„Alles - ook het geringste
meer dan de moeite waard
IS
TUSSEN PAPOEA'S, MEREN EN MOERASSEN (Slot)
Het werk is niet af
Missie-havenmeester
De Overste stond
alleen...
Zélfs Enarotali....
De wraak van liet
moeras
Laatste brok vaderland
Ook liet geringste...
Raadsels in Erepa
Eeuwen achtereen"..
Haat of vrede....
Moeras en mysterie
ZATERDAG 16 JANUARI 1954
PAGINA
Door MARTIN W. DUYZINGS
3 Hij wist niet zeker of hij dat
aan de assistentie van de Heilige
Franciscus dan wel aan die van
Sint Christoffel toe moest schrij
ven. Wat er van die kreupele
prauw en haar inzittenden wel
zou overhlijven als ooit de motor
afsloeg in de „onbak" en het
vaartuig vervolgens stuur- en
weerloos een prooi zou worden
voor de woedend over elkaar heen
rollende golven, weigerde hij
hardnekkig, te voorspellen
Ook het geringste!.
In het gebied waar hij
werkte, was hij de eerste
blanke geweest. Er heers
te daar malaria, en de
bevolking zat onder de
tropenzweren, en in
iedere kampong vond
men wel 'n half dozijn Framboe-
sia-lijders, en als men tien stap
pen in het oerwoud zette, zat
men onder de bloedzuigers. En
kele jaren geleden had men
Pater Tetteroo ijlings naar een
ziekenhuis in Sydney moeten stu
ren omdat hij het licht in zijn
ogen dreigde te verliezen. Hij
droeg sedertdien bij voorkeur
een donkere bril. Men moest
over die angstvolle dagen toen
het lot een jong missionaris met
blindheid dreigde, van anderen
horen. Pater Tetteroo sprak daar
niet over. Alles wat men deed, al
les wat men te verdragen had,
was mèèr dan de moeite waard.
Ook het geringste. t
De volgende morgen vond men
het Meer terug onder een egaal
blauwe hemel. Het water was
rimpelloos, de zon weerspiegelde
zich in de zilver geschilderde
romp van de Catalina.
De aanloop van de Cat duurde
langer dan een minuut: door de
grote hoogte verliezen de mo
toren daar op de Wisselmeren een
belangrijk deel van hun vermo
gen. Op het instrumentenbord in
de cockpit ging de naald van de
speedometer slechts traag en
weerspannig omhoogveertig
mijl, vijftig mijl, zestig mijl
men kon ook daar, op de bok van
de Cat, wel enige spanning proe
ven. Toen trok gezagvoerder Er
kens eindelijk die vliegboot op en
mikte hij haar door de smalle
kloof die de Wisselmeren met de
rest van de wereld verbindt. Het
laatste wat men door het kleine
patrijspoortje van de Wisselme
ren zag, was de Nederlandse
vlag op het stenen huis van Den
Haan, en het vriendelijke kerkje
van pastoor Seesink. De rest was
jungle. En moeras. En in vele op-
Hei andere Nieuw Guinea. Een kampong aan de kust. De beschaving kwam er met bulldozers en jeeps, zichten nog altijd een mysterie...!
EREPA KIRIDA (Centr. N.-Guinea)December.
Morgen!, dacht men, mórgen....
