van een atoomgeleerde De beangstigende les van de zaak-Oppenheimer Van „gezin Kroonprins' tot Koninklijke Familie Loggers in Scheveningse haven raakten in brand De op zand gebouwde ivoren toren Afgewerkte olie op liet water Breda toeristische „ïnillioenenstad" „Rongga" hervat dividendbelasting: ZATERDAG 24 APRIL 1954 PAGïNA 5 In een uitvoerig, drie en veer tig pagina's tellend geschrift, heeft de geschorste prof. Oppen- heimer geantwoord op de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. Het onderzoek in deze zaak vindt thans onder diepste geheimhou ding plaats. Er wordt in de pers een opvallende discretie en ge reserveerdheid tegenover in acht genomen, die contrasteert met de alomheersende verbijstering ten tijde van het bekend worden van het spectaculaire nieuws, dat een schok door Amerika heeft doen gaan. „Teveel een liighbroiv Het ivereldbeeld verandert Als vanzelf Schemerhouding Het raadsel blijft Het pad langs de afgrond Machinekamer in brand Huiselijkheid BOTERTRANSACTIE MET ENGELAND Vragen aan minister in verband met bedongen prijs Amerikaanse hulp aan het BUITENLAND BEKENTENISSEN Ook hier geldt uiteraard, dat goede trouw wordt verondersteld, tot kwade trouw is bewezen. Het is ongepast om op dit ogenblik te twijfelen aan een voor or Oppenheimer gunstige uitslag van het onderzoek naar zijn betrouwbaarheid. Maar niettemin blijft het ongeacht hoe de beslissing uitvalt voor de Amerikaanse bevolking een uiterst moeilijk te verdragen gedachte, dat juist dr Oppenheimer, een uitzonderlijk begaafd geleerde die Amerika's defen sieve kracht op even grandioze als on heilspellende wijze heeft getransfor meerd, in ieder geval genoegzame rede nen heeft gegeven om ambtelijke twijfel aan zijn betrouwbaarheid te doen rijzen. Ziehier de passages, waarin dr Op penheimer zichzelf beschrijft in de jaren toen hij als jong hoogleraar college gaf op het California-instituut voor techno logie te Pasadena en de California Uni versiteit te Berkeley twee functies die hij na zijn briljante studies op 25- jarige leeftijd letterlijk „maar voor het kiezen" had: „Mijn vrienden, schrijlt Oppenheimer, zowel in Pasadena als in Berkeley waren bijna allen leden van de universitaire staf, natuurweten- schapperrs, classici en kunstenaars. Ik studeerde en las Sanskrit met Arthur Rider. Ik las heel veel, maar het meest klassieken, romans toneelspelen en poëzie. Ik was niet geïnteresseerd in en las niet over economie en politiek. Ik was bijna volkomen gescheiden van het toenmalige maatschappelijke levert in dit land. Ik las nooit een krant of een gangbaar tijdschrift als Time of Harper's; ik had Êeen radio, geen telefoon; ik hoorde pas van de beurskrach van 1929 lang na die gebeurtenis; de eerste keer, dat ik stem de, was bij de presidentsverkiezingen van 1936. Veel vrienden scheen mijn on verschilligheid voor eigentijdse aange legenheden iets bizars en zij verweten me vaak, dat ik teveel een „highbrow" was. Ik interesseerde me voor de mens en zijn ervaring, maar ik had geen be grip van de relaties van de mens tot de maatschappij". Oppenheimer noteert dan, dat eind 1936 zijn belangstelling begon te ver anderen. Terugblikkend ziet hij daar voor meer dan één reden: „Ik had een voortdurende, smeulende woede over de behandeling van de Joden in Duits land", merkt hij op, en verder „ik zag Y'at,de crisis mijn studenten aandeed. Vaak konden zij geen baan krijgen of banen, die in het geheel niet passend waren. En door hen begon ik de diepere smart van de grote crisis te voelen. Ik begon te begrijpen, hoe diep politieke f ec°nomische gebeurtenissen konden roeren. Ik begon de behoefte te voe len om