„Alles - ook het geringste meer dan de moeite waard IS TUSSEN PAPOEA'S, MEREN EN MOERASSEN (Slot) Het werk is niet af Missie-havenmeester De Overste stond alleen... Zélfs Enarotali.... De wraak van liet moeras Laatste brok vaderland Ook liet geringste... Raadsels in Erepa Eeuwen achtereen".. Haat of vrede.... Moeras en mysterie ZATERDAG 16 JANUARI 1954 PAGINA Door MARTIN W. DUYZINGS 3 Hij wist niet zeker of hij dat aan de assistentie van de Heilige Franciscus dan wel aan die van Sint Christoffel toe moest schrij ven. Wat er van die kreupele prauw en haar inzittenden wel zou overhlijven als ooit de motor afsloeg in de „onbak" en het vaartuig vervolgens stuur- en weerloos een prooi zou worden voor de woedend over elkaar heen rollende golven, weigerde hij hardnekkig, te voorspellen Ook het geringste!. In het gebied waar hij werkte, was hij de eerste blanke geweest. Er heers te daar malaria, en de bevolking zat onder de tropenzweren, en in iedere kampong vond men wel 'n half dozijn Framboe- sia-lijders, en als men tien stap pen in het oerwoud zette, zat men onder de bloedzuigers. En kele jaren geleden had men Pater Tetteroo ijlings naar een ziekenhuis in Sydney moeten stu ren omdat hij het licht in zijn ogen dreigde te verliezen. Hij droeg sedertdien bij voorkeur een donkere bril. Men moest over die angstvolle dagen toen het lot een jong missionaris met blindheid dreigde, van anderen horen. Pater Tetteroo sprak daar niet over. Alles wat men deed, al les wat men te verdragen had, was mèèr dan de moeite waard. Ook het geringste. t De volgende morgen vond men het Meer terug onder een egaal blauwe hemel. Het water was rimpelloos, de zon weerspiegelde zich in de zilver geschilderde romp van de Catalina. De aanloop van de Cat duurde langer dan een minuut: door de grote hoogte verliezen de mo toren daar op de Wisselmeren een belangrijk deel van hun vermo gen. Op het instrumentenbord in de cockpit ging de naald van de speedometer slechts traag en weerspannig omhoogveertig mijl, vijftig mijl, zestig mijl men kon ook daar, op de bok van de Cat, wel enige spanning proe ven. Toen trok gezagvoerder Er kens eindelijk die vliegboot op en mikte hij haar door de smalle kloof die de Wisselmeren met de rest van de wereld verbindt. Het laatste wat men door het kleine patrijspoortje van de Wisselme ren zag, was de Nederlandse vlag op het stenen huis van Den Haan, en het vriendelijke kerkje van pastoor Seesink. De rest was jungle. En moeras. En in vele op- Hei andere Nieuw Guinea. Een kampong aan de kust. De beschaving kwam er met bulldozers en jeeps, zichten nog altijd een mysterie...! EREPA KIRIDA (Centr. N.-Guinea)December. Morgen!, dacht men, mórgen.... De nacht was nog lang. Als men zijn zaklantaarn aanknipte en men kreunend een arm uit de vochtige slaapzak trok, kon men op zijn polshorloge zien, dat het pas bij tweeën was. Boven het geraas van de wind die de slagregen ratelend tegen het tentdoek joeg, hoorde men het dreigende, irriterende gezang dat uit honderden schor geschreeuwde Kapauku-kelen nog altijd uit het danshuis kwam: Ai-ai-ai-ee-ééé-ai-ee-ééé. Vele uren achtereen nu al. Die avond was men even in de Emaida, het danshuis, geweest. Men had het er slechts tien minuten vol gehouden. Toen was men gevlucht. Voor de stank, de sfeer, de vlooien, de mensen en het langzaam doch onvermijdelijk naar een staat van delirium voerende doffe rhythme. Men schatte, dat er vierduizend Kapaukus naar Europa Kirida gekomen waren voor de Joewo, het varkcnsfeest, dat hij het eerste ochtendgloren gehouden zou worden. In het grote danshuis losten zij elkaar af, de Kapauku's, de vrouwen, de kinderen. In het licht van de toortsen die de vrouwen droegen, zag men honderden, met klei besmeerde Papoea-gezichten, vertrokken als in trance. Op de verende dansvloer, die krakend door boog onder het gewicht van de mensen, danste men het rhythme dat men herkende van hei simpele lied, dat destijds