Ernst Jünger over de vrijheid Portret van "n balletgroep Heerlen cultureel centrum van de - - v: I STUNT OF EMANCIPATIE? „Het woud als toevluchtr> Gevecht om een schouwburg van millioen ZATERDAG 24 APRIL 1954 PAGINA Ballet der Lage Landen groeide tegen de verdrukking in Groei Ook in Oude Pekeln Het repertoire Prettige vergissing van hoofdstedelijk museum Virtuose sierkunst Duitse sfeer Het ontwerp Controverse Gevoelsfactoren Streefdatum iKWsi'J DUITSLAND bezit op bet ogen blik verschillende belangrijke auteurs, wier werken het zeer waard zijn 0111 in brede Europese kring bekend .te worden. Geruime tijd zijn onze grenzen in tegenstelling tot de grenzen van andere Europese landen voor Duitse culturele en litteraire uitingen gesloten geweest. Wegens een aversie, die te be grijpen is, ofschoon het altijd on juist blijft om zich in.culturele zaken door aversies te laten leiden. Maar het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan mag. Ondertussen zijn we al weer zover gevorderd, dat er in culturele, geestelijke of litteraire zaken meer geluisterd wordt naar de persoonlijke stem en minder naar het nationaal geluid. Alles wat uit Amerika, Engeland of Frankrijk komt is niet zonder meer goed en alles wat uit Duitsland komt is niet zonder meer verwerpelijk of ver dacht. Onder de Duitse schrijvers, wier werk 't waard is om in brede Europese kring be kendheid te genieten, is Ernst Jünger een der belangrijkste. Hij beoefent graag een genre literatuur dat in ons land slechts in zeer bescheiden mate beoefenaars vindt. Het is een genre literatuur, die bespiege lend en wijsgerig is, maar de bespiegeling en de wijsgerigheid hebben haar oor sprong niet direct in de speculatie of de wijsbegeerte doch in de dichterlijkheid van de schrijver. Daarom is in deze litera tuur veel minder aan de orde een ver klaring der verschijnselen dan wel poging om de verschijnselen te ontdoen van veel toevalligheid en uiterlijkheid, opdat we er weer de straling van het er aan ten grond slag liggende mysterie in kunnen ontwa ren. De werken in dit genre literatuur zijn daarom veel minder vatbaar voor weer legging of logische bevestiging dan strikt wijsgerige of wetenschappelijke. Even „willekeurig" als" ze worden opgezet, zal men ze afwijzen of aanvaarden. Van groot belang is dus evenals in de zuiver verbeel dende literatuur de persoonlijke, ver overende kracht van de auteur. NU acht ik Het woud als toevlucht, welk boekje door de uitgeverij F. G. Kroonder te Bussum in een vertaling van F. W. van Heerikhuizen op de markt is gebracht, niet het meest geschikt om onder de ban van Ernst Jüngers persoon lijkheid te komen. Het staat eigenlijk niet in verhouding tot Jüngers betekenis als schrijver. Het thema van het boekje is: de vrij heid. De vrijheid als overwinning op de heden ten dage aan de dag getreden log heid van het vertechniseerde massale en in overwinning op de angst, welke natuur lijk verbonden zit aan de massaliteit of collectiviteit der massa. De massaliteit als vorm van samenle ving is eigenlijk een perversie van de na tuurlijke lotsverbondenheid van de mens in zijn gemeenschap. Het recht van de gemeenschap wordt misbruikt tot ontrech- ting van het individu. Het is een totaal verschrikkelijke toestand, omdat die ont- rechting van het individu een reikwijdte bezit van vóór de geboorte van het indi vidu tot na zijn dood, d.w.z. de mens wordt reeds in de ontrechting geboren, hij leeft in de ontrechting en wordt gedwongen in haar te geloven als in een zich steeds ver beterend aards hiernamaals. Hij is waarlijk deel van de stof geworden en het wordt hem geen ogenblik toegestaan zich te ver beelden iets