Na een jaar: weerzien met S'ck o u wen-Duw eland
RAASDE
TOEN DE STORMVLOED
Een jaar geleden kwam water ramp
over Nederland
Het dodenschip...
Bittere herinneringen..
Het isolement...
Benauwende stilte...
Beter clan cijfeis.... Een vredig haventje...
Niet spectaculair
Tol van liet water
ZATERDAG 30 JANUARI 1954
PAGINA
Rouw en hulp
Maar God mag gedankt wor
den voor de kracht, die Hij aan
dit volk gaf om de gevolgen van
al die rampspoed te hoven te
komen.
Pdr.
door MARTIN W DUYZINGS
Q RAMPGEBIED, JANUARI.
f men het schip nog halen zou, wist men niet.
Het oude, roestige vaartuig dat moe en afgeleefd altijd naar bak
boord overhelde, wachtte slechts enkele mijlen verderop in het
dode, penetrant naar teer geurende haventje, waarin het pak-ijs nu
onweerstaanbaar steeds dichter naar de kade sloop. Men wist niet
hoe lang het schip nog zou kunnen optomen tegen de ijsschotsen,
die het nu nog krakend brak met zijn oude, onder het geweld
kreunende wanden. Twee uren wellicht nog slechts, of tóch nog
een etmaal. Men kon dat alleen gissen: men had daar al lang
afgeleerd, het effect der elementen te berékenen. Als men naar
het Oosten reed, in de richting van de haven, verdwaalde men in
een alles verstikkende zandstorm. Het vroor nu veertien bittere
graden. De bijtende ijswind die van het Noord-Oosten kwam, joeg
het dorre stuifzand in grote, grijze wolken voor zich uit, laag over
de dode vlakte. Het zand was overal. Het stapelde zich verraderlijk
op in glooiingen, het zoog «ich vast onder de motorkap van de
wagen. Als daar opnieuw een sproeier verstopte en het geronk
van de motor abrupt wegstierf, was het alsof men niet slechts
enkele mijlen, doch vele dagreizen verwijderd was van het schip,
dat ginds temidden van het grauwe pak-ijs in het haventje de
reiziger wachtte. Als men uitstapte, voelde men bijtend de vrieskou,
de wind en het zand als tot op zijn botten en wist men zich een
eenzame in een vergeten land. Verder achteruit zag men vaag nog
aan de einder een lange rij bruin-houten hutten, egaal en laag.
Alleen aan de witte rook die hier en daar uit een smalle schoor
steen joeg, kon men zien, dat daar nog mensen leefden. De rest
was dood. Het grijze, in scheuren en kloven uiteen gereten land
rondom. Een verlaten dragline, als een tot staal verstarde reuzen-
sprinkhaan in een eindeloze, lang reeds kaal gevreten akker. Het
roestige smalspoor, dat vlakbij de plek waar destijds een
goederenwagon uit de rails gesmeten werd, eenvoudig doodliep in
het zand. En de stilte. De alles omvattende, naar de keel grijpende
stilte
En zo gij nu bijgeval mocht
menen, dat door het spreekwoor
delijke „misverstand ter zetterij"
bovenstaand fragment uit een
reisreportage aangaande een
barre uithoek van Alaska per
ongeluk op deze pagina terecht
gekomen is, zo mogen wij U er
op wijzen, dat de, hierboven ge
projecteerde moment-opname
niet in Alaska geschoten werd,
doch in Uw eigen, kleine ver
trouwde land. De tijd: Donder
dagmiddag 28 Januari 1954, des
middags om vijf uur. De plaats:
Kapelle. Het vergeten eiland:
Schouwen-Duiveland. Het schip:
de oude veerboot „Grevelingen"
die, zo lang het ijs, de waterstand
en de storm het toelaten, het
haventje van Zijpe met St Phi-
lipsland en de rest van de wereld
verbindtt
betrekkelijk korte tijd werd ver
zet, en hoe dit werk onmogelijk
alléén in cijfers en graphieken te
waarderen valt
„Luctor et Emergo"het
water week. Het verwoestte onze
dijken, doch niet onze weerstand,
en slechts zij die de strijd tegen
het water meemaakten, van week
tot week, van maand tot maand,
zullen beter dan via cijfers, de
tabellen en de statistieken welke
men nu publiceert beseffen
welk een enorm werk hier in zo
Daar werkt men nu aan. De
mannen van rijk, provincie en
gemeente die, als men het zo zeg
gen mag, nog altijd in de loop
graven staan en voor wie de slag
om Schouwen-Duiveland nog al
tijd niet volledig gewonnen is, de
ingenieurs, de chauffeurs op de
draglines, de polderjongens. Men
werkt er voort, koppig en onbuig
zaam, ondanks alle handicaps die
't semi-isolement van dit eiland
voor de wederopbouw nog altijd
biedt. Men werkt er verder, ook
al viel het licht der publiciteit nu
weg van dit rampzalige eiland.