vollediger deel te nemen aan het g®V6n van de gemeenschap. Maar ik had I?kader van enige politieke óvertui- smg of ervaring om mij een perspectief ie geven in deze kwesties." via miss Jean Tatlock, een dochter van een hoogleraar in het Engels, die volgens Oppenheimer „diep religieus" was_ en tegelijkertijd onklare sympa- tmeen had voor het communisme, raakte nil m contact met allerlei linkse figuren en organisaties. Maar, onderstreept hij, „ik wil niet de schijn wekken, dat ik uitsluitend vanwege Jean Tatlock linkse vrienden maakte of sympathieën voelde voor zaken, die tot dantie zover van mij af schenen te staan.... Ik hield van het nieuwe gevoel van kameraadschap en terzelfdertijd voelde ik, dat ik deel' be- De schorsing van prof. J. Robert Oppenheimer, welke op 13 April in de New York Times wereldkundig werd gemaakt, had reeds plaats op 23 December van het vorige jaar in een brief van maj.-generaal K. D. Nichols, de algemene „manager" van de Commissie voor Atoonmenergie. Daarin is 'n lange lijst van voor prof. Oppenheimer bezwarende feitenvnl. actieve steun aan linkse organi saties en, later, het tegenhouden van de H.-bom-productie) opgenomen, zonder commentaar, en gezegd, dat volgens de nieuwe veiligheids regeling van de regering-Eisenhower schorsing bevolen moest worden, nu er aanwijzingen bestonden, dat zijn functie „mogelijk niet in overeen stemming is met de belangen van de nationale veiligheid". Dr Oppenhei mer prefereerde een open behande ling van deze zaak en wordt thans gehoord voor de „Personel Security Review Board" van de Atoomener gie-Commissie. In deze zaak wordt een aantal andere geleerden gehoord, die met hem hebben samengewerkt o.m, de huidige Amerikaanse hoge commissaris in West-Duitsland, prof. Conant, dr Vannevar Bush en David Lilienthal. In antwoord op de brief van Nichols zond dr Oppenheim op 3 Maart een uitvoerige autobiografi sche schets, waarin hij de gerelateer de feiten plaatst tegen een persoon lijke achtergrond. Dr Oppenheimer, geboren in 1904, aanvaardde in 1942 de leiding van de laboratoria te Los Alamos, waar de eerste atoombom werd vervaardigd, die op 16 Juli 1945 met succes be proefd werd. Hij trad af op 16 Octo ber van dat jaar en aanvaardde ver volgens het voorzitterschap van de Algemene Adviescommissie van de Commissie voor atoomenergie en werd in 1947 tevens directeur van het vermaarde Princeton Instituut voor Gevorderde Studies waaraan o.m. ook prof. Einstein en George Kennan verbonden zijn. gon uit te maken van het leven in mijn land." Deze „overgangsperiode" bereidde de weg naar Oppenheimer's actieve stebn aan allerlei communistische of bedekt- communistische organisaties. Het was de tijd, waarin de communisten „pen verenigden met vele niet-commumsti- sche groeperingen voor steun aan hu manitaire doeleinden", welke Oppen heimer wenselijk toeleken. Financieel hielp hij vooral de Spaanse republie- keinen. („De zaak welke het meest mijn sympathie en belangstelling had, was de oorlog in Spanje," hoewel hij toegeeft van de Spaanse verhoudingen zo goed als niets af te weten). actueel gevaar gezien werd. Wij erva ren nog dagelijks waar Roosevelt's op timistische verwachtingen Euiopa via Jalta en Potsdam gebracht hebben. Maar er is een hemelsbreed verschil tussen het „gewone" Amerikaanse optimisme, uitgaande van de foutief gebleken stel ling, dat de Sovjet-leiders wel voor een redelijk compromis te vinden zouden zijn, zo zij al niet hun theoretische idealen voor het betere voorbeeld van de „American way of life" zouden in ruilen, èn een verlangen als van Op penheimer naar bepaalde maatschap pelijke hervormingen, welke werden