If
Is de verpleegstersopleiding
een chaos?
Pygmeeën-jazzband aan het
kampvuur
Werkelijkheid langs de weg van de
onwerkelijkheid
w
Belangwekkend boek over het
Duitse concentratiekamp
FABELACHTIGE PRACHT
Geneesheren-directeur wraken artikel
van collega
Overmatig en onnodig Freudisme de
schaduwzijde
Examenstof niet
verzwaren
Te pessimistisch!
„En in Juli '50 dan?"
„Te veel narigheid"
„Twee ons antiloop,
slager, niet te vet...."
„Schromelijk
overdreven!"
RICO BULTHUIS:
ÖSSSKM SS ^ok-
op do tentoonstelling „Kunst in de Maasvallei
DINSDAG 1 APRIL 1952
PAGINA 4
GEDENKTEKEN VOOR
SAMENZWEERDERS
TEGEN HITLER
Hogere eisen
De genees- en verpleegkunde hebben na
de oorlog belangrijke wijzigingen onder
gaan. Door de technische en chemische
„hulpmiddelen" is de verpleegduur over
het algemeen korter geworden. Het actief
werken aan de patiënt is belangrijk ge
ïntensiveerd. Penicilline b.v. moet ge
woonlijk acht keer per dag worden ge-
Injiceerd. Hierdoor worden ook aan de
verpleegster hogere eisen gesteld. In de
meeste ziekenhuizen is het aantal vakken
waarin onderricht wordt gegeven, uit
gebreid. Naast anatomie-physiologie,
ziekteleer, chirurgie, ethiek en verpleeg-
leer worden nu ook cursussen gegeven in
o.a. dieetleer, psychologie, bloed- en plas
matransfusie en in kennis der sociale
verzekeringswetten.
Mgr MUTSAERTS HAD
AANRIJDING
Mr. J. DERKS VERLIET
„DE TIJD"
De pygmeeënpijp gaat ronc
Touwslagerij in pijlerfabriek
-
Schaduw
Meer Nietzsche dan Freud
Jazz-muziek in de nacht
Hoe leerden jullie vliegen?
PARKEREN ONDER
BRANDENDE LANTAARNS
(Van onze verslaggevers)
„De huidige verpleegstersopleiding in ons land stelt een ongecontroleerde,
ouderwetse, ondoelmatige en onsystematische chaos voor en wanneer niet op korte
termijn energiek en doordacht wordt ingegrepen, dan zal binnen afzienbare tijd de
Nederlandse zuster niet meer in staat zijn aan de eisen te voldoen, die aan haar
gesteld worden. Terwijl overal ter wereld de verpleegstersopleiding met grote
ernst aan een revisie wordt onderworpen en alom een streven naar verbetering
en intensivering merkbaar is, bepalen wij ons tot het benoemen van commissies,
welke weinig verstandigs opleveren".
In ongeveer deze bewoordingen leverde jhr P. H. Verspyck, geneesheer
directeur der gemeenteziekenhuizen te 's-Gravenhage, in het Januari-nummer van
„Het Ziekenhuiswezen" felle critiek op de verpleegstersopleiding hier te lande.
Dit artikel is voor het A. R.-Kamerlid Stapelkamp aanleiding geweest
aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid te vragen of het oordeel
van jhr Verspyck in zijn algemeenheid juist is en zo ja, op welke wijze de minister
hierin dan verbetering zou willen brengen. Zo nee, zo gaat de heer Stapelkamp
verder, meent de minister dan ook niet, dat het gewenst is, dit officieel tegen te
svreken omdat deze visie op de huidige verpleegstersopleiding een ongunstige
invloed 'zal hebben op de bereidwilligheid van adspirant-verpleegsters om zich voor
de opleiding beschikbaar te stellen, wat te erger zou zijn daar verschillende zieken-
ihn.nx reeds kampen met een tekort aan leerlingverpleegsters T
Westberlijnse senaat heeft een voor
stel goedgekeurd om voor hen, die bij
de mislukte samenzwering tegen Hitier
in Juli 1944 he4 leven lieten, een ge
denkteken op te richten op de plaats
van het vroegere' ministerie van oorlog.
Zoals men weet, werd de opstand, waar
aan vele officieren deelnamen, in Ber
lijn onderdrukt hoofdzakelijk door
Ernst Remer, die op het ogenblik een
der leiders van de neo-nazistische socia-
jistische rijkspartij is. Remer werd als
beloning door Hitier tot generaal bevor
derd. Kort geleden werd hij door een
gerechtshof te Brunswijk veroordeeld
tot drie maanden gevangenisstraf, om
dat hij de samenzweerders van Juli 1944
„verraders" had genoemd.
Avond in de diepten van
het oerwoud
huizen thans reeds kampen met een tekort aan leerlingverpleegsters 1
„De leerling-verpleegster wordt beslist
niet gezien als een goedkope werkkracht.
Van een gezapig nietsdoen is dan ook
geen sprake".
Met deze woorden gaf dr A. P. v. d.
