DE DANCING NAAST DE KERK HOE KAN EUROPA EEN POUTIEKE EENHEID WORDEN? IS EUROPA LOUTER EEN BEGRIP? HONDENPRAAT mmé Mm ■PHHK m%ï f mrm sM5- tl 1i| want ik was bang voor U, omdat ge een streng man zijt ZATERDAG 18 SEPTEMBER 1954 PAGINA 7 Sa- llll H jüu* PM TA E VROUW verliet met een zorgelijk gezicht het kantoor. Toen de deur nog maar net achter haar dicht was, geeuwde de man in de bureaustoel ongegeneerd en riep tot zijn medewerker aan de andere kant van het vertrek. „Hoeveel nog, vandaag, die denken dat ze hun fiets, hun van overgrootmoeder geërfde paarlencollier of desnoods hun wettige man tegen betaling van vijf en twintig gulden door ons kunnen laten opsporen en terugbrengen? Ons vak is op Maandag even saai als dat van klerk ter griffie van een kantongerecht derde klasse". De ander wilde hem juist in dezelfde geest iets terugzeggen, toen er op de deur werd geklopt. De secretaresse diende een lange smalle man aan, in een korte bontjas. Zijn verschijning bracht plotseling de atmosfeer van voornaamheid in het veel te opzichtig gemeubileerde vertrek. Dit is een vraag, waarop verschil lende antwoorden mogelijk zijn. Som migen maken dit nogal erg simplis tisch uit. De Amerikanen b.v. be grijpen veelal niets van de gecompli ceerde problemen van Europa. Voor hen ligt het nogal gemakkelijk: Open de grenzen, gebruik dezelfde betaal middelen en de zaak is klaar. Waar om er zo over debatteren? Kijk naar ons in Amerika! Daar hebben we het toch ook en vanzelf klaargespeeld. Even een kleine moeilijkheid, welke al gauw door de Amerikaanse bur geroorlog werd opgelost en zie de Verenigde Staten van Amerika zijn ontstaan. Zo eenvoudig is het toch niet. Dat uit de verschillende volkeren, welke Amerika bevolken, zo spoedig Ame rika kon geboren worden, ligt aan bij zondere factoren. Misschien was dit wel de hoofdfactor; dat de mens hier geheel opnieuw moest en kon begin nen. De eerste Amerikanen waren allen emigranten, die hun eigen land en de invloed van hun eigen land hadden verlaten. Zij waren min of meer ontwortelden. Zij hadden als taak een reusachtige oppervlakte zo spoedig mogelijk rendabel te maken. De grootvaders van de tegenwoordige Amerikanen waren veelal pioniers, die als eerste en enige zorg hadden zich te beschermen tegen ongewenste elementen en het land te bebouwen en te ontginnen. Techniek was hier in deze nog primitieve levensstrijd be langrijker dan cultuur en volksge woonten, zodat de Amerikaanse be schaving, welke hier groeide, alhoe wel met Westerse kenmerken, toch vooral een technisch aspect kreeg. Bij ons liggen de zaken ietwat an ders. Ieder volk heeft zijn eigen aard en gewoonten, welke gegroeid zijn door de eeuwen. De bepaalde streek, waarin we leven, heeft hier ook een diepgaande invloed op gehad. Het natjonalisme is geen louter gedachte ding, hangt samen met volk en bo dem. Men kan zo maar niet 'n streep trekken door de invloed van de bo dem, het klimaat, de geschiedenis enz. en de hieruit gegroeide landaard. Slechts langzaam moeten we ons bewust worden van onze eenheid als Europese mens; moeten we de tegen stelling der volkeren trachten te overbruggen, het door de eeuwen ge groeide wantrouwen wegvagen. Dat de E.D.G. in Frankrijk er niet door kwam, schijnt mij meer te zijn dan 'n politieke zet, meer dan toeval, maar het symbool, dat de tijden nog niet geheel rijp zijn. De groei naar de Europese eenheid is een langzame, organische groei. We kunnen die niet forceren. We kunnen wel allen hieraan me