De nacht was nog lang. Als men zijn zaklantaarn aanknipte en men
kreunend een arm uit de vochtige slaapzak trok, kon men op zijn
polshorloge zien, dat het pas bij tweeën was. Boven het geraas van de
wind die de slagregen ratelend tegen het tentdoek joeg, hoorde men
het dreigende, irriterende gezang dat uit honderden schor
geschreeuwde Kapauku-kelen nog altijd uit het danshuis kwam:
Ai-ai-ai-ee-ééé-ai-ee-ééé. Vele uren achtereen nu al. Die avond was men
even in de Emaida, het danshuis, geweest. Men had het er slechts tien
minuten vol gehouden. Toen was men gevlucht. Voor de stank, de
sfeer, de vlooien, de mensen en het langzaam doch onvermijdelijk naar
een staat van delirium voerende doffe rhythme. Men schatte, dat er
vierduizend Kapaukus naar Europa Kirida gekomen waren voor de
Joewo, het varkcnsfeest, dat hij het eerste ochtendgloren gehouden zou
worden. In het grote danshuis losten zij elkaar af, de Kapauku's, de
vrouwen, de kinderen. In het licht van de toortsen die de vrouwen
droegen, zag men honderden, met klei besmeerde Papoea-gezichten,
vertrokken als in trance. Op de verende dansvloer, die krakend door
boog onder het gewicht van de mensen, danste men het rhythme dat
men herkende van hei simpele lied, dat destijds de roeiers in de prauw
op het Tigi-Meer gezongen hadden. Zonder variant, uren, uren, heel
de avond, lieel de nacht. In de hutten rond bet danshuis, waar
honderden de nacht doorbrachten met de varkens die 's morgens
geslacht zouden worden, luisterde men stil en koortsig naar het geluid
dat uit het danshuis kwam. Pas als na twintig, dertig minuten het
gezang daar uitstierf, kwam er opnieuw beweeg in de hutten, rende
men achter de fakkels der vrouwen krijsend naar het danshuis, loste
men er de vermoeide dansers af en begon men opnieuw:
Ai-ai-ai-ee-ééé, ai-ai-ee-ééé. Men moest, of men wilde of niet, wel
blijven luisteren. Het was niet omdat daar aan de Wisselmeren de soms
bittere kou van de nacht doordringt tot in een vochtige slaapzak. Het
was evenmin omdat, zoals altijd, het tentdoek lekte, dat men die nacht
niet slapen kon. Het was al het andere: de moerassen en het oerwoud
rondom; de vierduizend Kapauku's die men schatte hen in totaal
op tweeduizend bogen en tienduizend pijlen nu door het donker
rond een klein tentenkamp met een handjevol Europeanen slopen.
Al het andere: een uiterst primitief volk in een duistere, mysterieuze
wereld die wij practisch nog helemaal ontdekken moeten. Tweeduizend
hogen. Tienduizend scherpe, dodelijke Kapauku-pijlcn. In het kleine
tentenkamp der Europeanen, daar in Erepa Kirida, telde men vier
oude geweren en één hardnekkig weigerende revolver....
Morgen dacht men morgen
Maandag was het dan. En de Catalinavliegboot die nu sedert
Zaterdagochtend op het Paniai-Meer veankerd lag zouden vier
machtige motoren tot leven komen en tien minuten later zou men
mèt die „Cat" door de kloof aan de overkant van het grote Meer
verdwijnen. Er zou in Biak een comfortabel K.L.M.-hotel zijn, met
douches en ijsgekoelde dranken; en twee dagen later zou een snelle
Constellation de vreemdeling wegvoeren uit deze wonderlijke
wereldBiak-Maniüa-Bangkok-Karachi-Beiouth-Rome-Schiphol.
Men doet dat tegenwoordig in minder dan twee etmalen.
Morgen, mórgen!en de oude, ver
trouwde wereld was de vreemdeling al
tot hier in Erepa Kirida tegemoet ge
reisd. Onder hetzelfde tentdak woonde
die nacht de bem-nning van de Catali-
na. Gezagvoerder Erkens hij kwam
uit Kerkrade en hij was aan zijn laatste
maanden Nieuw Guinea bezig had
nog geen varkensfeest meegemaakt, en
- als hij de keus had, in de toekomst, zou
hij een vliegtocht met een Cat dwars
door een tornado grif verkiezen boven
nog-eens-zo'n-dagmars als die van het
Paniani-Meer naar E epa Kirida. Doch
het was alsof men ook in de woorden
waarmee hij over zijn aanstaande af-
scheid van Nieuw Guinea sprak, iets
van een zekere, onbestemde weemoed
beluisteren kon.
