Ernst Jünger over de vrijheid
Portret van "n balletgroep
Heerlen cultureel centrum van de
- -
v:
I
STUNT OF EMANCIPATIE?
„Het woud als toevluchtr>
Gevecht om een schouwburg van millioen
ZATERDAG 24 APRIL 1954
PAGINA
Ballet der Lage Landen groeide tegen de verdrukking in
Groei
Ook in Oude Pekeln
Het repertoire
Prettige vergissing van
hoofdstedelijk museum
Virtuose sierkunst
Duitse sfeer
Het ontwerp
Controverse
Gevoelsfactoren
Streefdatum
iKWsi'J
DUITSLAND bezit op bet ogen
blik verschillende belangrijke
auteurs, wier werken het zeer waard
zijn 0111 in brede Europese kring
bekend .te worden. Geruime tijd zijn
onze grenzen in tegenstelling tot
de grenzen van andere Europese
landen voor Duitse culturele en
litteraire uitingen gesloten geweest.
Wegens een aversie, die te be
grijpen is, ofschoon het altijd on
juist blijft om zich in.culturele zaken
door aversies te laten leiden. Maar
het bloed kruipt nu eenmaal waar
het niet gaan mag. Ondertussen zijn
we al weer zover gevorderd, dat er
in culturele, geestelijke of litteraire
zaken meer geluisterd wordt naar de
persoonlijke stem en minder naar het
nationaal geluid. Alles wat uit
Amerika, Engeland of Frankrijk
komt is niet zonder meer goed en
alles wat uit Duitsland komt is niet
zonder meer verwerpelijk of ver
dacht.
Onder de Duitse schrijvers, wier werk 't
waard is om in brede Europese kring be
kendheid te genieten, is Ernst Jünger een
der belangrijkste. Hij beoefent graag een
genre literatuur dat in ons land slechts in
zeer bescheiden mate beoefenaars vindt.
Het is een genre literatuur, die bespiege
lend en wijsgerig is, maar de bespiegeling
en de wijsgerigheid hebben haar oor
sprong niet direct in de speculatie of de
wijsbegeerte doch in de dichterlijkheid
van de schrijver. Daarom is in deze litera
tuur veel minder aan de orde een ver
klaring der verschijnselen dan wel poging
om de verschijnselen te ontdoen van veel
toevalligheid en uiterlijkheid, opdat we er
weer de straling van het er aan ten grond
slag liggende mysterie in kunnen ontwa
ren.
De werken in dit genre literatuur zijn
daarom veel minder vatbaar voor weer
legging of logische bevestiging dan strikt
wijsgerige of wetenschappelijke. Even
„willekeurig" als" ze worden opgezet, zal
men ze afwijzen of aanvaarden. Van groot
belang is dus evenals in de zuiver verbeel
dende literatuur de persoonlijke, ver
overende kracht van de auteur.
NU acht ik Het woud als toevlucht,
welk boekje door de uitgeverij F. G.
Kroonder te Bussum in een vertaling
van F. W. van Heerikhuizen op de markt
is gebracht, niet het meest geschikt om
onder de ban van Ernst Jüngers persoon
lijkheid te komen. Het staat eigenlijk niet
in verhouding tot Jüngers betekenis als
schrijver.
Het thema van het boekje is: de vrij
heid. De vrijheid als overwinning op de
heden ten dage aan de dag getreden log
heid van het vertechniseerde massale en
in overwinning op de angst, welke natuur
lijk verbonden zit aan de massaliteit of
collectiviteit der massa.
De massaliteit als vorm van samenle
ving is eigenlijk een perversie van de na
tuurlijke lotsverbondenheid van de mens
in zijn gemeenschap. Het recht van de
gemeenschap wordt misbruikt tot ontrech-
ting van het individu. Het is een totaal
verschrikkelijke toestand, omdat die ont-
rechting van het individu een reikwijdte
bezit van vóór de geboorte van het indi
vidu tot na zijn dood, d.w.z. de mens wordt
reeds in de ontrechting geboren, hij leeft
in de ontrechting en wordt gedwongen in
haar te geloven als in een zich steeds ver
beterend aards hiernamaals. Hij is waarlijk
deel van de stof geworden en het wordt
hem geen ogenblik toegestaan zich te ver
beelden iets anders dan dat te zijn.