voorgestaan door aanhangers van een aan de Amerikaanse tradities wezens vreemd systeem. Noch deze onvrede met zichzelf, noch het partijkiezen in buitenlandse politieke problemen vin den in Oppenheimer's geschrift een ook maar enigszins redelijke verantwoor ding. Zijn paradoxale geestesgesteld heid wordt ongewild? scherp be licht door de passage, waarin hij op de mededeling, dat al zijn activiteiten mogelijk de schijn hebben gewekt, dat hij een communist was, onmiddellijk laat volgen, dat hij „nooit een lid van de partij was. Ik heb nooit het commu nistische dogma of de communistische theorie geaccepteerd. Het was voor mij in feite nimmer aannemelijk" (It never made sense to me") Hoe merkwaardig, die eenzijdig gerichte activiteit tot steun aan een intellectueel niet aanvaarde zaak! In dit milieu van al dan niet verkapte communisten en fellow-travellers bleef dr Oppenheimer verkeren, ook toen hij steeds grotere bedenkingen begon te koesteren tegenover de Sovjet Unie. Hii had zich van dit land, onder invloed van het boek der Britse Labour-„patriar- chen" Sydney en Beatrice Webb, een rooskleurige sociaal-economische voor stelling gemaakt, maar, zo zegt hij, de zuiveringsprocessen en vooral een ont moeting met drie in de jaren dertig uit Rusland gekomen Russische geleerden, verwijderden hem van dit land. („Wat zij vertelden was zó solide, zó onfana tiek, zó waar, dat het een diepe indruk maakte; en het toonde Rusland, zelfs gezien vanuit hun beperkte ervaring, als een land van zuivering en terreur, van een belachelijk slecht beheer en met een bevolking, die langdurig leed"). Oppenheimer laat hier evenwel op volgen: „Ik moet duidelijk maken, dat deze veranderde opinie over Rusland, welke nog werd versterkt door het Nazi- Sovjetpact, het verdrag van de Sovjet- Unie in Polen en Finland, voor mij niet een scherpe breuk betekende met hen, die een andere kijk bewaarden." Oppenheimer illustreert deze sche- mer-houding met verschillende voor beelden. Hij bleef geld geven, recht streeks aan communistische bemidde laars voor de strijd in Spanje tot de aan val op Pearl Harbour toe. Ook zijn vrouw kwam uit linkse kringen. Zij was de echtgenote van een in de Spaanse burgeroorlog gevallen communist, maar zïj had zich teleurgesteld van de partij afgewend. De kring van vrienden bleef echter dezelfde tot Oppenheimer's benoeming tot leider van de atoomlabo ratoria in 1942. Deze passages zijn slechts een klein onderdeel van het uitvoerige antwoord van Oppenheimer, dat grotendeels ge wijd is aan de ingrijpende en hoogst verantwoordelijke werkzaamheden op het terrein der atoomenergie. Zij zijn echter de meest persoonlijke bekente nissen en daarom het meest waardevol bij het vormen van een oordeel over deze uitzonderlijke man. Dr Oppenheimer blijft ook na lezing van zijn uitvoerige apologie, een raad sel. Hij is één van die figuren, die met een lucide, superieure intelligentie aan de natuur de meest verborgen en in zijn geval! beangstigende geheimen Prof. dr J. Robert Oppenheimer wisten te ontrukken, doch die terzelf dertijd argeloos staan tegenover het menselijke kwaad in deze wereld. Dat is, wat men in het gunstigste geval over hem z'al zeggen. Zijn uiteenzettingen verdienen nauwelijks de naam van „verklaringen". Zij geven slechts aan, hoe het allemaal gegaan is. Toegegeven: dr Oppenheimer leefde in een land, waar tot aan de laatste wereldoorlog de ver afgelegen Sovjet Unie niet als een In het geval van prof. Oppenheimer ontmoeten wij opnieuw het beangsti gende feit, dat men, in minder specta culaire verhoudingen, ook nu nog altijd en vaak om zich heen kan waarnemen, nl. van het gebrek