van een atoomgeleerde
De beangstigende les van de zaak-Oppenheimer
Van „gezin Kroonprins'
tot Koninklijke Familie
Loggers in Scheveningse haven
raakten in brand
De op zand gebouwde ivoren toren
Afgewerkte olie op liet water
Breda toeristische
„ïnillioenenstad"
„Rongga" hervat
dividendbelasting:
ZATERDAG 24 APRIL 1954
PAGïNA 5
In een uitvoerig, drie en veer
tig pagina's tellend geschrift,
heeft de geschorste prof. Oppen-
heimer geantwoord op de tegen
hem ingebrachte beschuldigingen.
Het onderzoek in deze zaak vindt
thans onder diepste geheimhou
ding plaats. Er wordt in de pers
een opvallende discretie en ge
reserveerdheid tegenover in acht
genomen, die contrasteert met de
alomheersende verbijstering ten
tijde van het bekend worden van
het spectaculaire nieuws, dat een
schok door Amerika heeft doen
gaan.
„Teveel een liighbroiv
Het ivereldbeeld verandert
Als vanzelf
Schemerhouding
Het raadsel blijft
Het pad langs de afgrond
Machinekamer in brand
Huiselijkheid
BOTERTRANSACTIE MET
ENGELAND
Vragen aan minister in verband
met bedongen prijs
Amerikaanse hulp aan het
BUITENLAND
BEKENTENISSEN
Ook hier geldt uiteraard, dat goede
trouw wordt verondersteld, tot kwade
trouw is bewezen. Het is ongepast om
op dit ogenblik te twijfelen aan een voor
or Oppenheimer gunstige uitslag van het
onderzoek naar zijn betrouwbaarheid.
Maar niettemin blijft het ongeacht
hoe de beslissing uitvalt voor de
Amerikaanse bevolking een uiterst
moeilijk te verdragen gedachte, dat
juist dr Oppenheimer, een uitzonderlijk
begaafd geleerde die Amerika's defen
sieve kracht op even grandioze als on
heilspellende wijze heeft getransfor
meerd, in ieder geval genoegzame rede
nen heeft gegeven om ambtelijke twijfel
aan zijn betrouwbaarheid te doen rijzen.
Ziehier de passages, waarin dr Op
penheimer zichzelf beschrijft in de jaren
toen hij als jong hoogleraar college gaf
op het California-instituut voor techno
logie te Pasadena en de California Uni
versiteit te Berkeley twee functies
die hij na zijn briljante studies op 25-
jarige leeftijd letterlijk „maar voor het
kiezen" had: „Mijn vrienden, schrijlt
Oppenheimer, zowel in Pasadena als in
Berkeley waren bijna allen leden van
de universitaire staf, natuurweten-
schapperrs, classici en kunstenaars. Ik
studeerde en las Sanskrit met Arthur
Rider. Ik las heel veel, maar het meest
klassieken, romans toneelspelen en
poëzie. Ik was niet geïnteresseerd in en
las niet over economie en politiek. Ik
was bijna volkomen gescheiden van het
toenmalige maatschappelijke levert in
dit land.
Ik las nooit een krant of een gangbaar
tijdschrift als Time of Harper's; ik had
Êeen radio, geen telefoon; ik hoorde pas
van de beurskrach van 1929 lang na die
gebeurtenis; de eerste keer, dat ik stem
de, was bij de presidentsverkiezingen
van 1936. Veel vrienden scheen mijn on
verschilligheid voor eigentijdse aange
legenheden iets bizars en zij verweten
me vaak, dat ik teveel een „highbrow"
was. Ik interesseerde me voor de mens
en zijn ervaring, maar ik had geen be
grip van de relaties van de mens tot
de maatschappij".
Oppenheimer noteert dan, dat eind
1936 zijn belangstelling begon te ver
anderen. Terugblikkend ziet hij daar
voor meer dan één reden: „Ik had een
voortdurende, smeulende woede over
de behandeling van de Joden in Duits
land", merkt hij op, en verder „ik zag
Y'at,de crisis mijn studenten aandeed.