Jünger verzet zich hiertegen; we moeten
ons welbewust buiten de algemene, mas
sale verstoffelijking begeven. De stof is de
dood en we moeten de dood overwinnen
door ons persoonlijkheidsbewustzijn, dat
identiek is aan ons vrijheidsbewustzijn.
BIJ het lezen van Jüngers boek herin
nerde ik mij herhaaldelijk het beken
de werk van Ortega y Gasset: „De
opstand der horden". Niet alsof Jüngers
werk er ook maar enigszins gelijkluidend
mee zou zijn, maar het lijkt soms een typi
sche aanvulling er op, een aanvulling door
het verloop der jongste geschiedenis mo
gelijk gemaakt. De opstand der horden
schijnt voltooid en Jünger acht als het
ware het moment gekomen, dat met deze
opstand een keer moet worden gemaakt.
De opstand der horden is tot staan ge
bracht door zjjn eigen voltooiing, hfl kan
nooit een blijvende progessieve beweging
zijn, omdat hij de massaliteit van de stof
als doel heeft. De vrije werkzaamheid van
het individu is wèl blijvend progressief,
omdat zij zich beweegt in de oneindigheid
van de Geest. Welke Geest God is.
Het goddelijke is voor Jünger allesbe-
slissend Het persoonlijke, de vrijheid en
God zijn voor hem onverbrekelijk, zoals
ook massa, onvrijheid en stof onverbreke
lijk zijn. Jüngers diepste belangstelling is
ontegenzeglijk religieus: hij ziet dan ook
voor de theologie een zeer voorname taak
weggelegd, voor zover het er om gaat de
menselijke vrijheid te herwinnen en te be
vestigen. Maar God blijft teveel theorie.
God is vooral aanwezig in de erkenning
van de noodzaak, dat Hij er is, maar Hij
is voor Jünger nog geen persoonlijke Wer
kelijkheid geworden.
Het maakt een der grootste zwakheden
van Jüngers boekje uit. Zijn vrijheidsver
ankering is niet diep genoeg. Men kan niet
straffeloos over het goddelijke spreken,
God als oorzaak van iets aanvaarden, be
paalde strevingen als naar Hem gericht
beschouwenen tegelijkertijd hoege
naamd geen aandacht aan Hem besteden.
Jüngers boek krijgt daardoor iets vaags.
Het behandelt ook, consequent, de stof
vooral horizontaal, met nu en dan een af-
glijding naar de diepte. Onvermijdelijk is
daardoor, dat we aan het einde van het
boek de indruk meenemen van niet veel
verder gekomen te zijn dan bij het begin.
Het is helemaal waar, wat Junger
zegt; dat we er ons „niet toe (mogen)
bepalen om op de bovenverdieping het
ware en goede te prijzen, terwijl er in
de kelder medemensen worden gevild".
Maar het heeft evenmin zin om op de
parterre alle deuren naar buiten wijd
open te zetten, zonder ook eerst de
iveg naar de kelder te hebben openge
maakt. Ik bedoel dit; het ergste is
misschien niet eens, dat er mensen zijn
„Schutterij", schilderstuk van Charles
Eyck op de expositie der
Zuid-Limburgers.
voet stond prof. Peutz terzijde bij het
ontwerpen van de plannen voor 't cul
turele centrum in Heerlen.
Deskundigen hebben het ontwerp van
prof. Peutz, geniaal genoemd. Soit. Men
kan er op het ogenblik weinig van zeg
gen. Prof. Peutz' architectonische crea
tiviteit is in elk geval van een niveau,
dat de moeite van een ernstige studie
achteraf beslist loont. Zelfs een ma
quette geeft natuurlijk op dit ogenblik
slechts de gelegenheid tot een eerste
vluchtige indruk. Het imposante gebouw
telt vele zalen, kan 1000 toeschouwers bij
een toneel- of concertvoorstelling bevat
ten en heeft in het laatste on'werp een
foyer, die centraal gelegen is en waarop
alle zalen en kamers uitmonden.
Bijgaande foto geeft een beeld van de
maquette zoals die er uit zag bij het
tweede plan, dat nog voor het Raadhuis
plein bestemd was. Opvallend zijn vooral
de niet al te hoge, brede toneeltoren en
de royale daktuin aan de voorzijde van
de schouwburg.