Wey, geneesheer-directeur van het groot
ste Amsterdamse ziekenhuis, het VVilhel-
mina Gasthuis, te kennen dat h'u het pes
simisme van zijn Haagse collega niet
deelt. Er wordt hier te lande over het
algemeen veel en goede aandacht besteed
aan de verpleegstersopleiding en als
deze nog niet overal ideaal is, dan komt
dit vooral door de financiële moeilijkhe
den, waarmede vele ziekenhuizen te kam
pen hebben.
Dr Van der Wey was van mening, dat
dit bezwaar kan worden ondervangen als
het onderwas gesubsidieerd wordt. De
cursussen kunnen dan worden opgeheven
naar het peil van de goede opleidingen
die in verschillende ziekenhuizen reeds
worden gegeven. Ongecontroleerd is de
opleiding echter nergens. Door de Prac
tijk- en Rapporten-boekjes, waarin de
gehele opleiding van de leerling staat
aangegeven met de waardering van de
resultaten erbij, is een effectieve controle
mogelijk. Dit behoeft zeker niet te ont
aarden in „haarkloverij" zoals dr Ver
spyck in zijn artikel schrijft. Deze boek
jes zijn onder rijkstoezicht samengesteld
terwijl men steeds blijft streven naar mo
dernisering. Enkele maanden geleden
werden b.v. nog richtlijnen gegeven be
treffende de lessen in voedings- en dieet-
leer en koken.
Dr van der Wey Is van mening dat
deze uitbreiding van het onderricht geen
nieuwe examenvakken tengevolge moet
hebben. Het examen moet niet worden
verzwaard, omdat anders het gevaar niet
denkbeeldig is, dat wij hier vervallen in
het Amerikaanse systeem van „nurses"
en „bedside-nurses", van wie de eersten
een deel van het werk van de medici
overnemen. Evenmin is dr Van der Wey
voorstander van het o.a. in Scandinavië
gevolgde systeem van zelfstandige ver-
pleegstersscholen, waarbij de leerlingen
na een theoretische opleiding op de school
voor een tijd aan een ziekenhuis worden
uitgeleend om daar practisch werkzaam
te zijn. De beste opleiding voor een ver
pleegster blijft i}og altijd de opleiding aan
het ziekbed, aangevuld met goede theo
retische cursussen.
Dat de cursussen in de vrjje tijd wor
den gegeven kan wel eens zwaar zijn voor
de leerlingen, vooral als zij nachtdienst
hebben. Dit kan wellicht worden opgelost
door de theoretische lessen op één dag
per week, een studiedag, te concentreren.
Pessimistisch over de opleiding is dr
Van der Wey geenszins, hoewel hjj het
zal toejuichen als gelden beschikbaar zul
len worden gesteld om de financiële
(Van onze verslaggever)
Naar aanleiding van vragen, die
het Tweede-Kamerlid, de heer
Stapelkamp (A.R.) aan de mi
nister van Sociale Zaken en Volks
gezondheid heeft gesteld over de
door jhr P. Verspyck, geneesheer
directeur van de Haagse gemeente
ziekenhuizen, in een artikel in
„Het Ziekenhuiswezen" gewraakte
verpleegstersopleiding in ons land,
hebben wü enkele geneesheren-di
recteur van grote ziekenhuizen
naar hun mening over deze kwes
tie gevraagd. Zij waren unaniem
van oordeel, dat jhr Verspyck bij
het schrijven van deze beschou
wing te pessimistisch is geweest.
Dat er aan de opleiding niet iets
te verbeteren zou ztjn, wilde
geen van de vier geneesheren-
directeur die wij interviewden, ont
kennen, doch zij weten het aan
financiële moeilijkheden, dat deze
veranderingen (nog) niet doorge
voerd konden worden.
moeilijkheden, waardoor het niet overal
mogelijk is een goede opleiding te geven,
op te lossen.
„Ik ben er van overtuigd, dat jhr Ver
spyck zijn uitlatingen niet zo kras cn al
gemeen heeft bedoeld, als hij ze in het
Januarinummer 1952 van „Het Ziekenhuis
wezen" heeft neergeschreven", zo ver
klaarde ons dr L. Fick, directeur-genees
heer van het R. K. Ziekenhuis „St. Joan
nes de Deo" aan het Westeinde te Den
Haag en hjj vervolgde: „In het Julinum-
mer 1950 van hetzelfde tijdschrift was hjj
nog vol lof cn waardering voor de Neder
landse ziekenverpleging. Wanneer men in
beide artikelen geen tegenspraak wil zien,
zal men zijn afkeurend oordeel en speciaal
zijn critiek op de verpleegstersopleiding
niet als algemeen geldend moeten beschou
wen.
Wat de commissies betreft, welke van
overheidswege zijn ingesteld, deze hebben
inderdaad nog niet veel van het resultaat
van hun werk gezien.
De practijk van de verpleegstersoplei
ding is zo, dat deze voor zover ze in de
grote ziekenhuizen plaats vindt, buiten
gewoon goed is. De heer Verspyck moet
bij zijn afkeurend oordeel wei voorname
lijk het oog hebben gehad op de opleiding
in de kleine ziekenhuizen. Deze geeft in
derdaad aanleiding tot gegronde critiek.
Daar toch wordt vaak de werkkracht van
de leerlingverpleegster uitgebuit en zo nu
en dan, als het eens uitkomt, worden haar
ook wél eens lessen gegeven.