de roeiers in de prauw op het Tigi-Meer gezongen hadden. Zonder variant, uren, uren, heel de avond, lieel de nacht. In de hutten rond bet danshuis, waar honderden de nacht doorbrachten met de varkens die 's morgens geslacht zouden worden, luisterde men stil en koortsig naar het geluid dat uit het danshuis kwam. Pas als na twintig, dertig minuten het gezang daar uitstierf, kwam er opnieuw beweeg in de hutten, rende men achter de fakkels der vrouwen krijsend naar het danshuis, loste men er de vermoeide dansers af en begon men opnieuw: Ai-ai-ai-ee-ééé, ai-ai-ee-ééé. Men moest, of men wilde of niet, wel blijven luisteren. Het was niet omdat daar aan de Wisselmeren de soms bittere kou van de nacht doordringt tot in een vochtige slaapzak. Het was evenmin omdat, zoals altijd, het tentdoek lekte, dat men die nacht niet slapen kon. Het was al het andere: de moerassen en het oerwoud rondom; de vierduizend Kapauku's die men schatte hen in totaal op tweeduizend bogen en tienduizend pijlen nu door het donker rond een klein tentenkamp met een handjevol Europeanen slopen. Al het andere: een uiterst primitief volk in een duistere, mysterieuze wereld die wij practisch nog helemaal ontdekken moeten. Tweeduizend hogen. Tienduizend scherpe, dodelijke Kapauku-pijlcn. In het kleine tentenkamp der Europeanen, daar in Erepa Kirida, telde men vier oude geweren en één hardnekkig weigerende revolver.... Morgen dacht men morgen Maandag was het dan. En de Catalinavliegboot die nu sedert Zaterdagochtend op het Paniai-Meer veankerd lag zouden vier machtige motoren tot leven komen en tien minuten later zou men mèt die „Cat" door de kloof aan de overkant van het grote Meer verdwijnen. Er zou in Biak een comfortabel K.L.M.-hotel zijn, met douches en ijsgekoelde dranken; en twee dagen later zou een snelle Constellation de vreemdeling wegvoeren uit deze wonderlijke wereldBiak-Maniüa-Bangkok-Karachi-Beiouth-Rome-Schiphol. Men doet dat tegenwoordig in minder dan twee etmalen. Morgen, mórgen!en de oude, ver trouwde wereld was de vreemdeling al tot hier in Erepa Kirida tegemoet ge reisd. Onder hetzelfde tentdak woonde die nacht de bem-nning van de Catali- na. Gezagvoerder Erkens hij kwam uit Kerkrade en hij was aan zijn laatste maanden Nieuw Guinea bezig had nog geen varkensfeest meegemaakt, en - als hij de keus had, in de toekomst, zou hij een vliegtocht met een Cat dwars door een tornado grif verkiezen boven nog-eens-zo'n-dagmars als die van het Paniani-Meer naar E epa Kirida. Doch het was alsof men ook in de woorden waarmee hij over zijn aanstaande af- scheid van Nieuw Guinea sprak, iets van een zekere, onbestemde weemoed beluisteren kon. „Een wonderlijk land", had 's mid dags Monseigneur Cremers, de Apos tolisch Prefect van Hollandia, de verslaggever gezegd, toen hij in ge zelschap van zijn secretaris, Pater Philip Tetteroo in Erepa arriveerde. „Het werk is er moeilijk, wélk werk men ook aanpakt. De steun waarop wij bij ons werk rekenen kunnen, is on toereikend. De kosten die alleen al onze missie dragen moet, zijn enorm. Het transport van voedsel en mate rialen naar de Wisselmeren, kost de missie meer dan twintig duizend gulden per jaar, en het is niet meer dan een onbeduidende druppel op een gloei ende plaat. Wij souden veel meer wil len doen, wij zouden veel meer moé ten doen, maar de middelen ontbreken ons helaas. Katholiek Nederland moet dat weten. Er rust een haast onmen selijke taak op de schouders van de missie, hier in Nieuw Guinea, doch, net ontbreekt ons nog steeds aan het ge reedschap de middelen om onze taak te vervullen op de manier waar- op wij dat souden willen. En toch: misschien juist omdat wij het hier zo moeilijk hebben, binden land en volk ons inniger dan alle andere. Dat geldt voor iedereen, ook buiten de missie, aie hier in Nieuw Guinea onder moeilijke soms barre omstandigheden werkt. En wie doet dat nietf Het land grijpt hem aan. Het enorme probleem ivaar- mee