„Een wonderlijk land", had 's mid
dags Monseigneur Cremers, de Apos
tolisch Prefect van Hollandia, de
verslaggever gezegd, toen hij in ge
zelschap van zijn secretaris, Pater
Philip Tetteroo in Erepa arriveerde.
„Het werk is er moeilijk, wélk werk
men ook aanpakt. De steun waarop wij
bij ons werk rekenen kunnen, is on
toereikend. De kosten die alleen al
onze missie dragen moet, zijn enorm.
Het transport van voedsel en mate
rialen naar de Wisselmeren, kost de
missie meer dan twintig duizend
gulden per jaar, en het is niet meer dan
een onbeduidende druppel op een gloei
ende plaat. Wij souden veel meer wil
len doen, wij zouden veel meer moé
ten doen, maar de middelen ontbreken
ons helaas. Katholiek Nederland moet
dat weten. Er rust een haast onmen
selijke taak op de schouders van de
missie, hier in Nieuw Guinea, doch, net
ontbreekt ons nog steeds aan het ge
reedschap de middelen om onze
taak te vervullen op de manier waar-
op wij dat souden willen. En toch:
misschien juist omdat wij het hier zo
moeilijk hebben, binden land en volk
ons inniger dan alle andere. Dat geldt
voor iedereen, ook buiten de missie, aie
hier in Nieuw Guinea onder moeilijke
soms barre omstandigheden werkt. En
wie doet dat nietf Het land grijpt
hem aan. Het enorme probleem ivaar-
mee hij te maken krijgt, vreet op hem
in Als men hem weg zou zenden uit
de moerassen, waarin hij de beste jaren
van zijn leven achterliet, zouden er
heimwee en weemoed branden m zijn
hart. Want het werk dat men begon,
is niet af. Integendeel ei zijn gebieden
van honderden vierkante mijlen waar
in wij zelfs de eerste fundamenten van
gezag en orde en beschaving en Chris
tendom nog leggen moeten'
Monseigneur kwam van Enarotali. Hij
maakte nu een tocht langs de missie
posten aan de Wisselmeren. In Enarotali
waarschuwde men hem met nadruk voor
de vele vermoeienissen, aar* z0 n tocht
verbonden. Doch Monseigneur waaide
al deze waarschuwingen weg imet een
karakteristiek gebaar. Hij wilde hele
maal in het West n de „oase van Fa
ter Steltenpool in Oerapoera zien, en
hij kwam dan ook in Oerapoera. Die
middag, toen in het kleine tentenkamp
van Erepa Kirida ook Monseigneur Cre
mers zijn bivak opsloeg, had hij de
vreemdeling uitvoerig verteld van de
moeilijkheden, waarmee de missie in
Nieuw Guinea te kampen had. Het ver
haal was geen klacht, het was evenmin
een beschuldiging. Het constateerde
nuchter slechts de feiten.
Men moest daar oor de zoveelste
maal aan denken, die nacht toen men in
de tent de slaap niet vatten kon en dat
vreemde rhythme maar uit het danshuis
der Kapauku's rtromen bleef. Aan de
moeilijkheden van de missie hier aan de
Wisselmeren. En aan het handjevol be
scheiden, doch daopere mensen dat te
gen deze moeilijkheden bleef optornen.
In Enarotali dacht men zou Pa
ter Seesink morgen opnieuw het buiten
boordmotortje de prauw monteren om
de vreemdeling in het prauwenbivak
van Utatede af te halen. Ook hij was in
China geweest; men kon dat nog horen
aan de rustige, bedachtzame manier
waarop hij elk woord eerst woog en
wikte alvorens het uit te spreken. Hij
was daar pastoor in Enarotali, doch bij
vervulde bovendien de functie van
districts-schoolbestuurder voor het ge
bied der Wisselmeren, en als maande
lijks de Dakota van het gouvernement
wat zakken dropte of als wekelijks de
Catalina twee honderd kilogrammen
voorraden voor de missie naar het Pa
niai-Meer aanvoerde, fungeerde hij bo
vendien als missie-havenmeester.
