verpleegsters lijkheid? Bij een cerste ken- zich voor de opleiding aanmelden, kun nen in twee categorieën worden verdeeld; meisjes, die theoretisch goed zijn onder legd (Middelbare Meisjesschool of Muio), maar die alle practijk missen en huis houdelijk aangelegde meisjes, die vreemd staan tegenover de theorie van het be roep, dat zij zich hebben gekozen en die door gebrek aan algemene ontwikkeling moeite hebben de lessen te volgen. Bij de opleiding dient volgens dokter Klop dan ook terdege met het verschil in aanleg en ontwikkeling van de meisjes rekening te worden gehouden. De vorm, waarin de critiek op het verpleegstersonderwijs thans is gego ten, gaat evenwel over de schreef. Er is bijvoorbeeld wel degelijk controle op de opleiding. De eindexamens worden door gecommitteerden bijgewoond en er worden aan de candidaten vaak vra gen gesteld, die zelfs bij het examen voor semi-arts niet zo goed worden be antwoord als door de leerling-verpleeg sters. Intussen zou het wellicht aanbeveling verdienen, voor de opleidingscursussen een uniform lesrooster op te stellen, ter wijl verbetering van de sociale positie c,er leerling-verpleegsters o.a. door verkorting van de werktijd, waardoor meer tijd voor de studie beschikbaar komt in overweging dient te worden genomen. achtige, dromerige en fan tastische verhalen is men licht geneigd op deze vra gen bevestigend te antwoor den maar als men boeken als „Edmond de Wilde en de werkelijkheid" en „De schim van Joyce Herfst" dieper op zich laat inwerken, ervaart men, dat Bulthuis wel de gelijk belangrijke en reele problemen aan de orde stelt en behandelt. Om het para doxaal te zeggen; hij bena dert de werkelijkheid langs de weg van de onwerkelijk heid. Moeizaam en voorzich tig baant hij zich in een vreemde, andere wereld een weg naar een diep doorleef de, innerlijke werkelijkheid, waarin zijn lezers hem ten slotte moeten herkennen. IJ waren nieuwsgierig of 'n persoonlijke ont moeting met de schrij ver onze opvatting zou be vestigen. Tijdens een litteraire bij eenkomst werden wij door 'n uitgever aan hem voorge steld: een beweeglijke, don kere man, klein en tenger van gestalte. Hij ziet er zo jeugdig uit, dat men hem niet op één en veertig jaar zou schatten. Een bepaald verstrooide of dromerige in druk maakt hij niet. Al gauw wordt ons duidelijk, dat deze „fantast" een man is, die met beide benen in het leven staat het leven, dat hij kent en lief heeft, dat hij niet ontvlucht maar waarin hij juist zijn plaats tracht te bepalen. „Naar ons gevoel plaatst u zich in uw twee grote ro mans tegenover de schrij vers, die het leven „een ab surditeit" noemen en er een waar genoegen in schijnen te scheppen om het te ontluis teren. Vooral in „Edmond de Wilde" menen we dat sterk te hebben opgemerkt". „Er is over dat boek heel wat stof opgewaaid", ant woordt Bulthuis: „Ik heb er de beklemmende vraag „wie ben ik en waarvoor ben ik" in uitgewerkt en ik kom tot de erkenning van de inner lijke waarden van ons be staan. In „De schim van Joyce Herfst" dwingt de juis te betekenis van het begrip „liefde" de hoofdpersoon om in een tijdloos ogenblik het absurde en zinvolle van el kaar te leren scheiden". Een bekend criticus schreef eens over Bulthuis: „Het is of hij de normale realiteit steeds ontwijkt, ofschoon hij een veelbewogen en uiterst reëel leven achter zich heeft". Natuurlijk vragen we hem daarnaar. Geestig en levendig vertelt hij van zijn studie op de Academie van Beeldende Kunsten; van de bekroning van een filmscénario, dat hij schreef toen hij 'n jaar of twintig was; van zijn lang durig verblijf in Denemarken en de vele avonturen, die aan zijn ambtelijke loopbaan voorafgingen. En vooral ook van zijn poppentheater! „Jarenlang heb ik er Ne derland mee afgereisd. Het was mijn lust en mijn leven, maar ik moest er wel mee eindigen omdat het schrijven me helemaal in beslag ging nemen. Ik heb overigens mijn oude liefde niet verloo chend". De schrijver springt op en laat ons zijn twee boekjes over het poppenspel zien. „Bent u al vroeg gaan schrijven?" N 1946 verscheen mijn eer ste roman, tamelijk laat dus, ik was al vijf en der tig. Maar ik had vóór die tijd wel enkele verhalen ge schreven. En als u met alle geweld een „litteraire tradi tie" in onze familie wilt zien, dan kan ik u