Het definitieve ontwerp ziet er heel
anders uit. Het gebouw heeft in 't laatste
plan aanzienlijk aan hoogte verloren,
hetgeen gecompenseerd wordt door een
grotere diepte. De grote schouwburgzaal
zal evenveel plaatsen bevatten als in het
oorspronkelijke ontwerp. Boven de in
gang is op de eerste verdieping een res
taurant geprojecteerd, terwijl de twee
de verdieping nog vergaderruimte heeft
voor congresdoeleinden.
Men zegt, dat het nieuwe culturele
centrum niet op het Heerlense Raadhuis
plein kan worden gebouwd, omdat het
reusachtige gebouw naast Raadhuis,
winkelflats en aangrenzende straten
uit de toon zou vallen. Ook hierover zijn
de meningen echter verdeeld, zoals over
bijna ieder facet van de Heerlense
schouwburgplannen.
die in de kelder gevild worden, maar
vooral, dat er mensen zijn, die in de
kelders villen. Dezen geloven in de
kelder! Zij moeten de kelder uit, en dat
kunnen ze slechts wanneer de weg
uit de kelder naar het Oneindige is
opengelegd.
Door zijn te geringe afdaling in het vrij
heidsbegrip komt Jünger overigens ook tot
enkele beperkte denkbeelden, die m.i. voor
het echte vrijheidsbegrip wat compromit
tant zijn; die beperkte denkbeelder. zijn
de verering voor het militaire, voor het
vuistrecht en de verering voor de monar
chie. De combinatie van vrijheid en geweld
is altijd een hachelijke zaak, terwijl de
monarchie in wezen een uitdrukking is van
het gebrekkige vrijheidsbewustzijn, dat
niet in staat is tot een zelfstandige even-
wichtsbeheersing tussen recht en plicht.
Ondanks deze bezwaren, welke wij tegen
„Het woud als toevlucht" hebben, achten
wij het toch wenselijk, dat velen van het
boekje kennis nemen. We kunnen ons nooit
genoeg bezig houden met de bestudering
van het vraagstuk der vrijheid en hoe-
velen zijn er, die beseffen tot welk een
minimum onze vrijheid in de collectiviteit
van de horde al is teruggebracht?
DICK OUWENDIJK.
WIE zich op de hoogte stelt van
de ontwikkeling van en de be
langstelling voor de danskunst
in Nederland, wordt getroffen door
twee feiten. Het eerste is dat na de
oorlog mogelijk bleek wat men voor
dien nooit voor mogelijk had gehou
den, namelijk dat een Nederlands
balletensemble in een periode, die
zich nu reeds ver bijna zeven jaar
uitstrekt, zijn levensvatbaarheid heeft
bewezen; het tweede hiermee samen
hangend, dat het publiek voor bal
letvoorstellingen niet meer beperkt
is tot een kleine kring geïnteresseer
den in de grote steden, maar vele
tienduizenden omvat in alle delen des
lands.
Het is nog altijd allerminst gemak
kelijk een balletgroep in Nederland
in stand te houden, want de daarvoor
onmisbare financiële overheidssteun
is tot nu toe slechts incidenteel en in
veel te beperkte mate verleend, maar
het ensemble waarop hier gedoeld
wordt, het Ballet der Lage Landen,
dat op 2 Juli 1947 werd opgericht
toen nog onder de naam Amsterdam
se Balletcombinatie heeft volge
houden, ondanks de enorme moeilijk
heden en het is vast van plan in de
toekomst voort te gaan, in de over
tuiging, dat het zijn bestaansrecht
heeft bewezen en dat het nog een
belangrijke taak heeft te verrichten
„Wat Scapino met steun van On
derwijs doet onder de jeugd, dat doen
wij vrijwel zonder steun onder de vol
wassenen; een publiek voor de dans
kunst vormen", vertelt Mascha ter
Weeme. „Wij hebben bredere krin
gen van de bevolking toegankelijk
gemaakt voor het ballet, terwijl wij
zelf van een Amsterdamse tot een
Nederlandse groep werden, zoals in
onze naam tot uitdrukking komt. In
wij vrijwel zonder steun onder de vol-
25 voorstellingen, uitsluitend in de
grote steden. Allengs gingen we meer
voorstellingen geven, ook elders in
Nederland en vervolgens begonnen
we aan de verovering van de kleine
plaatsen. Het aantal voorstellingen
steeg tot 120 in het seizoen 1952-'53
en we hopen in dit seizoen zelfs de
150 te halen
Bestond uw publiek uitsluitend uit
balletliefhebbers?