hij te maken krijgt, vreet op hem in Als men hem weg zou zenden uit de moerassen, waarin hij de beste jaren van zijn leven achterliet, zouden er heimwee en weemoed branden m zijn hart. Want het werk dat men begon, is niet af. Integendeel ei zijn gebieden van honderden vierkante mijlen waar in wij zelfs de eerste fundamenten van gezag en orde en beschaving en Chris tendom nog leggen moeten' Monseigneur kwam van Enarotali. Hij maakte nu een tocht langs de missie posten aan de Wisselmeren. In Enarotali waarschuwde men hem met nadruk voor de vele vermoeienissen, aar* z0 n tocht verbonden. Doch Monseigneur waaide al deze waarschuwingen weg imet een karakteristiek gebaar. Hij wilde hele maal in het West n de „oase van Fa ter Steltenpool in Oerapoera zien, en hij kwam dan ook in Oerapoera. Die middag, toen in het kleine tentenkamp van Erepa Kirida ook Monseigneur Cre mers zijn bivak opsloeg, had hij de vreemdeling uitvoerig verteld van de moeilijkheden, waarmee de missie in Nieuw Guinea te kampen had. Het ver haal was geen klacht, het was evenmin een beschuldiging. Het constateerde nuchter slechts de feiten. Men moest daar oor de zoveelste maal aan denken, die nacht toen men in de tent de slaap niet vatten kon en dat vreemde rhythme maar uit het danshuis der Kapauku's rtromen bleef. Aan de moeilijkheden van de missie hier aan de Wisselmeren. En aan het handjevol be scheiden, doch daopere mensen dat te gen deze moeilijkheden bleef optornen. In Enarotali dacht men zou Pa ter Seesink morgen opnieuw het buiten boordmotortje de prauw monteren om de vreemdeling in het prauwenbivak van Utatede af te halen. Ook hij was in China geweest; men kon dat nog horen aan de rustige, bedachtzame manier waarop hij elk woord eerst woog en wikte alvorens het uit te spreken. Hij was daar pastoor in Enarotali, doch bij vervulde bovendien de functie van districts-schoolbestuurder voor het ge bied der Wisselmeren, en als maande lijks de Dakota van het gouvernement wat zakken dropte of als wekelijks de Catalina twee honderd kilogrammen voorraden voor de missie naar het Pa niai-Meer aanvoerde, fungeerde hij bo vendien als missie-havenmeester. Als in het internaat van Wagete ook het laatste stukje lei onbruikbaar ge worden was, zond men een boodschapper met een briefje naar Pater Seesink, en als ginds aan het Tigi-Meer de lamp van Pater Boersma helemaal niet meer bran den wilde, zond men op dezelfde ma nier eveneens een vriendelijke nood kreet naar de hoofd-mlssie-post aan het Taniani-Meer. 's Avonds, zo lang als het gouvernements-agglomeraat dat Enaro tali tenminste enige uren per dag van wat stroom voorzag, verken wilde d»ed Nieuw Guinea, opnieuw door de voch tige, loodzware hitte met zijn fiets naar het vliegveld rijden om de post en wat pakketten van de missie aan de Wissel meren in ontvangst te nemen. Hij was een onvermoeibaar man, Overste Van de Westelaken. Hij had vele jaren China achter de rug de hitte daar, de ver volging en de gevangenis doch hij fietste over de nergens schaduw bieden de wegen van Biak, blootshoofds en als of de alles en iedereen verlammende hitte nimmer verder kwam dan zijn bruine pij. Als hij niet op het vliegveld was om een „machine af te halen", of aan de haven om toe te zien bij het los sen van de coaster, of in het K.L.M.- hotel om met een der doorgaande reizi gers een bespreking te voeren, vond men hem in het lage huis bij de zee. Als het stormde, sloegen er de golven tot hoog tegen de ramen. Het huis was alles: pas torie, voorraadschuur, distributiepost administratiegebouw, foto-missie-archief en toevluchtsoord voor velen die ge plaagd door zorgen en moeilijkheden in Ontmoeting aan de vooravond van de Jocico; v.l.n.r. Pater Boersma (Okomokobo), Pater Tetteroo (Hollandia), Mgr. Oscar Cremers, Apostolisch Prefect van Hollandia, de verslaggever en Broeder Ambrosius Okomokobo Pater Seesink zijn correspondentie af en werkte hij aan een uitvoerige admini