ook daaraan helpen: mijn vader, H. J. Bulthuis, heeft verschillende romans in het Esperanto ge schreven". De veelzijdigheid van Bult huis is evenredig aan zijn productiviteit. Hij werkt op het ogenblik aan zijn twaalf de boek. Niet een ervan lijkt op het andere. Gelijk vele buitenlandse auteurs (men denke aan Graham Greene) schuwt hij „het nevenbedrijf der letteren" niet en hij schreef een aantal detective romans, aanvaardbaar als. sprookjes van een boze reali teit en even leesbaar als zijn andere werk. „Ik heb nu eenmaal plezier in het bedrijven van dit spel van vernuft tegenover ver nuft", zegt hij. Als we het ongedwongen gesprek, dat in de stille werkkamer van de schrij ver was voortge zet, moeten be ëindigen, trach ten we een ant woord te geven op de vraag, die wjj ons vóór deze ontmoeting hadden gesteld: „Ontwijkt Rico Bulthuis de rea liteit of bena dert hij haar op ZIJn eigen wij ze?" Nu wij hem persoonlijk heb ben leren ken nen, zijn wij ge sterkt in onze overtuiging dat 't laatste het ge val is. Het zou ons niet ver wonderen als hij eens een schrij ver zou blijken te zijn van een meer volledige werkelijkheid dan die, welke de literatuur ons gewoonlijk opdringt. De verzadiging van kampliteratuur dateert reeds van enkele jaren. Het moet al iets heel bijzonders zijn als liet met volle aandacht en belang stelling wil worden gelezen. Het boek van dr Cohen „Het Duitse Concentratiekamp" (Paris, Amsterdam, 1952) is inderdaad iets anders. Het biedt een medische en psychologische studie van het Duitse concentratiekamp. Vooral worden de medische en psychologische aspecten sterk belicht, voeding, ziekten, mortaliteit en medische experimenten op de Hiiftlinge en tevens de psychologie der gevangenen en van de S. 3. museum Boymans Zii -s rail een zo fabelachtige pracht als nog zelden tn ons land te zien is geweest. De 'rijkste en schoonste kunstwerken, tussen de 8e en de 16e eeuw in de Maasvallei ontstaan, bekoren hier het oog door kleur en vorm of verblinden het door hun n<kdom O' men de verfijnde kunst der ivoorsnijders, waarmee luxueuze boek banden versierd werden, het meest bewondert, of de levendige miniaturen, de pronkstukken der „gothische" reliekschrijnmakers die uit verguld koper een kleine kathedraal van kantwerk bouwden, met borduursels van email en glinsterende edelstenen als ornament, of de ongekunstelde expressiviteit van de „romaanse edelsmeedkunstindrukwekkend in de sobere uitbeelding der evangelietafreien, steeds zal men verbijsterd staan over het vormgevoel en de versieringsdrang dezer oude kunstenaars uit het Maasdal, voor wie de liturgische dienst de hoogste inspiratie was voor het scheppen van schone dingen. Hoever in onze materialistische tijd de eenheid tussen geloof en leven ook zoek fs, deze toppunten van vroege gewijde kunst hebben ook ons nog iets te zeggen niet alleen door hun ongeëvenaarde pracht, maar ook door hun terugwijzen naar de lief de, die de middeleeuwse christengemeenschap had voor God en Zijn eredienst. De bezoekerscijfers wijzen tot dusver niet op een geweldige toeloop, zoals ueze tentoonstelling juist van katholieke zijde verdient. Tot 27 April bestaat ae elegenheid tot een bezoek. Katholiek Nederland moge tijdig begrijpen hoe uniek eze gelegenheid is. Deze dissertatie is natuurlijk geen vlot leesboek geworden; dit was ook niet de bedoeling. Cohen schrijft voor meer ont wikkelden, blijft langer stil bij verklarin gen dan bij feiten. Hij doet dit alles zeer rustig, zonder passie of haat. En men zou zeggen; Deze Joodse medicus had wel reden voor haat en passie; want zijn ouders en schoonouders, zijn vrouw, zoon tje en zuster bleven dood in de gaskamers van het monsterlijke Derde Rijk. Hij al leen ontkwam dit vreselijke lot., ofschoon ook hij Amersfoort en Auschwitz moest doorstaan. In zekere zin dankte de schrij ver zijn narrow-escape aan zijn geprlvi- ligeerde positie van gevangenenarts. Hiervoor komt dr Cohen in nederige eerlijkheid ook volmondig uit. Hij hangt allerminst de held uit, integendeel, hij acht zich in verschillende kampsituaties laf. Wie tot deze graad van zelfontleding en eerlijke bekentenis kan afdalen geeft blijk over uitnemende condities te be schikken om een waarachtig, objectief boek over het kamp te schrijven. Uiter aard bezit een medicus