In de eerste jaren wel. Door ons
optreden voor verenigingen Volks
universiteiten, kunstkringen, vak
verenigingen, nutsdepartementen enz
kregen we contact met andere be
volkingsgroepen en konden we lang
zamerhand een groter publiek vor
men, ook onder de minder gesitueer
den en in tal van kleine plaatsen.
We zijn met succes opgetreden in (om
maar eens een greep te doen) Oude
Pekela. Kortgene, Gorredijk, Terwin-
selen, Vorden, Horst, Hyppolitushoef
op Texel, Terschelling enz. Nu we ook
herhaaldelijk vrije voorstellingen ge
ven, blijkt dat we ons inderdaad vaste
voet heben verworven onder het Ne
derlandse publiek.
Tonen de mensen begrip voor de
balletkunst?
Ja, dat wil zeggen: ze vinden zo'n
voorstelling prachtig. Lang niet ieder
een echter beseft, dat dansen een vak
is: menige moedor die vertelt dat
haar dochter danst, krijgt te horen:
„Ja, maar wat doet ze voor haar vak?"
hetgeen er op wijst dat velen nog, ten
onrechte natuurlijk, beoefening van
de danskunst uitsluitend als 'n lief
hebberij beschouwen. Zo staan ook
tal van mensen nog vreemd tegen
over het feit, dat ook mannen
dansen; wat men voor meisjes
gewoon vindt, acht men voor
mannen dan toch in elk geval
nog zonderling. Elke avond opnieuw
moeten we dat bij een bepaald per
centage van het publiek overwinnen.
PIETER VAN DER SLOOT, cho
reograaf en eerste danser van
het gezelschap, vertelt hoe men
het publiek benadert:
We houden er naturljjk bij een eer
ste voorstelling rekening mee, dat het
publiek nog geen begrip voor de dans
kunst kan hebben. We kiezen ons pro
gramma dan dus zo, dat 't niet te
moeilijk is; we geven er bovendien
eventueel een toelichting bij. Wc doen
echter geen concessies! We voeren
uitsluitend balletten uit waarin we
zelf inderdaad geloven. Dikwijls dan
sen we vrolijke werken de humor
achten we niets minder dan de ernst
dikwijls verhalende balletten, maar
ook altijd abstracte dansen.
Het repertoire van het Ballet der
Lage Landen, uitgevoerd in de loop
der jaren, bevatte fragmenten uit
klassieke balletten als Les Sylphides,
Lac des Cygnes, Notenkraker en enige
pas-de-deux, voorts verscheidene oor
spronkelijke werken, speciaal voor het
ensemble gemaakt. Onder dit nieuw
geschapen repertoire noemen wij o.a.
De Straat der Verbeelding van Max
Dooyes, op muziek van Bocai, het
Bruidsbouquet van Pieter van der
Sloot, op muziek van Dvorak, Les
Petits Riens van Peter Leoneff, op
muziek van Mozart; van de laatste ja
ren „Garden Party" van Van der Sloot
op muziek van Offenbach, dat circa
200 opvoeringen heeft beleefd, „An
American in Paris", eveneens van
Van der Sloot op muziek van Gersh
win, en Foyer de la Danse van Suzan
ne Egry, op muziek van Rossini.
In het lopende seizoen werden
twee werken van Van der Sloot aan
het repertoire toegevoegd: Sebas-
tiaan, op muziek van De Seroux en
Sonatine op muziek van Gretchani-
nof. In de toekomst zullen twee
nieuwe balletten van de jonge Britse
choreograaf Jack Carter tot uitvoe
ring komen en één van Suzanne
Egry. Voordien zal men nog kunnen
kennis maken met twee nieuwe
werken van Pieter van der Sloot:
het dramatische ballet Achilles op
muziek van Scriabine, en het kol
derballet \vontuur in Technicolor.
Een deel van het reportoire is ge
baseerd op de vaderlandse litera
tuur: De Ballade van twee Konings
kinderen, de Spaanse Brabander, 't
Mislukt Aensoeck, de Familie Sta
stok, Beatrijs. In die richting willen
Mascha ter Weeme en Pieter van
der Sloot verder gaan.