aan inzicht in de traditionele woorden van de eigen Wes telijke, christelijke beschaving. Oppen heimer kwam uit een zeer welgesteld en kunstzinnig milieu. Hij heeft het geluk gehad, dat hij zijn flonkerende geest Icon ontwikkelen op een keur van Ame rikaanse en Europese universiteiten: Harvard, Cambridge, Goettingen, Lei den, Zürich. Hij was bovendien geen eenzijdige geest, die door een uitslui tend bezig zijn met een amoreel tech nisch specialisme, vreemd was gewor den aan wat de menselijke geest op an der gebied voortbracht. Integendeel, hij was zeer belezen in de wijsheid van de antieke en Europese klassieken en schreef Zelf poëzie. Niettemin was hij, naar hij zelf bekent, een geïsoleerde, die het verband niet zag, dat hem en anderen aan de gemeenschap bond. Dit is, op zich zelf en in een indivi dueel geval nog geen drama» het tragi sche schuilt veeleer hierin, dat wan neer Oppenheimer de engheid van zijn ivoren toren doorbreken wil omdat het lijden van Joodse familieleden en de nood van zijn leerlingen hem Ieren, dat het leven meer is dan de fascinerende geheimen van de natuur, meer ook dan de in woorden gevangen menselijke wijsheid en aesthetiek; dat Oppenhei mer in dat geval zijn sympathieën zo gemakkelijk gaat schenken aan strevin gen, die de morele en religieuze kern van de problemen der verscheurde maatschappij volkomen miskennen, en bovendien ook in haar economische en sociale aspecten ingingen tegen de eer biedwaardige tradities van zijn vrij heidlievend land. En dit gebeurt als vanzelf! „Ik haatte tyrannie en onderdruk king en iedere vorm van dictariale controle over de gedachten", zo for muleert Oppenheimer zijn levensphi- losofie. Is het toevallig, dat deze be lijdenis uitsluitend negatief is uitge vallen en alleen maar aangeeft en dat nog vaag, waar Oppenheimer tegen is? En dat hij nergens toekomt aan een meer positieve en concrete omschrij ving van zijn diepere overtuiging? De afwezigheid van iedere religieuze overweging in de passages gewijd aan Oppenheimer's geestelijke worsteling met het communisme treft pijnlijk Ook zonder hieruit besliste conclusies te wil len trekken, worden wij door deze stilte verontrust. Slechts op één plaats maakt Oppenheimer melding van een gevoel van angst, dat zich van hem en zijn medewerkers meester maakte, nl. toen de eerste proef met de atoombom gelukt was, maar hier gaat hij niet ver der op in. De „Figaro" gaf dezer dagen een citaat van de atoomgeleerde, waarin hij zou hebben gezegd: „Te Alamogordo (het atoomcentrum) hebben de geleerden voor het eerst de zonde leren kennen. Dat is een kennis, welke zij nooit meer zullen verliezen". Let wel: voor het eerst! In deze apologie echter ontbreekt een dergelijke bekentenis. Het is zeker niet uitgesloten, dat prof. Oppenheimer eervol uit zijn „proces" te voorschijn zal treden. Het probleem, dat zijn ontwikkelingsgang stelt, blijft echter. Het is een ontzaglijk en gecompli ceerd probleem, dat gevolgen heeft op verschillende niveau's. Het meest on middellijke aspect is de beveiliging van de vitale defensiegeheimen. Het is een aspect, dat de meeste ruchtbaarheid voor zich opeist en de Amerikaanse burgers het meest verontrust. „Als ook aan de top het verraad kan doordrin gen, waar zullen we ons dan bergen?" is de natuurlijke reactie van het verbijster de volk. Maar een dieper en algemener aspect van dit probleem is: Hoe geven we de tradities, de kernwaarden van onze be schaving, onze gedachten over Gods waarheid, die vrij maakt, en de vrij heid welke' de democratie ons schenkt, een zodanige overtuigingskracht, dat de jeugd eenvoudig niet kan besluiten, noch in redelijkheid