„Wij zijn", zegt men in Zierikzee,
„de hulp welke men ons destijds
hier en in het buitenland bood,
nog niet vergeten. Pas nog ont
vingen wij uit de stad Danville
in Pennsylvania een bedrag van
f 441.96, en wij weten nauwelijks
waaraan we dat te danken hebben
en wie het voor ons verzamelde,
en met welke motieven. Er zijn
dingen die machtiger zijn dan
onze veerboten die ons isolement
dapper doch slechts met mate
overbruggen. Wij hebben dat een
jaar lang ervaren en wij vergeten
dat niet. En wat wij slechts ho
pen, is, dat men elders ook óns
niet vergeet. Een „vergeten
eiland" is een onding, ook al ver
hoogt en versterkt men er de
dijken
Noodlots-berichten
Van Dordrecht naar
Roosendaal
Schouwen-Duivelantl
antwoordt niet
Men moet nog eenmaal teruggaan naar'teiland
daag aan de dag kan hij nog altijd
het verhaal niet vergeten van die
twee broertjes, samen vluchtend voor
het water ergens bij Dreischor, die
zc later vonden, tussen de velden
wrakhout, met de kopjes tegen de
dijkkant stotend, de handjes nog stijf
in elkaar geklemd, tot in de ver
schrikkelijke verdririkingsdood
Hij keerde weer terug, die verslag-
gever, met een evacuatieschip. Hij
leefde mee met de ontreddering van
honderden ouden van dagen in het
ruim van een schip, hij onderging, als
al die evacué's, do weldaad van een
perfect georganiseerde ontvangst in
Rotterdam.
En terugkomend op zijn redactie
waarheen hij ook voor het eerst en
hopelijk voor het laatst van zijn
leven de kopij uit Zierikzee had
gestuurd per beurtschipper, hoorde hij
van zijn collega's, die ook uit alle
delen van het noodgebied weer terug
keerden, dezelfde vreselijke verhalen:
van Voorne Putten, uit de Hoeksche
Waard, van Goeree Overflakkee.
hoorde hij de namen van plaatsen als
Oude en Nieuwe Tonge, waar de
stormvloed grote aantallen slacht
offers had geëist, van Oud-Nieuw
Vnssemeer van Halsteren en kon men
aan die verschrikkelijke optelling be
ginnen die aan het slot een cijfer van
bijna tweeduizend weggevaagde men
senlevens zou brengen.
Nederland rouwde diep. De vlaggen
gingen en bleven halfstok. En ziet:
heel de wereld leefde mee met het
lage land aan de zee.
Een leger van ingenieurs, technici,
dijkwerkers stelde zich in het gelid
en marcheerde naar de noodgebieden.
En terwijl dit leger aan het werk
toog, begon een nieuwe stormvloed in
het vaderland, een stormvloed, die
zich deze maal over de hele wereld
uitstrekte.