doorgaans wel het apparaat om deze waarachtig en objectief verhaalde feiten wetenschappelijk te ver klaren. Zijn medische en psychologische kennis verschaft hem bierbij een voor sprong op menig andere Haftling. Bij de reeds gehoorde welwillende stem men en beoordelingen sluiten w(j ons graag en volmondig aan als het gaat over zjjn eerlijkheid, zijn materiaalbenutting en objectieve weergave der feitelijke ver schijnselen. Wjj menen echter in alle eer lijkheid en openheid deze bijval niet te kunnen en mogen uitstrekken over heel wat verklaringspogingen van de schrijver. Ilier blijkt dr Cohen nog veel te vast ge klonken aan o.i. onjuist cn verouderd Freudisme. Persoonlijk ligt dit euvel wel licht ook niet direct bij hem zelf doch meer aan zijn medlsch-psychologlschc academische vorming. Men schijnt zich aan bepaalde Nederlandse universiteiten nog niet voldoende rekenschap t: hebben gegeven van werkelijk gefundeerde cri- ti'k on het Freudisme. Nuttin en De Greeff o a. lijken wel te verwaarlozen of volkomen onbekende grootheden. Dit vin- den wij erS jammer, want ook het werk van dr Cohen krijgt door dit overmatig en onnodig Freudisme een donkere slag schaduw. De schrijver voelt zich nu en dan ook wel een beetje in het nauw met zijn ge wenste Freudiaanse explicaties, zeer sterk b.v. op bladzijde 210. Hier kunnen haast naar believen de S.S^-gedragingen ver klaard worden met de Freudiaanse expli catie van een „agressiedrift" a]s ook door de theorie van Dollard en Kunz, die het bestaan van een agressiedrift" ontken nen. Ook met Freuds Oedipus-complex tracht de schrijver grotendeels Hitiers an tisemitisme te verklaren en de houding veler Haftling» met behulp van Freuds „oervader-complex" en vader-indentifica- tie. De combinerende vergelijking van de nationaal-socialistische bloed-theorie met Freuds explicatie van „Avondmaal" is al heel irreëel (184 v.) De schrijver geeft verder zelf toe hoe Freud veel te weinig aandacht heeft ge schonken aam de machtigste drift der kam pen, de „hongerdrlft", veel sterker dan de scxucle, die by ,je 'ondervoeden vrijwel tot nul herleid werd. Met de „libido" ver klaart men zeer weinig van het kamp leven, Het was ook totaal overbodig met alle geweld nog Freuds hypothese over het zelfmoordverschijnscl erbij te slepen. Ten eerste omdat zelfmoord bijna niet voorkwam en ten tweede omdat Freuds verklaring hier eigenlijk niets verklaart (134). Een grondige studie van Nietzsche's invloedrijke ideologie van „Mein Kampf" en Rosenberg maakt ons de bestialiteiten Veei begrijpelijker dan een beroep op freuds hypothesen! Lees slechts Heinrich Hartle „Nietzsche und der Nationalsozia- lismus" (Eher-Verlag, Miinchen, 1939). Voor de geestelijke acclimatisering aan het kampleven heb ik steeds Heideggers filosofie der „tragische existentie" nog het beste aanknopingspunt gevonden. Tenslotte hebben wij nog een groot be- zwaar tegen het gemak, waarmee dr Co- hen telkens 'en telkens Freuds „Uber-Ich" hanteert om de S.S.-mentaliteit te verkla ren. Het gevaar is groot, dat dit „Uber- Ich" een soort passe-partout wordt doch zelf wel eens eerst critisch onderzocht mocht worden. Wij ontkennen hiermee niet, dat in bepaalde zin die term wel bruikbaarheid bezit. Cohen treft beter de roos lijkt ons waar hij het monsterlijke dagboek van prof. Hans Kremer (een arts-moordenaar in Auschwitz) niet door zijn „Uber-Ich", maar door zijn „Weltan schauung" tracht te verstaan (200). Deze critiek verhindert ons echter niet dit werk zeer belangrijk en indrukwek kend te noemen. Zeer veel ervaringen hebben wij in Buchenwald persoonlijk en bij anderen opgedaan, welke volkomen met schrijvers mening harmoniëren, zoals wij in „Het Voorgeborchte der Hel" (Toorts, Heemstede, 1946) beschreven. Co- hens boek steekt echter ver uit boven alle bestaande Nederlandse kamplitera tuur wat betreft omvang van gegevens informaties en vergelijkende bronnenstu die. Hier vinden wij ook betrouwbare na dere gegevens over de vreselijke mers van Auschwitz en over velerlei ex perimenten op de gevangenen. In awer bewustzijn moge het deerniswaardige lot van de meer dan 100.000 omgekomen Ne derlandse Joden levend blijven. Weet u, dat van de 140.000 Nederlandse Joden er 110.000 werden weggevoerd en 3 In leven bleven? Dat er van oe 60.000 in Auschwitz