Van degenen die de oprichting van
het ensemble meemaakten, zijn er nog
maar drie over: Greet Donker, Johan
Mittertreiner en Mascha ter Weeme.
Pieter van der Sloot die weggeweest
is, kwam later terug. De anderen zijn
vervangen door veelal nog erg Jonge
krachten, ten dele afkomstig uit de
eigen school. Het ensemble bestaat nu
uit tien danseressen en vijf dansers;
het zal in het nieuwe seizoen vermoe
delijk enige uitbreiding met jonge
krachten ondergaan, maar overigens
vrijwel gelijk blijven.
KUNSTENAARS UII ZUID-LIMBURG
Bijzondere aandacht is ook Pieter
Defesche waard. Hij komt moeizaam
los uit zijn duistere grijzen en gaat in
zijn navrant zelfportret en een sterk
geschilderde straatscène een onafhan
kelijke weg op. Ook hij heeft rijke mo
gelijkheden wellicht.de rijkste onder
zijn Limburgse leeftijdgenoten waar
voor zijn menselijkheid reeds nu een
krachtige voedingsbodem blijkt. Zijn
talent is niet geringer dan dat van
Jonas,, waarop het lijkt. Een eigen ge
zicht vertoont ook Gene Eggen in de
sector van het expressionisme van
Duitse herkomst.
Geheel anders, meer Frans georiënteerd
dan dat der genoemden, is 't expressio
nisme van Stassen. Veel eigens zie
ik er nog niet iri, het lijkt sterk op werk
van Pignon, zowel naar vorm als kleur.
De nog wat zwak-gevormde abstrahe
rende composities van figuren door Yo
Bwan Tjong beloven voor de toekomst
wat beters dan het nu is. voornamelijk
om de rake psychologia erin.
Frans Vos treft met een fijne satyre,
Vader en Zoon. Merkwaardig in zijn
werken is een reminiscentie aan Van
der Leek komt daar toch nog vervolg
op in ons land? Van Willem Hofhuizen
zijn er de bekende kinderlijke dichter
lijkheden, vaak bijzonder fijn van kleur,
fresco-achtig en op een onnaspeurlijke
wijze archaïserend.
Onder de jongere schilders rest dan
nog Sitskoorn met aquarellen en
gouaches die in de verte aan de sterke
Benner uit Leeuwarden doen denken
door de expressiviteit der kleurvlakken,
maar diens constructie missen.
Het drietal beeldhouwers: Roosen
burg, Courtens en Stultiens, presteert
nog weinig veroverends, al zijn er in het
kleine wel aardige dingen bij.
In het graphisch werk tracht H. Le-
vigue ditmaal naar grootser vormen
dan hij gewend is en weet Eggen wel te
boeien. K. S.
In liet Stedelijk Museum te Am
sterdam exposeren een dertigtal
schilders en beeldhouwers uit Zuid-
Limburg en men vraagt zich af
hoe zij in dat Museum komen. Er
kan sedert jaren geen twijfel meer
zijn omtrent de vraag naar welke
soort van schilderkunst de persoon
lijke voorkeur van de heer Sand-
bergh uitgaat, noch omtrent de
mate waarin die voorkeur bepalend
is voor het Stedelijk Museum-beleid
van o.a. Amsterdam. Iedereen
kan dus wel zien dat die Zuid
limburgse Kunst uit 's heren
Sandberglis verdomboekje heeft
moeten breken om aan de wanden
van diens residentie te komen
hangen. Nu laat ook de beste
dictatuur wel een een oekase
vallen. Meestal pikt zij hem dan
ijlings weer op. Hij ontglipte slechts
maar nu zit het wel weer goed. Er
moet enig doortassend geweld tegen
haar gepleegd zijn, of er moet
ergens een magnifieke sla te slaan
zijn, eer de opportuniteit er haar
toe brengt met volle kennis te ont
binden wat zij gebonden heeft.
De sla uit het tuintje der Zuidlim
burgse kunst is niet kwaad, maar wie
daarop gaat wedden doet de salade uit
het Sandbergh-hof de dood aan zo hij
wint. En voor de rest is iedereen nog
altijd een veel te brave broeder om
tegen dat hof doortastend te worden.
