Ende wij sijn geworden blijde en vrolic" HET BESLUIT van Pacacka Zvarovü Bezoek voor Maarten Welters r ,0 J KERSTNUMMER WOENSDAG 24 DECEMBER 1952 PAGINA 13 Domien van der Goude stond zijn schat af.... ELIZABETHS KERST BOODSCHAP Een Kerstvertelling M. WoerdenbacchSens Een oud Tsjechisch sprookje in moderne versie DRIE MENSEN STELDEN EEN DAAD UDE en Nieuwe Boekhandel" stond er op de winkelruit van „De Zil- veren Pelikaan", maar dat laatste was nauwelijks nog op het verweerde en gebarste gevelsteentje te lezen. In het dikke spiegelglas en in het grau we water van de gracht, waarover het laatste toogbruggetje van de stad lag, lichtte de blauwige schijn van de avond lampen. De burgers gingen er achteloos aan voorbij, aan de schoonheid van het rimpelloze water en aan de wijsheid van de oude boekwinkel. Slechts een vreemdeling keek soms naar het grachtje om, want het stond nog in alle stadsbeschrijvingen vermeld, en een kozend paartje zocht er bij tijd en wijle de innigheid van zoete woorden en schuchter geluk als de schemer de con touren van het watertje vervaagde. De winkel was eigenlijk de merkwaar digste van de hele stad. maar de burgers hadden geen oog en oor meer voor het bijzondere, alleen maar voor het gewone, het alledaagse, de roddel en de reclame. In zijn etalage lagen potloden en schrif ten, linealen en stukjes gum, kalenders en almanakken. Maar de mensen uit de bui tenwijken, de handelslieden en de kler ken, kochten hun materiaal alleen in de ruime kantoorboekhandels aan de hoofd straten. Alleen de schoolkinderen uit de stegen kenden de gang naar „De zilveren Pelikaan" als naar een snoepwinkeltje. Een pen, een potlood, een schrift ver der strekten hun verlangens niet. De bloc notes waren voor de jonge meisjes, die brieven schreven voor één paar ogen en de almanakken voor de opoe's. die alleen haar kamers verlieten. Donderdags, om op de markt groenten te halen en 's Zondags voor de kerk. Als de winkeldeur werd opengestoten begon een schel zolang te rinkelen tot de deur gesloten werd. Dat was met het licht de enige concessie aan het moderne. En als de deurschel weerklonk werden een paar matglazen schuifdeuren opengescho ven en verscheen „Papa" in zijn winkel. Die naam hadden de schoolkinderen, de meisjes en de opoe's hem gegeven. In de burgerlijke stand stond hij ingeschreven als Dominicus- Josephus van der Goude, maar die naam kende alleen zijn vrouw nog. Misschien ook niet eens meer en wist pannerden niet uit de handen van Domien ze alleen nog, dat hij zo als in zijn jonge fcunnen krijgen, al was zijn laatste bod Op die boekenplanken wist de notaris Van Pannerden beter de weg, en een mijn heer van het stedelijk archief en een paar onderwijzers. Zo nu en dan kwam ook wel eens een kunstschilder naar oude gra vures in oude boeken zoeken. Want oude boeken kon je vinden bij Do mien, in perkamentbanden, met zware leren ruggen, met gotische letters, oude gebedenboeken, historiewerken, stadsbe schrijvingen en godsdienstige tractaten. Domien kende ze allemaal, de boeken, de dichters en de uitgaven, met naam en jaartal. Eigenlijk was hijzelf een man uit vervlogen eeuwen. Hij sprak met zijn boe ken als een begijntje met haar kanarie pietje. Hij leefde met zijn boeken als een grootvader met zijn kleinkinderen. De klanken van zijn boeken lagen in zijn stem, soms spits als Erasmus, sonoor als Vondel, liefelijk als Luyken, vroom als Stalpaert, goedhartig als Lodensteyn, wijs als Coornhert, rechtvaardig als Grotius. Hij sleepte ze overal bij elkaar, van de boekenkramen op de markten, van de ver kopingen en veilingen, en soms vond hij ze op zolderopruimingen. Als Domien door de stad liep zag hij aan de gevels van de huizen of er oude uitgaven achter ver borgen waren. Hij rook ze. Soms lagen ze uit de band, waren ze alleen nog maar een bundel katerntjes. Domien bond ze dan weer zelf in, dat het leek alsof ze driehon derd jaar geleden van de drukker kwa men. Als je als vreemde bij hem in de win kel kwam, gaf hij altijd nul op het request, dan dacht je dat je met een onnozele té doen had. Hij gaf zijn boeken alleen aan hen, die het verdienden, die er hun vreug de aan beleefden. Je moest bij hem in de gunst staan, zoals notaris Van Pannerden die zijn hele boekerij uit die van Domien had opgebouwd, met zijn Hooft met de gravures van Luyken en zijn 48-delige Wagenaar en wat al niet Maar één boekje had zelfs notaris Van jaren „Domien" heette, en zij deftig, De- bora genoemd werd. Domien noemde ze hem nog steeds, ofschoon, hij slechts „Vrouw" zei. Waarom hij „Papa" genoemd werd, wist ook niemand, want kinderen had Domien nooit bezeten. Misschien dankte hij die naam aan zijn grijsblauwe sgen. Daarin sprankelde het van wijsheid en goedheid en op zijn voorhoofd trokken diepe rim pels zich samen als hij antwoord gaf. Want Domien was de vragenbus van de gehele buurt, van de pijpmakers en