Een ongekende stroom van giften in
geld, goederen en werkkrachten stort
te zich uit over dit land, bedolf de
autoriteiten als het ware onder zijn
geweld en juist deze eendracht van
héél een volk, deze daadwerkelijke
hulp van alle landen ter wereld
waarvoor het IJzeren Gordijn zelfs
even werd opzij geschoven was
een treffend staal van de hoogste
naastenliefde.
Met koninklijke voorbeelden voor
ogen, met de hulp van gans een we
reld, ging men aanpakken.
Het verlies aan mensenlevens was
niet te herstellen. Maar wat te her
stellen was, de dijken, de huizen, het
bouwland, dat móest en dat zou ge
beuren.
Dat gebéurde dan ook en het slui
ten van het dijkgat bij Ouwerkerk in
begin November 1953 sloot een perio
de af en luidde een nieuwe periode in.
Het dijkherstel was geschied en de
opbouw kon nu overal beginnen.
Eén jaar geleden....
Een wereld van leed bracht
deze verschrikkelijke gebeurtenis
met zich mee en in eerbied ge
denken wij allen, die in deze
nacht het offer van hun leven
moesten brengen. Ons medeleven
moge nog altijd hen begeleiden,
die hun dierbaren toen verloren.
Ons oude, fiere devies heeft
weer zijn waarde geloond: ,,Guc-
tor et ernergo Ik worstel en
kom boven".
Men moest nog eenmaal teruggaan naar
het eiland. Men was er een jaar lang niet
meer geweest. Toen tijdens de ramp
dagen, was men er gekomen met een
mosselvisser uit Yerseke, men dacht dat
men die tocht wel nooit meer zou ver
geten In het haventje van Yerseke, ver
scholen achter de hoge dijk, had, toen
men uitvoer naar het verdronken eiland,
een sinister schip gelegen, met eenvou
dige* ruw houten doodkisten hoog op
gestapeld op voor- en achterdek. De
mosselvissers uit Yerseke deden alsof zij
dat dodenschip niet zagen. „Er leven nog
mensen op het eiland", zeiden de mossel
vissers. Het was het enige dat telde, in
die dagen. En zij voeren, gevaar of géén
gevaar, af en aan naar het eiland, en bij
hoog tij stuurden zij hun schepen dwars
door het gat in de dijk bij Ouwerkerk,
doch als men nu, een jaar later, Oost
van Ouwerkerk de kleine hoeve nog een
maal zien wil waar men destijds mee
hielp, vier stille, verkleumde mensen van
een dak te halen, dan loopt men verloren
in het zand en vindt men van die boer
derij niets anders meer terug dan de fun
damenten en wat puin
Men moest nog eenmaal teruggaan
naar het eiland.
In de bittere herinnering welke men er
aan had, had het een jaar lang voortge
leefd: markant en gruwelijk en onuitwis
baar. Terwijl slechts enkele weken na
de ramp het grote dijkleger naar Zeeland
trok, was de verslaggever opnieuw door
de wereld gegaan, de gebeurtenissen
achterna, doch waar hij ook kwam in
de modder van Joego-Slavië, de hitte van
Bashra, de moerassen van Nieuw Guinea,
de dorre woestijnen van Queensland, of
de stank en de ellende van Calcutta
die herinnering had hem star en onver
anderd achtervolgd. Als men terugdacht
aan Zierikzee, zag men in zijn verbeel
ding de helicopters nog altijd landen bij
de molen. Als men zich die eerste ver
schrikkelijke nacht na de ramp herin
nerde, keerde men in gedachten telkens
weer terug naar die smalle, hoge, aan
weerszijden door het woedende, fel
schuimende water bedreigde dijkweg
waarop men, terwijl iedereen vluchtte
voor zijn leven met zijn wagen verstrikt
raakte in een kudde angstig loeiende,
geen uitweg meer wetende koeien. Men
dacht, dat men een plaats als Goes nooit
anders meer zou kunnen zien dan als een
dodelijk ernstige stad, vlak achter het
steeds verder opschuivende front d&t
slechts enkele kilometers verderop het
water en de mannen aan de dijken vorm
den Men vreesde, dat men nooit meer in
het vriendelijke Noord-Brabantse plaats
je Halsteren zou kunnen komen zonder
er aan te denken hoe destijds de wijde
watervlakte die de kaarsrechte weg naar
Tholen overstroomde, vol lag met ge
zwollen cadavers, en hoe, die middag,
een door het leed verpletterde vader met
een wanker, water makend roeiboot)
de, met wat jute zakken bedekte lijKen
zijner twee dochters naar de veilige
oever roeide.