dewerken. Er is al heel wat gedaan, ook al lijkt het misschien op het eer ste gezicht onbelangrijk. Zo hebben we een soort parlement in Staats- burg. We hebben een Europese K.S.G. De goederenwagons, welke naar het buitenland gaan, dragen reeds de "aam „Europa". We hebben bovenal en dit is heel belangrijk de ge dachte van de Benelux, als een eerste schema. Maar dat is nog niet voldoende. Wij jongeren kunnen op een nog meer in tense wijze bouwen aan onze toe komstige wereld. We moeten ons steeds meer bewust worden van onze eenheid onder elkaar en onze grieven weten te vergeten. Het verleden ze ker is belangrijk, maar belangrijker is de toekomst. Daarvoor moeten we alles over hebben. Ontmoetingen in vacantie, uitwisseling van groepen en steden, wederzijdse hulp enz. kan hier een grote hulp zijn. Maar vooral wij christenen hebben hier een taak. We hebben op deze bladzijde gezien, hoe het vooral het Christendom was, dat tenslotte de eenheid der verschillende volkeren en beschavingen tot stand bracht en de Westerse cultuur schiep. Dit geldt nog steeds. Nog steeds hebben wij Christenen hier een. grote opgave. Wij erkennen in vol respect voor de mens de eigen aard van iedere mens en ieder volk. We zijn ons bewust, dat 'n toekomstige eenheid nooit en nooit tot stand kan komen door een ander volk te overweldigen; door het recht van de sterkste, de grootste aan bod te laten komen; door een grauwe ni velleringsmethode, zodat het karak teristieke van ieder volk verloren zou gaan ten koste van een grotere politieke eenheid. Als Christenen weten wij ook, dat dit zo niet hoeft te zijn. Juist het Christelijke geloof, dat uit God is, staat boven de partijen en boven de volkeren; wil hen intact bewaren en toch ordenen onder een hogere een heid, de eenheid van God. Slechts vanuit het Christendom zal het mo gelijk worden, dat het toekomstige Europa, dat toch komt men kan immers de tijd en de ontwikkeling niet stil zetten een ordening laat zien van vrije en blije volkeren. Dit iis het toekomstige Europa, waarin wel nationaliteiten zijn, maar geen nationalisme; wel nationale eigen heden, maar geen tegenstellingen. Het moet een wederzijdse aanvulling zijn van elkanders rijkdom. Vanuit ons Christelijk geloof moe ten we ons steeds hiervan bewust worden en beginnen in eigen kring door een daadwerkelijke naastenlief de. „De andere", iedere andere mens moeten we leren nemen zoals hij is. Wij moeten beginnen met onze eigen kleine wereld op te bouwen uit de verschillende karakters. Deze niet trachten te overheersen, of weg te du wen, maar op te nemen in een een heid. Europa kan immers slechts van binnenuit, vanuit onze daad, van uit de daad van ieder van ons groeien. H. B. Geheel de wereld is in rep en roer geweest over de afwijzing van de E.D.G. Politici zoeken haastig een oplossing uit de impasse, waarin Europa gekomen is. Pessi mistische artikelen verschijnen in de verschillende kranten. Men twijfelt, of de vorming van het éne Europa wel spoedig plaats zal hebben. Men zou zich af kunnen vragen, of de z.g. Verenigde Staten van Europa geen hersenschim zijn. Is het wel mogelijk Europa politiek één te maken? Bestaat er wel zo iets als „Europa" als een culturele eenheid, welke toch minstens ver ondersteld wordt? Wie met de trein dwars door Europa gaat laten we zeggen van Amsterdam naar Italië komt door verschillende landen, wordt opgehouden aan verschil lende grenzen, wordt aangespro ken in verschillende talen, maakt kennis met verschillende