anders dan dat te zijn. Jünger verzet zich hiertegen; we moeten ons welbewust buiten de algemene, mas sale verstoffelijking begeven. De stof is de dood en we moeten de dood overwinnen door ons persoonlijkheidsbewustzijn, dat identiek is aan ons vrijheidsbewustzijn. BIJ het lezen van Jüngers boek herin nerde ik mij herhaaldelijk het beken de werk van Ortega y Gasset: „De opstand der horden". Niet alsof Jüngers werk er ook maar enigszins gelijkluidend mee zou zijn, maar het lijkt soms een typi sche aanvulling er op, een aanvulling door het verloop der jongste geschiedenis mo gelijk gemaakt. De opstand der horden schijnt voltooid en Jünger acht als het ware het moment gekomen, dat met deze opstand een keer moet worden gemaakt. De opstand der horden is tot staan ge bracht door zjjn eigen voltooiing, hfl kan nooit een blijvende progessieve beweging zijn, omdat hij de massaliteit van de stof als doel heeft. De vrije werkzaamheid van het individu is wèl blijvend progressief, omdat zij zich beweegt in de oneindigheid van de Geest. Welke Geest God is. Het goddelijke is voor Jünger allesbe- slissend Het persoonlijke, de vrijheid en God zijn voor hem onverbrekelijk, zoals ook massa, onvrijheid en stof onverbreke lijk zijn. Jüngers diepste belangstelling is ontegenzeglijk religieus: hij ziet dan ook voor de theologie een zeer voorname taak weggelegd, voor zover het er om gaat de menselijke vrijheid te herwinnen en te be vestigen. Maar God blijft teveel theorie. God is vooral aanwezig in de erkenning van de noodzaak, dat Hij er is, maar Hij is voor Jünger nog geen persoonlijke Wer kelijkheid geworden. Het maakt een der grootste zwakheden van Jüngers boekje uit. Zijn vrijheidsver ankering is niet diep genoeg. Men kan niet straffeloos over het goddelijke spreken, God als oorzaak van iets aanvaarden, be paalde strevingen als naar Hem gericht beschouwenen tegelijkertijd hoege naamd geen aandacht aan Hem besteden. Jüngers boek krijgt daardoor iets vaags. Het behandelt ook, consequent, de stof vooral horizontaal, met nu en dan een af- glijding naar de diepte. Onvermijdelijk is daardoor, dat we aan het einde van het boek de indruk meenemen van niet veel verder gekomen te zijn dan bij het begin. Het is helemaal waar, wat Junger zegt; dat we er ons „niet toe (mogen) bepalen om op de bovenverdieping het ware en goede te prijzen, terwijl er in de kelder medemensen worden gevild". Maar het heeft evenmin zin om op de parterre alle deuren naar buiten wijd open te zetten, zonder ook eerst de iveg naar de kelder te hebben openge maakt. Ik bedoel dit; het ergste is misschien niet eens, dat er mensen zijn „Schutterij", schilderstuk van Charles Eyck op de expositie der Zuid-Limburgers. voet stond prof. Peutz terzijde bij het ontwerpen van de plannen voor 't cul turele centrum in Heerlen. Deskundigen hebben het ontwerp van prof. Peutz, geniaal genoemd. Soit. Men kan er op het ogenblik weinig van zeg gen. Prof. Peutz' architectonische crea tiviteit is in elk geval van een niveau, dat de moeite van een ernstige studie achteraf beslist loont. Zelfs een ma quette geeft natuurlijk op dit ogenblik slechts de gelegenheid tot een eerste vluchtige indruk. Het imposante gebouw telt vele zalen, kan 1000 toeschouwers bij een toneel- of concertvoorstelling bevat ten en heeft in het laatste on'werp een foyer, die centraal gelegen is en waarop alle zalen en kamers uitmonden. Bijgaande foto geeft een beeld van de maquette zoals die er uit zag bij het tweede plan, dat nog voor het Raadhuis plein bestemd was. Opvallend zijn vooral de niet al te hoge, brede toneeltoren en de royale daktuin aan de voorzijde van de