potten- draaiers en andere ambachtslieden van oude traditie met hun gehele aanhang, vrouw als kind, die de steegjes bevolkten. Dominicus van der Goude kende alle geheimen.van de kruidenwereld, van het bingelkruid en de gentiaan, maar ook van honing en wijn. Daar brouwde hij voor zichzelf een levenselixer van, dat hij zorg vuldig bewaarde in een glazen pot met een toegebonden blaas. En zeg niet, dat iemand er baat bij vond! Toen notaris Van Pannerden al weken en wéken de hoest had en geen dokter hem er af kon helpen, meende Dominicus, dat de notaris dan maar ramanassen moest nemen met de schil er aan, die droog moesten worden afgeboend. De ramanas sen moesten dan aan schijfjes gesneden en met de allerbruinste suiker bestrooid worden tot ze in een dikke siroop verkeer den. En zowaar, notaris Van Pannerden, die toch werkelijk niet bijgelovig is, was in vier dagen van zijn droge, harde kuch verlost. NIET altijd wist Domien raad, wel troost. Daar had je Mie Mie woonde in de Stoofsteeg, die juist op de gracht uitliep en op het bruggetje, waarop ook de oude en nieuwe boekhandel „De Zilveren Peli kaan" uitkeek. Mie had vijf kinderen tussen de vijf en de veertien, maar geen man meer. Die had ook de hoest gehad, droge kuch, maar Do mien 'had niet de raad van de ramanassen durven geven, want aan de spitse, stoppe lige kin, de glans in de ogen en de mer- gelwitte, perkamenten huid van Mie's man, had Domien wel gezien, dat hier geen siroop meer helpen kon. Op een gure herfstdag werd de timmermansknecht uit gedragen en sindsdien kwam Mie nog va ker bij Domien binnenlopen. Als er een officiële brief voor de gemeente of voor de Vincentius geschreven moest worden of als er een paar kopjes of borden ge broken waren, lijmde hij de brokken weer aan elkaar, bond er een touwtje om en liet ze drogen, want Mie had geen geld voor de aanschaf van nieuw vaatwerk. En eigenlijk had ook Domien daarvoor geen geld. Hij leefde als de mensen uit zijn buurt, de pijpmakers en de pottendraaiers, van de ene week in de andere, van de schamele winst van schriften en pennen. De boekhandel, dat was een stiel apart. Daar zorgde hij alleen voor de distributie. Dat was zijn eigen particulier bezit, waar van hij naar goeddunken voor luttele cen ten wegschonk. De boeken zag Mie niet als ze de winkel van Domien binnenstapte. Die boeken stonden deels tegen de achterwand van de winkel, deels in het kamertje, waarin Do mien aan zijn bureautje zat of in een grote zetel bij de oude Salamander als het win terde. ook honderdvijftig gulden. Honderdvijftig gulden voor een klein. beduimeld boekje in een bruin-papieren band met zwart-bruin leren rug en wat gouden letters. Domien had die honderd- vijftig gulden goed kunnen gebruiken, zijn pak was kaal en zijn potkacheltje stond op scheuren. Het boekje was een oud getijdenboek van de collatiebroeders, die meer dan vijf eeuwen geleden een klooster in Domien's stad hadden bezeten. De barse Lumey had er een einde aan gemaakt. Aan hun kloos ter, hun drukkerij en hun onderwijs. An- tiffen, getijden, psalmen, litanieën en ge beden stonden er in dat boekje, genoeg voor een heel mensenleven. Het was een oude wiegedruk uit het jaar 1496. Een in cunabel noemde de heer van het stads archief en de stedelijke librije zo iets. Dat boekje hoorde bij Domien niet thuis, zei hij ook, maar Domien had toen maar stil letjes gelachen. Vooral de houtsneden had den het hem gedaan, de zorgvuldige teke ning, de stijlvolle compositie, de boerse gezichten met de scherpe trekken, waarop vroomheid, werkelijkheidszin, verbazing en bewondering stonden te lezen. Op die houtsneden konden zijn ogen blijven rus ten, minutenlang, dan begonnen zijn vin gers te bladeren tot ze vanzelf weer stil stonden. woordelijk stilstonden, bewe gingsloos, roerloos. Dat was altijd bij de stal van het Kind, toen de koningen wa ren aangekomen om Het te aanbidden. De koningen hadden dezelfde boerse en ver weerde koppen als de herders, die de schalmei lieten vallen bij de blijde bood schap der Engelen. Maria, de Maagd, had het Kind op haar knieën en sterren sche nen aan de zwarte hemel boven de tinnen en torens van de stad. Ze was zo eenvoudig, die houtsnede, maar Domien kon er niet naar kijken, zonder iets in zijn keel te voelen, dat zijn adem deed stokken. En dan las hij een paar regels van de tekst in gothische letters. Iedere regel gaf hem stof tot overdenking voor maan den: „Die here hevet grotelick mit ons gedaen ende wij sijn geworden blijde en vrolic". Dat hoefde hij maar even voor zichzelf zacht te herhalen, even met zijn lippen te prevelen, dan kwam er een stille vreugde en vrede in zijn hart, Domien kende die teksten wel van bui ten en er ging geen Kerst voorbij, dat hij niet bij de schijn van kaarsen aan zijn vrouw enige bladzijden uit het oude getij denboek voorlas. ZO zou het ook nu weer zijn! De herfst was al in de laatste week