stratie. ,Soms", zei hij met een wijze glimlach, „benijd ik Sint Willibrord. Hij behoefde geen cijfertjes op te tellen. Hij zou vanavond niettemin opnieuw cij fertjes bij elkaar hebben opgeteld. En de correspondentie hebben klaarge maakt die de Cat morgen mee naar Biak nemen zou. Voor het zover was, zou hij eerst nog een lange middag kwijt zijn aan een tocht met de prauw. Anderhalf uur heen, naar Utatede. Ruim twee uren terug: tegen de stroom van de Jawé en vervolgens in de verraderlijke „onbak" van het Taniai-Meer. Er ging geen dag voorbij of hij kruiste ,.m de een of an dere reden wel over het Meer. Zelfs als het stortregende, droeg hij als een uitdaging aan de eleme.iten nog zijn oude tropenhelm. Hij kénde de gevaren van het Meer. Hij kénde, uit ervaring, ook de nukken van dat oude, versleten buitenboordmotortje. Gelukkig had het motortje hem nog nooit in de woedende golven van een „onbak" in de steek ge- In Biak dacht men, zou morgen Pa ter Claudius Van de Westelaken, de Re guliere Overste der Franciscanen in Biak arriveerden. Ook de Overste stond alleen. Met zijn taak had men ongetwij feld drie paar handen ruimschoots kun nen vullen. Iedere Donderdagmorgen om half tien keek hij een enkel ogen blik op van zijn werk en staarde h.ij peinzend door het raam. Dan hoorde hij hoe de K.L.M.-Constellation in steeds grotere vaart over de startbaan raasde. Op weg naar Nederland. Er liggen twee dagen nog slechts tussen Biak en Nieuw Guinea. Men moet in Biak zitten en iedere week die machine horen vertrek ken, om te weten hoe eindeloos ver de afstand niettemin nog is tussen de be schaving en het stenen tijdperk, dat ginds in Centraal Guinea nog te ver overen is. In Kuguapa dacht men zouden vannacht de storm en de ratten vrij spel hebben in de pastorie van Pater Misaël Kammerer. Enkele dagen ge leden was de pater weer op tournee ge gaan. Opnieuw naar het Oosten. Op nieuw naar het gebied waarin hij ver leden jaar zijn dragers verspeeld had- Twintig dagreizen verderop in Oos telijke richting moest er een Papoe- pad lopen van het bergland naar de kust. Hij had daar verleden jaar al naar gezocht. Hij probeerde het nu opnieuw. Als hij daar een verbinding vond met de kust, zou de missie ver der in Oostelijke richting kunnen trekken. Men was voor ae aanvoer daar dan niet meer aangewezen op de Catalina, doch op de coasters die ook de missie-posten langs de kust zo nu en dan van nieuwe voorraden voor zien. Hij was vier dagen ver nu, Pa ter Kammerer. Zijn voorraden waren practisch nog onaangetast. Hij dacht dat het wel drie maanden duren zou voor hij als alles meeviel in Enarotali zou terugkeren. Tegen die tijd noemde een man die drie maan den achtereen niets anders dan bos en moeras en Papoea's had gezien, zelfs een kleine nietige bestuurspost als Enarotali de „bewoonde wereld" Daar, in Enarotali dacht men zou morgen bij het vertrek van de Catalina Raphael Den Haan, de jonge H. P. B., opnieuw aan de oever van het meer staan. Hij woonde hogerop, in het enige tenen huis van de Wisselmeren. Hij woonde daar met zijn jonge, charmante vrouw, en als men de grote, gastvrije woonkamer van Den Haan binnenkwam, stond men wat ademloos te staren naar een Fransè reclame-affiche die midden in Nieuw Guinea de bezoeker in felle kleuren iets van de weelde van de Fran se Rivièra en de luchtige charme van Parijs suggereerde. Men had de vreem deling reeds in Biak van Den Haan ver teld. Men had zijn werk niet alleen in bestuurskringen, doch ook in die van missie en zending volop geprezen. Hij had een tijd lang in Hollandia gezeten, cn daarvóór helemaal in het Zuiden, te midden van de koppensnellers. Hij ken de Frankrijk even goed als Nieuw Gui nea, en als er toevallig iemand aan de Wisselmeren verdwaalde die Parijs en de Midi ten naastebij even goed kende als hij, praatte men heel een lange avond luchtig door met het ophalen van oude herinneringen. Doch Raphaël Den Haan had een uitstekend