schouwburg. Het definitieve ontwerp ziet er heel anders uit. Het gebouw heeft in 't laatste plan aanzienlijk aan hoogte verloren, hetgeen gecompenseerd wordt door een grotere diepte. De grote schouwburgzaal zal evenveel plaatsen bevatten als in het oorspronkelijke ontwerp. Boven de in gang is op de eerste verdieping een res taurant geprojecteerd, terwijl de twee de verdieping nog vergaderruimte heeft voor congresdoeleinden. Men zegt, dat het nieuwe culturele centrum niet op het Heerlense Raadhuis plein kan worden gebouwd, omdat het reusachtige gebouw naast Raadhuis, winkelflats en aangrenzende straten uit de toon zou vallen. Ook hierover zijn de meningen echter verdeeld, zoals over bijna ieder facet van de Heerlense schouwburgplannen. die in de kelder gevild worden, maar vooral, dat er mensen zijn, die in de kelders villen. Dezen geloven in de kelder! Zij moeten de kelder uit, en dat kunnen ze slechts wanneer de weg uit de kelder naar het Oneindige is opengelegd. Door zijn te geringe afdaling in het vrij heidsbegrip komt Jünger overigens ook tot enkele beperkte denkbeelden, die m.i. voor het echte vrijheidsbegrip wat compromit tant zijn; die beperkte denkbeelder. zijn de verering voor het militaire, voor het vuistrecht en de verering voor de monar chie. De combinatie van vrijheid en geweld is altijd een hachelijke zaak, terwijl de monarchie in wezen een uitdrukking is van het gebrekkige vrijheidsbewustzijn, dat niet in staat is tot een zelfstandige even- wichtsbeheersing tussen recht en plicht. Ondanks deze bezwaren, welke wij tegen „Het woud als toevlucht" hebben, achten wij het toch wenselijk, dat velen van het boekje kennis nemen. We kunnen ons nooit genoeg bezig houden met de bestudering van het vraagstuk der vrijheid en hoe- velen zijn er, die beseffen tot welk een minimum onze vrijheid in de collectiviteit van de horde al is teruggebracht? DICK OUWENDIJK. WIE zich op de hoogte stelt van de ontwikkeling van en de be langstelling voor de danskunst in Nederland, wordt getroffen door twee feiten. Het eerste is dat na de oorlog mogelijk bleek wat men voor dien nooit voor mogelijk had gehou den, namelijk dat een Nederlands balletensemble in een periode, die zich nu reeds ver bijna zeven jaar uitstrekt, zijn levensvatbaarheid heeft bewezen; het tweede hiermee samen hangend, dat het publiek voor bal letvoorstellingen niet meer beperkt is tot een kleine kring geïnteresseer den in de grote steden, maar vele tienduizenden omvat in alle delen des lands. Het is nog altijd allerminst gemak kelijk een balletgroep in Nederland in stand te houden, want de daarvoor onmisbare financiële overheidssteun is tot nu toe slechts incidenteel en in veel te beperkte mate verleend, maar het ensemble waarop hier gedoeld wordt, het Ballet der Lage Landen, dat op 2 Juli 1947 werd opgericht toen nog onder de naam Amsterdam se Balletcombinatie heeft volge houden, ondanks de enorme moeilijk heden en het is vast van plan in de toekomst voort te gaan, in de over tuiging, dat het zijn bestaansrecht heeft bewezen en dat het nog een belangrijke taak heeft te verrichten „Wat Scapino met steun van On derwijs doet onder de jeugd, dat doen wij vrijwel zonder steun onder de vol wassenen; een publiek voor de dans kunst vormen", vertelt Mascha ter Weeme. „Wij hebben bredere krin gen van de bevolking toegankelijk gemaakt voor het ballet, terwijl wij zelf van een Amsterdamse tot een Nederlandse groep werden, zoals in onze naam tot uitdrukking komt. In wij vrijwel zonder steun onder de vol- 25 voorstellingen, uitsluitend in de grote steden. Allengs gingen we meer voorstellingen geven, ook elders in Nederland en vervolgens