Vaak konden zij geen baan krijgen of
banen, die in het geheel niet passend
waren. En door hen begon ik de diepere
smart van de grote crisis te voelen. Ik
begon te begrijpen, hoe diep politieke
f ec°nomische gebeurtenissen konden
roeren. Ik begon de behoefte te voe
len om vollediger deel te nemen aan het
g®V6n van de gemeenschap. Maar ik had
I?kader van enige politieke óvertui-
smg of ervaring om mij een perspectief
ie geven in deze kwesties."
via miss Jean Tatlock, een dochter
van een hoogleraar in het Engels, die
volgens Oppenheimer „diep religieus"
was_ en tegelijkertijd onklare sympa-
tmeen had voor het communisme, raakte
nil m contact met allerlei linkse figuren
en organisaties.
Maar, onderstreept hij, „ik wil niet
de schijn wekken, dat ik uitsluitend
vanwege Jean Tatlock linkse vrienden
maakte of sympathieën voelde voor
zaken, die tot dantie zover van mij af
schenen te staan.... Ik hield van het
nieuwe gevoel van kameraadschap en
terzelfdertijd voelde ik, dat ik deel' be-
De schorsing van prof. J. Robert
Oppenheimer, welke op 13 April in
de New York Times wereldkundig
werd gemaakt, had reeds plaats op
23 December van het vorige jaar in
een brief van maj.-generaal K. D.
Nichols, de algemene „manager" van
de Commissie voor Atoonmenergie.
Daarin is 'n lange lijst van voor prof.
Oppenheimer bezwarende feitenvnl.
actieve steun aan linkse organi
saties en, later, het tegenhouden van
de H.-bom-productie) opgenomen,
zonder commentaar, en gezegd, dat
volgens de nieuwe veiligheids
regeling van de regering-Eisenhower
schorsing bevolen moest worden, nu
er aanwijzingen bestonden, dat zijn
functie „mogelijk niet in overeen
stemming is met de belangen van de
nationale veiligheid". Dr Oppenhei
mer prefereerde een open behande
ling van deze zaak en wordt thans
gehoord voor de „Personel Security
Review Board" van de Atoomener
gie-Commissie. In deze zaak wordt
een aantal andere geleerden gehoord,
die met hem hebben samengewerkt
o.m, de huidige Amerikaanse hoge
commissaris in West-Duitsland, prof.
Conant, dr Vannevar Bush en David
Lilienthal. In antwoord op de brief
van Nichols zond dr Oppenheim op
3 Maart een uitvoerige autobiografi
sche schets, waarin hij de gerelateer
de feiten plaatst tegen een persoon
lijke achtergrond.
Dr Oppenheimer, geboren in 1904,
aanvaardde in 1942 de leiding van de
laboratoria te Los Alamos, waar de
eerste atoombom werd vervaardigd,
die op 16 Juli 1945 met succes be
proefd werd. Hij trad af op 16 Octo
ber van dat jaar en aanvaardde ver
volgens het voorzitterschap van de
Algemene Adviescommissie van de
Commissie voor atoomenergie en
werd in 1947 tevens directeur van
het vermaarde Princeton Instituut
voor Gevorderde Studies waaraan
o.m. ook prof. Einstein en George
Kennan verbonden zijn.
gon uit te maken van het leven in
mijn land."
Deze „overgangsperiode" bereidde de
weg naar Oppenheimer's actieve stebn
aan allerlei communistische of bedekt-
communistische organisaties. Het was
de tijd, waarin de communisten „pen
verenigden met vele niet-commumsti-
sche groeperingen voor steun aan hu
manitaire doeleinden", welke Oppen
heimer wenselijk toeleken. Financieel
hielp hij vooral de Spaanse republie-
keinen. („De zaak welke het meest mijn
sympathie en belangstelling had, was de
oorlog in Spanje," hoewel hij toegeeft
van de Spaanse verhoudingen zo goed
als niets af te weten).