De Staat zou eigenlijk naast de spe
ciale verpleegstersscholen alleen be
paalde ziekenhuizen moeten aanwijzen,
die het recht hebben verpleegsters op
te leiden, zoals thans geldt voor de op
leiding van medische specialisten en
co-assistenten. De tegenwoordige rege
ling. waarbij ziekenhuizen met 15 a 40
bedden reeds kunnen gaan opleiden, is
te ruim. Die ziekenhuizen zijn daar niet
voldoende op ingesteld. Een ziekenhuis
moet naar mijn mening", zo besloot dr
Fick het interview, „zeker over 200
300 bedden beschikken om een goede
verpleegstersopleiding volgens een be
paald rooster te kunnen garanderen".
Niet voor haar
taak berekend
De geneesheer-directeur van een der
gr ite ziekenhuizen in het centrum van het
land stelde voorop, dat het te geringe aan
tal verpleegsters moeilijk het gevolg kan
zijn vazi een onjuiste opleiding of onjuiste
verhoudingen al zal dit er wel enige
invloed op uitoefenen maar een meer
psychische achtergrond heeft. Vele jongo
mensen schrikken terug voor de verple
ging, omdat zfl ai zo veel narigheid in
deze tUd om zich heen hebben gezien.
Het gehele vraagstuk van de opleiding
wordt beheerst door de vraag, welk doel
men aan de verpleegstersopleiding heeft
te stellen, waarbij men met twee stro
mingen heeft te maken. Moet men ver
pleegsters maken, die mensen zijn met
een dienende taak en goede kameraden
of moeten het acht uur werkende tech-
.nicae zijn, die met het horloge in de
hand staan?
De bewering, dat de opleiding in ons
land ouderwets is. moet in haar alge
meenheid onjuist genoemd worden. Ge
zien het dynamische van het gehele com
plex der opleiding, zal zij niet altijd aan
de nieuwste eisen kunnen voldoen, om
dat intussen het nieuwe eerst getoetst
moet worden. Het is de vraag of we wel
van een eenheidsopleiding kunnen spre
ken. We kunnen wel spreken, zo meende
deze geneesheer, van een basisopleiding
voor algemene ziekenverpleging en daar
boven een technische vervolmaking en
misschien daarboven weer een kader
voor de vorming van leidinggevende zus
ters. Er moet op dit terrein niet te veel
ordening zijn en elke opleiding valt of
staat met de persoon, die daarbij aan
het hoofd staat.
Naar eerst thans wordt vernomen,
heeft Z. H. Exc- Mgr W. Mutsaerts, bis
schop van 's-Hertogenbosch, die zich Za
terdagmiddag per auto voor familiebe
zoek naar Brussel begaf, nabij Turnhout
een lichte aanrijding gehad met een Bel
gische auto. De bisschop had zich der
waarts begeven, om zijn ruim 80-jarige
vader, die te Brussel'woont, te bezoeken.
Tengevolge van de gladheid van de weg
slipte de auto, juist op het moment dat
een Belgische wagen passeerde. Mgr
Mutsaerts mankeerde evenwel niets. Aan
ae auto was enige schade te constateren.
De Belgische, chauffeur bekwam een
lichte hersenschuddig. Nadat voor hem
de nodige zorgen waren getroffen, waar
door een kortstondig oponthoud ontstond
kon de tocht naar Brussel normaal wor
den voortgezet.
Het was in de eerste schemer, dat de vrouwen terugkwamen. Kleine bos-
dwergvrouwtjes, diep gebukt onder enorme vrachten bananen en hout.
Sommigen droegen in hun lendendoek van geklopte boomschors een
klein, sikkelvormig mes. n
Ze hadden eten gehaald in de „tuinen van de negerstam, waarmee zij
in symbiose leefden: bananen en maniok, en nauwelijks was de vracht
afgeladen, of op het smeulende houtvuur voor de hut roosterden reeds
de eerste bananen, terwijl sommige huismoeders de vruchten in een pot
deden, ze afdekten met blaren en te koken zetten.
Daarna kwam een nieuwe stoet het dorp in: de mannen en jongens, die
van de jacht terugkeerden.
Mr J. Derks, die gedurende enige jaren
hoofdredacteur is geweest van „De Tijd",
heeft met ingang van vandaag deze func
tie neergelegd.
Gistermiddag heeft hij afscheid geno
men van de redactie. De hoofdredactie
van het bald wordt thans waargenomen
door de heren A. van Domburg, C. de
Groot en C. van Essen.
Over de betrekkingen tussen de pyg
meeën, die volgens de geleerden de oudste
en meest oorspronkelijke bewoners van
Centraal Afrika zijn geweest (geen enkele
pygmee zal het' veel zeggen, maar zelfs
Herodotus vermeldt hen al)èn de negess
zouden pagina's en pagina's te schrijven
zijn. Weliswaar zijn de verhoudingen lang
niet overal hetzelfde, maar de bewering
dat de negers de pygmeeën als „slaven"
gebruiken, is toch niet geheel juist.