begonnen we aan de verovering van de kleine plaatsen. Het aantal voorstellingen steeg tot 120 in het seizoen 1952-'53 en we hopen in dit seizoen zelfs de 150 te halen Bestond uw publiek uitsluitend uit balletliefhebbers? In de eerste jaren wel. Door ons optreden voor verenigingen Volks universiteiten, kunstkringen, vak verenigingen, nutsdepartementen enz kregen we contact met andere be volkingsgroepen en konden we lang zamerhand een groter publiek vor men, ook onder de minder gesitueer den en in tal van kleine plaatsen. We zijn met succes opgetreden in (om maar eens een greep te doen) Oude Pekela. Kortgene, Gorredijk, Terwin- selen, Vorden, Horst, Hyppolitushoef op Texel, Terschelling enz. Nu we ook herhaaldelijk vrije voorstellingen ge ven, blijkt dat we ons inderdaad vaste voet heben verworven onder het Ne derlandse publiek. Tonen de mensen begrip voor de balletkunst? Ja, dat wil zeggen: ze vinden zo'n voorstelling prachtig. Lang niet ieder een echter beseft, dat dansen een vak is: menige moedor die vertelt dat haar dochter danst, krijgt te horen: „Ja, maar wat doet ze voor haar vak?" hetgeen er op wijst dat velen nog, ten onrechte natuurlijk, beoefening van de danskunst uitsluitend als 'n lief hebberij beschouwen. Zo staan ook tal van mensen nog vreemd tegen over het feit, dat ook mannen dansen; wat men voor meisjes gewoon vindt, acht men voor mannen dan toch in elk geval nog zonderling. Elke avond opnieuw moeten we dat bij een bepaald per centage van het publiek overwinnen. PIETER VAN DER SLOOT, cho reograaf en eerste danser van het gezelschap, vertelt hoe men het publiek benadert: We houden er naturljjk bij een eer ste voorstelling rekening mee, dat het publiek nog geen begrip voor de dans kunst kan hebben. We kiezen ons pro gramma dan dus zo, dat 't niet te moeilijk is; we geven er bovendien eventueel een toelichting bij. Wc doen echter geen concessies! We voeren uitsluitend balletten uit waarin we zelf inderdaad geloven. Dikwijls dan sen we vrolijke werken de humor achten we niets minder dan de ernst dikwijls verhalende balletten, maar ook altijd abstracte dansen. Het repertoire van het Ballet der Lage Landen, uitgevoerd in de loop der jaren, bevatte fragmenten uit klassieke balletten als Les Sylphides, Lac des Cygnes, Notenkraker en enige pas-de-deux, voorts verscheidene oor spronkelijke werken, speciaal voor het ensemble gemaakt. Onder dit nieuw geschapen repertoire noemen wij o.a. De Straat der Verbeelding van Max Dooyes, op muziek van Bocai, het Bruidsbouquet van Pieter van der Sloot, op muziek van Dvorak, Les Petits Riens van Peter Leoneff, op muziek van Mozart; van de laatste ja ren „Garden Party" van Van der Sloot op muziek van Offenbach, dat circa 200 opvoeringen heeft beleefd, „An American in Paris", eveneens van Van der Sloot op muziek van Gersh win, en Foyer de la Danse van Suzan ne Egry, op muziek van Rossini. In het lopende seizoen werden twee werken van Van der Sloot aan het repertoire toegevoegd: Sebas- tiaan, op muziek van De Seroux en Sonatine op muziek van Gretchani- nof. In de toekomst zullen twee nieuwe balletten van de jonge Britse choreograaf Jack Carter tot uitvoe ring komen en één van Suzanne Egry. Voordien zal men nog kunnen kennis maken met twee nieuwe werken van Pieter van der Sloot: het dramatische ballet Achilles op muziek van Scriabine, en het kol derballet \vontuur in Technicolor. Een deel van het reportoire is ge baseerd op de vaderlandse litera tuur: De Ballade van twee Konings kinderen, de Spaanse Brabander, 't Mislukt Aensoeck, de Familie Sta stok, Beatrijs. In die richting willen Mascha ter Weeme en Pieter van der Sloot verder