Als in het internaat van Wagete ook
het laatste stukje lei onbruikbaar ge
worden was, zond men een boodschapper
met een briefje naar Pater Seesink, en
als ginds aan het Tigi-Meer de lamp van
Pater Boersma helemaal niet meer bran
den wilde, zond men op dezelfde ma
nier eveneens een vriendelijke nood
kreet naar de hoofd-mlssie-post aan het
Taniani-Meer. 's Avonds, zo lang als het
gouvernements-agglomeraat dat Enaro
tali tenminste enige uren per dag van
wat stroom voorzag, verken wilde d»ed
Nieuw Guinea, opnieuw door de voch
tige, loodzware hitte met zijn fiets naar
het vliegveld rijden om de post en wat
pakketten van de missie aan de Wissel
meren in ontvangst te nemen. Hij was
een onvermoeibaar man, Overste Van de
Westelaken. Hij had vele jaren China
achter de rug de hitte daar, de ver
volging en de gevangenis doch hij
fietste over de nergens schaduw bieden
de wegen van Biak, blootshoofds en als
of de alles en iedereen verlammende
hitte nimmer verder kwam dan zijn
bruine pij. Als hij niet op het vliegveld
was om een „machine af te halen", of
aan de haven om toe te zien bij het los
sen van de coaster, of in het K.L.M.-
hotel om met een der doorgaande reizi
gers een bespreking te voeren, vond men
hem in het lage huis bij de zee. Als het
stormde, sloegen er de golven tot hoog
tegen de ramen. Het huis was alles: pas
torie, voorraadschuur, distributiepost
administratiegebouw, foto-missie-archief
en toevluchtsoord voor velen die ge
plaagd door zorgen en moeilijkheden in
Ontmoeting aan de vooravond van de Jocico; v.l.n.r. Pater Boersma
(Okomokobo), Pater Tetteroo (Hollandia), Mgr. Oscar Cremers,
Apostolisch Prefect van Hollandia, de verslaggever en Broeder
Ambrosius Okomokobo
Pater Seesink zijn correspondentie af en
werkte hij aan een uitvoerige admini
stratie. ,Soms", zei hij met een wijze
glimlach, „benijd ik Sint Willibrord. Hij
behoefde geen cijfertjes op te tellen.
Hij zou vanavond niettemin opnieuw cij
fertjes bij elkaar hebben opgeteld. En
de correspondentie hebben klaarge
maakt die de Cat morgen mee naar Biak
nemen zou. Voor het zover was, zou hij
eerst nog een lange middag kwijt zijn
aan een tocht met de prauw. Anderhalf
uur heen, naar Utatede. Ruim twee uren
terug: tegen de stroom van de Jawé en
vervolgens in de verraderlijke „onbak"
van het Taniai-Meer. Er ging geen dag
voorbij of hij kruiste ,.m de een of an
dere reden wel over het Meer. Zelfs als
het stortregende, droeg hij als een
uitdaging aan de eleme.iten nog zijn
oude tropenhelm. Hij kénde de gevaren
van het Meer. Hij kénde, uit ervaring,
ook de nukken van dat oude, versleten
buitenboordmotortje. Gelukkig had het
motortje hem nog nooit in de woedende
golven van een „onbak" in de steek ge-
In Biak dacht men, zou morgen Pa
ter Claudius Van de Westelaken, de Re
guliere Overste der Franciscanen in
Biak arriveerden. Ook de Overste stond
alleen. Met zijn taak had men ongetwij
feld drie paar handen ruimschoots kun
nen vullen. Iedere Donderdagmorgen
om half tien keek hij een enkel ogen
blik op van zijn werk en staarde h.ij
peinzend door het raam. Dan hoorde hij
hoe de K.L.M.-Constellation in steeds
grotere vaart over de startbaan raasde.
Op weg naar Nederland. Er liggen twee
dagen nog slechts tussen Biak en Nieuw
Guinea. Men moet in Biak zitten en
iedere week die machine horen vertrek
ken, om te weten hoe eindeloos ver de
afstand niettemin nog is tussen de be
schaving en het stenen tijdperk, dat
ginds in Centraal Guinea nog te ver
overen is.