maar 500 levend terug kwamen en van de ruim 34.000 in Soltbor slechts 19? Deze dissertatie is inderdaad gewor den „een gedenkteken voor hen, die mij dierbaar waren en te Auschwitz zijn om gekomen". Dr A. v, d. WEY .O.Carm. Er is één pygmee, die met een gespleten stokje, een klein bezempje van hout bijna, op een boomstronk slaat, welke nog over eind is blijven staan. Hij heeft nog een ander gewoon stokje en met deze primi tieve middelen begint hij een rhythmisch verhaal. Een ander zoemt als vanzelf plotseling een melodie en eensklaps begint er een te zingen: een motief dat reeds halverwege door een volgende her- öegonnen wordt. Het zijn een aantal stijgende en dalende klanken, geïmpro viseerd, gevarieerd, weer overgenomen door de tweede. En ineens vallen al de andere mannen rondom het vuur in, herhalen de melodie, ondersteunen de eindeloze variaties met een diep, welluidend gezoem, waar dwars dooreen de drummer zijn rhythme slaat. In de nachtelijke stilte stijgt de stem van de voorzanger, hoog uithalend en weer is er de tweede om precies op het juiste moment het motief over te nemen. Ze zijn ongelooflijk muzikaal; diverse malen variëren ze de melodie, die niet veel woorden heeft, komen daarna weer op de oorspronkelijke terug en naarmate 't vuur hoger flakkert, komt het rhythme los, richt één zich op, doet de gonzende maat van de drum en al die zoemende stemmen schokken in zijn lichaam; een ander komt gehurkt rond, de vreugde over de melodie in zijn ogen, luistert naar de toonhoogte van ieders zoemende be geleiding, begint dan zelf een string- bas! met korte gonzende geluiden het oorspronkelijke lied te variëren. Het is anders, barbaarser, meer „bos", maar toch herkent men een van de oer vormen van de Amerikaanse negerjazz- muziek en hun variaties zouden menige „jamsession" in verrukking gebracht heb ben. Eigenlijk zit er iets treurigs in hun zang, men denkt aan de regel van Paul Niger: „La trompette d'Armstrong sera aU jour du jugement l'interprête des dou- leurs de l'homme...." Het gaat uren door; soms is er stilte» waarin alleen de drummer, bijna achteloos, met de twee stokjes op de boomstam het rhythme bewaart. Dan begint er een met een ander lied. ook dit wordt op dezelfde wijze omspon nen met variaties. Nieuwe stilte. „Hoe zit dat eigenlijk met de vlies- tuigen, Buana?" vraagt de chef van het dorp met trage stem. Men ziet vrij vaak vliegtuigen boven de Ituribossen, want de dienst Stan-Irumu dreunt hier telkens over. „Is het daar nu koud of warm boven?" „Kouderg koud". „Wanneer wij daarin gingen zitten, gingen we vast doodHoe hebben jul lie het toch geleerd?" „Van de kabembawij hebben van de sperwer afgekeken.heb je nooit met uitgespreide vleugels zien rond vliegen?" „Alles wat de blanke maakt, lukt zegt een ander. De chef van het dorp vertelt dat hij al eens in Stan geweest is. „Een groot dorp", zegt hij, „een héél groot dorp wat kost het vlees daar nou, Buana?" „Het vlees is erg duur daar.heel veel francsveel duurder dan hier maar er zijn daar ook geen bossen, waar zoveel wild zitwanneer jullie in Stan zouden wonen, zouden jullie doodgaan van honger... heel erg mager worden... Ze lachten er om. J. W. HOFWIJK. De KNAC is reeds geruime tijd doend® te trachten tot een uniforme regeling t® geraken van de aanduiding van de z-t' avon-dbranders, dat zijn de straatlan taarns, welke bij het ingaan van d® nacht worden gedoofd. Dit ten gerieve van automobilisten, die hun auto ond®^ of bij een brandende lantaarn kunne1! parkeren, waarvan zij dus weten, d* deze met in de nacht zal worden êe' doofd. Een bespreking terzake met de Verent' Smg van Nederlandse gemeenten en vet* tegen woord igers van gemeen te bestiu"®1^ heeft voorshands geen resultaat ooSeie' verd. Integendeel, men was daar van oorde®_ dat het huidige voorschrift, waarbij Pa.' keren binnen 30 m. van een brandend® straatlantaarn is toegestaan indien de be' trokken auto direct wordt verlicht, zel niet moet worden gehandhaafd, aanë®J zien men de openbare verlichting n voldoende achtte. De KNAC kan deze mening niet del® en blijft overtuigd dat een door haar n«* gestreefde regeling waarbij alle avonu" branders op uniforme wijze worden W' merkt, billijk en uitvoerbaar is.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1952 | | pagina 4