gaan. Van degenen die de oprichting van het ensemble meemaakten, zijn er nog maar drie over: Greet Donker, Johan Mittertreiner en Mascha ter Weeme. Pieter van der Sloot die weggeweest is, kwam later terug. De anderen zijn vervangen door veelal nog erg Jonge krachten, ten dele afkomstig uit de eigen school. Het ensemble bestaat nu uit tien danseressen en vijf dansers; het zal in het nieuwe seizoen vermoe delijk enige uitbreiding met jonge krachten ondergaan, maar overigens vrijwel gelijk blijven. KUNSTENAARS UII ZUID-LIMBURG Bijzondere aandacht is ook Pieter Defesche waard. Hij komt moeizaam los uit zijn duistere grijzen en gaat in zijn navrant zelfportret en een sterk geschilderde straatscène een onafhan kelijke weg op. Ook hij heeft rijke mo gelijkheden wellicht.de rijkste onder zijn Limburgse leeftijdgenoten waar voor zijn menselijkheid reeds nu een krachtige voedingsbodem blijkt. Zijn talent is niet geringer dan dat van Jonas,, waarop het lijkt. Een eigen ge zicht vertoont ook Gene Eggen in de sector van het expressionisme van Duitse herkomst. Geheel anders, meer Frans georiënteerd dan dat der genoemden, is 't expressio nisme van Stassen. Veel eigens zie ik er nog niet iri, het lijkt sterk op werk van Pignon, zowel naar vorm als kleur. De nog wat zwak-gevormde abstrahe rende composities van figuren door Yo Bwan Tjong beloven voor de toekomst wat beters dan het nu is. voornamelijk om de rake psychologia erin. Frans Vos treft met een fijne satyre, Vader en Zoon. Merkwaardig in zijn werken is een reminiscentie aan Van der Leek komt daar toch nog vervolg op in ons land? Van Willem Hofhuizen zijn er de bekende kinderlijke dichter lijkheden, vaak bijzonder fijn van kleur, fresco-achtig en op een onnaspeurlijke wijze archaïserend. Onder de jongere schilders rest dan nog Sitskoorn met aquarellen en gouaches die in de verte aan de sterke Benner uit Leeuwarden doen denken door de expressiviteit der kleurvlakken, maar diens constructie missen. Het drietal beeldhouwers: Roosen burg, Courtens en Stultiens, presteert nog weinig veroverends, al zijn er in het kleine wel aardige dingen bij. In het graphisch werk tracht H. Le- vigue ditmaal naar grootser vormen dan hij gewend is en weet Eggen wel te boeien. K. S. In liet Stedelijk Museum te Am sterdam exposeren een dertigtal schilders en beeldhouwers uit Zuid- Limburg en men vraagt zich af hoe zij in dat Museum komen. Er kan sedert jaren geen twijfel meer zijn omtrent de vraag naar welke soort van schilderkunst de persoon lijke voorkeur van de heer Sand- bergh uitgaat, noch omtrent de mate waarin die voorkeur bepalend is voor het Stedelijk Museum-beleid van o.a. Amsterdam. Iedereen kan dus wel zien dat die Zuid limburgse Kunst uit 's heren Sandberglis verdomboekje heeft moeten breken om aan de wanden van diens residentie te komen hangen. Nu laat ook de beste dictatuur wel een een oekase vallen. Meestal pikt zij hem dan ijlings weer op. Hij ontglipte slechts maar nu zit het wel weer goed. Er moet enig doortassend geweld tegen haar gepleegd zijn, of er moet ergens een magnifieke sla te slaan zijn, eer de opportuniteit er haar toe brengt met volle kennis te ont binden wat zij gebonden heeft. De sla uit het tuintje der Zuidlim burgse kunst is niet kwaad, maar wie daarop gaat wedden doet de salade uit het Sandbergh-hof de dood aan zo hij wint. En voor de rest is iedereen nog altijd een veel te brave broeder om tegen dat hof doortastend te worden. Wij hebben dus kennelijk te maken met een kleine vergissing het is ten slotte spring-time en April en aange zien het een zo prettige vergissing is voor al degenen die haar niet begin gen, zullen wij er