In Kuguapa dacht men zouden
vannacht de storm en de ratten vrij
spel hebben in de pastorie van Pater
Misaël Kammerer. Enkele dagen ge
leden was de pater weer op tournee ge
gaan. Opnieuw naar het Oosten. Op
nieuw naar het gebied waarin hij ver
leden jaar zijn dragers verspeeld had-
Twintig dagreizen verderop in Oos
telijke richting moest er een Papoe-
pad lopen van het bergland naar de
kust. Hij had daar verleden jaar al
naar gezocht. Hij probeerde het nu
opnieuw. Als hij daar een verbinding
vond met de kust, zou de missie ver
der in Oostelijke richting kunnen
trekken. Men was voor ae aanvoer
daar dan niet meer aangewezen op de
Catalina, doch op de coasters die ook
de missie-posten langs de kust zo nu
en dan van nieuwe voorraden voor
zien. Hij was vier dagen ver nu, Pa
ter Kammerer. Zijn voorraden waren
practisch nog onaangetast. Hij dacht
dat het wel drie maanden duren zou
voor hij als alles meeviel in
Enarotali zou terugkeren. Tegen die
tijd noemde een man die drie maan
den achtereen niets anders dan bos en
moeras en Papoea's had gezien, zelfs
een kleine nietige bestuurspost als
Enarotali de „bewoonde wereld"
Daar, in Enarotali dacht men zou
morgen bij het vertrek van de Catalina
Raphael Den Haan, de jonge H. P. B.,
opnieuw aan de oever van het meer
staan. Hij woonde hogerop, in het enige
tenen huis van de Wisselmeren. Hij
woonde daar met zijn jonge, charmante
vrouw, en als men de grote, gastvrije
woonkamer van Den Haan binnenkwam,
stond men wat ademloos te staren naar
een Fransè reclame-affiche die midden
in Nieuw Guinea de bezoeker in felle
kleuren iets van de weelde van de Fran
se Rivièra en de luchtige charme van
Parijs suggereerde. Men had de vreem
deling reeds in Biak van Den Haan ver
teld. Men had zijn werk niet alleen in
bestuurskringen, doch ook in die van
missie en zending volop geprezen. Hij
had een tijd lang in Hollandia gezeten,
cn daarvóór helemaal in het Zuiden, te
midden van de koppensnellers. Hij ken
de Frankrijk even goed als Nieuw Gui
nea, en als er toevallig iemand aan de
Wisselmeren verdwaalde die Parijs en
de Midi ten naastebij even goed kende
als hij, praatte men heel een lange avond
luchtig door met het ophalen van oude
herinneringen. Doch Raphaël Den Haan
had een uitstekend betalende betrekking
in Aix-en-Provence niet geaccepteerd
omdat hij naar Nieuw Guinea wilde.
Je doét hier tenminste wat", had hij
'de vreemdeling gezegd. „Noem het een
coctail. Een coctail van idealisme en zin
voor het avon'uur. Noem het wat je
wilt, het is in ieder geval iets dat je
grijpt en niet meer loslaat. Dat geldt
voor ons allen, zoals we hier zijn: de
missie, de zending, het bestuur. Er komt
een tijd, dat zelfs het moeras je niet
meer afstoot. Omdat inspanning,
iedere ontbering belachelijk klein en
onbeduidend is, vergeleken met het gi
gantische werk, dat hier begonnen is".