Wij hebben dus kennelijk te maken
met een kleine vergissing het is ten
slotte spring-time en April en aange
zien het een zo prettige vergissing is
voor al degenen die haar niet begin
gen, zullen wij er maar goed van eten,
want wie het kleine niet eert is het
grote niet weerd.
Wie voor de oorlog Zuidlimburgse
schilderkunst z'ei, zei Charles Eyck.
De meeslepende hoedanigheden van
die virtuoze sierkunstenaar golden
als de tot glans geworden open
baring van al wat het karakter
van het Zuidlimburgse volk bepaalt.
Jonas werd er bijna een vreem
de eend bij: Zuidlimburgs was zwier
en opgewektheid, speels gemak en aan-
stelijke levenslust. En al heeft ook
Charles Eyck menig stadsgezicht ge
schilderd waarin iets droefs of sombers
en iets van „spleen" doorschemert, en
menige apostelkop van indrukwekken
de expressie, het formidabele quantum
werkstukken waarin hij zijn kunst ver
strooide en blijft verstrooien, is als ge
heel toch wel juister gekarakteriseerd
met de woorden „zorgeloos" „sierlijk"
en „habiel" dan met „aandachtig" of
„indringend" of „constructief", en dat
gold ook voor de productie van zijn niet
gering epigonengevolg.
Nu moet men zorgeloze sier niet
altijd minder achten dan constructivi-
teit en diepte van beschouwing niet ver
warren met somberheid of gespleten
heid. Instede van hem zijn ongecompli
ceerdheid en energieke levenslust als
een oppervlakkigheid te verwijten, zou
men er Charles Eyck juist bijzonder
dankbaar voor moeten zijn; het zijn
qualiteiten waaraan Europa in onze tijd
dodelijk behoefte heeft, bijzonderlijk
waar het zijn cultuur betreft: zijn den
ken en zijn kunst. Dat men Eyck niette
min oppervlakkigheid moet aanrekenen
is om een andere reden: hij is een veel
schilder die zich de tijd voor verdieping
niet heeft gegund.
Hij die de ontwikkeling van de schil
derkunst had kunnen beheersen daar
behoeft men niet aan te twijfelen
loopt achter de ontwikkeling aan. Hij
beweegt züch in de schilderkunst als een
spreeuw die geen lied heeft maar de
schoonste vooizen bedrieglijk nafluit.
Zo kan men op zijn inzending in het
Stedelijk Museum allerhande adaptaties
van modernismen, ontdekken, gelijk men
ze van klassieke, Etruskische, Pompe-
jaanse, Byzantijnse, Renaissancistische
en Barokke stijlvormen in zijn glazen en
wandschilderingen, en van impressio
nistische, van Goghse en Vlaams-
expressionistische in zijn vooroorlogse
doeken vond, al naar hij geluimd was.
De echte Charles Eyck, de spreeuw zelf
die altijd toch herkenbaar bleef, dat
was de virtuoze schotelschilder die men
nu in Amsterdam bewonderen kan uit
het doek „de Schutterij". Een kwajon
gensachtige spreeuw, met een veren-
pak zo glanzig dat men grif vergeet hoe
z'orgeloos-slordig hij het altijd schikt,
een spotvogel die ieder voor het lapje
houdt en prinsheerlijk uit zijn ogen
kijkt.
Andere stromingen
In Amsterdam blijkt zijn geest nu wat
geïsoleerd te staan in het algemeen
karakter en de stromingen die de Zuid
limburgse kunst meer en meer bepa
len. De clowns en de nar van Ger Boos-
ten zijn van een veel grover en volkser
sentiment dan de Eyckse humor, Holl-
man's impressionisme is net te saai en
dat van mej. Kluytmans zeker te ge
duldig en weemoedig om aan Eyck te
doen denken. Slechts Jennekens
vertoont nog de eens zo wijd
verbreide Eyck-maniertjes zij sla
gen wel in zijn straatje „Hampteau",
maar falen jammerlijk op zijn „Café
terras". Lips is vlot en fleurig in het
Eyckse spoor, ook in zijn incidenteel
pogen naar expressiviteit, maar hij
tracht ook reeds naar versobering en
eenvoud in zijn „Oude dame", die ove
rigens maar zwak getekend is. Alphons
Winters die 's winters doktert en
's zomers schildert heeft van de
speels-decoratieven en blijgezinden nog
het meest in zijn mars.