maar goed van eten, want wie het kleine niet eert is het grote niet weerd. Wie voor de oorlog Zuidlimburgse schilderkunst z'ei, zei Charles Eyck. De meeslepende hoedanigheden van die virtuoze sierkunstenaar golden als de tot glans geworden open baring van al wat het karakter van het Zuidlimburgse volk bepaalt. Jonas werd er bijna een vreem de eend bij: Zuidlimburgs was zwier en opgewektheid, speels gemak en aan- stelijke levenslust. En al heeft ook Charles Eyck menig stadsgezicht ge schilderd waarin iets droefs of sombers en iets van „spleen" doorschemert, en menige apostelkop van indrukwekken de expressie, het formidabele quantum werkstukken waarin hij zijn kunst ver strooide en blijft verstrooien, is als ge heel toch wel juister gekarakteriseerd met de woorden „zorgeloos" „sierlijk" en „habiel" dan met „aandachtig" of „indringend" of „constructief", en dat gold ook voor de productie van zijn niet gering epigonengevolg. Nu moet men zorgeloze sier niet altijd minder achten dan constructivi- teit en diepte van beschouwing niet ver warren met somberheid of gespleten heid. Instede van hem zijn ongecompli ceerdheid en energieke levenslust als een oppervlakkigheid te verwijten, zou men er Charles Eyck juist bijzonder dankbaar voor moeten zijn; het zijn qualiteiten waaraan Europa in onze tijd dodelijk behoefte heeft, bijzonderlijk waar het zijn cultuur betreft: zijn den ken en zijn kunst. Dat men Eyck niette min oppervlakkigheid moet aanrekenen is om een andere reden: hij is een veel schilder die zich de tijd voor verdieping niet heeft gegund. Hij die de ontwikkeling van de schil derkunst had kunnen beheersen daar behoeft men niet aan te twijfelen loopt achter de ontwikkeling aan. Hij beweegt züch in de schilderkunst als een spreeuw die geen lied heeft maar de schoonste vooizen bedrieglijk nafluit. Zo kan men op zijn inzending in het Stedelijk Museum allerhande adaptaties van modernismen, ontdekken, gelijk men ze van klassieke, Etruskische, Pompe- jaanse, Byzantijnse, Renaissancistische en Barokke stijlvormen in zijn glazen en wandschilderingen, en van impressio nistische, van Goghse en Vlaams- expressionistische in zijn vooroorlogse doeken vond, al naar hij geluimd was. De echte Charles Eyck, de spreeuw zelf die altijd toch herkenbaar bleef, dat was de virtuoze schotelschilder die men nu in Amsterdam bewonderen kan uit het doek „de Schutterij". Een kwajon gensachtige spreeuw, met een veren- pak zo glanzig dat men grif vergeet hoe z'orgeloos-slordig hij het altijd schikt, een spotvogel die ieder voor het lapje houdt en prinsheerlijk uit zijn ogen kijkt. Andere stromingen In Amsterdam blijkt zijn geest nu wat geïsoleerd te staan in het algemeen karakter en de stromingen die de Zuid limburgse kunst meer en meer bepa len. De clowns en de nar van Ger Boos- ten zijn van een veel grover en volkser sentiment dan de Eyckse humor, Holl- man's impressionisme is net te saai en dat van mej. Kluytmans zeker te ge duldig en weemoedig om aan Eyck te doen denken. Slechts Jennekens vertoont nog de eens zo wijd verbreide Eyck-maniertjes zij sla gen wel in zijn straatje „Hampteau", maar falen jammerlijk op zijn „Café terras". Lips is vlot en fleurig in het Eyckse spoor, ook in zijn incidenteel pogen naar expressiviteit, maar hij tracht ook reeds naar versobering en eenvoud in zijn „Oude dame", die ove rigens maar zwak getekend is. Alphons Winters die 's winters doktert en 's zomers schildert heeft van de speels-decoratieven en blijgezinden nog het meest in zijn mars. Wij noemen nog de orthodoxe aquarel len van Jelinger, een fijn-gecoloreerd en sierlijk bloembouquet van Scheffers maar hoe kan men