gewoon ten en volksaard. Hij vraagt zich af: is dit alles wel een fundamen tele eenheid, waaruit een politieke eenheid zou kunnen ontstaan? Van uit een oppervlakkige blik zou men dan neen willen zeggen, maar wie dieper ziet, is zich er van bewust, dat ondanks de grote verschillen er een eenheid is, welke niet louter geographisch is dat wil zeggen, welke louter berust op het feit, dat deze landen in eenzelfde werelddeel bij elkan der liggen. Deze verschillende landen vormen een culturele een heid, vormen de z.g. Europese, Westerse beschaving. Dit is een groot woord, dat men eigenlijk zo maar niet een-twee- drie uiteen kan zetten. We willen dit ook niet doen, maar slechts een enkel woord erover zeggen. Deze z.g. Westerse beschaving is ontstaan uit de ontmoeting en een wording van de Grieks-Romeinse beschaving met de Germaanse wereld en dit alles onder de in spiratie van het Christelijke ge loof. We hebben op de eerste plaats het historische feit van het verleden, dat de Grieks-Romeinse beschaving en cultuur in aanra king kwamen met de Germaanse volkeren, en werd tot de z.g. Ro maanse beschaving. Dit had echter niet plaats door een louter samen komen en wederzijdse beïnvloe ding. Het Christendom had in de vorming van de Romeinse tot Ro maanse cultuur een wezenlijke rol. Het was de inspirerende fac tor, de ziel, waardoor het mogelijk werd, dat volkeren van zo uiteen lopend ras en cultuur tot een een heid kwamen. Dit is iets unieks in de geschiedenis. Met de ondergang van de mees te beschavingdragende volkeren ik denk aan de Phoeniciërs, Ba- byloniërs enz., ging hun cultuur ook te gronde. Geheel anders was het met de ondergang van het Romeinse Keizerrijk. Door de in vloed van het Christendom werd de beschaving bewaard in de grote storm, die het einde scheen te be tekenen van de Romeinse cultuur. Maar dat niet alleen: het Christen dom gaf aan de Westerse wereld zijn eigen karakteristiek mede, zodat Westerse beschaving ook betekent Christelijke beschaving. Natuurlijk niet in die zin, alsof er geen andere Christelijke cultuur mogelijk zou zijn. Maar de Wes terse cultuur is de ordening van het tijdelijke de verschillende elementen, welke de Westerse landen aanbrachten door het bovennatuurlijke. Zo zien we, dat ondanks ver schil in landaard enz. er toch een eenheid gegroeid is. Loop eens een museum door en zie naar de Christelijke kunst der verschillen de Westerse landen. U zult er gro te verschillen in kunnen ontdek ken. U zult zeggen: dit schilder stuk behoort tot de Franse school of dat is een Vlaamse primitief enz., maar toch zult U zien, hoe deze kunst als geheel een eenheid vormt en onderscheiden is laten we zeggen van de Chinese schilderkunst. Europa bestaat reeds als cultu rele eenheid, een eenheid, welke tot stand gekomen is door het Christelijke geloof; een eenheid, welke duidelijk aanwezig was, voordat in de late Middeleeuwen 't nationalisme ontstond; een een heid, welke bewaard gebleven is ondanks het nationalisme. Kunnen we verder gaan en ook de grenzen aangeven van deze eenheid? Inderdaad, dit is moge lijk. De grenzen vallen zo onge veer samen met de invloed van het patriarchaat van Rome. Dit kunnen we duidelijk zien b.v. in de Latijnse liturgie. Waar als algemene regel in het Westen de H. Mis gevierd wordt volgens de Latijnse liturgie, daar is Europa culturele eenheid. Wat de cultu rele kenmerken van deze eenheid aangaat verwijzen we naar het prachtige boek van Prof. F. van der Meer: „Atlas van