puilt iiiiiiiti Persoonlijkheidsvorming en vakeisen oude n,. ««Sfiiii ONDERGRONDSE VAKSCHOEEN PRAKTIJK-LESSEN IN EEN STEENBERG Vislucht, kooplieden en een wakende Roeland Bremen behield zijn hart üïlliil1 «ïMiiir MMÊ^M wm m s Sociale vooruitgang Van 15 tot 1 o jaar Als verkenners Tussen lagere school en mijn Werkers van de toekomst ZATERDAG 3 JULI 1954 PAGINA Van onze correspondent Ook in Bremen rijzen nu de betonnen kubussen van Duitslands wonderlijk herstel. Zij hebben grote delen van de oude stad blank gepleisterd en uit de kaal gemaaide havenwijken schieten zij als bloeiende jonge planten op. Ginds aan de Noord zeekust, in Bremerhaven, hebben zij van de oude stad niet veel meer overgelaten dan de doordrin gende vislucht. Maar Bremens karakter hebben ze niet kunnen aantasten. De oude stad heeft haar hart behouden. Het trotse raadhuis praalt weer in al zijn luister. Dat dankt het aan de nu in knalrode jassen gestoken bedienden, die in de bommennach- ten talrijke brandbommen van tussen de dakspan ten hebben weggehaald. Zij hebben een juweel gered, dat in zijn door Lüder von Bentheim ge bouwde gevel nog de invloed der Nederlandse bouwkunst vertoont. Daartegenover staat nog de Schutting, het huis der Hanze-kooplieden, tenmin ste de voorgevel ervan. De pronkvolle zalen van dit koopmanspaleis zijn door het vuur verzengd en 'door moderne, zakelijke ruimten vervangen. Ook de Dom is er nog, zij het nog niet hersteld. Het Marktplein van Bremen met RaadhuisDom en Schiitting. „De Twaalf Apostelen Herstel Verkeer Pad met de duivel Koffie en kruit - iiïiiüit Siiliïii INiiSii "HBfiit Vis en soldaten Wanneer gij op een koele zomermorgen in de lommerrijke omgeving van Vaals gaat wan delen om te bekomen van het jachtige leven in en rondom de Limburgse mijnen, dan kunt gij ergens in deze streek een troep knapen tegenkomen, die zingend langs de wegen trekken. En wanneer gij in de avonduren een kort bezoek zoudt brengen aan het buitengoed Vaalsbroek, dan zoudt ge de kampvuren zien vlammen op de open plekken tussen de hoge bomen, terwijl een welluidende canon, ge zongen door honderden jongens, U zou tegen komen onder het ritselende lover van eeu wenoude eiken. En gij zoudt menen terecht gekomen te zijn in het kampement van een troep jongeren, die het buitengewoon goed getroffen hebben in hun jonge leven. En gij hebt groot gelijk, want gij verkeert temidden van een uitgelaten troep jonge mijnwerkers, scholieren van de vakscholen van de Lim burgse Steenkolenmijnen. -i i j BETONNEN KUBUSSEN v van Duitslands wonderlijk herstel En daartussen rijen zich de smalle hoge gevels der kooplieden. Zoeven is ook de fameuze Böttcherstrasse weer uit de as herrezen, dan is er weer het kleine wereldje van het Overzee-Museum, het Focke-Museum met zijn waardevolle stukken uit de historie van Nedersaksen. Dan zijn er de groene villawijken, vol oude en nieuwe welvaart. En het wijde parkachtige polderland rondom, dat nog altijd Hollerland heet, omdat Hollandse kolonisten het in de twaalfde eeuw uit de kustmoerassen hebben gewonnen. En tenslotte de herwonnen haven met haar van energie overvloeiende bedrijvigheid. Bremen is een stad, waarover veel te vertellen valt. Op de markt in Bremen staat de stenen Roeland. De stedelingen hebben hem al in het begin der vijftiende eeuw voor hun raadhuis geplaatst ten teken van de markt-vrijheid. die de stad geschonken werd. Sedertdien heeft hij eeuwenlang gewaakt over de burgers, die aan de twaalf machtige Wijnvaten van de raads- kelder „De twaalf Apostelen" zegt men hier hun bokalen met apostelwijn drinken, waarvan de goedgelovigen nog