Doch als men een jaar is weggeweest
van „het eiland", als men terugkeert
naar Zierikzee, Serooskerke of Ouwer
kerk, nu het water weer gevangen is
achter de nieuwe dijken en nu de Oosten
wind het temt en kalmeert, dan is het
alsof de cijfers liegen. Het is waar: er
staan nu vele noodwoningen daar in de
buurt van Kapelle, men wóónt nu weer
veilig in Ouwerkerk, men vindt in de
Minnebroerstraat in Zierikzee, waar men
destijds zijn pad banen moest door een
drom van zwijgende vluchtelingen, nu
weer niets anders dan wat, slaperig in
de vrieskou soezende oude geveltjes en
één, langzaam in de richting van de
molen ratelende bakfiets Het is óók
waar: zelfs het grote dijkgat in de in-
laagdijk bij Schelphoek de grootste
bres welke men ooit in een dijk
registreerde kwam dicht, en als men
oversteekt naar Flakkee, dan zegt men u
in Middelharnis (hoe dikwijls ging des
tijds de naam van het stadje niet in de
aether?) niet zonder zelfvertrouwen:
onze dijken zijn beter nu dan zij ooit
waren; wij, op de eilanden, zijn waak
zamer bovendien. Er zou een nieuwe
Februari-storm kunnen komen, en zelfs
als tij en springvloed en storm zich dan
tegen ons zouden keren zoals verleden
jaar, zelfs dan zouden wij ditmaal het
water het hoofd kunnen bieden.
Het heeft millioenen guldens gekost,
en vele honderdduizenden arbeidsuren.
Er hangen nu geen noodverordeningen
meer in de aanplakkastjes van het pitto
reske stadhuis van Halsteren, doch al
leen maar wat mededelingen omtrent
voorgenomen huwelijken en noodslach-
tingen. Men kan de klok nu weer zetten
op de regelmaat van het veer tussen
Vlissingen en Brèskens, en het enige
waar men in de goede stad Zierikzee,
die maanden achtereen in een wonder
lijke, wat koortsige roes te leven had,
nu nog om vraagt is, via een aantal
kleurige affiches, om wat bomen: „Voor
de herbeplanting van ons eiland ver
trouwen wij op het ganse volk". Doch
het werk is niettemin niet af. Het
vraagt nog jaren. „Het komt nooit1 !aï"
zegt men U op Schouwen-Duiveijiffïl,
„als men ons eindelijk niet verlost' van
het isolement waarin wij leven".
Het isolement vormt bij de weder
opbouw een handicap.
Het was dit oude isolement, dat, ons
destijds, gedurende de eerste dagen van
de ramp, Schouwen-Duiveland vele
noodlottige uren achtereen uit het oog
deed verliezen. Uit die dagen stamt de
nieuwe naam die men in Ouwerkerk en
Kapelle en Zierikzee ook nu nog wel
gebruikt: het vergeten eiland. Het isole
ment duurt nog voort. Drie veerpontver
bindingen met een slechts matige capa
citeit, en toen Dinsdagavond j.l. de veer
pont tussen Zijpe en Sluis eerst door
de lage waterstand en later door do
storm moest uitvallen, wachtten daar de
chaufeurs van de vrachwagens die mate
rialen naar het eiland hadden aange
voerd, tien uren aan één stuk bij twaalf
graden onder nul. Als het ijs zich nog
verder blijft ophopen in de nauwe vaar
geulen, kan het isolement waaronder
het eiland verleden jaar rond deze tijd
zo te lijden had, opnieuw volledig wor
den- Nu reeds staat, als gevolg van de
vorst, het werk daar op talrijke plaat
sen stil. Men vindt er de kranen, de
betonmolens en de draglines her en der
verspreid, doch star en werkloos in het
grijze, geteisterde land dat het water
hier achterliet.