De pygmee is min of meer de „slager"
van een bepaalde negerstam. Hij levert
deze stam de opbrengst van zijn jacht,
krijgt daarvoor in de plaats groenten,
bananen en maniok. Diverse negerstam
men, ook in deze streek, waar toch diep
in de bossen nogal wat pygmeeën wonen,
onderhouden echter geen enkele betrek
king met hen. Het schijnt, dat ze te veel
eisend zijn, dat de pygmee, hoewel de
neger hem als zijn mindere beschouwt,
toch enigszins zelf zijn „klanten" uitkiest.
„Schromelijk overdreven", noemde dok
ier G. M. J. C. Klop, geneesheer-direc
teur van het St Franciscus Gasthuis te
Rotterdam, de critiek op de verpleeg
stersopleiding hier te lande. „Dergelijke
uitlatingen moeten fataal worden ge
acht".
Het moet ook voorkomen, dat pyg
meeën gewoon in staking gaan: dan wacht
een bepaald negerdorp vergeefs op vlees,
merkt ineens dat hun leveranciers weg
zijn uit de streek, zich dieper in het bos
hebben teruggetrokken.
De dorpen verhuizen bovendien toch op
geregelde tijden, zodra een bosgebied
geen wild meer oplevert, trekt de hele
pygmeeënstam een eind verderop, begint
ook daar de streek weer af te jagen.
Deze pygmeeën waren van de stam van
de Bamtouti; de negers waarmee ze ge
lieerd waren, heetten Bambira.
De jagers, allen gewapend met pijl en
boog, een enkele oudere met een speer,
kwamen het dorp in. Ze droegen op de
kop grote netten, waarmee ze bepaalde
stukken van het bos afspannen om ver
volgens het wild die kant op te jagen,
Het waren stevig gebouwde mannen, een
enkele had een kort, zwart ringbaardje.
De jongeren droegen de buit: in totaal
had men een zestal dwergantilopen en
een grote bosgeit. De dieren waren reeds
ontweid, werden onmiddellijk in stukken
gesneden en toen de schemer dichter
werd. vlamden overal de vuren op binnen
«en kring van pygmeeën, werd een homp
vlees, vaak nog met de huid eraan, boven
de vlammen geroosterd, nog verder in
stukken gesneden en verdeeld.
Daarna ging de pijp rond; men hafl
de avondmaaltijd op, kauwde nog op het
laatste stuk geroosterde banaan en aan
hetzelfde vuur werd de brand in de
bijna anderhalve meter lange pijp, een
kleine kop, op een holle nerf van een
bananenblad, gezogen. Ieder nam één
trek. hield de rook zolang mogelijk
binnen; de pijp ging rond van de een
naar de ander en de vrouwen genoten
minstens evenzeer als de mannen.
Het grootste vuur werd voor het blade
ren afdak aangelegd, waaronder wij de
nacht zouden doorbrengen. Daar omheen
zetten zich de mannen, begonnen met
bijna in de vlammen eerst de avondkilte
uit hun ledematen te jagen. Een van hen
had een grote bos vezels bij zich, groen
uit het bos. Een dun strengetje van die
vezels afzonderlijk nemend, draaide hij
ze met één snelle beweging van zijn
handpalm tot een dun koordje, vlocht
er een ander koordje doorheen, verbond
dat met een nieuw stuk.
Een trage pygmeeën-touwslagerij, die
echter niets kostte en de grondstof lever
de voor de enorme jachtnetten. Iets ver
derop wette iemand bij het flakkerende
licht van een ander kampvuur zijn jacht-
mes op een steen, een paar kinderen
kwamen met hun kleine pijltjes, dunne
kaarsrecht geschilde boomtwijgen, bij de
flakkerende vlammen zitten, harden het
hout, draaiden de scherpe houten spits
van de pijl nog eens enkele malen extra
rond in het vuur.
De gesprekken gaan traag rond. Men
heeft goed gegeten, de jacht is niet on
fortuinlijk geweest. Ik laat hun vragen
wanneer ze hun laatste olifant gedood
hebben. Ongeveer een jaar geleden, zeg
gen ze. Wanneer ik iets meer wil weten
over hun lansen, de speciale olifantlansen,
zeggen ze, dat Engelse toeristen die op
gekocht hebben. Het is de vraag of het
waar is
We zitten maar wat bij het vuur, zien
hoog boven ons, tussen de zwarte wakken
der boomkruinen de eerste sterren op
gloeien, onmetelijk ver weg, aan de hoge
Afrikaanse nachthemel.
Zo nu en dan gensteren de vuren voor
de hutten hoog op. dansen de vlammen
flakkerend op al die rc id het vuur ge
hurkte bruine lijven.
(Van onze redacteur)
RICO BULTHUIS ls onder
onze hedendaagse schrij
vers een aparte verschij
ning. We zijn er aan gewend
geraakt, dat de moderne ro
mancier zijn persoonlijke er
varingen zij het in ver
anderde omstandigheden en
in een gefingeerd verhaal
op het papier zet teneinde de
eigen realiteit te toetsen aan
de al of niet aanvaardbare
werkelijkheid, die de wereld
hem opdringt. Rico Bulthuis
echter schijnt zijn schrijvers-
schap te ontlenen aan een
btyna onbegrensde fantasie»
zo zeldzaam in onze letteren.
Is de mens Bulthuis dan
te scheiden van de schrijver?