altijd menen, dat hij een „Spatlese" uit het jaar 1653 is. Zij kunnen hun vanouds bekende eerbied voor de wijn de stad is met Lübeck de voornaamste invoer haven voor Franse wijnen met een gerust hart vieren zolang Roeland daar buiten in de koude zeewind en de regen staat De legende zegt, dat de vrijheid van Bremen niet zal ondergaan zolang de stenen waker op zijn post blijft. Nu hebben de Bremers voor weinige jaren gevreesd, dat Roeland hen in de steek had gelaten. Dat was toen zij in 1945 van de laatste bommenschrik bekomen waren en de balans begonnen op te maken. Zij zagen de laatste resten van hun trotse vloot van vijfhonderd schepen vernietigd in de nog rokende havens. Zij hoorden de slopershamers neervallen op de stalen geraamten van hun scheepswerven. Zij haalden een streep door hun grote en oude bezittingen overzee, waar vele der filialen der oude koopmanshuizen al sedert de tijd der Hanze bestonden. Het enige nog bruikbare havendeel lag zestig kilometer naar het noorden in Bremer haven en de Amerikanen, die als bezet ters binnenrukten om daarvan „the Gateway of European Command" te maken, gaven de goede raad de oude havens maar met het puin der stad te dichten en daarginds aan het Noord zeestrand een nieuw leven te beginnen. Van bijna een millioen vierkante meter kaderuimte was in Bremen 85 procent verwoest. Er waren nog twaalf herstel bare kranen over. De Wezermond was een scheepskerkhof, waaruit mijnen af en toe een fontein over de groene oevers spoten. Van de 125 Brcmense schepen, die links en rechts nog dreven, werden er honderd als herstelgoed opgeëist. 25 Armetie rige, oude vaartuigjes was het restant der vloot, die eens de trotse vlaggescbe- pen „Bremen" en „Europa" had geteld. Geen Bremer had voldoende vertrouwen |n Roelands legende om te durven dro men, dat hier nog geen tien jaren later weer Volkswagens en locomotieven in de scheepsruimen zouden worden gehesen en dat aan de Columbuskade in één jaar tjjd weer 125.000 mensen aan boord zou den gaan: soldaten, landverhuizers en kooplieden. Twintig procent verzet Bre men nu meer dan in vooroorlogse jaren, wanneer men het militaire bedrijf dat in harde valuta betaalt tenminste meerekent. En wat dat betekent wordt eerst duidelijk, wanneer men weet dat dit vervoer met minder capaciteit en dus met sterk verhoogde rendabiliteit verzet wordt. Want overal is op de plaatsen van de verwoesting met het herstel de mo dernisering van het bedrijf ingetreden. De „Koopman van Bremen" heeft zijn naam en zijn energie niet verspeeld. Hij heeft de oude stad weer tot de grootste Duitse stapelplaats voor katoen en wol, voor tabak en koffie gemaakt. Hij heeft een groot deel van de wolmarkt van Berlijn en Leipzig tot zich getrokken. Hij heeft ook een fiks aandeel veroverd in de doorvoerhandel naar en van Oos tenrijk, die nu acht procent van de capa citeit der haven in beslag neemt. En het herstel heeft natuurlijk zijn weerslag op de werven gehad. Daar werken nu weer 20.000 mensen en in Bremen wordt het vierde deel der Duitse schepen gebouwd. Roeland heeft zijn woord gestand ge daan. Bremen heeft zijn brug naar de wereld weer geslagen. Wilhelm Kaïsen, die al deze naoorlogse jaren de kleinste Duitse stad-staat geregeerd, heeft, laat geen spoor van trots daarover bemerken. Hij is de verpersoonlijking van het vrijheids beginsel der Bremers geworden. Hij is een socialist, die met Lenin en Rosa Luxemburg aan de tafel heeft gezeten. Bij die gesprekken heeft hij al geleerd, wat nu tot grondslag van zijn Europese eenheidsijver is geworden. Toen is al de vraag gerezen, zo zeide hij ons aan een met rode