van Augustus, toen de kinderen bij Domien weer pennen, potloden en schrif ten kwamen kopen, met koude regenbuien en vlagen van najaarsstormen begonnen. Het loof van de bomen dwarrelde eerder naqr beneden dan anders. In October wa ren er zelfs zonnige dagen geweest, als een laat en vermoeid afscheid van de zo mer. Sindsdien had de hemel nauwelijks één vlek gekend. In December was de winter gekomen met sneeuw en ijs en bar re Oostenwind Domien had er niet zoveel van gemerkt. Hij had zich bij zijn pot kacheltje veilig gevoeld en tevreden. De verdiensten waren niet meegevallen, die weken voor Kerstmis, ook de Sinter klaas was tegengevallen. Heel wat kleur boeken. almanakken, kalenders waren overgebleven. Nu was het weer Kerstavond geworden. Klokslag vijf zou Domien de winkeldeur op het nachtslot doen. Hij verheugde zich er op als een groot kind. Drie dagen alleen met zijn boeken, zijn pijp, zijn vrouw en de stilte van het ge luk. Debora tuigde de Kerstboom op en schikte de beeldjes bij de stal in de kamer. Domien zag het geglinster van ballen en sterren door de matglazen deuren, terwijl hij de winkel beredderde, de toonbank vrijmaakte en de bak met Kersttaarten ledigde. Dan stak hij een verse pijp op en ging hij naar de deur om ze te grende len. Even wilde hij zijn neus in de wind steken, de prikkelende geur van de winter opsnuiven. Er was geen mens op straat. Aan de overkant flikkerden lichtschijnsels in de ramen. Dan schoof er een gestalte, onkenbaar en vormeloos nog, de hoek van de steeg om, die Domien plotseling her kende. „Waar ga je nu nog zo laat heen. Mie?" vroeg Domien, terwijl hij een dikke wolk rook naar de hemel blies. Mie stond stil. Ze zei niets. Het winkellicht uit de open staande deur viel gelig op haar gezicht, dat opgeschrikt leek als dat van een mens, die plotseling wordt gewekt uit een zware droom. Toen kwam er een glimlach op haar ge zicht, waarin zorg, lijden, leed en een ster ke ziel weerspiegeld waren. Haar ogen, die donker wegvielen onder een geblokte om slagdoek. stonden droef. En toch lichtte iets in deze ogen, dat een lach zou kunnen zijn. „Ach Domien" zei ze slechts, „het leven voor een vrouw alleen kan soms zo zwaar zijn". Ze zweeg even, dan ging ze door: „Ik moest er eens eventjes uit. Mijn jon gen. Freek, speelt met de kleintjes, paardje rijden en blindemannetje. Horen en zien vergaat je met dat stel. Maar dat is ook net enige genoegen dat ze hebben met de Kerst We hebben de triplex-stai van mijn man nog, die hij vroeger heeft uitgezaagd, in het eerste jaar van ons hu welijk. Zelfs een kaarsje kan er niet meer af, en helemaal geen Kerstbrood, appel flap of chocoladeflikje". „Wacht even", zei Domien en hij trok haar bij de mouw naar binnen, de winkel in. „Hier heb ik nog net een doosje over, mooie gekleurde", en hij duwde haar een pakje kaarsjes, het laatste van de toon bank, in haar handen. „Wat aardig van je, Domien", zei Mei, toen zweeg ze weer. eigenlijk een beetje onthutst. Even trokken haar lippen, maar Domien had het wel gezien. „De winter is zo zwaar", fluisterde ze toen, „de kolen duur en Freeks jasje zo kort". Ze huiverde zelf. „Dank", stamelde ze nog. terwijl ze haastig de winkel uitvluchtte. Domien voelde zich niet tevreden toen hij bij Debora, zijn vrouw, in de kamer zat. Feestelijk flakkerden de kaarsjes bij de stal en sloeg de damp van de cacao. Op dat ogenblik wist hij zelf niet wat hem hinderde. Zijn pijp lag in de asbak koud te worden. Het getijdenboek 'hield hij in de hand, het oude getijdenboek van de collatiebroeders. Hij keek naar de Madon na van de houtsnede, die het Kind op haar schoot hield. Eén koning knielde neer en de andere twee hielden hun geschenken gereed in de hand. Verbeeldde hij het zich of was het wer kelijk zo, dat de Madonna op Mie geleek? Hetzelfde lange, voor haar jaren veel te oude gezicht met de stille ogen! Zijn blikken vielen op de bladzijde er naast: „Die here hevet grotelick mit ons gedaen ende wij sijn geworden blijde en vrolic". Het waren de bekende, de over bekende en vertrouwde woorden, waarin alle levenswijsheid uitmondt. Een gevoel van schaamte vlamde onder zijn strakke huid. Hij voelde het rood naar zijn voor hoofd stijgen. Met de palm van zijn hand veegde hij zijn voorhoofd af. Het was vochtig. Hij werd lichter in zijn hoofd. Een klankloos gevecht ontbrandde in zijn hart. hevig en kort. Dan stond hij op. Hij trok zijn winterjas aan en liet het oude getijdenboekje in zijn binnenzak glijden. Debora zei niets. Ze had de strijd op zijn gezicht weerspiegeld gezien en begrepen. Ze knikte. Het waren maar een paar meters van „De zilveren Pelikaan" naar de Stoofsteeg. Een paar stappen. Domien klopte. Mie's oudste, Freek, een opgeschoten knaap met haren half over zijn ogen, die soms wel eens een boodschap voor Do mien deed, opende. Domien trok hem naar zich toe. duwde hem het boekje in zijn handen, het