Wij noemen nog de orthodoxe aquarel
len van Jelinger, een fijn-gecoloreerd
en sierlijk bloembouquet van Scheffers
maar hoe kan men op zulke gevoelige
kleuren in zo'n rillig vloekrood zijn
naam schrijven!? een lievig land
schapsplaatje van Tielens (ersatz-Bon-
nard), en de kleine poëtische dingen
van Karin Eyck, wier vorm even stroef
kristalliseert als die van haar man flit
send, maar die al de innigheid heeft
welke hij mist. Daarmee lijkt nu een
heel chapiter in Zuid Limburg afgeslo
ten. Wat daar thans dynamiek vertoont
en duidelijk de boventoon gaat voeren,
is geheel anders van aard. Ger Lataster
ontwikkelt zich van allen het sterkst in
de richting van het abstracte. Zijn Ica
rus Atlanticus kan de figuratie reeds
missen, evenals zijn blijkleurig Voor
jaar. Opmerkelijk zijn de composities
„Tuin met spelend kind""
In zijn spoor volgde Jef Diederen en
hij ontwikkelt zich reeds zelfstandig. Hij
heeft rijker mogelijkheden, is minder
hel van kleuren, soberder en duister
maar zeer gevoelig en dichterlijk. Hij
heeft veel geleerd van het Duitse con
structieve expressionisme en gaat daar
dieper op in. Zijn spanningen zijn ge
differentieerder dan die van Lataster.
Men mag veel van hem verwachten.
Bij deze twee sluit zich Frans Nols
aan. Ook zijn werk ligt in de Duitse
sfeer van het expressionisme, maar zijn
beste kracht is een zeer fijn kleurge
voel. Eugèn Laudy ontwikkelt zich
meer en meer in de richting van de
laatst genoemden. Om zich daarbij van
lastige sierlijkheids-erfenissen te be
vrijden zoekt hij zich blijkbaar de
koudbloedigste onderwerpen; en het
helpt!
op de Heerlcnaren indruk heeft ge
maakt, namelijk het vaststellen van een
streefdatum voor het begin van de bouw.
Die datum is 15 Juni.
Waarom een streefdatum? zo vraagt
de man in de straat, als er aan de bouw
van 't culturele centrum per saldo niets
in de weg staat? De sprong naar de con
clusie is logisch er staat de bouw van
de Heerlense stadsschouwburg nog heel
veel in de weg.
En inmiddels zijn er in Heerlen een
aantal boze zakenlieden zij hebben
ruimte genomen in een serie winkel
flats aan het Heerlense Raadhuisplein,
de plaats waartegenover de nieuwe
schouwburg zou komen. Die nieuwe
schouwburg komt in elk geval niet aan
het Raadhuisplein te liggen. Maar dat
dachten deze zakenlieden nog, toen zij
reflecteerden op de winkelflats, die nu
wél in de steigers staan! Vandaar deze
oprechte verontwaardiging....
EN tenslotte is er nog het ontwerp
van de stadsschouwburg zelf. Nie
mand minder dan prof. ir Peutz is
er de schepper van, dezelfde prof. Peutz,
die ook het Heerlense raadhuis bouwde
en die nog onlangs de voltooiing zag van
de betonnen St. Annakerk, die furore
heeft gemaakt in de wereld van de mo
derne kerkarchitectuur. Architect Bij-
LATEN wij nog eens een stunt uithalen. Laten wij de mijnstreek
toch een cultureel centrum geven. Wanneer wij door toevallige
omstandigheden een reserve hebben die ons in staat stelt een centrum
voor de cultuur te bouwen, waarom zouden wij het dan niet doen?
Waarom niet op een definitieve wijze zorgen dat Heerlen is en blijft het
centrum van de mijnstreek? Wij achten ons tot nog heel wat meer in
staat dan alleen tot het uitvoeren van dit plan!"
Aldus sprak op Dinsdag 30 September 1952 de heer M. F. G. M. van
Grunsven, burgemeester van Heerlen, tot zijn gemeenteraad. En niet lang
na dit ongebruikelijke pleidooi keurde de raad het voorstel van B. en W.
goed, voteerde twee en een half millioen voor de bouw van het cultureel
centrum en wuifde de bezwaren weg van de vier raadsleden, die hadden
tegengestemd; onder de tegenstemmers bevond zich de wethouder vaa
financiën, hetgeen voor nuchtere beschouwers destijds reeds een teken
aan de wand mocht heten, nuchtere beschouwers die nog niet waren
meegesleept in de culturele overwinningsroes.