Deze stilte is dreigend en benauwend.
Er zijn plekken op Schouwen-Duiveland
waar men zich als in een maanlandschap
waant. Millioenen kubieke meters zand
verstikken er de eens zo vruchtbare
bodem Geknakte telefoonpalen getuigen
er nog steeds van de woedende kracht
waarmee een jaar geleden de storm hier
te keer ging. En waar men ook kijkt,
daar ziet men aan de horizon wel de
ruïne van een huis of een hoeve, ver
laten, doods, een weerloze prooi voor de
felle Noord-Ooster
-j icnc isuuru-uosicr
in hot -itatir Haf. VOOrbll
Men had in het jaar dat voorbij
ging, gehóórd van de wonderlijke
manier waarop het dijkleger tenslotte
onze eeuwige vijand, het water, op
nieuw bedwong. „Luctor et emergo!'
de wapenspreuk gold nog steeds. Men
bouwde nieuwe dijken ter lengte van
niet minder dan 480 km. Men sleepte
enorme hoeveelheden stortsteen, rijs
hout en andere materialen naar de
eilanden. Men bestreed het water met
caissons, zandzuigers, perszuigers,
draglines zandzakken, vernuft en
mensen. Nu, een half jaar slechts
nadat men bij Kruiningen het laatste
dijkgat dichtte, is daar de dijk hoger,
breder, sterker, veiliger dan ooit
tevoren, eft als men bij Zijpe op
Schouwen-Duiveland 't veer verlaat,
vindt men daar tussen de beton
molens, de barakken en de draglines
reeds een nieuwe brug met in een
ilr.r pijlers het cijfer 1953: zij ont
stond nog in hetzelfde jaar, dat als
„rampjaar" geboekstaafd werd in
onze geschiedenis.
Luctor et Emergoer zijn plaatsen
in het rampgebied die nu reeds vrijwel
alle sporen van de Februari-ramp heb
ben uitgewist. Veere ligt gereed voor de
toeristen aller landen, en als de win
terzon slechts even door het wolkendek
glipt, lijkt Middelburg een welvarende
stad temidden van een welvarend land.
dat sedert de vorige eeuw geen noodklok
meer luiden hoorde. In Nieuw-Vosse-
meer herstelde men reeds tal van hui
zen en in het zo verraderlijke dal, dat
de kaarsrechte weg tussen Halsteren en
Tholen vormt, vindt men nu reeds
enkele nieuw gebouwde boerenhoeven
en heeft men moeite, zich te herinneren*
dat hier een jaar geleden het water
kookte en kolkte, en dat men* met een
roeibootje op weg naar Tholen, tenslotte
naar Halsteren terug moest keren omdat
men, weerloos slingerend op de bruine
golven, eenvoudig met zijn leven
speelde. Men speurt de nog altijd sterke
veerkracht van* ons volk, als men kris
kras door het rampgebied rijdt. De oude
molen van Fijnaart steekt, hol en met
twee ontredderde wieken, hoog uit
boven een dorpje dat, aan weerszijden
van de smalle dijk, terugkeerde naar het
leven van alle dag, en men moet een
grote, trieste stapel wrakhout en stenen
tussen Fijnaart en Heiningen passeren
om zich nu, nu men na een jaar terug
keerde naar dit getroffen deel van ons
vaderland, weer in alle gruwelijkheid
die middag van de eerste Februari 1953
te herinneren toen men mèt de be
woners van het dorp ingesloten dreigde
te worden door het van alle zijden aan
stormende water.