betalende betrekking in Aix-en-Provence niet geaccepteerd omdat hij naar Nieuw Guinea wilde. Je doét hier tenminste wat", had hij 'de vreemdeling gezegd. „Noem het een coctail. Een coctail van idealisme en zin voor het avon'uur. Noem het wat je wilt, het is in ieder geval iets dat je grijpt en niet meer loslaat. Dat geldt voor ons allen, zoals we hier zijn: de missie, de zending, het bestuur. Er komt een tijd, dat zelfs het moeras je niet meer afstoot. Omdat inspanning, iedere ontbering belachelijk klein en onbeduidend is, vergeleken met het gi gantische werk, dat hier begonnen is". Hij had een reputatie als woud- cn moerasloper, Raphaël Den Haan. „Als je gezag wilt krijgen over de Kapauku's", zei hij nuchter, „moet je zien, de dingen waarmee zjj vertrouwd zijn, beter te doen dan zij zelf". Als hij op tournee ging, liep hij vooraan. Zijn tempo was hoger dan dat zijner dragers. Verleden jaar had hü met een uiterst pijnlijke rheumatiek meer dan twee maanden achtereen bewegingsloos op bed gelegen Hij noemde het smalend de kinderlijke wraak van een beledigd moeras In Tage dacht men, zou Pater Ge- minianus Keizer morgen opnieuw een aantal dakpannen bakken, nadat tijdens de eerste proefneming gebleken was, dat de iakbede'-king die men uit een mengsel van grauwe aarde en magere klei gebakken had, na één nacht slagre gen weer terugkeerden naar hun oor spronkelijke staat: wat vormloze hoop jes aarde en klei. Hij nam dat, Pater Keizer, met de berustende humor die hij uit Maastricht, zijn geboorteplaats, helemaal naar Centraal Nieuw Guinea had meegebracht. Er werd daar wel eens onvervalst Limburgs gesproken, in Tage. Niet alleen pater Keizer kwam uit Limburg, doch ook de drie leken zusters en Broeder Faustinus Cooleri! Onder de paar gramofoonplaten die de zusters destijds mèt een kleine koffer- gramofoon naar Taga hadden meege bracht, was er één met het Limburgs volkslied. Men draaide die plaat slechts eenmaal per week. Het was het laatste brokje vaderland dat men daar in Tage nog beluisteren kon. En daarom was men er zuinig mee In de Kamoe-vallei dacht men sliepen nu de paters Van Nunen en Phi- lippu's Tetteroo in hun bivak. De weg die zij nog te lopen hadden was honderden mijlen. Hun eind doel was de Mimika aan de kust. Pater Tetteroo wist niet eens meer nauwkeurig hoe dikwijls hij het verschrikke lijke pad, dat hoog door do bergen leidt, al gelopen had. Hij fungeerde als secretaris van monseigneur Cremers nu. doch hij kende de rimboe en de moerassen uit ervaring. Hij was alhoewel jong nog in jaren, een veteraan reeds in Nieuw Guinea. Hij werkte er voor de oorlog al, en toen hij na enige jaren Jappenkamp terugkeerde in zijn eigen kam pong. vond hij daar veel van wat hij gebouwd had, nog terug. De Papoea's hadden het laten staan. Uit eerbied. „Dat leerde mij", zei de Pater, „dat alles wat wij hier doen ook het geringste meer dan de moeite waard is. Er blij It iets van hangen, wij léggen een basis waarop men voort kan bouwen. van de kali roeien om voort te bouwen aan de pastorie waarin straks, later, pastoor Boersma wonen gaat. Hij zag iedere morgen weer op tegen die tocht naar de overkant van de rivier, Broeder Ambrosius. De prauw maakte niet alleen water, zij maakte bovendien in hoogst bedenkelijke mate slagzij en Broeder Ambrosius kon niet zwemmen. De rivier was daar niet diep, doch als men op de bedding stond, werd men onmiddellijk weerloos weggezogen door de modder. Pater Boersma nam die wankele prauw met alle risico's als iets onvermijdelijks. Als men eenmaal in het enorme Paniai- en als er in de Kota een conflict los barste, vond men 'n negen van de tien gevallen Jonas Moté wel op de achter grond. Het jongste conflict ontstond toen Jonas Moté besloot, zich een derde vrouw aan te schaffen. Zijn keus viel op Maria Arapa, doch nadat Jonas Moté haar ouders al twee maal zestig auri-schelpen had uitbetaald, ontvluchtte het meisje de ouderlijke hut en zocht zij