actueel gevaar gezien werd. Wij erva
ren nog dagelijks waar Roosevelt's op
timistische verwachtingen Euiopa via
Jalta en Potsdam gebracht hebben. Maar
er is een hemelsbreed verschil tussen
het „gewone" Amerikaanse optimisme,
uitgaande van de foutief gebleken stel
ling, dat de Sovjet-leiders wel voor een
redelijk compromis te vinden zouden
zijn, zo zij al niet hun theoretische
idealen voor het betere voorbeeld van
de „American way of life" zouden in
ruilen, èn een verlangen als van Op
penheimer naar bepaalde maatschap
pelijke hervormingen, welke werden
voorgestaan door aanhangers van een
aan de Amerikaanse tradities wezens
vreemd systeem. Noch deze onvrede
met zichzelf, noch het partijkiezen in
buitenlandse politieke problemen vin
den in Oppenheimer's geschrift een ook
maar enigszins redelijke verantwoor
ding. Zijn paradoxale geestesgesteld
heid wordt ongewild? scherp be
licht door de passage, waarin hij op
de mededeling, dat al zijn activiteiten
mogelijk de schijn hebben gewekt, dat
hij een communist was, onmiddellijk
laat volgen, dat hij „nooit een lid van
de partij was. Ik heb nooit het commu
nistische dogma of de communistische
theorie geaccepteerd. Het was voor mij
in feite nimmer aannemelijk" (It never
made sense to me") Hoe merkwaardig,
die eenzijdig gerichte activiteit tot steun
aan een intellectueel niet aanvaarde
zaak!
In dit milieu van al dan niet verkapte
communisten en fellow-travellers bleef
dr Oppenheimer verkeren, ook toen hij
steeds grotere bedenkingen begon te
koesteren tegenover de Sovjet Unie. Hii
had zich van dit land, onder invloed van
het boek der Britse Labour-„patriar-
chen" Sydney en Beatrice Webb, een
rooskleurige sociaal-economische voor
stelling gemaakt, maar, zo zegt hij, de
zuiveringsprocessen en vooral een ont
moeting met drie in de jaren dertig uit
Rusland gekomen Russische geleerden,
verwijderden hem van dit land. („Wat
zij vertelden was zó solide, zó onfana
tiek, zó waar, dat het een diepe indruk
maakte; en het toonde Rusland, zelfs
gezien vanuit hun beperkte ervaring, als
een land van zuivering en terreur, van
een belachelijk slecht beheer en met een
bevolking, die langdurig leed").
Oppenheimer laat hier evenwel op
volgen: „Ik moet duidelijk maken, dat
deze veranderde opinie over Rusland,
welke nog werd versterkt door het Nazi-
Sovjetpact, het verdrag van de Sovjet-
Unie in Polen en Finland, voor mij niet
een scherpe breuk betekende met hen,
die een andere kijk bewaarden."
Oppenheimer illustreert deze sche-
mer-houding met verschillende voor
beelden. Hij bleef geld geven, recht
streeks aan communistische bemidde
laars voor de strijd in Spanje tot de aan
val op Pearl Harbour toe. Ook zijn
vrouw kwam uit linkse kringen. Zij was
de echtgenote van een in de Spaanse
burgeroorlog gevallen communist,
maar zïj had zich teleurgesteld van de
partij afgewend. De kring van vrienden
bleef echter dezelfde tot Oppenheimer's
benoeming tot leider van de atoomlabo
ratoria in 1942.
Deze passages zijn slechts een klein
onderdeel van het uitvoerige antwoord
van Oppenheimer, dat grotendeels ge
wijd is aan de ingrijpende en hoogst
verantwoordelijke werkzaamheden op
het terrein der atoomenergie. Zij zijn
echter de meest persoonlijke bekente
nissen en daarom het meest waardevol
bij het vormen van een oordeel over
deze uitzonderlijke man.
Dr Oppenheimer blijft ook na lezing
van zijn uitvoerige apologie, een raad
sel. Hij is één van die figuren, die met
een lucide, superieure intelligentie aan
de natuur de meest verborgen en in
zijn geval! beangstigende geheimen
Prof. dr J. Robert Oppenheimer
wisten te ontrukken, doch die terzelf
dertijd argeloos staan tegenover het
menselijke kwaad in deze wereld. Dat is,
wat men in het gunstigste geval over
hem z'al zeggen. Zijn uiteenzettingen
verdienen nauwelijks de naam van
„verklaringen". Zij geven slechts aan,
hoe het allemaal gegaan is. Toegegeven:
dr Oppenheimer leefde in een land,
waar tot aan de laatste wereldoorlog de
ver afgelegen Sovjet Unie niet als een
In het geval van prof. Oppenheimer
ontmoeten wij opnieuw het beangsti
gende feit, dat men, in minder specta
culaire verhoudingen, ook nu nog altijd
en vaak om zich heen kan waarnemen,
nl. van het gebrek aan inzicht in de
traditionele woorden van de eigen Wes
telijke, christelijke beschaving. Oppen
heimer kwam uit een zeer welgesteld en
kunstzinnig milieu. Hij heeft het geluk
gehad, dat hij zijn flonkerende geest
Icon ontwikkelen op een keur van Ame
rikaanse en Europese universiteiten:
Harvard, Cambridge, Goettingen, Lei
den, Zürich. Hij was bovendien geen
eenzijdige geest, die door een uitslui
tend bezig zijn met een amoreel tech
nisch specialisme, vreemd was gewor
den aan wat de menselijke geest op an
der gebied voortbracht. Integendeel, hij
was zeer belezen in de wijsheid van de
antieke en Europese klassieken en
schreef Zelf poëzie. Niettemin was hij,
naar hij zelf bekent, een geïsoleerde,
die het verband niet zag, dat hem en
anderen aan de gemeenschap bond.