Anderhalf jaar later debatteerde die
zelfde raad urenlang achter gesloten
deuren over het schouwburgplan. De
plaats, waar het culturele centrum zou
worden gebouwd, werd verwisseld voor
een andere, het oorspronkelijke bouw
plan was tweemaal gewijzigd, maar het
bedrag van twee en een half millioen
gulden bleef hetzelfde, een bedrag waar
voor men in Aken de beschadigde stads
schouwburg alleen had kunnen herstel
len
Tussen het eerste raadsbesluit en het
tweede lag een diepgaande controverse
in de boezem van het Heerlense ge
meentebestuur over de plaats van het
culturele centrum, over de noodzaak er
van, over de kosten van de bouw en
over de consequenties van het plan voor
de begrotingspositie van Heerlen voor
de eerstkomende jaren. Ondanks het
eenstemmige tweede raadsbesluit is de
controverse geenszins verdwenen en het
is heel goed denkbaar, dat er in de vol
gende maanden nog een derde besluit
genomen wordt, waarvan de strekking
op dit ogenblik natuurlijk niet te voor
spellen valt.
Want tussen het besluit van Septem
ber 1952 en Maart 1954 is er een en an
der geschied.
Behalve het bezwaar van de inmiddels
sterk gestegen kosten werd als een „Con
tra" ingebracht dat de concurrentie
voor een Heerlense schouwburg niet ge
ring is. De mijnstreek is vanouds ge
oriënteerd geweest op Aken, waar men
■en prima Stadttheater heeft, een uit
muntend programma en een geregeld
komend Nederlands publiek. De kleine
stadsschouwburg, die Heerlen sinds
jaren in de Klompstraat heeft, is welis
waar klein maar tenminste rendabel. En
het is niet zozeer de cultuur pur sang, die
voor een sluitende exploitatie-rekening
zorgt als wel de voorstellingen, die nog
op het nippertje in de culturele sfeer
vallen. Dit is een verschijnsel, dat zich
niet alleen in Heerlen voordoet maar
vrjjwel overal in den lande. Het spreekt
dus geenszins ten nadele van Heerlen.
Tenslotte verbetert de accommodatie
van de gelegenheden in het achter
land van Heerlen zich steeds meer.
De staatsmijnen beschikken over voor
treffelijke casino's en toneelzalen in vele
dorpen rondom Heerlen. Grote bioscoop
theaters doen vaak dienst als congres
gebouwen. En dan is er nog de afkerig
heid van vele streekbewoners tegen
Heerlen, de grote nog altijd snel
groeiende mijnstad, die zovele andere
steden in een tijdsbestek van enkele tien
tallen jaren op vele terreinen volkomen
heeft overvleugeld. De niet beredeneerde,
volmaakt in de gevoelssfeer liggende ran
cune ten opzichte van Heerlen bestaat
nochtans en is een factor van betekenis
bij het aantrekken van een groter publiek
voor de nieuwe Heerlense stadsschouw
burg.
En nslotte is er dan nog de twist over
de p. waar de schouwburg moet
kor.:t -:t raadsbesluit van Maart wees
een terrei.n%an, dat nu niet bepaald cen
traal ligt, dat achter een nog uit te voeren
doorbraak-straten-project ligt en dat ten
slotte nog de afbraak van een gebouw
zal vergen, waarvoor nog anderhalve ton
nodig is. Toen dan ook in September 1953
de rijksgoedkeuring voor de plannen
werd verkregen met de verplichting bin
nen drie maanden met de bouw te be
ginnen, gebeurde er van alles, behalve
dan dat werkelijk de eerste spade in de
grond werd gestoken.
Het overleg werd hervat. De twist over
de plaats werd hervat. Het plan werd ge
wijzigd. En na maandenlang beraad was
het dan eindelijk zover dat in Maart het
tweede raadsbesluit kon worden ge
nomen, het besluit dat urenlange ge
heime besprekingen had gevergd.
De aanvankelijke overwinningsroes in
Heerlen is voorbij. Het besluit werd met
gemengde gevoelens en met bezorgdheid
begroet. Er is vooral één kleinigheid, die