op zulke gevoelige kleuren in zo'n rillig vloekrood zijn naam schrijven!? een lievig land schapsplaatje van Tielens (ersatz-Bon- nard), en de kleine poëtische dingen van Karin Eyck, wier vorm even stroef kristalliseert als die van haar man flit send, maar die al de innigheid heeft welke hij mist. Daarmee lijkt nu een heel chapiter in Zuid Limburg afgeslo ten. Wat daar thans dynamiek vertoont en duidelijk de boventoon gaat voeren, is geheel anders van aard. Ger Lataster ontwikkelt zich van allen het sterkst in de richting van het abstracte. Zijn Ica rus Atlanticus kan de figuratie reeds missen, evenals zijn blijkleurig Voor jaar. Opmerkelijk zijn de composities „Tuin met spelend kind"" In zijn spoor volgde Jef Diederen en hij ontwikkelt zich reeds zelfstandig. Hij heeft rijker mogelijkheden, is minder hel van kleuren, soberder en duister maar zeer gevoelig en dichterlijk. Hij heeft veel geleerd van het Duitse con structieve expressionisme en gaat daar dieper op in. Zijn spanningen zijn ge differentieerder dan die van Lataster. Men mag veel van hem verwachten. Bij deze twee sluit zich Frans Nols aan. Ook zijn werk ligt in de Duitse sfeer van het expressionisme, maar zijn beste kracht is een zeer fijn kleurge voel. Eugèn Laudy ontwikkelt zich meer en meer in de richting van de laatst genoemden. Om zich daarbij van lastige sierlijkheids-erfenissen te be vrijden zoekt hij zich blijkbaar de koudbloedigste onderwerpen; en het helpt! op de Heerlcnaren indruk heeft ge maakt, namelijk het vaststellen van een streefdatum voor het begin van de bouw. Die datum is 15 Juni. Waarom een streefdatum? zo vraagt de man in de straat, als er aan de bouw van 't culturele centrum per saldo niets in de weg staat? De sprong naar de con clusie is logisch er staat de bouw van de Heerlense stadsschouwburg nog heel veel in de weg. En inmiddels zijn er in Heerlen een aantal boze zakenlieden zij hebben ruimte genomen in een serie winkel flats aan het Heerlense Raadhuisplein, de plaats waartegenover de nieuwe schouwburg zou komen. Die nieuwe schouwburg komt in elk geval niet aan het Raadhuisplein te liggen. Maar dat dachten deze zakenlieden nog, toen zij reflecteerden op de winkelflats, die nu wél in de steigers staan! Vandaar deze oprechte verontwaardiging.... EN tenslotte is er nog het ontwerp van de stadsschouwburg zelf. Nie mand minder dan prof. ir Peutz is er de schepper van, dezelfde prof. Peutz, die ook het Heerlense raadhuis bouwde en die nog onlangs de voltooiing zag van de betonnen St. Annakerk, die furore heeft gemaakt in de wereld van de mo derne kerkarchitectuur. Architect Bij- LATEN wij nog eens een stunt uithalen. Laten wij de mijnstreek toch een cultureel centrum geven. Wanneer wij door toevallige omstandigheden een reserve hebben die ons in staat stelt een centrum voor de cultuur te bouwen, waarom zouden wij het dan niet doen? Waarom niet op een definitieve wijze zorgen dat Heerlen is en blijft het centrum van de mijnstreek? Wij achten ons tot nog heel wat meer in staat dan alleen tot het uitvoeren van dit plan!" Aldus sprak op Dinsdag 30 September 1952 de heer M. F. G. M. van Grunsven, burgemeester van Heerlen, tot zijn gemeenteraad. En niet lang na dit ongebruikelijke pleidooi keurde de raad het voorstel van B. en W. goed, voteerde twee en een half millioen voor de bouw van het cultureel centrum en wuifde de bezwaren weg van de vier raadsleden, die hadden tegengestemd; onder de tegenstemmers bevond zich de wethouder vaa financiën, hetgeen voor nuchtere beschouwers destijds reeds een teken aan de wand mocht heten, nuchtere beschouwers die nog niet waren meegesleept in de culturele