bloemen gesierde tafel in de waardige „Kaminsaal" van zijn stadhuis, welke economische motor het socialisme in de plaats zou kunnen stellen van het particuliere initiatief. Die vraag was niet beantwoord, zij was nooit beantwoord en het communisme was haar stelselmatig uit de weg gegaan. In omgang met Lenin heeft Kaisen het geloof gewonnen, dat de westelijke wereld het krachtigste le ven heeft omdat het de natuurlijke motor in de economie laat werken. Sindsdien strijdt Kaisen voor de vrijheid en tegen het politieke dogma. Hij is een gevierde rebel in zijn eigen partij, een ronde voorstander van de Europese eenheid en van de daarbij horende verdragen. Hij weet, dat hij met dit inzicht kansloos blijft in zijn eigen partij. Toen wij hem vroegen of hij meende nog kans te zien zijn partij voor zijn standpunt te win nen antwoordde hij met een vlak en overtuigd: „Neen". Nu ijvert Kaisen ook naar binnen voor de vrijheid, die de Bremers zo lief is. Als hoofd van de kleinste Duitse staat, die maar 600.000 inwoners telt, vecht hij voor een gezond federalisme. Tegelijk bouwt hij bruggen naar de landzijde. Bremen is van nature niet bedeeld met verbindin gen naar het achterland. Het is een echte spoorweghaven. Maar het heeft jaren lang gevochten om zijn Wezer niet alleen naar beneden, doch ook naar boven be vaarbaar te maken. Daarmee is men vorig jaar begonnen. Er moeten nog vier stuwen geleg<J worden tussen Bremen en Minden en dan zal de grote binnenvaart vanaf de kanalen in het hart van Duits land de haven kunnen bereiken. De noor delijke Roerstreek en de industriële kolossen Hannover en Brunswijk zullen dan dichter worden aangetrokken. Daar over is het toch al misdeelde Hamburg natuurlijk verre van geestdriftig en in Bremen zegt men graag, dat men meer twistpunten met de Hamburgers heeft dan met de Roterdammers. In elk geval beschouwt men er de bruggenbouw naar de Duitse industriële centra als een natuurlijk recht. De ontwikkeling van het wegvervoer doet de Bremers uiter aard ook roepen om hun eigen autostrada naar het hart der industrie. Het ziet er naar uit, dat zij daarop nog even zullen moeten wachten, want hier is Hamburg een paar slagen voor: de strada van Hamburg naar Hannover en Frankfort staat nummer één op de verlanglijst. De Duitse socialisten hebben aan de rebel Kaisen veel te danken. Door hem hebben zjj in Bremen ook bü de politieke omwenteling van vorig jaar geen voet stap verloren. Dat succes dankt Kaisen aan zijn brede opvatting. Een socialist kan een havenstad nooit regeren zonder een goede samenwerking met de koop mansstand, zo is zijn beginsel. Daaraan is hjj trouw gebleven. In alle haven vraagstukken wordt de politiek terzijde geschoven. Men zegt in Bremen, dat er door de ecuwen heen een spanning be staan heeft tussen het barokke raadhuis en het „Schiitting" der kooplieden. Die spanning Hjkt meer een erezaak dan een politieke twist: de kooplieden vinden van ouds, dat zjj het vrije Bremen represen teren, eerder dan de magistraat, die in de loop der eeuwen naar Keizers, Zweden, Denen, Fransen en zelfs naar Hitler heeft moeten buigen. Van zulk een pact met de duivel ge tuigt nog altijd een massaal schilderij in de unieke vijftiende-eeuwse feestzaal van het stadhuis. Daar prijkt een walvis, die eens gestrand was op de demarcartie- lijn tussen Bremen en de Zweedse legers en de historicus der stad, Alfred Faust, vertelt gaarne iedere bezoeker het won derlijke verhaal over de wijze, waarop de strijdende partijen deze buit gedeeld hebben. Over Bremer kooplieden gesproken: de vermaardste van hen heeft zijn wondere carrière voor het grootste