bescherming in de missie-post. Als het aan Jonas Moté gelegen had, dan'had de „kwade geest" diezelfde nacht nog de gehele missie post verwoest. Doch de kwade geest 'bleef in gebreke, en wat dit conflict van de Pater vroeg, vjas: tact en over redingskracht cn uiterste voorzichtig heid. Hij vertrouwde Jonas Moté geen ogenblik, de pater. Men ivist nooit of er haat of vrede, berusting dan wel op standigheid leefde in de donkere, half gesloten ogen van Jonas Moté In Erepa Kirida sleepte eindelijk de nach* zich traag en weerspannig naar een bleke morgen. Het danshuis liep leeg. Uit de hutten rondom droeg men de varkens aar: de poten vastgebonden aan een paal, de kop omlaag, men had hen op die manier van dagreizen ver door moerassen, over bergen en rivieren hierheen gedragen. Het feest dat men vervolgens aanrichtte, had weinig kleur. Mote Wia, de Kapauku die het feest had aangericht een kleine, magere, ner veuze man met een duister, met rimpels doortrokken gezicht dat zich nimmer tot een glimlach plooide hield schor een toespraak tot de menigte, en iemand ver loor zjch in een woeste driftdans, en toen sloeg Mote Wia met een zware stok het eerste varkefl door en roosterde men een uur later wel dertig varkens boven de vuren. „Een jaarmarkt met een hospartij vooraf en wat nieuwe familie-conflicten toe", veronderstelde Raphaël Den Haan. Ook hij wist niet of er méér school ach ter dit Joewo-feest. Niemand wist dat Avonds in het bivak der blanken te Erepa Kirida. '1 weede van links: gezagvoerder Erkens, de commandant van de „Cal blijkbaar met zekerheid. En als er Ka pauku's waren lie het wél wisten, dan hielden zij het oor zich. Wat wéét men in feite van de Papoea? Wat weet men méér dan er verzameld werd in de twee voortreffelijke boeken die Jan Van Eechoud, een Nieuw Guinea- kenner bij uitnemendheid over deze „Vergeten Aarde" schreef?.... In Okomokobo dacht men zou morgenochtend Broeder Ambrosius met de prauw opnieuw naar de overkant Meer aan de rand van de verdrinkings dood is geweest, maakt men geen drukte meer over een tocht van de ene naar de andere oever van de kali. Broeder Am brosius was zo ver nog niet. „Eeuwen achtereen!", zei hij opstandig, „en gedu rende al die eeuwen zullen die Wissel meren hier al gelegen hebben, en nog al tijd zijn de Kapauku's niet in staat om een behoorlijke prauw te bouwen". Broe der Ambrosius was timmerman. Hij be zag die prauw met vakmansoog. „De Noormannen", zei hij, „hadden schepen waarmee je over de zee kon varen, en dat is een barre tijd geleden". Als er binnenkort eens wat tijd overschoot, zou hij zelf zo'n prauw wel timmeren.. In Oerapoera dacht men zou Pater Pelinus Steltenpool morgenoch tend stellig wel opnieuw bezoek krij gen: Jonas Moté. Het was een ingewik kelde affaire met Jonas Moté. Hij was een vreemdeling eigenlijk in de kam pong, hij kwam van over de bergen, ergens aan het Tigi-Meer. Doch hij tyranniseerde Oerapoera niettemin, In Utatede wachtte de prauw van Pa ter Seesink. Da stroom op de Jawé was sterker dan enige dagen tevoren, en lang voor men het Taniai-Meer bereikte, stuurde de Pater al een zigzag-koers, in een voorge vecht tegen de golven. Op het Meer woedde nu de dagelijkse storm in alle hevigheid. De prauw danste wild van roller naar roller. Telkens als de boot omhoog gesmeten werd, draaide ronkend de schroef van de motor hoog boven het water. Men wisselde slechts weinig woorden in de boot. Men had het te druk met zijn gedachten. Toen wij tegen het vallen van de avond in Enarotali aanlegden, woelde de storm nog steeds in alle hevigheid. De nacht kwam drei gend en donker. Of het van de storm kwam, wist men niet, doch het agglo meraat van Enarotali werkte die avond niet. In de passangran, in de pastorie en in het huis van Den Haan zat men opnieuw rond de benzine-lampen. „Een leven vol afwisseling", zei Raphaël Den Haan, het klonk niet eens bitter.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 10