noch gevoelsmatig, de sprong of de afglijdfng te maken naar de afgrond van atheisme en sla vernij. Geeft Oppenheimer's autobiografische schets niet het beeld van het moderne onderwijs, dat aan alle talenten de kans geeft op een met rechtmachtige ontwik keling, doch tegelijkertijd, om met Daw son te spreken, de leergierige niet meer inwijdt in de tradities en de grondover- tuigingen, waarop de samenleving steunt, zodat hij met alles wat hij weet zichzelf verloren waant te lopen en de prooi wordt, als het ware vanzelf, van een lokkend collectivistische macht? Hoevelen lopen, evenals Oppenheimer, langs de afgrond? L. W. Doordat afgewerkte olie, die op het water lag, in brand geraakte, werden gisteren in de Scheveningse haven drie loggers met de ondergang bedreigd. Het waren de SCII 110, 47 en 14, alle drie van de rederij A. v d. Zwan, die naast elkaar lagen gemeerd. De brand begon op het water tussen de kade en de SCH 110, vermoedelijk doordat een vonk op de afgewerkte olie is geval len. In een minimum van tijd kringelden de vlammen rond de SCH 110 en tastten de romp. het dek en de stuurhut aan. waar zij gretig voedsel vonden. Het vuur sloeg over op de SCH 47 en vervolgens op de SCH 14. Van het middelste' schip, de SCH 14 raakte de machinekamer in brand, waar door een zware rookkolom over de haven trok. De brandweer, die spoedig ter plaat se was. nam direct het blussingswerk krachtig ter hand. De schepen die in de omgeving lagen en eveneens gevaar lie pen werden weg gesleept en al het blus- materiaal werd met succes geconcentreerd op de drie brandende loggers. Met de gas maskers op daalden brandweerlieden in de machinekamer van de SCH 47 af en toen was het vuur ook daar snel geblust. De SCH 110 was juist Dinsdag j.l. terug gekomen van een scheepswerf in Leider dorp, waar een nieuwe brug met stuurhut op het schip was gebouwd. Brug en stuur hut zijh vrijwel geheel verbrand. De ma chinekamer van de SCH 47 heeft daaren boven aanzienlijke waterschade opgelo pen. Door deze brand is nog eens duidelijk geworden welk gevaar achteloos over boord geworpen afgewerkte olie kan op leveren. Twee jaar feest hebben de stad Breda vertrouwd gemaakt met het vreemdelin genverkeer. Geen dag in het seizoen gaat voorbij of bussen uit Noorwegen zo goed als uit Spanje stoppen voor Bredase hotels. Vorig jaar zijn 4.238.587 personen uit het Zuiden naar Breda gekomen. Van hen kwamen er 2.000.000 via de drie grote toegangspoort, d.i. ongeveer 45 procent van het totaal. Grensarbeiders zijn daar niet bij inbegrepen. Wel 1.000.000 Belgen. Hun aantal is gestegen, in het jaar 1952 waren het er namelijk 865.000. Ook het aantal overige buitenlanders steeg en wel met 150.000. Het aantal Nederlanders dat naar het Zuiden trok, bedroeg in 1953 459.720, een stijging van 92.000. Verwacht wordt, dat het vreemdelin- genbezoek een nog groter vlucht zal nemen, als het Motel gebouwd is. Moge lijk zal met Pasen 1955 dit motelbedrijf zijn deuren openen. Deens Vorstenpaar komt naar Nederland De Denen spraken van „het gezin Kroonprins", toen de popu laire Koning Christiaan nog regeerde. Frederik en Ingrid had den nog slechts twee kinderen. Hun gezin werd evenwel beschouwd als de ideale Deense familie. Het was er een en al eenvoud en opgewekt heid. Nu had Frederik in zijn ouders wel een goed voorbeeld gehad, als het op eenvoud, niet alleen in de dagelijkse omvang, maar ook ten hove en bij officiële plechtigheden aankwam. Maar.... zijn vrouw^ prinses Ingrid, was een Zweedse. En al is het Zweedse hof democratisch genoeg, de Zweden honden torh meer van staatsie. Ze zijn, wat dit betreft, ietwat anders dan de meer burgerlijke