deel in deze eeuw volbracht. Dat was Ludwig Rose- lius, koffiekoopman, coffeïnehandelaar, diplomaat en meacenas, en dat alles in grote stijl. Aan hem dankt Bremen zijn wijd en zijd bekende Böttcherstrasse, die een maand geleden opnieuw ingewijd is, nadat de voor driekwart verwoeste pan den hersteld zijn. Roselius heeft uit het smalle armeluistraatje, dat in de veer tiende eeuw reeds als „Bodekerstrat" te boek stond, een der attracties van Bremen gemaakt. Geen Amerikaan gaat door Bremen zonder deze sluis gepas seerd te zijn. Toen Roselius zijn koffie- Hag uitgevonden had en zowel de koffie als de coffeïne hem rijke vruchten begon af te werpen, passeerde hij dagelijks op weg naar zijn kantoor het luizenbuurtje. In goede luim kocht hij er in het jaar 1904 een oud vervallen pand aan en hij ging zichzelf daar installeren. Zo ont stond het Roseliushuis, waar de weldaad van de coffeïne gegoten werd in de vorm vaneen merkwaardige veelzijdigheid van kunstproducten. De koffiekoopman heeft het daar niet bij gelaten. Hij heeft de gehele straat aangekocht en haar in een soort museum van handwerkskunst omgetoverd. Maar Roselius had nog meer liefhebberijen. In het begin van de wereldoorlog reisde hij met diplomatieke opdrachten dobr de Balkan, kocht in Bulgarije alle fabrieken van drukkers- inkt op en wist daardoor met veel goud en goede woorden, zoveel vat op de pers te krijgen, dat hij „de openbare mening" der Bulgaren omzwenkte in de richting van een bondgenootschap met Duitsland. De Bremer koopman, in zijn eigen stad „König Ludwig" genoemd, kocht niet alleen kunstvoorwerpen van allerlei soort, hij kocht ook de tsjaar van Modern complex vakscholen in de oude Hanze-stad Bremen Bulgarije. Dat succes maakte hem tot diep in de periode van de republiek van Weimar adviseur van de Wilhelmstrasse en zo is het gekomen, dat Bremen lange tijd de eer heeft gehad in zijn „Bodeker strat" een buitenpost van buitenlandse zaken te huisvesten. De huidige hof- diplomaat van dr Adenauer, Herbert Blankenhorn, heeft daar nog zijn eerste sporen op het pad der diplomatie gezet. En merkwaardig genoeg heeft hij al bij zijn Bremer chef gelegenheid gehad om de problemen der Europese eenheid te bestuderen. Want Roselius verkondigde reeds in 1928 de lof van Europa: „Wij staan aan het begin van een nieuwe tjjd en voor de vestiging van de Verenigde Staten van Europa. Met kruit en lood kunnen wjj evenmin succes behalen als de anderen. Wie ogen heeft om te zien weet, dat de tijden der oude nationale staten eens en voor altijd voorbij lijn". Nu, weinig later, heeft men het toch nog maar eens met kruit en lood gepro beerd. Roselius is daarbij zelf onder gegaan. Zijn straat bijna, maar die is herleefd zoals zijn ideeën herleefd zijn. Langs de wegen aan de Wezer-oevers snuift men de geur der rhododendrons. Maar niet zodra ziet men de kranen van Bremerhaven opduiken of. daar wisselt de geur. Daar komen wolken van vis lucht de bezoeker tegen. Wie over Bremen schrijft kan daarbij zijn noorde lijke uitloper niet vergeten. Twee dingen vallen in Bremerhaven op: de Amerikanen en de vissen. Beide komen er om een nieuw leven te begin nen. De Amerikaanse soldaten zetten hier hun eerste of hun laatste voetstap pen op Europese bodem. De vissen ge raken er in moderne fabrieken tot hun levensdoel. Bremerhaven is de grootste vissershaven van Duitsland. Men zegt daar zelfs van het gehele continent, maar dat durven wij niet op onze rekening te nemen. In elk geval hebben wij nooit ter wereld zoveel vis gezien en zoveel men sen die daar hun leven aan verpand hebben. Het visbedrijf is nachtbedrijf. Elke