Dit is, op zich zelf en in een indivi
dueel geval nog geen drama» het tragi
sche schuilt veeleer hierin, dat wan
neer Oppenheimer de engheid van zijn
ivoren toren doorbreken wil omdat het
lijden van Joodse familieleden en de
nood van zijn leerlingen hem Ieren, dat
het leven meer is dan de fascinerende
geheimen van de natuur, meer ook dan
de in woorden gevangen menselijke
wijsheid en aesthetiek; dat Oppenhei
mer in dat geval zijn sympathieën zo
gemakkelijk gaat schenken aan strevin
gen, die de morele en religieuze kern
van de problemen der verscheurde
maatschappij volkomen miskennen, en
bovendien ook in haar economische en
sociale aspecten ingingen tegen de eer
biedwaardige tradities van zijn vrij
heidlievend land. En dit gebeurt als
vanzelf!
„Ik haatte tyrannie en onderdruk
king en iedere vorm van dictariale
controle over de gedachten", zo for
muleert Oppenheimer zijn levensphi-
losofie. Is het toevallig, dat deze be
lijdenis uitsluitend negatief is uitge
vallen en alleen maar aangeeft en dat
nog vaag, waar Oppenheimer tegen is?
En dat hij nergens toekomt aan een
meer positieve en concrete omschrij
ving van zijn diepere overtuiging?
De afwezigheid van iedere religieuze
overweging in de passages gewijd aan
Oppenheimer's geestelijke worsteling
met het communisme treft pijnlijk Ook
zonder hieruit besliste conclusies te wil
len trekken, worden wij door deze stilte
verontrust. Slechts op één plaats
maakt Oppenheimer melding van een
gevoel van angst, dat zich van hem en
zijn medewerkers meester maakte, nl.
toen de eerste proef met de atoombom
gelukt was, maar hier gaat hij niet ver
der op in. De „Figaro" gaf dezer dagen
een citaat van de atoomgeleerde, waarin
hij zou hebben gezegd: „Te Alamogordo
(het atoomcentrum) hebben de geleerden
voor het eerst de zonde leren kennen.
Dat is een kennis, welke zij nooit meer
zullen verliezen". Let wel: voor het
eerst! In deze apologie echter ontbreekt
een dergelijke bekentenis.
Het is zeker niet uitgesloten, dat prof.
Oppenheimer eervol uit zijn „proces" te
voorschijn zal treden. Het probleem,
dat zijn ontwikkelingsgang stelt, blijft
echter.
Het is een ontzaglijk en gecompli
ceerd probleem, dat gevolgen heeft op
verschillende niveau's. Het meest on
middellijke aspect is de beveiliging van
de vitale defensiegeheimen. Het is een
aspect, dat de meeste ruchtbaarheid
voor zich opeist en de Amerikaanse
burgers het meest verontrust. „Als ook
aan de top het verraad kan doordrin
gen, waar zullen we ons dan bergen?" is
de natuurlijke reactie van het verbijster
de volk.
Maar een dieper en algemener aspect
van dit probleem is: Hoe geven we de
tradities, de kernwaarden van onze be
schaving, onze gedachten over Gods
waarheid, die vrij maakt, en de vrij
heid welke' de democratie ons schenkt,
een zodanige overtuigingskracht, dat de
jeugd eenvoudig niet kan besluiten,
noch in redelijkheid noch gevoelsmatig,
de sprong of de afglijdfng te maken
naar de afgrond van atheisme en sla
vernij.