Denen. Prinses Ingrid, de enige dochter van Koning Gustaaf VI, bezat intussen de eigenschappen, om zich in het Deense milieu snel aan te passen. Ze leerde in een ommezien de landstaal, hetgeen voor een Zweedse werkelijk niet zo ge makkelijk is, al zijn de Scandinavische talen ook nauw aan elkander verwant. In de uitspraak vooral schuilen zeer sterke verschillen, die allerlei moeilijk heden opleveren. Het duurde echter niet lang, of prin ses Ingrid had zich helemaal ingeleefd. En bij Frederik's troonsbestijging werd ze begroet als een echte Deense ko ningin. Frederik en Ingrid namen hun intrek in het fraaie paleis Amalienborg te Kopenhagen, dat onder haar bekwa me leiding grondig gemoderniseerd werd. De inrichting der koninklijke ver trekken verraadt haar smaak en haar capaciteiten als binnenhuisarchitecte. Koningin Ingrid is tevens een groot mu ziekliefhebster. Ze koestert voorts veel belangstelling voor sociaal werk en is o.a. voorzitster van de Vereniging voor Vrouwenhandenarbeid. Deze organisatie exploiteert verschillende winkels en pro fiteert menigmaal van goede, in dit ge val koninklijke raad, wanneer het aan komt op nieuwe ideeën en originele snufjes. Uiteraard stelt de koning het bijzon der op prijs, dat de koningin goede mu ziek hogelijk waardeert. Hijzelf is een muziekliefhebber per excellence, een uitstekend pianist en kundig dirigent. Als dirigent beeft hij herhaaldelijk het orkest van het vermaarde Tivoli geleid, tijdens repetities en bovendien dirigeer de hu tijdens intieme concerten, welke ten hove gegeven werden. Zijn lieve- hoven°mp0nlsten Zijn Wa2ner en Beet- De Deense Koninklijke Familie in IJslandse costumns Koning Frederik k°°s als kroonprins niet de loopbaan van officier bij de land macht, zoals in de dynastie Schleswig- Holstein-Sonderborg, Glücksborg. waar van hij de vierde vorst is, steeds ge woonte is geweest. Ril verkoos zeeoffi cier te worden en nam dienst bij de Deense marine. Zijn ideaal was te gaan varen, maar zijn kroonprinselijke plich ten en zijn positie van troonopvolger dwongen hem, zijn jeu2dverlangens op te geven. Hij is een bekwaam gezagvoer der en maakt vaak tochten met het z.g. koningsschip „Dannebrog", vooral in de Oostzee. Maar hij voer er ook mee naar de Faroër-eilanden en naar Groenland. Al varend heeft koning Frederik met zijn gezin de „Dannebrog", jn de rang van admiraal commanderend, in de afge lopen vijf jaar alle fjorden en eilanden van Denemarken bezocht. Meestal ver schijnt hij ergens onverwacht op een rede en hij legt dan onaangediend be zoeken af. Dit afzien van alle officiële gedoe kenmerkt ook het dagelijkse leven van het koninklijk gezin zowel in Ko penhagen als op de buitenverblijven, waar het dikwijls vertoeft. Men kan ko ningin Ingrid in Kopenhagen zien win kelen en de koning zien wandelen. Vroe ger fietsten ze ook vaak. Het kan gebeu ren, dat de koning, in zijn auto gezeten, plotseling stopt en een bejaarde vrouw of een bejaard man vraagt, waar hij haar of hem heen kan brengen. En me nigmaal zit de koning aan het stuur, terwijl zijn chauffeur rustig toekijkt. Het voormalige kroonprinselijke, thans vorstelijke gezin, is nog steeds 'n voor beeld van huiselijkheid en gezelligheid. Dusdanig zelfs, dat het enkele jaren ge leden een soort praatjes bij de haard hield voor de radio, waarbij over aller lei dagelijkse dingen van de dag gebab beld werd. De oudste van de drie dochtertjes, kroonprinses Margrethe, is thans veer tien jaar. Ze houdt erg van dieren en weet zelfs zoveel van vogels, dat ze lid is van de Deense vereniging voor vogel kunde. En kroonprinses Margrethe heeft zich reeds zó populair weten