overwinningsroes. Anderhalf jaar later debatteerde die zelfde raad urenlang achter gesloten deuren over het schouwburgplan. De plaats, waar het culturele centrum zou worden gebouwd, werd verwisseld voor een andere, het oorspronkelijke bouw plan was tweemaal gewijzigd, maar het bedrag van twee en een half millioen gulden bleef hetzelfde, een bedrag waar voor men in Aken de beschadigde stads schouwburg alleen had kunnen herstel len Tussen het eerste raadsbesluit en het tweede lag een diepgaande controverse in de boezem van het Heerlense ge meentebestuur over de plaats van het culturele centrum, over de noodzaak er van, over de kosten van de bouw en over de consequenties van het plan voor de begrotingspositie van Heerlen voor de eerstkomende jaren. Ondanks het eenstemmige tweede raadsbesluit is de controverse geenszins verdwenen en het is heel goed denkbaar, dat er in de vol gende maanden nog een derde besluit genomen wordt, waarvan de strekking op dit ogenblik natuurlijk niet te voor spellen valt. Want tussen het besluit van Septem ber 1952 en Maart 1954 is er een en an der geschied. Behalve het bezwaar van de inmiddels sterk gestegen kosten werd als een „Con tra" ingebracht dat de concurrentie voor een Heerlense schouwburg niet ge ring is. De mijnstreek is vanouds ge oriënteerd geweest op Aken, waar men ■en prima Stadttheater heeft, een uit muntend programma en een geregeld komend Nederlands publiek. De kleine stadsschouwburg, die Heerlen sinds jaren in de Klompstraat heeft, is welis waar klein maar tenminste rendabel. En het is niet zozeer de cultuur pur sang, die voor een sluitende exploitatie-rekening zorgt als wel de voorstellingen, die nog op het nippertje in de culturele sfeer vallen. Dit is een verschijnsel, dat zich niet alleen in Heerlen voordoet maar vrjjwel overal in den lande. Het spreekt dus geenszins ten nadele van Heerlen. Tenslotte verbetert de accommodatie van de gelegenheden in het achter land van Heerlen zich steeds meer. De staatsmijnen beschikken over voor treffelijke casino's en toneelzalen in vele dorpen rondom Heerlen. Grote bioscoop theaters doen vaak dienst als congres gebouwen. En dan is er nog de afkerig heid van vele streekbewoners tegen Heerlen, de grote nog altijd snel groeiende mijnstad, die zovele andere steden in een tijdsbestek van enkele tien tallen jaren op vele terreinen volkomen heeft overvleugeld. De niet beredeneerde, volmaakt in de gevoelssfeer liggende ran cune ten opzichte van Heerlen bestaat nochtans en is een factor van betekenis bij het aantrekken van een groter publiek voor de nieuwe Heerlense stadsschouw burg. En nslotte is er dan nog de twist over de p. waar de schouwburg moet kor.:t -:t raadsbesluit van Maart wees een terrei.n%an, dat nu niet bepaald cen traal ligt, dat achter een nog uit te voeren doorbraak-straten-project ligt en dat ten slotte nog de afbraak van een gebouw zal vergen, waarvoor nog anderhalve ton nodig is. Toen dan ook in September 1953 de rijksgoedkeuring voor de plannen werd verkregen met de verplichting bin nen drie maanden met de bouw te be ginnen, gebeurde er van alles, behalve dan dat werkelijk de eerste spade in de grond werd gestoken. Het overleg werd hervat. De twist over de plaats werd hervat. Het plan werd ge wijzigd. En na maandenlang beraad was het dan eindelijk zover dat in Maart het tweede raadsbesluit kon worden ge nomen, het besluit dat urenlange ge heime besprekingen had gevergd. De aanvankelijke overwinningsroes in Heerlen is voorbij. Het besluit werd met gemengde gevoelens en met bezorgdheid begroet. Er is vooral één kleinigheid, die

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 10