kostbare getijdenboekje van de collatiebroeders, dat meer dan vijf eeuwen oud was. „Ga hiermee, met mijn complimenten, naar notaris Van Pannerden", fluisterde Domien de jongen snel toe, „laat de nota ris je het geld geven, dat hij er mij voor bood en geef het dan aan je moeder. Een Kerstgave van Debora, mijn vrouw". Toen vluchtte Domien weg. Op de hoek van de straat bleef hij nog even staan. Dan ging hij kalm de winkel binnen, ont deed zich van jas en zat weer in zijn stoel, de leunstoel bij het oude salamander kacheltje. Het kopje cacao dampte nog. Domien keek Debora aan, Debora Do mien. Hij zei: „De Heere hevet grotelick mit ons ge daen ende wij sijn geworden blijde en vrolic". Toen stak hij een verse pijp op. H. A. J. TEMPELMAN. ZE ZAL WORDEN voorafgegaan door een manifestatie van heel het „Em pire", de kerstboodschap van Enge- lands koningin. Een meisje van het een zaam in de Atlantische Oceaan liggende eilandje Tristan da Cunha, da* in Enge land op school is, zal kerstgroeten aan haar ouders uitspreken. Op de brug van de Hullse trawler „St Celestine" brengt kapitein Nightingale 300 mijl van de kust van Schotland een kerstgroet. Bij de Victoria-water vallen zullen de Borotse negers hun merkwaardige instru menten bespelen. In Hongkong wordt een kerstfeest voor Chinese weesjes georganiseerd. Op Malta zullen schooljongens een Christmas carol zingen, in het Maltees. In Australië wordt een beschrijving ge geven van die typische Australische sport „surf riding" ofwel het rijden op de bran ding. (Het is daar zomer). In West Indië zal een bijeenkomst in een Boys Town worden gehouden. En op een hoogte van acht mijl zal een B.B.C.-omroeper aankondigen, dat konin gin Elizabeth haar Kerstboodschap begint. Deze Kerstboodschap is een traditie van twintig jaar. Jarenlang noemde men haar „The King's Message". Nu wordt het „The Queen's Message". Koning George V, Elizabeths groot vader, heeft haar indertijd ingesteld. En de Kerstboodschap werd 'n traditie, die thans tot Engelands meest geliefde be hoort. Verleden jaar sprak George VI haar met een zwakke stem uit. Ze leek het nade rende einde te voorspellen. Dit jaar zal ze worden uitgesproken door een jonge, krachtige vrouw, van wie reeds nu gezegd wordt, dat ze de popu lairste koningin in Engelands historie worden zal. JJet was 20 December. Mevrouw Zvarové stapte op het Markt plein uit de autobus, die van Bolevec kwam en stond nu in het centrum van Pilsen, juist vlak vóór het stadhuis. Er scheen iets bijzonders aan hand te. z'in in het gemeentehuis, want de Tjsechische vlag was uitgestoken; de rood-wit-blauwe driehoek wapperde feestelijk. Ja. er ge beurde iets buitengewoons in Pilsen. Mevrouw Zvarova bleef even staan om brokstukken van gesprekken op te van gen van voorbijgangers. Vandaag werd een deputatie arbeiders door de burgemeester ontvangen, hoorde ze. Deze mensen kregen een oorkonde, waarop vermeld stond ^at z') buitenge wone arbeidsprestaties hadden geleverd in het afgelopen jaar. Maar het bleef niet bij dat vel papier, de mannen ontvingen tezelfder tijd een rnooi sommetje geld; maar even Kei 750.-— (plm. 70. Doch niet alleen de afgevaardigde ar beiders ontvingen deze beloning; neen de burgemeester deelde mede, dat alle ka meraden, die in het afgelopen jaar extra hun best hadden gedaan, dit prestatieloon zouden ontvangen. Andere jaren werd aan alle arbeiders een Kerstgratificatie toege- kend, doch ditmaal was het niet toege staan. De minister van de Arbeid had uit gemaakt, dat alléén zij. die bijzonder hard én lang voor de Staat gewerkt hadden mochten worden beloond. Een Kerstgrati ficatie was een „fooi", zo deelde de bur gemeester namens de minister mede en aalmoezen waren uit den boze in de Volks op ze thuis de boodschappen had geschre ven: als eerste aankoop stond vermeld een machinenaald. Die haalde zij bij ,,S". De winkel was eertijds een filiaal van een Nederlandse firma; sedert Februari 1948 evenwel een „Staatswinkel" Zó maar, echt voor de grap, be keek Pacacka even later de etalages van een modemagazijn op het Marktplein. Ze wilde wel eens zien, welk bedrag ze zou moeten neertellen voor een nieuwe jurk, als ze tenminste geld zou hebben gehad voor zo'n kledingstuk. De gemiddelde prijs voor een eenvoudige damesjapon bedroeg maar even 1400 Kronen (1 Kei is plm. 7.6 Ned. ets.) Pacacka vond de prijzen belachelijk; nog geen vijf jaren geleden zou ze voor 1400 Kronen een mooie mantel èn een japon hebben kunnen kopen. Bovendien, destijds bezat ze dat bedrag en nog wel wat méér; nü had ze nog niet eens een derde en van dat beetje moesten zij en haar zoon nog zes dagen leven Maar, och, moeder Pacacka wilde niet klagen; er bestonden mensen, die er be roerder aan toe waren dan zij Haar zoon verdiende immers voldoende voor hen bei den. Ze hadden het niet breed, maar wie had het nog goed, vandaag de dag? De tijd van vóór Februari 