nacht worden de schepen ontladen, want 's ochtends voor dag en dauw moe ten de treurige vissen in eindeloos lange rijen houten bakken in de veiling staan. Zij moeten de onverstaanbare prevel- gebeden van de afslagers over zich heen laten gaan en nog dezelfde dag moeten zij gefileerd en wel in alle Duitse steden geëtaleerd kunnen worden. Zo'n vis bedrijf is een verbluffend stukje organi satie. Het is ook een dankbaar bedrijf. Nergens produceren de keurmeesters zoveel afval als op een visveiling. En nergens gaat minder verloren. Want sedert er moderne fabrieken langs de vishavens gezet zijn wordt de vis, om zo te zeggen met huid en haar verwerkt. Vismeel is een zo begeerd product in Duitsland, dat een fabrikant ons zeide, dat. het hem niet zoveel uitmaakt of hij van zijn haringen fijne filets in tomaten saus, dan wel doodgewoón vismeel kan maken. In elk geval maakt men in Bremerhaven alles wat van vis te maken is en dat is heel wat. Daar hoort zelfs fijne olie bij, waarvan men parfum zou kunnen maken. Dat van de vissen niets verloren gaat kan men in deze door frisse Noordzee winden doorspoelde stad zien. De bouw- lusl woedt er alom. De kern der stad was in 1945 voor 95 procent verdwenen. Nu zijn er nog maar weinig open vlakken tussen de gloednieuwe gevels. En de stadsbestuurders vechten met bloemen en parken, met sportvelden en tuindor pen tegen de ongunst der natuur: de regen en de wind. Misschien is het ook een gunst. De zee wind houdt de hoofden koel en wakker. De zee noodt de mensen ook uit te zien naar den vreemde en naar de vreemde ling. Het is in Duitsland moeilijk ergens anders zoveel gastvrijheid te vinden als in het trotse Bremen en het stoere Bremerhaven. De opleiding van jonge mijnwerkers Zó ziet een steengang in een mijn eruit, maar bovenstaande foto werd gemaakt in de leermijn van de Willem Sophia te Spekholzerlieide. Gij zijt verwonderd en in Uw herinnering duiken de verhalen weer op, die gij vroeger in Uw eigen jeugd wel eens hebt gehoord over de verschrik kingen van de steenkolenmijn, over het harde leven van de ondergrondse mijnwerkers. En gij ziet hen ploeteren in het zwarte gesteente zoals gij vroeger hebt gemeend U dat leven te moeten voorstellen. En gij vraagt U af of gij U misschien vergist, of deze jonge mensen wellicht toch niet ^vermomde koningskinderen zijn. Maar neen, gij vergist U heel zekér niet. Alleen is er sinds Uw eigen jeugd het een en ander veranderd, waarvan gij nog geen weet hebt. De frisse knapen, die gij 's morgens tegen ge komen bent en die gij 's avonds opnieuw ontmoet rondom het houtvuur, zijn inderdaad jonge mijn werkers zoals er op het ogenblik in Limburg enkele duizenden zijn. Zij brengen een paar heerlijke dagen aan het einde van hun schooljaar door in dit buitengoed en spoedig zullen zij voor U de kolen delven, die gij 's winters zo gemakkelijk even in Uw haard gooit. Er is een tijd geweest dat de wereld van de mij nen bijna beantwoordde aan het beeld, dat gij U er in het verleden van hebt gevormd. Er is een tijd geweest, dat kinderen van twaalf jaar smokkelden met hun leeftijd om naar de mijn te kunnen gaan, om te kunnen gaan werken in de ingewanden der aarde zoals hun vaders dat deden. Er is een tijd geweest dat van een vakopleiding geen sprake was, lat kleine jongens de mijn ingingen om in de harde praktijk het werk te leren, dat hun levenswerk zou worden. Dat was dezelfde tijd, waarin de mijn werker niet werd geacht, dat men medelijden had met de man, die ondergronds kolen hakte. Gij behoeft op dit ogenblik maar enkele dagen in de mijnstreek te vertoeven om te weten, dat dit inderdaad