In het haventje van Dintelsas liggen,
achter de sluis, vredig wat scheepjes
geblokkeerd in het ijs, alsof het er alle
maal niet toe deed; en als de „Van der
Schuyt", de veerboot naar Overflakkee»
er aan de kleine kade meert, hoort men»
als het geluid van de motor is wegge
storven, in het vredige landschap rond
om niets anders dan het gekrijs van wat
hongerige zeemeeuwen. Een jaar ge
leden lag ook hier de kust vol met
wrakhout dat uit Overflakkee aan
spoelde. Elk stuk wrakhout vertegen
woordigde in die dagen een drama, elk
aangespoeld cadaver sprak stijf en stom
een eigen, bittere taal. Een jaar later
vindt men Dintelsas terug zoals het
altijd geweest is: een vredig haventje
met wat vastgevroren scheepjes en wat
krijsende meeuwen. En alleen de groen
uitgeslagen, dreigende bunker hoog op
de dijk, is het die in deze vredige scène
stoort
Alleen „het eiland", zoals men Schou
wen-Duiveland sedert de Februari
storm is gaan noemen, vermoedelijk om
dat men daarmee sterker de nadruk
wilde leggen op het isolement waar
aan dit eiland ten prooi was
alleen het eiland heeft men een
jaar later anders teruggevonden. Het
eiland werd sterker geteisterd dan
al het andere en de wederopbouw
ging er, als gevolg van het isolement,
langzamer en moeilijker dan overal el
ders. De zee liet er, naar schatting, ze
ven millioen kubieke meters zand ach
ter, en waar het zout de grond niet dood
de, daar verstikt hij nu in het zand. De
wereld hóórt niet van het werk, dat men
nu op het eiland nog verzetten moet. Het
is niet spectaculair: de laatste stunt was
het dichten van het laatste dijkgat bij
Ouwerkerk. Wat nu rest, dat is het af
graven van het zand, het versterken van
de hier en daar nog provisoire dijken
(men maant U, links en rechts, nog tot
voorzichtigheid met bordjes: „verboden
zich op de dijk te bevinden"), de herver
kaveling, het oplossen van een nog altijd
nijpend woningtekort en een sterkere
centralisatie der bevolking.
NIEUWERKERK EEN JAAR
GELEDEN EN NU. Zoals de
bovenste foto laat zien, sag het er
uit op 2 Februari 1953 op de plaats,
waar twee dagen tevoren nog het
welvarende dorp Nieuwerkerlc lag.
Het sou vele maanden duren voor
dat de mens hier de natuur-elemen-
ten sou hebben overwonnen en de
jijand het water sou hebben
teruggedreven. Tien maanden
ongeveer heeft de vloed bij elk
hoog getij vrij spel gehad in Nieu-
werkerk. Wat er was overgebleven
van dit dorp nadat het water was
weggemdlen, blijkt uit de onderste
in de afgelopen week gemaakte
luchtfoto. Trieste ruines in de
plaats van wat eens schilderach
tige woningen waren.
(Luchtopnamen A.N.P.-Foto).
In de avond nam de storm, die
de hele dag reeds had gewoed, nog
in kracht toe. De felle wind rukte
verbeten aan vensters en deuren,
dakpannen vielen op de verlaten
straat in scherven uiteen, de boog
lampen zwaaiden haar bleke licht
over het wegdek.
„Slecht weer op zee" zei men
in de warme, knusse huiskamers
en zelfs in de huizen, onder aan
de dijken, dacht men er geen ogen
blik aan, dat diezelfde zee, soms
zo grillig en dodelijk gevaarlijk
voor hen, die haar bevaren, óók
nog andere troeven kon uitspelen.
De dijken? Ach, die hadden het
water al eeuwenlang weerstaan.
Zo vergleden de laatste uren van
die stormachtige Zaterdagavond
31 Januari 1953 en men begaf zich
ter ruste, terwijl het noodweer
buiten woedde; soms nog lang
luisterend naar het huilen van de
orkaan en het bulderen van de
zee, zoals zij die am1 de kust
wonen, dit plegen te doen. Want
de zee heeft een eigen stem, maar
niemand heeft op die zwarte
Zaterdag de waarschuwende klank
van dat geluid verstaan.