1948 zou waarschijnlijk niet meer terugkeren, om over de voor oorlogse jaren helemaal maar te zwij gen Pacacka Zvarova vervolgde haar weg. In de vleeshal kocht ze een pond rund vlees op haar vleesbonnetje en telde daar voor 32 Kronen neer. Ze vroeg of er mis schien een extra stukje geleverd kon wor- democratische Republiek Tsjechoslowa- <5^ zónder bon. Ja zeker. kij De oude Pacacka Zvarova liep langzaam verder en mompelde: „Welja, alléén de voormannen behoeven maar te eten; ex- middenstanders hebben hun buik al vol!" Terwijl zij zo liep na te denken, haalde Pacacka een papiertje uit haar tas, waar- Kronen 7.50) kan zij nóg 500 gram kopen. „Over zes dagen kom ik terug", fluis terde Pacacka. ..Dan zal het bonloze vlees wel duurder zijn, mevrouw", antwoordde de slager: „Alle mensen willen tegen het einde van het jaar een extra stukje vlees". MET een zucht legt Gerda Hoving de telefoon op de haak. Weg illusie van een Kerstmis alleen met Joost en Hanneke.... En toch kun je moeilijK Trees weigeren. Zij heeft toch al niet veel, maar al met al brengt 't toch maar extra kosten mee. 't Allerergste is, dat juist Joost haar niet mag. overpeinst zij, hoe moet dat nu? Gerda heeft 'n warm plekje voor rumoerige Trees in haar hart, want was zij 't niet, die haar in de oorlog door dik en dun hielp? Wat hebben zij niet een angst om Trees gehad, die roekeloos als zij was, overal op uittrok? De vreugde, die in haar ogen oplichtte, toen zij hoorde, dat Joost en zij, Gerda, 't ééns gewor den waren! Och. Trees en zij, 't zijn^ nu eenmaal twee uitersten, Trees als privé- secretaresse heeft toch een heel ander leven dan Gerda? Als de ware Jacob maar eens komt, dan zal zij ook wel veranderen. Daarom mag Joost haar niet, omdat zij zo eigengereid is. maar wie Trees goed kent, weet, dat dit alleen camouflage is. Tree's die graag nuchter en zakelijk wil lijken', maar 't in wezen helemaal niet is. Die kan genieten van een goed boek, een gesprek zo samen. Die Hanneke verwent en met haar stoeit, als geen ander. Hóórt zij Hanneke daar al? In een wip is Gerda boven en neemt Hanneke, rozig van haar middagslaapje, mee naar bene den. „Nog een kwartiertje", denkt Gerda, terwijl zij naar de klok kijkt, dan ga ik voor 't eten zorgen. Met deze kou eet Joost graag vroeg en dan hebben wij nog wat aan onze avond. „Mamma soet, heel erg soet", vleit Hanneke en heft. haar gezichtje op voor een kusje. „Hanneke Mamma's kind", zegt zij innig, „en Pappa's....?" „Gote meid", juicht. Hanneke en gaat dan tiaar haar speelhoek. Van die gelegenheid maakt Gerda gebruik om naar de keuken te vluchten. Tenslotte gaat de liefde van een man. nog altijd door zijn maag! „Zo, dus wij krijgen Trees met Kerst mi's?" vraagt Joost aan tafel, als hij merkt, dat Gerda er eigenlijk een beetje verlegen mee is. „Eén dag is lang genoeg hoor". Verschrikt kijkt Gerda hem aan. „Dat méén je toch niet", zegt zij toonloos, „je weet ik houd nu eenmaal van Trees, maar als jij 't liever niet hebt. Ik heb élles Joost, maar zij niets, en dan met Kerstmis". .Stil maar hoor", Joost drukt even haar hand, „ik plaagde je maar wat. Natuurlijk is Trees hier welkom. Ik vind 't altijd zo grappig dat jij zo voor haar opkomt. Nee, bloos nu maar niet, je bent er mij eens zo lief om". „Flauwerd". Verlicht strijkt Gerda over haar gezicht. „Bah", zegt Hanneke nadrukkelijk en gooit haar lepeltje op de grond, „isse vies". Triomfantelijk kijkt zij haar vader aan, die prompt in de lach schiet. „Eten jij. anders straks geen paardje rijden hoor", sommeert hij dan met een donkere stem, zodat Hanneke zich gehoor zaam laat voeren. „Jij soet hè?" Het krullekopje aait lief kozend zijn hand. Gerda kijkt er vertederd naar. Joost en Hanneke, zij maken haar leven uit. Och, al zijn er weieens zorgen, 't Geeft allemaal niets Rijk is zij met haar gezin en met niemand zou zij willen ruilen. „Droomstertje, je eten wordt koud", vermaant Joost, ,.of moet ik jou ook voe ren?" Nee denkt Gerda, terwijl zij een kopje thee voor haar en de logé inschenkt. Trees is niet zo uitbundig als anders. Of zou zij ook rustiger worden? „Verbeeld ik 't mij, of ben je magerder geworden?" vraagt zij, terwijl zij Trees 'n schaaltje met bonbons voorhoudt. „Wij hebben eikaar ook zó lang niet gezien". „Dank je, ik magerder? Weineen, wij hebben 't beestachtig druk gehad met 't oog op deze Kerstdagen. Misschien ben ik een beetje moe. Vanavond bijtijds naar bed, want ik zou niet graag de Nachtmis willen verzuimen. Ik kom echt al een beetje bij en ik zit nu zalig bij jou", zegt Trees vergenoegd en leunt even achter over op de bank. Toch is er iets, denkt Gerda, als zij naar 't smalle gezichtje kijkt. Niets meer vra gen maar. Echt iets voor Trees om alles alleen uit te vechten. Ik zal haar eens fijn verwennen. Ha, daar komen Joost en Hanneke. 