de Westerse beschaving". De conclusie kan zijn: Europa kan politiek één worden, want het is cultureel één. H. B. „Als straks de Gouden Koets weer door de Haagse straten rijdt, langs de duizenden die op Prinsjesdag n®a' alsde democratie gaan kijken", aldus Hond met een sarcastische blik op de barometer, „zal er weer heel wat van mens tot mens gekankerd worden over de regering, 't parlement, de soldaten, de generaals, de kranten, Amerika, Rusland, de K.N.V.B. en het Kapitaal. Voor 'n hond, die er als zodanig helemaal buiten staat, is dat juist 't boeiende van zo'n Prins jesdag: de democratie gaat in 't goud gekleed, maar openbaart zich meer nog dan in koets of kamer in de soms wijsgerig getinte, soms opval lend concrete beschouwingen, welke loskomen uit de menigte der toe schouwers. Het vorig jaar ben ik zo eens langs de rijen der wachtenden gekuierd, quasi-onverschillig snuf felend en kwispelend, maar met beide oren gespitst. Wat je dan te horen krijgt, liegt er over 't algemeen niet om. De democratie wordt dan op hoogst democratische wijze door de democratie over de hekel gehaaid De bereden en onbereden politie agenten vervullen hun gemoedelijke plicht en doen net of ze de de zure en zoete grapjes van het publiek niet horen, daarmee openlijk demonstre rend hoe het in een gezonde demo cratie soms zinvol is niet te luis teren De troonrede, die er nog niet was, wordt alvast gekraakt door drie mannen, wier hartstochtelijk gesprek uitliep in een aantal critische kant tekeningen bij de eveneens nog af wezige mlliioenen-nota- waarvan zit de nuttigheid als stuk sterk menen te moeten betwijfelen. „Geef mi] maar een simpel briefje van tien", zegt één van de drie, die er uitziet als een doelbewuste poelier. Ik heb, als hond zijnde met een kwispelend spreek vermogen, de vrij^ meningsuiting altijd als een der pret tigste consequenties van de democra tie beschouwd. Daarom is Prinsjes dag voor mij altijd echt 'n dagje-uit waarop ik me een jaar lang kan ver heugen. Je kunt wat mij betreft vai de mensen zeggen wat je wilt, maa> praten kunnen ze en wat een vrij meningsuiting is wéten ze. Er zijn geloof ik, zelfs mensen, die in staa zijn een mening te uiten, als ze p geen hebben. Doe ze dat als hon'1 maar 'ns na. „Ik ben hier op bet kantoor van het detective-bureau Smits en Patijn", zei de man gedecideerd. Het viel direct op, dat hij niet als bijna alle anderen dez'e mededeling in de volstrekt overbodige vragende vorm stelde, die een antwoord nodig maakt. Hij lachte ook niet, terwijl hij sprak. Patijn bood hem met een handgebaar een stoel aan, hij ging zit ten, maar liet zich niet in de weke kus sens terugvallen. Hij zat kaarsrecht overeind. Hij leek een streng man. Hij was ongeveer zestig jaar. „Vijf en twintig jaar geleden", begon de man, „woonde ik in deze stad. Ze was toen nog veel kleiner. Een echt provinciestadje in opkomst. Nu begint het een beetje op een echte stad te lijken. Maar ik moet kort blijven. Ik ben hier gekomen, omdat uw bureau het eerste is, dat ik in de stad tegen kom. Ik heb weinig tijd en ik ben in al die vijf sn twintig jaar niet meer in deze stad geweest. Toen ik wegging was ik rijk. Nu ben ik, wat ze vroeger noemden, schat rijk. Kort en goed, ik had hier drie vrienden. Ka meraden van de lagere school af. Ze konden be ter leren dan ik, maar in het leven brachten ze het niet ver. Toen ik wegging waren ze arm, en ik denk dat ze nu wel straatarm zouden zijn, als ik ze niet alle drie, toen ik naar