te maken, dat het Deense volk om harentwille de grondwet wijzigde. Volgens deze kon de troonopvolging slechts in de mannelijke lijn plaats vinden. Het Deense volk maakte bij de stemming uit, dat Mar grethe kortingin kon worden. Zijzelf zat tot laat aan de radio, om de laatste „ver kiezingsuitslagen" te horen. Het was toen een bijzondere dag voor het Deense volk, maar vooral voor haarzelf. En in het bij zonder nog voor de kinderen van de nor maalschool, tussen wie de kroonprinses, een vrolijk, blond meisje evenals haar zusjes, het gewone Deense onderwijs volgt. De twee oudsten zijn in een storm achtige tijd geboren. Op 9 April 1940 be zetten de Duitsers Denemarken en op 16 April aanschouwde de kroonprinses het leven. De Duitse bezetting bracht voor het prinsesje, hoe klein ook, toch beper kingen mede. Reeds in haar eerste levensjaren ondervond Margrethe de ernst van het leven, want zowel haar ouders als het toen regerende vorsten paar maakten uiterst moeilijke tijden door. In Augustus 1943 overvielen de Duitsers de Deense kazernes en ook het koninklijke paleis, waarin toen ook het kroonprinselijke gezin woonde. Niet ver er vandaan lag de Deense vloot voor anker. Vice-admiraal Vedel gaf bevel, de schepen op te blazen, opdat ze niet in handen van de vijand zouden vallen. De brokstukken vlogen over het palcis. Kroonprinses Ingrid lag ziek te bed...... Hoe erger de toestand van Duitsland werd. des te erger de Duitse bezettings troepen optraden. In September 1944 deden ze een aanval op het koninklijke paleis dat nog steeds door Deense politie bewaakt werd. Ze werden tot tweemaal toe teruggeslagen. Prinses Benedikte was net een half jaar oud. Bij de bevrijding in 1945 is er zwaar gestreden. Weder moest het koninklijke paleis het ontgel den. Er werd twee dagen achtereen ge vochten. Later vond men Duitse projec tielen in het dak boven de slaapkamer der prinsesjes. Prinses Anne-Marie, de jongste, is in vredestijd geboren en wel op 30 Augustus 1946. Statie-portret van Koning Frederik en Koningin Ingrid De Deense prinsesjes zijn ongeveer op dezelfde wijze opgevoed als de onze. Eerst gingen ze naar een Fröbelklasse in het paleis, waar ze samen met vrien dinnetjes leerden, daarna werden ze naar de z.g. „Zahle-school" gezonden, een der bekendste meisjesscholen van Kopenhagen, welke onlangs haar hon derdjarig bestaan vierde. De Denen zeg gen wel eens, dat de prinsesjes, wat populariteit betreft, de grootste concur renten van hun ouders zijn De drie prinsesjes, Margrethe, Bene dikte en Anne-Marie blijven in Kopen hagen. Doch ze zullen de reis van hun ouders naar „Holland" uiteraard met de grootste interesse volgen. Wij krijgen hier een koningspaar op bezoek, dat zich ten onzent geheel thuis zal voelen. Koningin Ingrid en koningin Juliana speciaal zullen vermoedelijk wei gemeenschappelijke ideeën bespreken speciaal inzake de opvoeding der prir. sesjes. En het Deense koningspaar zaï ongetwijfeld aan onze kroonprinses de groeten van de Deense overbrengen. De manschappen van de Rijkspolitie, die Maandagmorgen 26 April aanwezig zullen zijn bij de aankomst van het Deens koninklijk paar in Amsterdam zullen voor deze bijzondere gelegenheid tn nieuwe gala-uniformen aantreden. Vrijdag 23 April inspecteerde de in specteur-generaal A. F. J. Penders de pelotons, dia in de koninklijke stoet zullen meeryden. Een overzicht tijdens de inspectie. Hoewel in de naaste omgeving van de exploitatie-terreinen der Landbouw-Mij „Rongga" N.V. op Java voortdurend ge wapende benden gesignaleerd werden, bleef de onderneming zelf voor overvallen gespaard. Militairen en politie, die voor een groot deel van het