't Kleine ding is net een kabouterje in haar blauwe pakje. Gerda is al bij de voordeur, waar zij haar dochter in haar armen sluit. Hoog rood zijn die kleine wangen van de kou en Hanneke danst van plezier op haar arm, als zij Trees ontdekt. „Tante Tees", juicht ze en steekt ver rast bei haar handjes naar Trees uit. Tot schrik van Gerda en Joost begint Trees nu opeens hevig te snikken. „Trees toch". Voorzichtig zet Joost Han neke op de grond en leidt Trees naar de bank. „Huil maar even uit. 't zal je goed doen". Onhandig klopt hij haar op de schouder. Trees, de zelfverzekerde.... en nu in tranen? Dat begrijpt hij niet. Gerda beduidt hem Hanneke even naar bed te brengen en knielt dan bij haar vriendin neer. „Ik wist wel Trees, dat je 't moeilijk had. Toe, zég 't mij maar", dringt zij zachtjes aan. 't Snikken bedaart nu wat. Met horten en stoten komen dan de woor den er uit. „Maarten Welters, je weet wel Ger, de compagnon van mijn baas, heeft mij ge vraagd. Ik heb hem verscheidene malen ontmoet nadat ruim twee jaar geleden zijn vrouw is gestorven. Petertje was toen nét I jaar. ik hóud van Maarten, Ger, maar dat kind.ik ben geen kinderen gewend en hoe kun je nu zo ineens een góede moeder zijn? Zijn vraag overrompelde mij gisteren zo Weet je. ik ben zo bang, dat ik geen goede moeder zal zijn. Wat denk jij Ger, och, toe, wat zou jij doen?" Voorzichtig strijkt. Gerda de verwarde krullen uit 't verhitte gezicht van haar vriendin. „Een móeder ben je niet zo ineens, zeg jij? Maar Trees toch, als je van Maarten houdt, dan houd je toch óók van zijn jon gen. Zo'n kereltje mist al zoveel, Trees en jij...., jij met je warm hart voor él wat kind is. dïu'f jij die taak niet aan? Als je hem hóóp gegeven hebt, dan is 't laf, je nü terug te trekken. Als je héél zeker weet, dat je Maarten gelukkig kunt ma ken, is er dan in je hart geen plaats voor dat kind. Jij, die zelf al zo vroeg je ouders moest missen heb je daér weieens aan ge dacht", is Gerda's zacht vermaan. Met een ruk heft Trees 't hoofd op. „Juist omdat ik wéét, wat 't is geen moeder te hebben, daarom gun ik Petertje zo graag, een lieve moeder. Maar ik ben vaak zo'n kat, Ger". Moedeloos laat zij 't hoofd weer op de armen zinken. „Geloof jij, dénk jij dat ik die taak aan kan, Ger", klinkt haar' vertwijfelde stem. „O, ik heb altijd gespot met meisjes, die zo maar in eens verliefd werden. Nu wéét ik, wat 't is, als je van iemand houdt". „Ja", zegt Gerda wijs, „als je van iemand houdt, dan wordt heel je leven door anders. O veel rijker dan voorheen. Ik heb altijd'voor je gebeden, dat dit geluk ook éénmaal voor jou komen zou Trees. Je hebt je zélf ingeprent, dat je geen moe der voor zijn jongen kan zijn. Ik weet wel béter Je kent je eigen hart niet eens, dom meisje Toe wés je gezicht en maak hun Kerstmis ook nog goed. Nóg is 't niet te leidt Trees". Met een onstuimig gebaar neemt Trees Gerda's gezicht tussen haar handen. „Jij, o, als ik jou niet had. Ik ga naar Maarten en Petertje toe, want o, Ger, ik hóud zo van hen", lacht zij alweer door haar tra nen heen „Schiet'maar op", antwoordt Gerda be straffend, „ik zal straks voor twee mensen méér dekken. Hanneke zal 't wat leuk vinden, als zij een speelkameraadje heeft. Dan is zij nét wakker, zie je". 't Hart bonst Trees Wervers in de keel, als zij in de Van Diemenlaan aanbelt. De deur wordt maar op een kier geopend, zwenkt echter wijder open, als Maarten 't meisje ziet staan. Met beide handen trekt hij haar naar binnen, houdt haar dan op armlengte van zich af. „Trees, ik durfde niet meer hopen", zegt hij met een diepe, warme stem. „Heb jij ons iets te zeggen. Trees iets voor Peter tje en mij?" „Ja", klinkt haar jonge stem, ontroerd, „ik hóud van je Maarten en ik durf 't aan voor Petertje óók een moeder te zijn. Ik was dóm Maarten, ik heb er'niet van kun nen slapen. Ik kan immers niet meer zon der jou en 't kind". „Liefste". Oneindig teder is 't gebaar, waarmee Maarten Welters 't trillende meisje in zijn armen sluit. „Wij trouwen zo gauw mogelijk, is dat góed. meisje? Een wonderlijke rust daalt in Trees neer. 't Lijkt wel, of er een stem in haar hart zingt': „Nü is 't goed. Ik heb er eerlijk tegen gevochten, maar mét Maarten zal alles goed komen". God, denkt ze, helpt U mij die nieuwe taak zo goed mogelijk vervullen. U stuurde hem op mijn weg, laat mij Maarten en zijn kind een steun zijn. Met zijn armen om haar heen leidt Maarten Trees de huiskamer in. Een jon gente zit in gespannen aandacht voor het Kerststalletje, dat in de kamer is opge steld. „Petertje" 't manneke heft zip hoog in haar armen op. „Jij wordt mijn kleine Petertje, wil je dat wel?" zegt ze hees. Een vingertje strijkt over haar wang. „Niet huilen, mag niet hè Pap", is daar zijn dringend stemmetje. „Nee. mijn jongen, wij krijgen 't samen weer goed" zegt Maarten en diukt bei den dicht tegen zich aan. Boven hun hoofden zingen kinderstem men 't zo overbekende: „Stille nacht, hei lige nacht". „Hoort", zegt