Geeft Oppenheimer's autobiografische
schets niet het beeld van het moderne
onderwijs, dat aan alle talenten de kans
geeft op een met rechtmachtige ontwik
keling, doch tegelijkertijd, om met Daw
son te spreken, de leergierige niet meer
inwijdt in de tradities en de grondover-
tuigingen, waarop de samenleving
steunt, zodat hij met alles wat hij weet
zichzelf verloren waant te lopen en de
prooi wordt, als het ware vanzelf, van
een lokkend collectivistische macht?
Hoevelen lopen, evenals Oppenheimer,
langs de afgrond?
L. W.
Doordat afgewerkte olie, die op het
water lag, in brand geraakte, werden
gisteren in de Scheveningse haven drie
loggers met de ondergang bedreigd. Het
waren de SCII 110, 47 en 14, alle drie van
de rederij A. v d. Zwan, die naast elkaar
lagen gemeerd.
De brand begon op het water tussen de
kade en de SCH 110, vermoedelijk doordat
een vonk op de afgewerkte olie is geval
len. In een minimum van tijd kringelden
de vlammen rond de SCH 110 en tastten
de romp. het dek en de stuurhut aan. waar
zij gretig voedsel vonden. Het vuur sloeg
over op de SCH 47 en vervolgens op de
SCH 14.
Van het middelste' schip, de SCH 14
raakte de machinekamer in brand, waar
door een zware rookkolom over de haven
trok. De brandweer, die spoedig ter plaat
se was. nam direct het blussingswerk
krachtig ter hand. De schepen die in de
omgeving lagen en eveneens gevaar lie
pen werden weg gesleept en al het blus-
materiaal werd met succes geconcentreerd
op de drie brandende loggers. Met de gas
maskers op daalden brandweerlieden in de
machinekamer van de SCH 47 af en toen
was het vuur ook daar snel geblust.
De SCH 110 was juist Dinsdag j.l. terug
gekomen van een scheepswerf in Leider
dorp, waar een nieuwe brug met stuurhut
op het schip was gebouwd. Brug en stuur
hut zijh vrijwel geheel verbrand. De ma
chinekamer van de SCH 47 heeft daaren
boven aanzienlijke waterschade opgelo
pen. Door deze brand is nog eens duidelijk
geworden welk gevaar achteloos over
boord geworpen afgewerkte olie kan op
leveren.
Twee jaar feest hebben de stad Breda
vertrouwd gemaakt met het vreemdelin
genverkeer. Geen dag in het seizoen gaat
voorbij of bussen uit Noorwegen zo goed
als uit Spanje stoppen voor Bredase
hotels. Vorig jaar zijn 4.238.587 personen
uit het Zuiden naar Breda gekomen. Van
hen kwamen er 2.000.000 via de drie grote
toegangspoort, d.i. ongeveer 45 procent
van het totaal. Grensarbeiders zijn daar
niet bij inbegrepen. Wel 1.000.000 Belgen.
Hun aantal is gestegen, in het jaar 1952
waren het er namelijk 865.000. Ook het
aantal overige buitenlanders steeg en wel
met 150.000. Het aantal Nederlanders dat
naar het Zuiden trok, bedroeg in 1953
459.720, een stijging van 92.000.
Verwacht wordt, dat het vreemdelin-
genbezoek een nog groter vlucht zal
nemen, als het Motel gebouwd is. Moge
lijk zal met Pasen 1955 dit motelbedrijf
zijn deuren openen.
Deens Vorstenpaar komt naar Nederland
De Denen spraken van „het
gezin Kroonprins", toen de popu
laire Koning Christiaan nog
regeerde. Frederik en Ingrid had
den nog slechts twee kinderen. Hun
gezin werd evenwel beschouwd als
de ideale Deense familie. Het was
er een en al eenvoud en opgewekt
heid.
Nu had Frederik in zijn ouders
wel een goed voorbeeld gehad, als
het op eenvoud, niet alleen in de
dagelijkse omvang, maar ook ten
hove en bij officiële plechtigheden
aankwam. Maar.... zijn vrouw^
prinses Ingrid, was een Zweedse. En
al is het Zweedse hof democratisch
genoeg, de Zweden honden torh
meer van staatsie. Ze zijn, wat dit
betreft, ietwat anders dan de meer
burgerlijke Denen.