verleden tijd geworden is. De mijn werker is een van de best betaalde industriële werkers van het land geworden èn een erkend vak man, die via zijn organisatie van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond een machtige invloed heeft gehad en nog heeft op de sociale ontwikkeling en consolidatie van zijn positie en die middels de organen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisa tie metterdaad zijn medezeggingsschap in de Lim burgse steenkoolindustrie kan uitoefenen. De opleiding van de jonge mijnw'erkers heeft ge lijke tred gehouden met de ontwikkeling van de maatschappelijke plaats van zijn oudere collega. Dc tijd van de jongens, die nu hun gouden jubi leum als mijnwerker achter de rug hebben, maar die de ambtenaar van de burgerlijke stand in hun jongensjaren er toe hebben moeten verleiden hen ouder te maken dan zij werkelijk waren om mijn werker te kunnen worden, die tijd is definitief voorbij. Maar ook de tijd, dat iedere jonge mijn werker eerst leesjongen moest worden uit de steenkool op de lopende band de stenen zoeken behoort gelukkig tot het verleden. Die leesjongcns- opleiding was overigens al een stap vooruit, ver geleken bij een nog verder in het verleden liggende periode. Dc teesjongens stonden weliswaar het grootste deel van hun werktijd aan de leesband, maar zij kregen toch ook nog wat onderwijs in enkele schoolvakken en zeer eenvoudige mijn bouwkunde. De huidige opleiding, de Ondergrondse Vak school, is echter geen leesjongensoplciding meer. Het eerste jaar van de opleiding komen de jongens namelijk in het geheel niet meer aan de leesband en in het tweede jaar maar voor een zeer korte tijd. Stenen uit de kolen lezen is natuurlijk een zeer nuttig werk, doch slechts één van de vele dingen, die een toekomstige mijnwerker moet kennen. Bovendien geschiedt het stenen lezen uit de kool tegenwoordig mechanisch. De jongens, die nu op 15-jarige leeftijd op de Ondergrondse Vakschool terecht komen, krijgen een opleiding, die ongeveer drie jaar duurt. Oudere jongens mogen er korter over doen, want op 18- jarige leeftijd gaat de jongeman naar het bedrijf over. De O-V.S. is overigens geen geheel complete opleiding, maar een vóóropleiding. De O.V.S.-ers die de school verlaten, beginnen ondergronds als sleper met vakopleiding, hetgeen hun een voor sprong geeft op anderen die geen opleiding hebben gehad. Het is het streven van de mijnen met behulp van de O.V.S. een generatie van jonge vakmensen te vormen, die de kern van het personeel der mij nen moeten uitmaken. Denk overigens weer niet, dat zomaar iedereen naar die O.V.S. kan gaan. De opleiding stelt be hoorlijke eisen, een scherpe keuring en een ge zonde selectie. De O.V.S. tracht van de jonge men sen goede vaklui en goede leden van de maat schappij te maken, wil kortom niet alleen vaklieden kweken maar ook en vooral flinke kerels met een gezond verantwoordelijkheidsbesef. De persoon lijkheidsvorming is een van de belangrijkste taken van de moderne opleiding geworden en het is daarom dat deze hele opleiding gebaseerd is op de zelfde gedachten, die aan het spel van verkennen ten grondslag liggen. De scholieren krijgen les en werken in troepen van 24. Elke troep staat onder leiding van een baas, die behalve volleerd vakman-houwer ook jeugdleider moet zijn, een kameraad voor zijn jongens, die hen kan helpen en die geen moeilijkheid voor zijn kna pen onopgelost mag laten. Dc troepen zijn weer onderverdeeld in patrouilles, die op precies dezelfde wijze worden geleid als een verkennerspatrouille. De dag op de O.V.S. begint met het hijsen van de driekleur, met het gebed van een van de jongens en met het opzeggen van de O.V.S.