Australië vertrok, hon derdduizend gulden had geleend. U hoort het: g e- I e e n d. .Renteloos maar geleend. Ik heb dat geld nu minder nodig dan ooit. Maar ik kom het terug halen. Dat wil zeggen, ik wil weten wat er met het geld is gebeurd, en als het goed is besteed, kun nen ze het misschien houden. Daarvoor kom ik bij u. Ik draag U op, mij over twee dagen des avonds om acht uur ver slag uit te brengen over de lotgevallen van die driemaal honderdduizend gul den. Ik wil niet, dat mijn aanwezigheid voortijdig bekend wordt. Hun namen staan op dit papiertje. Adressen heb ik natuurlijk niet. Hoeveel ben ik u schul dig?" „Duizend gulden", zei Patijn aarze lend. De man greep naar zijn portefeuille. „Hier is vijfhonderd gulden", zei hij, „nadat de opdracht behoorlijk is uitge voerd krijgt u de rest. Ik groet de he ren". Hü verdween, zoals hij gekomen was, waardie en streng. Even later kwam een vrouw het kantoor binnen met een zor gelijk gezicht. Patijn geeuwde weer. maar nu met moeite, en drukte met zijn hand op Zijn portefeuille. „Voor ons werk moet je mensenken nis hebben", zei Patijn tegen Smit, toen de vrouw weg was. In dit zaakje zit meer dan duizend gulden, als we het goed aanpakken. We moeten er wat geld tegen aan gooien". Smit borg de vijf en twintig gulden van de vrouw in de safe en luisterde aandachtig. Zijn fantasie reikte niet verder dan weggelopen man nen. „Ten eerste", zei Patijn, „krijgen we die mensen nooit hierheen, of we moe ten ze aan een zoet lijntje binnenhalen. Vanavond moet er in de drie plaatselij ke bladen een duidelijke advertentie, geplaatst worden, dat ieder, die inlich tingen kan verschaffen over, ja hoe heet die kerel eigenlijk?" „Dat kost vijf en zeventig gulden", zei Smit alleen. „We plaatsen een advertentie, dat de oude schoolvrienden van een heer, die vijf en twintig jaar geleden naar Austra lië is vertrokken, hier morgenavond tus sen zeven en acht inlichtingen over hem kunnen verschaffen. Beloning honderd gulden". „Dat ls driehonderd vijf en zeventig' zei Smit somber. „Een spiering om een kabeljauw te vangen" antwoordde Patijn diepzinnig. „Maar het belangrijkste is, dat we ze niet over zich zejf kunnen laten praten, maar telkens over de twee anderen. Zo krijg je de waarheid te horen. En we moeten ook zien, dat we zo mogelijk overmorgen het geld al kunnen mee brengen. Wie op de eieren zit „Er zijn wel veertig mensen hier", zei de secretaresse, „die allemaal beweren, dat ze een rijke man als schoolkameraad hebben gehad, die vijf en twintig jaar geleden naar Australië is vertrokken". Patijn glimlachte: „Dacht ik het niet. Hier hebt u de namen, laat alle perso nen hun identiteitskaart tonen. Verge lijk ze met deze namen en uitkammen volgens de gewone methode". Er zijn er nog drie", kwam de secre taresse even later binnen. „Laat nummer één binnenkomen". 6prak Patijn waardig. Nummer een kwam' binnen. „Ik heb hem goed gekend", z'ei hij, „en ik kan u de meest intieme inlichtingen verschaffen, maar eerst moet ik die honderd gulden hebben". Patijn reikte zwijgend het briefje over. „Het was een beest van een mens" begon de ander. „Juist", zei Patijn, „maar ik heb ge hoord, dat hij aan twee mensen honderd- duizend gulden zou hebben geleend, toen hij wegging. Kent u die ook?". Er trok een sluwe glans over het ge zicht van de bezoeker. „Zeker", zei hij, en noemde de namen van de twee overgeblevenen in de wachtkamer. „Is het waar, dat ze dat geleende geld hebben versjacherd?", vroeg