Prinses Ingrid, de enige dochter van
Koning Gustaaf VI, bezat intussen de
eigenschappen, om zich in het Deense
milieu snel aan te passen. Ze leerde in
een ommezien de landstaal, hetgeen
voor een Zweedse werkelijk niet zo ge
makkelijk is, al zijn de Scandinavische
talen ook nauw aan elkander verwant.
In de uitspraak vooral schuilen zeer
sterke verschillen, die allerlei moeilijk
heden opleveren.
Het duurde echter niet lang, of prin
ses Ingrid had zich helemaal ingeleefd.
En bij Frederik's troonsbestijging werd
ze begroet als een echte Deense ko
ningin. Frederik en Ingrid namen hun
intrek in het fraaie paleis Amalienborg
te Kopenhagen, dat onder haar bekwa
me leiding grondig gemoderniseerd
werd. De inrichting der koninklijke ver
trekken verraadt haar smaak en haar
capaciteiten als binnenhuisarchitecte.
Koningin Ingrid is tevens een groot mu
ziekliefhebster. Ze koestert voorts veel
belangstelling voor sociaal werk en is
o.a. voorzitster van de Vereniging voor
Vrouwenhandenarbeid. Deze organisatie
exploiteert verschillende winkels en pro
fiteert menigmaal van goede, in dit ge
val koninklijke raad, wanneer het aan
komt op nieuwe ideeën en originele
snufjes.
Uiteraard stelt de koning het bijzon
der op prijs, dat de koningin goede mu
ziek hogelijk waardeert. Hijzelf is een
muziekliefhebber per excellence, een
uitstekend pianist en kundig dirigent.
Als dirigent beeft hij herhaaldelijk het
orkest van het vermaarde Tivoli geleid,
tijdens repetities en bovendien dirigeer
de hu tijdens intieme concerten, welke
ten hove gegeven werden. Zijn lieve-
hoven°mp0nlsten Zijn Wa2ner en Beet-
De Deense Koninklijke Familie
in IJslandse costumns
Koning Frederik k°°s als kroonprins
niet de loopbaan van officier bij de land
macht, zoals in de dynastie Schleswig-
Holstein-Sonderborg, Glücksborg. waar
van hij de vierde vorst is, steeds ge
woonte is geweest. Ril verkoos zeeoffi
cier te worden en nam dienst bij de
Deense marine. Zijn ideaal was te gaan
varen, maar zijn kroonprinselijke plich
ten en zijn positie van troonopvolger
dwongen hem, zijn jeu2dverlangens op
te geven. Hij is een bekwaam gezagvoer
der en maakt vaak tochten met het z.g.
koningsschip „Dannebrog", vooral in de
Oostzee. Maar hij voer er ook mee naar
de Faroër-eilanden en naar Groenland.
Al varend heeft koning Frederik met
zijn gezin de „Dannebrog", jn de rang
van admiraal commanderend, in de afge
lopen vijf jaar alle fjorden en eilanden
van Denemarken bezocht. Meestal ver
schijnt hij ergens onverwacht op een
rede en hij legt dan onaangediend be
zoeken af. Dit afzien van alle officiële
gedoe kenmerkt ook het dagelijkse leven
van het koninklijk gezin zowel in Ko
penhagen als op de buitenverblijven,
waar het dikwijls vertoeft. Men kan ko
ningin Ingrid in Kopenhagen zien win
kelen en de koning zien wandelen. Vroe
ger fietsten ze ook vaak. Het kan gebeu
ren, dat de koning, in zijn auto gezeten,
plotseling stopt en een bejaarde vrouw
of een bejaard man vraagt, waar hij
haar of hem heen kan brengen. En me
nigmaal zit de koning aan het stuur,
terwijl zijn chauffeur rustig toekijkt.
Het voormalige kroonprinselijke, thans
vorstelijke gezin, is nog steeds 'n voor
beeld van huiselijkheid en gezelligheid.
Dusdanig zelfs, dat het enkele jaren ge
leden een soort praatjes bij de haard
hield voor de radio, waarbij over aller
lei dagelijkse dingen van de dag gebab
beld werd.