Natuurlijk is de opleiding tot verpleeg
ster in ons land voor verbetering vat-
oaar. Wat is dat tenslottte niet. Maar van
een „ouderwetse, ondoelmatige chaos" i3
voigèns dokter Klop beslist geen sprake éiïn wéék'niets anders dan
Niettemin acht hij het gewenst, dat uit de werke-
vooral de vóóropleidmg der verpleegsters lijkheid? Bij een cerste ken-
zich voor de opleiding aanmelden, kun
nen in twee categorieën worden verdeeld;
meisjes, die theoretisch goed zijn onder
legd (Middelbare Meisjesschool of Muio),
maar die alle practijk missen en huis
houdelijk aangelegde meisjes, die vreemd
staan tegenover de theorie van het be
roep, dat zij zich hebben gekozen en die
door gebrek aan algemene ontwikkeling
moeite hebben de lessen te volgen. Bij de
opleiding dient volgens dokter Klop dan
ook terdege met het verschil in aanleg en
ontwikkeling van de meisjes rekening te
worden gehouden.
De vorm, waarin de critiek op het
verpleegstersonderwijs thans is gego
ten, gaat evenwel over de schreef. Er
is bijvoorbeeld wel degelijk controle op
de opleiding. De eindexamens worden
door gecommitteerden bijgewoond en
er worden aan de candidaten vaak vra
gen gesteld, die zelfs bij het examen
voor semi-arts niet zo goed worden be
antwoord als door de leerling-verpleeg
sters.
Intussen zou het wellicht aanbeveling
verdienen, voor de opleidingscursussen
een uniform lesrooster op te stellen, ter
wijl verbetering van de sociale positie
c,er leerling-verpleegsters o.a. door
verkorting van de werktijd, waardoor
meer tijd voor de studie beschikbaar
komt in overweging dient te worden
genomen.
achtige, dromerige en fan
tastische verhalen is men
licht geneigd op deze vra
gen bevestigend te antwoor
den maar als men boeken
als „Edmond de Wilde en de
werkelijkheid" en „De schim
van Joyce Herfst" dieper op
zich laat inwerken, ervaart
men, dat Bulthuis wel de
gelijk belangrijke en reele
problemen aan de orde stelt
en behandelt. Om het para
doxaal te zeggen; hij bena
dert de werkelijkheid langs
de weg van de onwerkelijk
heid. Moeizaam en voorzich
tig baant hij zich in een
vreemde, andere wereld een
weg naar een diep doorleef
de, innerlijke werkelijkheid,
waarin zijn lezers hem ten
slotte moeten herkennen.
IJ waren nieuwsgierig
of 'n persoonlijke ont
moeting met de schrij
ver onze opvatting zou be
vestigen.
Tijdens een litteraire bij
eenkomst werden wij door 'n
uitgever aan hem voorge
steld: een beweeglijke, don
kere man, klein en tenger
van gestalte. Hij ziet er zo
jeugdig uit, dat men hem
niet op één en veertig jaar
zou schatten. Een bepaald
verstrooide of dromerige in
druk maakt hij niet. Al gauw
wordt ons duidelijk, dat deze
„fantast" een man is, die met
beide benen in het leven
staat het leven, dat hij
kent en lief heeft, dat hij
niet ontvlucht maar waarin
hij juist zijn plaats tracht te
bepalen.
„Naar ons gevoel plaatst u
zich in uw twee grote ro
mans tegenover de schrij
vers, die het leven „een ab
surditeit" noemen en er een
waar genoegen in schijnen te
scheppen om het te ontluis
teren. Vooral in „Edmond de
Wilde" menen we dat sterk
te hebben opgemerkt".
„Er is over dat boek heel
wat stof opgewaaid", ant
woordt Bulthuis: „Ik heb er
de beklemmende vraag „wie
ben ik en waarvoor ben ik"
in uitgewerkt en ik kom tot
de erkenning van de inner
lijke waarden van ons be
staan. In „De schim van
Joyce Herfst" dwingt de juis
te betekenis van het begrip
„liefde" de hoofdpersoon om
in een tijdloos ogenblik het
absurde en zinvolle van el
kaar te leren scheiden".
Een bekend criticus schreef
eens over Bulthuis: „Het is
of hij de normale realiteit
steeds ontwijkt, ofschoon hij
een veelbewogen en uiterst
reëel leven achter zich
heeft". Natuurlijk vragen we
hem daarnaar.
Geestig en levendig vertelt
hij van zijn studie op de
Academie van Beeldende
Kunsten; van de bekroning
van een filmscénario, dat hij
schreef toen hij 'n jaar of
twintig was; van zijn lang
durig verblijf in Denemarken
en de vele avonturen, die
aan zijn ambtelijke loopbaan
voorafgingen. En vooral ook
van zijn poppentheater!
„Jarenlang heb ik er Ne
derland mee afgereisd. Het
was mijn lust en mijn leven,
maar ik moest er wel mee
eindigen omdat het schrijven
me helemaal in beslag ging
nemen. Ik heb overigens mijn
oude liefde niet verloo
chend". De schrijver springt
op en laat ons zijn twee
boekjes over het poppenspel
zien.