Hij had een reputatie als woud- cn
moerasloper, Raphaël Den Haan. „Als je
gezag wilt krijgen over de Kapauku's",
zei hij nuchter, „moet je zien, de dingen
waarmee zjj vertrouwd zijn, beter te
doen dan zij zelf". Als hij op tournee
ging, liep hij vooraan. Zijn tempo was
hoger dan dat zijner dragers. Verleden
jaar had hü met een uiterst pijnlijke
rheumatiek meer dan twee maanden
achtereen bewegingsloos op bed gelegen
Hij noemde het smalend de kinderlijke
wraak van een beledigd moeras
In Tage dacht men, zou Pater Ge-
minianus Keizer morgen opnieuw een
aantal dakpannen bakken, nadat tijdens
de eerste proefneming gebleken was,
dat de iakbede'-king die men uit een
mengsel van grauwe aarde en magere
klei gebakken had, na één nacht slagre
gen weer terugkeerden naar hun oor
spronkelijke staat: wat vormloze hoop
jes aarde en klei. Hij nam dat, Pater
Keizer, met de berustende humor die
hij uit Maastricht, zijn geboorteplaats,
helemaal naar Centraal Nieuw Guinea
had meegebracht. Er werd daar wel
eens onvervalst Limburgs gesproken, in
Tage. Niet alleen pater Keizer kwam
uit Limburg, doch ook de drie leken
zusters en Broeder Faustinus Cooleri!
Onder de paar gramofoonplaten die de
zusters destijds mèt een kleine koffer-
gramofoon naar Taga hadden meege
bracht, was er één met het Limburgs
volkslied. Men draaide die plaat slechts
eenmaal per week. Het was het laatste
brokje vaderland dat men daar in Tage
nog beluisteren kon. En daarom was men
er zuinig mee
In de Kamoe-vallei dacht men
sliepen nu de paters Van Nunen en Phi-
lippu's Tetteroo in hun bivak. De weg die
zij nog te lopen hadden was
honderden mijlen. Hun eind
doel was de Mimika aan de
kust. Pater Tetteroo wist niet
eens meer nauwkeurig hoe
dikwijls hij het verschrikke
lijke pad, dat hoog door do
bergen leidt, al gelopen had.
Hij fungeerde als secretaris van
monseigneur Cremers nu. doch
hij kende de rimboe en de
moerassen uit ervaring. Hij
was alhoewel jong nog in
jaren, een veteraan reeds in
Nieuw Guinea. Hij werkte er
voor de oorlog al, en toen hij
na enige jaren Jappenkamp
terugkeerde in zijn eigen kam
pong. vond hij daar veel van
wat hij gebouwd had, nog
terug. De Papoea's hadden het
laten staan. Uit eerbied. „Dat
leerde mij", zei de Pater, „dat
alles wat wij hier doen ook
het geringste meer dan de
moeite waard is. Er blij It iets
van hangen, wij léggen een
basis waarop men voort kan
bouwen.
van de kali roeien om voort te bouwen
aan de pastorie waarin straks, later,
pastoor Boersma wonen gaat. Hij zag
iedere morgen weer op tegen die tocht
naar de overkant van de rivier, Broeder
Ambrosius. De prauw maakte niet alleen
water, zij maakte bovendien in hoogst
bedenkelijke mate slagzij en Broeder
Ambrosius kon niet zwemmen. De rivier
was daar niet diep, doch als men op de
bedding stond, werd men onmiddellijk
weerloos weggezogen door de modder.
Pater Boersma nam die wankele prauw
met alle risico's als iets onvermijdelijks.
Als men eenmaal in het enorme Paniai-
en als er in de Kota een conflict los
barste, vond men 'n negen van de tien
gevallen Jonas Moté wel op de achter
grond. Het jongste conflict ontstond
toen Jonas Moté besloot, zich een
derde vrouw aan te schaffen. Zijn keus
viel op Maria Arapa, doch nadat
Jonas Moté haar ouders al twee maal
zestig auri-schelpen had uitbetaald,
ontvluchtte het meisje de ouderlijke
hut en zocht zij bescherming in de
missie-post. Als het aan Jonas Moté
gelegen had, dan'had de „kwade geest"
diezelfde nacht nog de gehele missie
post verwoest. Doch de kwade geest
'bleef in gebreke, en wat dit conflict
van de Pater vroeg, vjas: tact en over
redingskracht cn uiterste voorzichtig
heid. Hij vertrouwde Jonas Moté geen
ogenblik, de pater. Men ivist nooit of
er haat of vrede, berusting dan wel op
standigheid leefde in de donkere, half
gesloten ogen van Jonas Moté
In Erepa Kirida sleepte eindelijk de
nach* zich traag en weerspannig naar
een bleke morgen. Het danshuis liep
leeg. Uit de hutten rondom droeg men
de varkens aar: de poten vastgebonden
aan een paal, de kop omlaag, men had
hen op die manier van dagreizen ver
door moerassen, over bergen en rivieren
hierheen gedragen. Het feest dat men
vervolgens aanrichtte, had weinig kleur.