-wet, waarin wordt omschreven waaraan een goed O-V.S.-er moet voldoen. Het gehele vakonderwijs, het spel en het werk zijn doordrongen van de geest van goede samenwerking, van onderlinge verstandhouding en hulp bieden aan elkaar. Gemeenschapszin en team work worden zoveel mogelijk bevorderd, terwijl naast vakonderwijs en werken een zeer royale li chamelijke opvoeding staat waarvan gymnastiek, sportwedstrijden en zwemmen belangrijke onder delen zijn. Godsdienstlessen zijn in deze moderne opleiding natuurlijk niet vergeten. Het eerste jaar is overgansjaar tussen lager on derwijs en eigenlijke vakopleiding. In het tweede jaar staan de jongens onder leiding van een in structeur, die hen vertrouwd maakt met allerlei werkzaamheden in het bedrijf bovengronds. Hout terrein en leermijn natuurgetrouwe copie van de echte mijn zijn in het tweede jaar in hoofd zaak de werkplaatsen van de O.V.S.-crs. De leer mijn is door de scholieren zelf in de steenberg van de mijn aangelegd. Kolen kunnen er niet wor den gedolven, maar alle andere werkzaamheden die ondergronds voorkomen zoals stijlen plaatsen, schudgoten bediepen, spoorrails leggen, slepen e.a. worden dagelijks in de leermijn verricht. In het derde jaar tenslotte komt de O.V.S.-er in 't onder grondse bedrijf van zijn mijn terecht. Eerst maar één dag in de week, waarna geleidelijk het aantal dagen ondergronds op 4 of 5 dagen per week wordt gebracht. De scholier krijgt ruim de tijd om te wennen aan de verandering van opleiding in onder grondse arbeid. En wanneer de O.V.S.-er op de leeftijd van achttien jaar door het mijnbedrijf van de school wordt overgenomen, heeft hij reeds het begin van de routine, die hij later als vakman zo uitmuntend kan gebruiken. De huisvesting van de Ondergrondse Vakscholen was kort na de oorlog een probleem op bijna alle mijnen. Ihans echter bezitten alle mijnen op één na zeer moderne, ruime en royale gebouwen, uit stekend geoutilleerd, voorzien van lichte gymnas tieklokalen, prachtige werkplaatsen, terwijl ook de meeste een eigen kapel hebben. De O.V.S. is een school voor het leven en een school voor het vak geworden, waarop de mijn industrie terecht trots mag zijn. De sfeer in deze scholen is uitstekend. Jongens komen over het al gemeen graag naar de O.V.S-, hoe zij vroeger ook misschien het land hebben gehad aan „leren". Maar het belangrijkste resultaat van de O.V.S. is geweest en is nog dagelijks, dat deze moderne school men sen met karakter heeft afgeleverd en nog dagelijks aflevert aan bedrijf en maatschappij. De nieuwe generatie mijnwerkers wordt gevormd in de O.V.S. van vandaag. Tot slot nog een enkele opmerking: de Onder grondse Vakschool is geenszins de enige opleiding van de Limburgse mijnen. Er is nog een Boven grondse Vakschool, er is een steeds belangrijker wordende opleiding voor de Chemische Industrie van de Staatsmijnen, er is nog de Mijnschool te Heerlen, waar het ondergrondse kader van de mij nen wordt gevormd. Maar het is tenslotte de O.V.S., die dc mijn werker van de toekomst vormt, het is de O.V.S., die verantwoordelijkheid draagt voor de jonge ar beiders ondergronds. De man, die over tien jaar met afbouwhamer of met moderne machines de kolen delft voor Nederlands industrie, zal een oud- O.V.S.-er zijn. En misschien is het een van die knapen, die deze zomer in het buitencentrum van de Staatsmijnen in Vaals rondom het kampvuur zitten en een welluidende canon de avond inzen den onder het lover van de eeuwenoude eiken. HANS BERGHUIS t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 10