De oudste van de drie dochtertjes,
kroonprinses Margrethe, is thans veer
tien jaar. Ze houdt erg van dieren en
weet zelfs zoveel van vogels, dat ze lid
is van de Deense vereniging voor vogel
kunde. En kroonprinses Margrethe heeft
zich reeds zó populair weten te maken,
dat het Deense volk om harentwille de
grondwet wijzigde. Volgens deze kon de
troonopvolging slechts in de mannelijke
lijn plaats vinden. Het Deense volk
maakte bij de stemming uit, dat Mar
grethe kortingin kon worden. Zijzelf zat
tot laat aan de radio, om de laatste „ver
kiezingsuitslagen" te horen. Het was toen
een bijzondere dag voor het Deense volk,
maar vooral voor haarzelf. En in het bij
zonder nog voor de kinderen van de nor
maalschool, tussen wie de kroonprinses,
een vrolijk, blond meisje evenals haar
zusjes, het gewone Deense onderwijs
volgt.
De twee oudsten zijn in een storm
achtige tijd geboren. Op 9 April 1940 be
zetten de Duitsers Denemarken en op 16
April aanschouwde de kroonprinses het
leven. De Duitse bezetting bracht voor
het prinsesje, hoe klein ook, toch beper
kingen mede. Reeds in haar eerste
levensjaren ondervond Margrethe de
ernst van het leven, want zowel haar
ouders als het toen regerende vorsten
paar maakten uiterst moeilijke tijden
door. In Augustus 1943 overvielen de
Duitsers de Deense kazernes en ook het
koninklijke paleis, waarin toen ook het
kroonprinselijke gezin woonde. Niet ver
er vandaan lag de Deense vloot voor
anker. Vice-admiraal Vedel gaf bevel, de
schepen op te blazen, opdat ze niet in
handen van de vijand zouden vallen. De
brokstukken vlogen over het palcis.
Kroonprinses Ingrid lag ziek te bed......
Hoe erger de toestand van Duitsland
werd. des te erger de Duitse bezettings
troepen optraden. In September 1944
deden ze een aanval op het koninklijke
paleis dat nog steeds door Deense politie
bewaakt werd. Ze werden tot tweemaal
toe teruggeslagen. Prinses Benedikte was
net een half jaar oud. Bij de bevrijding
in 1945 is er zwaar gestreden. Weder
moest het koninklijke paleis het ontgel
den. Er werd twee dagen achtereen ge
vochten. Later vond men Duitse projec
tielen in het dak boven de slaapkamer
der prinsesjes. Prinses Anne-Marie, de
jongste, is in vredestijd geboren en wel
op 30 Augustus 1946.
Statie-portret van
Koning Frederik en
Koningin Ingrid
De Deense prinsesjes zijn ongeveer op
dezelfde wijze opgevoed als de onze.
Eerst gingen ze naar een Fröbelklasse
in het paleis, waar ze samen met vrien
dinnetjes leerden, daarna werden ze
naar de z.g. „Zahle-school" gezonden, een
der bekendste meisjesscholen van
Kopenhagen, welke onlangs haar hon
derdjarig bestaan vierde. De Denen zeg
gen wel eens, dat de prinsesjes, wat
populariteit betreft, de grootste concur
renten van hun ouders zijn
De drie prinsesjes, Margrethe, Bene
dikte en Anne-Marie blijven in Kopen
hagen. Doch ze zullen de reis van hun
ouders naar „Holland" uiteraard met de
grootste interesse volgen.
Wij krijgen hier een koningspaar op
bezoek, dat zich ten onzent geheel thuis
zal voelen. Koningin Ingrid en koningin
Juliana speciaal zullen vermoedelijk wei
gemeenschappelijke ideeën bespreken
speciaal inzake de opvoeding der prir.
sesjes. En het Deense koningspaar zaï
ongetwijfeld aan onze kroonprinses de
groeten van de Deense overbrengen.
De manschappen van de Rijkspolitie, die
Maandagmorgen 26 April aanwezig
zullen zijn bij de aankomst van het
Deens koninklijk paar in Amsterdam
zullen voor deze bijzondere gelegenheid
tn nieuwe gala-uniformen aantreden.
Vrijdag 23 April inspecteerde de in
specteur-generaal A. F. J. Penders de
pelotons, dia in de koninklijke stoet
zullen meeryden. Een overzicht tijdens
de inspectie.
Hoewel in de naaste omgeving van de
exploitatie-terreinen der Landbouw-Mij
„Rongga" N.V. op Java voortdurend ge
wapende benden gesignaleerd werden,
bleef de onderneming zelf voor overvallen
gespaard. Militairen en politie, die voor
een groot deel van het jaar op de onderne
ming waren gelegerd, werkten preventief.