Petertje, „hoort". Hij glijdt vlug van haar arm af en neemt zijn plaatsje weer bij 't stalletje in. „Deze dag, Trees, ik kan er God niet genoeg voor danken. Marian", hij wijst even naar de foto op de schoorsteen, „zij heeft mij op haar ziekbed laten beloven, dat ik hertrouwen zou. Ik dacht, dat dat nooit meer kón, Trees. Maar 't leven gaat verder. Vergéten zal ik haar nooit, maar mét jou durf ik 't leven weer aan. Pe tertje heeft nog zoveel liefde nodig. Ik zal je altijd helpen, Trees, als 't je eens te moeilijk is, maar met vertrouwen en ge loof in Hem, Die heel ons leven bestuurt, móet 't toch goed gaan, meiske". Met een kinderlijk gebaar legt Trees haar handen in de zijne en verbergt 't hoofd aan zijn borst Een zoekend men senkind heeft de weg gevonden, de weg. die tot Hem leidt in deze wondere avond voor Kerstmis „Ik zal wel zien", zei de oude vrouw en verliet de vleeshal met haar éne pakje vlees het maandrantsoen voor twee per sonen,Als ik eens eieren voor Kerst mis nam", mijmerde ze; „die zullen toch zo duur niet zijn". In één van de genationaliseerde kruide nierswinkels stonden eieren geprijsd: mét bon 20 ets, zonder zon 75 ets. Pacacka had geen bonnen en dus kocht ze twee eieren van 75 ets per stuk. Ja, ze wilde haar zoon Janacek verrassen met Kerstmis: een bij na ouderwets feest zou hij hebben. Al zou zij haar hele bezit eraan moeten geven, Janacek mocht niets tekort komen. Nu was er tenminste nog iets te koop, al wa ren de levensmiddelen zonder bon peper duur. Maar Janacek kon er immers niets aan doen, dat bij nooit „pausal" (loontoe- slag) verdiende; de jongen was al blij, dat hij 't voorgeschreven werktempo in de fa briek kon bijhouden. Ja. Janacek Zvara was een flinke, bijdehante jongen. Zijn moeder, de oude Pacacka, was wat trots op hem! De familie Zvara woonde in Bolevec, een plaatsje bij de stad Pilsen. Tot mid den 1948 hadden zij gewoond in de ulica Lidicka en een kruidenierswinkeltje ge dreven. Na de dood van vader Zvara, was de zoon Janacek eigenaar geworden. Toen in Februari 1948 de politieke omwen teling plaats vond, werden alle bedrijven genationaliseerd, m.a.w.: werden Staats bezit; de middenstand werd zonder meer opgeheven. Winkeliers, die zich konden verenig fï met het nieuwe regiem, moch ten „zetbaas" worden in hun eigen bedrijf. De „almachtige staat" betaalde hun een salaris uit; kosten en baten waren in het vervolg voor de Staatskas. Elke maand moesten deze „staats-filiaalhouders" hun boeken ter controle zenden naar het Mi nisterie van de Arbeid. Héél kleine winkeltjes werden geliqui deerd; het kruidenierszaakje van Zvara in Bolevec had van die tijd af geen bestaans recht meer. Janacek Zvara werd arbeider in een fabriek, die gevestigd was in de arbeiderswijk van de stad Pilsen. Van vrije middenstander werd hij opeens ver laagd tot staatsarbeider. Op wélke afde ling hij geplaatst was, mocht hij niemand zeggen en wat voor soort werk hij doen moest, al evenmin. Hij verdiende f 42.— in de week; dat was zijn netto-grondloon. Daarvan moet hij 10.per maand zie kengeld betalen, gedurende 20 jaren, daar na zou hij voor zijn leven vrijgesteld zijn van het betalen van de ziekenpremie. Voor contributie van de Nationale Vak bond moest er dan nog 5.per maand af en hij kreeg 5.per week zakgeld, zodat de oude Pacacka wekelijks precies 33.54 in handen kreeg, waarvan zij moest zien rond te komen. Als ze nu dat bedrag maar helemaal aan levensmiddelen kon besteden, dan zou het nog wel gaan. Maar haar zoon moest toch óók gekleed gaan. En sedert Janacek fabrieksarbeider was, sleet hij wel tienmaal zoveel kleren en schoenen als voorheen. Zeker, de staats- arbeiders konden „pausal" verdienen; er waren mensen, die wel 45.— per maand in de wacht sleepten. Nu eens werd deze toeslag uitbetaald in baar geld. maar soms ook werden bonnen uitgegeven, die in feite méér waarde hadden dan Kronen, omdat de meeste levensmiddelen zonder bon vier of vijf maal zo duur waren als mét bon. Ja. er was veel veranderd in Tsjechoslowakije sedert Februari 1948. Alle goederen hadden twee prijzen. Bij de bakker, bijvoorbeeld, kon men lezen: 1000 gram brood mét bon 0.25; zonder bon 0.75; 1000 gram bloem mét bon 0.50; zonder bon 1. Bij de zuivelhandelaar was het al niet anders: boter mét bon 4.zonder bon 20.vet mét bon 3.zonder bon 25.1 ei mét bon f 0.20; zonder bon 0.75. En de kruidenier schreef zonder blikken of blozen, dat suiker 80 ets mét bon en 2 gulden zonder bon kostte. Het waren im mers prijzen düor „Vader Staat" vastge steld! Geen wonder, dat de arbeiders lie ver bonnen, dan geld als pausél ontvin gen! Het behoeft geen betoog, dat de voor mannen de meeste levensmiddelenbonnen in de wacht sleepten Ten eerste vormden zij de kerngroepen, daar na de politieke omwenteling in 1948 ongewenste elemen ten uit de bedrijven werden verwijderd en elders (in mijnen en kampen) werden te werkgesteld. De