jaar op de onderne ming waren gelegerd, werkten preventief. Op vrij grote schaal vonden onwettige oc cupaties plaats. De thee heeft gunstiger re sultaten opgeleverd dan verleden jaar Zo wel de oogst als de theeprijzen hebben zich krachtig hersteld, aldus het verslag over 1953- De financiële positie in Indonesië is be langrijk verbeterd en laat winsttransfer naar Nederland toe. Een ernstige tegen slag wrmt de jongste monetaire maatre gel. Het saldo van de exploitatiewinst be draagt Rp. 218.280. Na diverse voorzienin gen in Nederland resteert een saldo winst van 30.000, waaruit een dividend van 6 pet wordt voorgesteld (v.j. nihil). De productieve thee-aanplant besloeg 824 ha. Totaal zijn verkregen 664.620 halve kg tegen 549.068 halve kg vorig jaar. Tegen blisterblight behoefden weinig maatrege len te worden genomen. Voor bemesting van de gronden zullen grote uitgaven noodzakelijk blijven. Van de kina-aanplant is 8,1 ha afgerooid, zodat deze thans nog groot is 52 ha. Verkregen werd 23.820 kg droge bast, waarvan een klein gedeelte werd verkocht. De afzet blijft onbevredigend en de prijs is laag, aldus het verslag. Het Tweede Kamerlid de heer Den Hartog heeft aan de minister van land bouw, visserij en voedselvoorziening de volgende schriftelijke vragen gesteld: 1. Is het de minister bekend, dat een dezer dagen door het Inkoopbureau voor ?»u'v'ei ««contract is afgesloten met het Ministry of Food van het Koninkrijk tot levering voor 8 Mei a.s. van 3500 ton boter tegen een prijs, overeenkomend met die, welke wordt betaald voor de boter, die door Denemarken, krachtens een door dat land met het Ver. Koninkrijk afgesloten long-term-contract, wordt ge leverd? 2- ts het de minister tevens bekend, dat Nederlandse exporteurs van Zuivelpro ducten reeds bezig waren met het afslui ten van contracten met relaties in het Ver Koninkrijk tot levering van boter na 8 Mei a.s. tegen prijzen van meer dan ƒ4 per kg f.o.b. Nederlandse haven, al thans tegen prijzen, die belangrijk hoger liggen dan de prijs, die het Ver. Konink rijk voor de Deense boter betaalt? 3. Is de minister niet van oordeel, dat de transactie, bedoeld in de eerste vraag, gezien in verband met hetgeen is gesteld in vraag 2, weinig gelukkig moet worden genoemd? 4. Kan de minister mededelen, welke overwegingen tot het afsluiten van het in vraag 1 bedoelde contract hebben ge leid? Vorig jaar werd hoogtepunt van bijna 6.5 milliard bereikt Het Amerikaanse ministerie van handel heeft bekend gemaakt, dat de Amerikaan se hulpverlening aan het buitenland ver leden jaar het hoogtepunt van bijna 6,5 milliard heeft bereikt. Tegen het einde van het jaar nam de hulpverlening echter af. Frankrijk, dat in Indo-China oorlog voert, ontving de groot ste hulp en West-Europa ontving om streeks 80 pet van het totaal. De hulp verlening aan Azië nam met .de helft toe en de militaire hulpverlening in het Verre Oosten in verband met de strijd tegen het communisme werd verdubbeld. De netto-ontvangsten aan het buiten land in de vorm van goederen en dien sten voor alle programma's voor giften of leningen beliepen 6,4 milliard. Het totaal van 1952 was 5.042 millioen. De militaire leveranties en dienstverleningen beliepen 4,4 milliard tegen S 2,7 mil liard in 1952. De economische hulpver lening en de technische hulp kwamen op 2 milliard of ongeveer S 400 millioen minder dan in 1952. Volgens het rapport beliep de totale militaire hulpverlening Van 1950 tot en met 1953 9 milliard. De door het congres goedgekeurde programma's waarop ach terstand bestaat, beliepen volgens het ministerie 10 milliard.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5