Ondanks stormseinen en het
stormvloed-signaal, overviel het
water de Nederlandse zeekust in
de eerste uren van de Zondag van
die rampzalige 1ste Februari
weergaloos snel, verraderlijk en
verrassend en vooral dodelijk
De reddende helicopter landt op het met lakens gemarkeerde tent
Dit was de tol, die in enkele uren,
Neerland's oudste en felste vijand, de
zee, van land en volk eiste* 1<95 do
den. 164 vermisten. Een onherstelbaar
verlies dat, temidden van de stort
vloed van water, een stortvloed van
bijna niet te dragen leed veroorzaakte.
Tweehonderdduizend hectaren vrucht
baar land overstroomden. Vooral de
Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden
werden zwaar getroffen; maar niet
minder groot en droevig was het ver
lies aan mensenlevens en materiële
schade in Noord-Brabant en Zeeuwsch-
Vlaanderen, terwijl ook op enkele an
dere plaatsen in ons land (het gebied
rond Rotterdam- een streek aan de
Hollandse IJssel, Texel) de last van
het opstuwende water ondervonden.
En ons hele zee-dijkenstelsel had een
ontzaglijk harde klap te verduren.
In de nacht, het was half vijf, kwam
het alarm op de krantenbureaux. De
ene onheilstijding na de andere ver
scheen op de telex-machines: „Nood
toestand in ZwijndrechtEven la
ter jobstijdingen uit Zeeland, de eerste
berichten over rampzalige overstro
mingen in Brabant liepen binnen.
Bij het ochtendgloren kwamen van
alle kanten redacteuren naar het bu
reau gesneld; een1 organisatie moest
worden opgezet, om aan alle gebeur
lijkheden het hoofd te kunnen bieden,
telefoons begonnen te ratelen
De verslaggevers waren inmiddels
reeds lang op pad. Hun ervaringen
waren gelijk en om een beeld te ge
wen, hoe deze watersnoodramp zich
aan hun ogen ontrolde, kunnen we
niet beter doen dan de indrukken van
dag ramp-verslaggeving van één
verslaggever kort weer te geven. Ver^
menigvuldig diens ervaringen met tien
en U heeft een klein beeld van al de
verschrikkingen, waarmee die ver
slaggevers Zondagavond laat naar hun
redactie-bureau, mateloos-moe, terug
keerden*
Die verslaggever had in de allereer
ste ochtenduren de ontreddering en de
angst meegemaakt bij het dreigend-
opkomende water in het Rotterdamse
havengebied, hij had het koortsachtig
zwoegen gevolgd van hen, die met
zakken zand een kering maakten om
de lager gelegen binnenstad voor een
totale overstroming te behoeden.
Later op de ochtend maakte hij een
verkenningstocht in de richting van
de Moerdijk, waar hij met ontsteltenis
constateerde, dat het Hollands Diep
plotseling al bij Wieldrceht begon, zag
hij, in een kwartier tijd* bij Dordrecht
een dijk meter voor meter als het ware
van onder op door het water vernie
worden cn tuurde hij voor het eers
die dag over de onafzienbare v
met het door de storm opgczwiepte
water.
Daar ontmoette hij die dag voor het
eerst de slachtoffers, zij, die nog juist
het lijf hadden weten te bergen en nu,
aan de rand van een andere dijk* als
wezenloos maar over het water bleven
turen, naar dat verre huis, waarvan
alleen nog het dak boven de golven
uitstak en waar die verslaggever voor
het eerst reeds het wrakhout zag aan
spoelen.