„Bent u al vroeg gaan
schrijven?"
N 1946 verscheen mijn eer
ste roman, tamelijk laat
dus, ik was al vijf en der
tig. Maar ik had vóór die tijd
wel enkele verhalen ge
schreven. En als u met alle
geweld een „litteraire tradi
tie" in onze familie wilt zien,
dan kan ik u ook daaraan
helpen: mijn vader, H. J.
Bulthuis, heeft verschillende
romans in het Esperanto ge
schreven".
De veelzijdigheid van Bult
huis is evenredig aan zijn
productiviteit. Hij werkt op
het ogenblik aan zijn twaalf
de boek. Niet een ervan lijkt
op het andere. Gelijk vele
buitenlandse auteurs (men
denke aan Graham Greene)
schuwt hij „het nevenbedrijf
der letteren" niet en hij
schreef een aantal detective
romans, aanvaardbaar als.
sprookjes van een boze reali
teit en even leesbaar als zijn
andere werk.
„Ik heb nu eenmaal plezier
in het bedrijven van dit spel
van vernuft tegenover ver
nuft", zegt hij.
Als we het ongedwongen
gesprek, dat in de stille
werkkamer van de schrij
ver was voortge
zet, moeten be
ëindigen, trach
ten we een ant
woord te geven
op de vraag, die
wjj ons vóór
deze ontmoeting
hadden gesteld:
„Ontwijkt Rico
Bulthuis de rea
liteit of bena
dert hij haar op
ZIJn eigen wij
ze?"
Nu wij hem
persoonlijk heb
ben leren ken
nen, zijn wij ge
sterkt in onze
overtuiging dat
't laatste het ge
val is. Het zou
ons niet ver
wonderen als hij
eens een schrij
ver zou blijken
te zijn van een
meer volledige
werkelijkheid
dan die, welke
de literatuur
ons gewoonlijk
opdringt.
De verzadiging van kampliteratuur dateert reeds van enkele jaren. Het
moet al iets heel bijzonders zijn als liet met volle aandacht en belang
stelling wil worden gelezen. Het boek van dr Cohen „Het Duitse
Concentratiekamp" (Paris, Amsterdam, 1952) is inderdaad iets anders.
Het biedt een medische en psychologische studie van het Duitse
concentratiekamp. Vooral worden de medische en psychologische aspecten
sterk belicht, voeding, ziekten, mortaliteit en medische experimenten op
de Hiiftlinge en tevens de psychologie der gevangenen en van de S. 3.
museum Boymans
Zii -s rail een zo fabelachtige pracht als nog zelden tn ons land te zien is geweest.
De 'rijkste en schoonste kunstwerken, tussen de 8e en de 16e eeuw in de Maasvallei
ontstaan, bekoren hier het oog door kleur en vorm of verblinden het door hun
n<kdom O' men de verfijnde kunst der ivoorsnijders, waarmee luxueuze boek
banden versierd werden, het meest bewondert, of de levendige miniaturen, de
pronkstukken der „gothische" reliekschrijnmakers die uit verguld koper een kleine
kathedraal van kantwerk bouwden, met borduursels van email en glinsterende
edelstenen als ornament, of de ongekunstelde expressiviteit van de „romaanse
edelsmeedkunstindrukwekkend in de sobere uitbeelding der evangelietafreien,
steeds zal men verbijsterd staan over het vormgevoel en de versieringsdrang dezer
oude kunstenaars uit het Maasdal, voor wie de liturgische dienst de hoogste
inspiratie was voor het scheppen van schone dingen.
Hoever in onze materialistische tijd de eenheid tussen geloof en leven ook zoek
fs, deze toppunten van vroege gewijde kunst hebben ook ons nog iets te zeggen
niet alleen door hun ongeëvenaarde pracht, maar ook door hun terugwijzen naar
de lief de, die de middeleeuwse christengemeenschap had voor God en Zijn eredienst.
De bezoekerscijfers wijzen tot dusver niet op een geweldige toeloop, zoals ueze
tentoonstelling juist van katholieke zijde verdient. Tot 27 April bestaat ae
elegenheid tot een bezoek. Katholiek Nederland moge tijdig begrijpen hoe uniek
eze gelegenheid is.
Deze dissertatie is natuurlijk geen vlot
leesboek geworden; dit was ook niet de
bedoeling. Cohen schrijft voor meer ont
wikkelden, blijft langer stil bij verklarin
gen dan bij feiten. Hij doet dit alles zeer
rustig, zonder passie of haat. En men zou
zeggen; Deze Joodse medicus had wel
reden voor haat en passie; want zijn
ouders en schoonouders, zijn vrouw, zoon
tje en zuster bleven dood in de gaskamers
van het monsterlijke Derde Rijk. Hij al
leen ontkwam dit vreselijke lot., ofschoon
ook hij Amersfoort en Auschwitz moest
doorstaan. In zekere zin dankte de schrij
ver zijn narrow-escape aan zijn geprlvi-
ligeerde positie van gevangenenarts.