omgeschoolde ex-midden standers kwamen bijna niet aan pausal toe; aanvankelijk hadden zij zelfs moeite het .werktempo bij te houden; zij zagen zich overgeplaatst in een voor hen vreemd milieu en waren niet één, twee. drie vak lieden, die buitengewone prestaties kon den leveren. Janacek Zvara verdiende de laatste tijd wel eens een bonnetje, hij deed zijn uiter ste best in de fabriek en wat daarbuiten gebeurde, daar bemoeide hij zich niet mee! Dat leek hem de beste weg om vrij man te blijven. Toen Pacacka thuis kwam, zette zij meteen een pan op het fornuis om het vlees te braden. Ze maakte daarna beslag voor „Knetlicky", deegballen, die water moesten worden gekookt. Terwijl de oude Pacacka bezig was met het bereiden van de maaltijd, zat haar zoon in de autobus, die hem van Pilsen naar Bolevec voerde. Zodra hij thuis kwam, zag zijn moeder al, dat hij iets had. Pacacka vroeg niets; ze wist uit ervaring dat zij het beste deed te zwijgen, als Ja nacek het te kwaad met zichzelf had. Ze gaf hem een kop zwarte koffie, gezet van gebrande gerst. Terwijl Janacek het war me vocht slurpte, Tsjechen drinken mét geluid dekte Pacacka de tafel. „Wij hebben vlees. Janacek", waagde de oude vrouw haar zoon op te monteren. „Kan mij wat schelen", was het ant woord: „met Kerstmis kunnen we dan op een houtje bijten, want ik heb wéér geen toeslag en voor extra loon kom ik hele maal niet in aanmerking! Moeder, ik kan er niets aan doen. maar ik kan het niet bolwerken bij die fabriek" „Je kunt het wél, m'n jongen", troostte de moeder: „Tot nu toe hebben we geen honger geleden". „Nog niet' smaalde Janacek. „Maar dat komt nog wel. Vandaag of morgen kan ik niet meer naar de fabriek, want ik loop ongeveer op m'n blote voeten" De jongen trok z'n schoenen uit en toon de ze aan zijn moeder; oude, afgetrapte werklaarzen, die nodig gelapt moeten worden. Pacacka zuchtt#. Zwijgend zette moeder en tafel en aten! zoon zich aan Die nacht kon de oude Pacacka Zvarova niet slapen. Hoè kwam ze aan geld voor nieuwe werkschoenen?Ze dacht, pie kerde èn rekende; ze zou maar geen bij zondere dingen kopen voor Kerstmis. Het j óók arm geweest; Zijn Moeder had alleen maar een paar doeken om Haar Zoon in te wikkelen en te behoe- den. „,Had ZM Pacacka eigenlijk méér haar kind? Haar Janacek was een volwassen man,d ie schoenen nodig had Ze woelde in het bed, totdat de morgen daagde; een nieuwe dag werd geboren, die evenveel zorgen zou aanbrengen als de <*erU Ven VOrige èn vele voorbije da- ,Toej ^anacek °P a'n kapotte schoenen naar de bushalte liep, piekerde z'n moeder verder. En op het moment dat de fabrieks- ^ictl achter de zoon sloot, kreeg de oude Pacacka een goede inval: ze wilde net voorbeeld volgen van de moeder uit net oude, Tsjechische sprookje: Pacacka zou proberen haar hoofdhaar te verkopen, ze had laatst van haar buurman, die kap per was, gehoord, dat mooi haar héél veel geld waard was. Vooral zilvergrijs haar was kostbaar. En Pacacka had prachtig naar: zilveren krullen, die in een wrong waren verwerkt. Wanneer Pacacka 's avonds heur haar borstelde, leek het of er een prachtig, kan- gordijn werd uitgehangen! Pacacka was altijd erg trots op haar hoofdtooi ge weest. Als jong meisje had ze ravenzwar te, golvende lokken gehad. Wijlen haar man was verliefd op haar geworden, om dat ze het meisje was met het mooiste fjafr- dat h') ooit gezien had. Allengs was het haar van zwart-grijs en tenslotte zil vergrijs geworden! En dat prachtige haar wilde Pacacka nu offeren, zodat een andere vrouw een rijke vrouw zou kunnen pronken met de prachtige tooi. Er werden tegenwoordig zoveel feesten georganiseerd door rege ringspersonen. En de oude, Tsjechische dames wilden niet afsteken bij haar zus ters uit het buitenlandKort-geknipt haar was sedert enige tijd niet meer in zwang in Oost-Europa, zodat de oudere dames, wier haar niet zo snel aan groeide. wel moesten uitzien naar hulp- middelen. Ja, Pacacka wilde heur haar verkopen! Een andere vrouw mocht haar schoonheid wel hebben, als héér zoon maar schoenen kreeg! Terwijl zij zich gereed maakte om naar de kapper te gaan. vroeg ze haar dode man vergiffenis voor haar daad..... Zou hij haar nog wel herkennen, als ze eenmaal weer bij hem zou zijn? „Och, daaraan nu niet denken", mijmer de de oude vrouw. „De oude Janacek zal begrijpen, dat de jonge Janacek schoenen nodig heeft.Zijn moeder zal schoeisel voor hem aanschaffen, in ruil voor het. schoonste, dat zij bezit". "S Toen de kapper de zilverwitte, golvende lokken afknipte, zei hij: „Pacacka Zvaro va, wat moet de vrouw, die uw haar krijgt, trots zijn! Uw offer is groot en slechts' Kerstengelen zijn waardig genoeg uw hoofdtooi te dragen!". Pacacka glimlachte en dacht aan Kerst mis: Maria wikkelde Haar jonge Jesus- kind in doeken; zij, Pacacka gaf héar wassen zoon nieuwe schoenen!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1952 | | pagina 13