Mote Wia, de Kapauku die het feest had
aangericht een kleine, magere, ner
veuze man met een duister, met rimpels
doortrokken gezicht dat zich nimmer tot
een glimlach plooide hield schor een
toespraak tot de menigte, en iemand ver
loor zjch in een woeste driftdans, en toen
sloeg Mote Wia met een zware stok het
eerste varkefl door en roosterde men een
uur later wel dertig varkens boven de
vuren. „Een jaarmarkt met een hospartij
vooraf en wat nieuwe familie-conflicten
toe", veronderstelde Raphaël Den Haan.
Ook hij wist niet of er méér school ach
ter dit Joewo-feest. Niemand wist dat
Avonds in het bivak der blanken te Erepa Kirida. '1 weede van links:
gezagvoerder Erkens, de commandant van de „Cal
blijkbaar met zekerheid. En als er Ka
pauku's waren lie het wél wisten, dan
hielden zij het oor zich.
Wat wéét men in feite van de Papoea?
Wat weet men méér dan er verzameld
werd in de twee voortreffelijke boeken
die Jan Van Eechoud, een Nieuw Guinea-
kenner bij uitnemendheid over deze
„Vergeten Aarde" schreef?....
In Okomokobo dacht men zou
morgenochtend Broeder Ambrosius met
de prauw opnieuw naar de overkant
Meer aan de rand van de verdrinkings
dood is geweest, maakt men geen drukte
meer over een tocht van de ene naar de
andere oever van de kali. Broeder Am
brosius was zo ver nog niet. „Eeuwen
achtereen!", zei hij opstandig, „en gedu
rende al die eeuwen zullen die Wissel
meren hier al gelegen hebben, en nog al
tijd zijn de Kapauku's niet in staat om
een behoorlijke prauw te bouwen". Broe
der Ambrosius was timmerman. Hij be
zag die prauw met vakmansoog. „De
Noormannen", zei hij, „hadden schepen
waarmee je over de zee kon varen, en
dat is een barre tijd geleden". Als er
binnenkort eens wat tijd overschoot,
zou hij zelf zo'n prauw wel timmeren..
In Oerapoera dacht men zou
Pater Pelinus Steltenpool morgenoch
tend stellig wel opnieuw bezoek krij
gen: Jonas Moté. Het was een ingewik
kelde affaire met Jonas Moté. Hij was
een vreemdeling eigenlijk in de kam
pong, hij kwam van over de bergen,
ergens aan het Tigi-Meer. Doch hij
tyranniseerde Oerapoera niettemin,
In Utatede wachtte de prauw van Pa
ter Seesink.
Da stroom op de Jawé was sterker dan
enige dagen tevoren, en lang voor men
het Taniai-Meer bereikte, stuurde de
Pater al een zigzag-koers, in een voorge
vecht tegen de golven. Op het Meer
woedde nu de dagelijkse storm in alle
hevigheid. De prauw danste wild van
roller naar roller. Telkens als de boot
omhoog gesmeten werd, draaide ronkend
de schroef van de motor hoog boven het
water. Men wisselde slechts weinig
woorden in de boot. Men had het te
druk met zijn gedachten. Toen wij tegen
het vallen van de avond in Enarotali
aanlegden, woelde de storm nog steeds
in alle hevigheid. De nacht kwam drei
gend en donker. Of het van de storm
kwam, wist men niet, doch het agglo
meraat van Enarotali werkte die avond
niet. In de passangran, in de pastorie
en in het huis van Den Haan zat men
opnieuw rond de benzine-lampen. „Een
leven vol afwisseling", zei Raphaël Den
Haan, het klonk niet eens bitter.