Hiervoor komt dr Cohen in nederige
eerlijkheid ook volmondig uit. Hij hangt
allerminst de held uit, integendeel, hij
acht zich in verschillende kampsituaties
laf. Wie tot deze graad van zelfontleding
en eerlijke bekentenis kan afdalen geeft
blijk over uitnemende condities te be
schikken om een waarachtig, objectief
boek over het kamp te schrijven. Uiter
aard bezit een medicus doorgaans wel het
apparaat om deze waarachtig en objectief
verhaalde feiten wetenschappelijk te ver
klaren. Zijn medische en psychologische
kennis verschaft hem bierbij een voor
sprong op menig andere Haftling.
Bij de reeds gehoorde welwillende stem
men en beoordelingen sluiten w(j ons
graag en volmondig aan als het gaat over
zjjn eerlijkheid, zijn materiaalbenutting
en objectieve weergave der feitelijke ver
schijnselen. Wjj menen echter in alle eer
lijkheid en openheid deze bijval niet te
kunnen en mogen uitstrekken over heel
wat verklaringspogingen van de schrijver.
Ilier blijkt dr Cohen nog veel te vast ge
klonken aan o.i. onjuist cn verouderd
Freudisme. Persoonlijk ligt dit euvel wel
licht ook niet direct bij hem zelf doch
meer aan zijn medlsch-psychologlschc
academische vorming. Men schijnt zich
aan bepaalde Nederlandse universiteiten
nog niet voldoende rekenschap t: hebben
gegeven van werkelijk gefundeerde cri-
ti'k on het Freudisme. Nuttin en De
Greeff o a. lijken wel te verwaarlozen of
volkomen onbekende grootheden. Dit vin-
den wij erS jammer, want ook het werk
van dr Cohen krijgt door dit overmatig
en onnodig Freudisme een donkere slag
schaduw.
De schrijver voelt zich nu en dan ook
wel een beetje in het nauw met zijn ge
wenste Freudiaanse explicaties, zeer sterk
b.v. op bladzijde 210. Hier kunnen haast
naar believen de S.S^-gedragingen ver
klaard worden met de Freudiaanse expli
catie van een „agressiedrift" a]s ook door
de theorie van Dollard en Kunz, die het
bestaan van een agressiedrift" ontken
nen. Ook met Freuds Oedipus-complex
tracht de schrijver grotendeels Hitiers an
tisemitisme te verklaren en de houding
veler Haftling» met behulp van Freuds
„oervader-complex" en vader-indentifica-
tie. De combinerende vergelijking van de
nationaal-socialistische bloed-theorie met
Freuds explicatie van „Avondmaal" is al
heel irreëel (184 v.)
De schrijver geeft verder zelf toe hoe
Freud veel te weinig aandacht heeft ge
schonken aam de machtigste drift der kam
pen, de „hongerdrlft", veel sterker dan de
scxucle, die by ,je 'ondervoeden vrijwel
tot nul herleid werd. Met de „libido" ver
klaart men zeer weinig van het kamp
leven, Het was ook totaal overbodig met
alle geweld nog Freuds hypothese over
het zelfmoordverschijnscl erbij te slepen.
Ten eerste omdat zelfmoord bijna niet
voorkwam en ten tweede omdat Freuds
verklaring hier eigenlijk niets verklaart
(134). Een grondige studie van Nietzsche's
invloedrijke ideologie van „Mein Kampf"
en Rosenberg maakt ons de bestialiteiten
Veei begrijpelijker dan een beroep op
freuds hypothesen! Lees slechts Heinrich
Hartle „Nietzsche und der Nationalsozia-
lismus" (Eher-Verlag, Miinchen, 1939).
Voor de geestelijke acclimatisering aan
het kampleven heb ik steeds Heideggers
filosofie der „tragische existentie" nog
het beste aanknopingspunt gevonden.
Tenslotte hebben wij nog een groot be-
zwaar tegen het gemak, waarmee dr Co-
hen telkens 'en telkens Freuds „Uber-Ich"
hanteert om de S.S.-mentaliteit te verkla
ren. Het gevaar is groot, dat dit „Uber-
Ich" een soort passe-partout wordt doch
zelf wel eens eerst critisch onderzocht
mocht worden. Wij ontkennen hiermee
niet, dat in bepaalde zin die term wel
bruikbaarheid bezit. Cohen treft beter
de roos lijkt ons waar hij het monsterlijke
dagboek van prof. Hans Kremer (een
arts-moordenaar in Auschwitz) niet door
zijn „Uber-Ich", maar door zijn „Weltan
schauung" tracht te verstaan (200).
Deze critiek verhindert ons echter niet
dit werk zeer belangrijk en indrukwek
kend te noemen. Zeer veel ervaringen
hebben wij in Buchenwald persoonlijk en
bij anderen opgedaan, welke volkomen
met schrijvers mening harmoniëren, zoals
wij in „Het Voorgeborchte der Hel"
(Toorts, Heemstede, 1946) beschreven. Co-
hens boek steekt echter ver uit boven
alle bestaande Nederlandse kamplitera
tuur wat betreft omvang van gegevens
informaties en vergelijkende bronnenstu
die. Hier vinden wij ook betrouwbare na
dere gegevens over de vreselijke
mers van Auschwitz en over velerlei ex
perimenten op de gevangenen. In awer
bewustzijn moge het deerniswaardige lot
van de meer dan 100.000 omgekomen Ne
derlandse Joden levend blijven. Weet u,
dat van de 140.000 Nederlandse Joden er
110.000 werden weggevoerd en 3
In leven bleven? Dat er van oe 60.000 in
Auschwitz maar 500 levend terug kwamen
en van de ruim 34.000 in Soltbor slechts
19? Deze dissertatie is inderdaad gewor
den „een gedenkteken voor hen, die mij
dierbaar waren en te Auschwitz zijn om
gekomen".