Op vrij grote schaal vonden onwettige oc
cupaties plaats. De thee heeft gunstiger re
sultaten opgeleverd dan verleden jaar Zo
wel de oogst als de theeprijzen hebben
zich krachtig hersteld, aldus het verslag
over 1953-
De financiële positie in Indonesië is be
langrijk verbeterd en laat winsttransfer
naar Nederland toe. Een ernstige tegen
slag wrmt de jongste monetaire maatre
gel. Het saldo van de exploitatiewinst be
draagt Rp. 218.280. Na diverse voorzienin
gen in Nederland resteert een saldo winst
van 30.000, waaruit een dividend van 6
pet wordt voorgesteld (v.j. nihil).
De productieve thee-aanplant besloeg
824 ha. Totaal zijn verkregen 664.620 halve
kg tegen 549.068 halve kg vorig jaar. Tegen
blisterblight behoefden weinig maatrege
len te worden genomen.
Voor bemesting van de gronden zullen
grote uitgaven noodzakelijk blijven. Van de
kina-aanplant is 8,1 ha afgerooid, zodat
deze thans nog groot is 52 ha. Verkregen
werd 23.820 kg droge bast, waarvan een
klein gedeelte werd verkocht. De afzet
blijft onbevredigend en de prijs is laag,
aldus het verslag.
Het Tweede Kamerlid de heer Den
Hartog heeft aan de minister van land
bouw, visserij en voedselvoorziening de
volgende schriftelijke vragen gesteld:
1. Is het de minister bekend, dat een
dezer dagen door het Inkoopbureau voor
?»u'v'ei ««contract is afgesloten met het
Ministry of Food van het Koninkrijk tot
levering voor 8 Mei a.s. van 3500 ton
boter tegen een prijs, overeenkomend met
die, welke wordt betaald voor de boter,
die door Denemarken, krachtens een
door dat land met het Ver. Koninkrijk
afgesloten long-term-contract, wordt ge
leverd?
2- ts het de minister tevens bekend, dat
Nederlandse exporteurs van Zuivelpro
ducten reeds bezig waren met het afslui
ten van contracten met relaties in het
Ver Koninkrijk tot levering van boter
na 8 Mei a.s. tegen prijzen van meer dan
ƒ4 per kg f.o.b. Nederlandse haven, al
thans tegen prijzen, die belangrijk hoger
liggen dan de prijs, die het Ver. Konink
rijk voor de Deense boter betaalt?
3. Is de minister niet van oordeel, dat
de transactie, bedoeld in de eerste vraag,
gezien in verband met hetgeen is gesteld
in vraag 2, weinig gelukkig moet worden
genoemd?
4. Kan de minister mededelen, welke
overwegingen tot het afsluiten van het
in vraag 1 bedoelde contract hebben ge
leid?
Vorig jaar werd hoogtepunt van
bijna 6.5 milliard bereikt
Het Amerikaanse ministerie van handel
heeft bekend gemaakt, dat de Amerikaan
se hulpverlening aan het buitenland ver
leden jaar het hoogtepunt van bijna 6,5
milliard heeft bereikt.
Tegen het einde van het jaar nam de
hulpverlening echter af. Frankrijk, dat in
Indo-China oorlog voert, ontving de groot
ste hulp en West-Europa ontving om
streeks 80 pet van het totaal. De hulp
verlening aan Azië nam met .de helft toe
en de militaire hulpverlening in het Verre
Oosten in verband met de strijd tegen het
communisme werd verdubbeld.
De netto-ontvangsten aan het buiten
land in de vorm van goederen en dien
sten voor alle programma's voor giften of
leningen beliepen 6,4 milliard. Het
totaal van 1952 was 5.042 millioen. De
militaire leveranties en dienstverleningen
beliepen 4,4 milliard tegen S 2,7 mil
liard in 1952. De economische hulpver
lening en de technische hulp kwamen op
2 milliard of ongeveer S 400 millioen
minder dan in 1952.
Volgens het rapport beliep de totale
militaire hulpverlening Van 1950 tot en met
1953 9 milliard. De door het congres
goedgekeurde programma's waarop ach
terstand bestaat, beliepen volgens het
ministerie 10 milliard.