Hij wist toen nog niet, dat dit
schouwspel twee weken lang tot zijn
dagelijkse werk zou behoren; hij wist
werkelijk niet op dat ogenblik, dat er
binnen een dag of twee reeds een mo
ment zou zijn, waarop hij als het ware
zou smeken hem geen verhalen meer
te doen, omdat hij zijn portie van alle
ellende, van alle gruwzaamheden, van
alle hartverscheurende bijzonderheden
al méér dan voldoende meende te heb
ben gekregen.
Wat wist die verslaggever daarvan
op die ochtend, toen hij door de bin
nenstad van Dordrecht waadde, weer
op zoek naar nieuws, naar gesprekken
met hen, die het hadden meegemaakt.
Wat wist hij er van, diezelfde verslag
gever en Zijn metgezel in die auto, toen
hij via de radio hoorde dat Willemstad
volledig door het water was ingesloten
en op stel en sprong besloot dóórheen
te gaan, koste wat het koste?
Ufen later was hij nog steeds op weg
naar datzelfde Willemstad, want hij had
ontdekt dat de weg naar Gorinehem
door het water versperd was en dat de
kortste weg naar Brabant, van Dor
drecht uit, over Utrecht liep via Den
Bosch. De avond bracht hem in Roo
sendaal, temidden van honderden ge-
evacueerden; een levensgevaarlijke
tocht over een wegzakkende weg bracht
hem in verschillende door het water
ingesloten Brabantse dorpen; hij sprak
burgemeesters in ondergelopen ge
meentehuizen, zag het vee rondzwem
men en verdrinken en zag ook<3e
eerste brancards met de lijken van de
slachtoffers, hoorde het verscheurende
snikken van een vrouw om haar kin
deren, zag de wanhopige radeloosheid
van een man, die zijn vrouw reeds een
halve dag zocht, stond plotseling in de
vallende nacht in een klem lokaaltje,
waar een oververmoeide burgemeester
hem plotseling binnenleidde, niet goed-
begrijpend te staren naar de stoffelijke
overschotten van een heel gezin
Dat was genoeg voor één dag, meende
hij en een lange tocht bracht hem terug
naar zijn Rotterdamse redaetiebureau,
dat hem in de stille, nachtelijke uren
een onbegrijpelijk-veilige oase scheen,
na een dag de volheid van het leed van
de stormramp geproefd te hebben.
En het was maar goed, dat hij niet
wist, dat dit eigenlijk nog maar het
begin was
Want vreemd is het: het was in de
middaguren van de Ma»"1dag*datdie-
zelfde verslaggever opeens een bencht
In handen kreeg, een bencht dat hem
onweerstaanbaar aan de een of andere
filmtitel deed denken: Schouwen-Dui
veland antwoordt niet
De volgende ochtend was de verslag
gever al weer op weg naar Zierikzee.
Een hele vloot werkelijk het was
een vloot trok naar „Het Vergeten
Eiland".
Een belegerde stad was Zierikzee,
waar slechts nog enkelen van buitenaf
waren binnengedrongen. Diezelfde
avond zat de verslaggever bij de radio
amateur, die Schouwen-Duiveland door
zijn noodsein op zijn nood-toestel redde.
Hij zag die avond voor het eerst van
zijn leven hoe mensen werkelijk ver
steend kunnen zijn als ze na 36 uren
in boomtoppen gestaan hebben, er uit
werden gehaald, hoe gezichten verstard
waren in een verschrikkelijke grijns,
hoe alléén de ogen toonden, dat er nog
leven was in die ijskoude lichamen
Hij sprak met doktoren, met ver
pleegsters, met zeelui, met haven
arbeiders, met mensen, die uit alle
plaatsen van ons vaderland met eigen
boten naar „Het Vergeten Eiland'
waren gekomen. Hij hoorde de ver
halen opnieuw, alleen nog meer ver
bijsterend: hij hoorde van wonder
baarlijke reddingen, van ontzaglijke
verliezen. Hij zag voor zijn ogen de
mensen, die een hele dag aan het
zware reddingswerk hadden deelge
nomen, in elkaar storten, volkomen in
de knoop roet hun zenuwen en van-