Dr A. v, d. WEY .O.Carm.
Er is één pygmee, die met een gespleten
stokje, een klein bezempje van hout bijna,
op een boomstronk slaat, welke nog over
eind is blijven staan. Hij heeft nog een
ander gewoon stokje en met deze primi
tieve middelen begint hij een rhythmisch
verhaal. Een ander zoemt als vanzelf
plotseling een melodie en eensklaps
begint er een te zingen: een motief dat
reeds halverwege door een volgende her-
öegonnen wordt. Het zijn een aantal
stijgende en dalende klanken, geïmpro
viseerd, gevarieerd, weer overgenomen
door de tweede.
En ineens vallen al de andere mannen
rondom het vuur in, herhalen de melodie,
ondersteunen de eindeloze variaties met
een diep, welluidend gezoem, waar dwars
dooreen de drummer zijn rhythme slaat.
In de nachtelijke stilte stijgt de stem
van de voorzanger, hoog uithalend en
weer is er de tweede om precies op het
juiste moment het motief over te nemen.
Ze zijn ongelooflijk muzikaal; diverse
malen variëren ze de melodie, die niet
veel woorden heeft, komen daarna weer
op de oorspronkelijke terug en naarmate
't vuur hoger flakkert, komt het rhythme
los, richt één zich op, doet de gonzende
maat van de drum en al die zoemende
stemmen schokken in zijn lichaam; een
ander komt gehurkt rond, de vreugde
over de melodie in zijn ogen, luistert naar
de toonhoogte van ieders zoemende be
geleiding, begint dan zelf een string-
bas! met korte gonzende geluiden het
oorspronkelijke lied te variëren.
Het is anders, barbaarser, meer „bos",
maar toch herkent men een van de oer
vormen van de Amerikaanse negerjazz-
muziek en hun variaties zouden menige
„jamsession" in verrukking gebracht heb
ben. Eigenlijk zit er iets treurigs in hun
zang, men denkt aan de regel van Paul
Niger: „La trompette d'Armstrong sera aU
jour du jugement l'interprête des dou-
leurs de l'homme...."
Het gaat uren door; soms is er stilte»
waarin alleen de drummer, bijna achteloos,
met de twee stokjes op de boomstam het
rhythme bewaart.
Dan begint er een met een ander lied.
ook dit wordt op dezelfde wijze omspon
nen met variaties. Nieuwe stilte.
„Hoe zit dat eigenlijk met de vlies-
tuigen, Buana?" vraagt de chef van het
dorp met trage stem.
Men ziet vrij vaak vliegtuigen boven
de Ituribossen, want de dienst Stan-Irumu
dreunt hier telkens over. „Is het daar
nu koud of warm boven?"
„Kouderg koud".
„Wanneer wij daarin gingen zitten,
gingen we vast doodHoe hebben jul
lie het toch geleerd?"
„Van de kabembawij hebben
van de sperwer afgekeken.heb je
nooit met uitgespreide vleugels zien rond
vliegen?"
„Alles wat de blanke maakt, lukt
zegt een ander.
De chef van het dorp vertelt dat hij
al eens in Stan geweest is. „Een groot
dorp", zegt hij, „een héél groot dorp
wat kost het vlees daar nou, Buana?"
„Het vlees is erg duur daar.heel
veel francsveel duurder dan hier
maar er zijn daar ook geen bossen, waar
zoveel wild zitwanneer jullie in Stan
zouden wonen, zouden jullie doodgaan
van honger... heel erg mager worden...
Ze lachten er om.
J. W. HOFWIJK.
De KNAC is reeds geruime tijd doend®
te trachten tot een uniforme regeling t®
geraken van de aanduiding van de z-t'
avon-dbranders, dat zijn de straatlan
taarns, welke bij het ingaan van d®
nacht worden gedoofd. Dit ten gerieve
van automobilisten, die hun auto ond®^
of bij een brandende lantaarn kunne1!
parkeren, waarvan zij dus weten, d*
deze met in de nacht zal worden êe'
doofd.
Een bespreking terzake met de Verent'
Smg van Nederlandse gemeenten en vet*
tegen woord igers van gemeen te bestiu"®1^
heeft voorshands geen resultaat ooSeie'
verd.
Integendeel, men was daar van oorde®_
dat het huidige voorschrift, waarbij Pa.'
keren binnen 30 m. van een brandend®
straatlantaarn is toegestaan indien de be'
trokken auto direct wordt verlicht, zel
niet moet worden gehandhaafd, aanë®J
zien men de openbare verlichting n
voldoende achtte.
De KNAC kan deze mening niet del®
en blijft overtuigd dat een door haar n«*
gestreefde regeling waarbij alle avonu"
branders op uniforme wijze worden W'
merkt, billijk en uitvoerbaar is.