Patijn. „Inderdaar", zei de bezoeker, En dan te weten hoe! De één zegt, dat hij het weggegeven heeft aan een pastoor, om er een kerk voor te bouwen, en dat ge looft u natuurlijk even vast als ik. Het is altijd een stiekemerd geweest. Maar de ander heeft het nog bonter gemaakt. Hij heeft voor dat geld een dure dancing laten zetten, precies naast de kerk, die van het geld van de ander ztou zijn ge bouwd, als je het geloven wilt. Hij ver dient er dik geld mee, maar ik geloof dat zij het geld geen van beiden hebben gekregen, maar alleen ter leen hebben ontvangen. „Juist", zei Patijn, „dat is de waar- ïeid". „Die kroegbaas rijdt in een slee van een wagen", ging de bezoeker door. .alleen een ding zit hem dwars, hij heeft nog geen volledige drankvergunning". „Zo", zei Patijn. „En de dancing sluit 's Zondagsmor gens juist een kwartier vóór de eerste Mis begint. Sommige zatkoppen stappen van de kroeg in de kerk". „Wat is uw beroep?", informeerde Pa tijn. „Kruidenier", antwoordde de bezoe ker, „specialiteit in grutterswaren. Maar als u wat weten wil over die man: hij is streng i „Ik weet al genoeg", zei Patijn. „U kunt gaan. Maar ik heb me daarnet ver gist. Het schijnt, dat er drie mensen van die man geld hebben geleend en u was daar ook bij". De bezoeker liep paars aan. „Het geld moet terugkomen", zei Pa tijn. Wilt u het maar aan mij betalen?" Ik heb opdracht, zie maar". De bezoeker herstelde z:ich. Er kwam zelfs een triomfantelijke greins over zijn gezicht. „Jullie denkt mij te hebben, maar ik ben iedereen te slim af geweest. Ik kende die man. Ik was bang voor hem, omdat hij zo streng was. Ik wist, dat hij zou komen opvorderen, wat hij gegeven had. Hier zijn de honderddui zend gulden. Ik heb ze lang genoeg op de spaarbank gehad om van de rente mijn grutterswaren te kunnen inkopen. En nu heb ik honderd gulden verdiend. Ik dank de heren. Ik kende die man. Maar de andere twee zijn er bij, gloeiend erbij". Hij legde de honderdduizend gulden neer en verdween. „De volgende", z'ei Patijn. Er kwam een dikke man naar bin nen. „Een kleinigheidje kan er altijd bij", zei hij. „Kom op met die honderd gulden, dan zeg ik je wat je weten wilt". Patijn reikte hem het briefje zwijgend over. „Het leek een rotvent....", begon de man. „Juist", zei Patijn, „maar toch zeggen ze, dat hij aan twee schoolkameraden toen hij wegging honderdduizend gul den heeft gegeven". ,Als ze dat zeggen hebben ze het mis", zei de dikke man. „Want hij heeft aan drie man honderdduizend gulden geleend. Aan mij, aan een vreemde snuiter die er een kerk voor heeft laten bouwen, waar ik mijn dancing naast ge zét heb en aan een kruidenier, die het geld tegen 2,4 pet op de Rijkspostspaar bank heeft gezet om er zijn grutterswa ren van te kunnen kopen. Een slappe vent, die als maar in zijn knijperd zit, dat dat geld nog eens zal worden terug gevorderd. Maar hij kende die man dan ook niet goed. Die zal zijn geld nooit terugvorderen. „Toch wel", zei Patijn kalm, „en nog wel vandaag, zie maar". „Barst", zei de man, „het is ongelofe lijk. „Je hebt het geld zeker niet meer?" zei Patijn. „Natuurlijk niet, alles zit in de dan cing" en ik heb juist gisteren mijn laat ste contanten verbruikt om een van de twee vergunningen op te kopen, die ik nodig heb voor één nieuwe vergunning. Barst, ik kan het het niet geloven". „Het is to", zei Patijn. „Schrijf uw dancing maar af, u hoort nader". ,Dan begin ik opnieuw met deze hon derd gulden", zei de man en hoofd schuddend verliet hij het kantoor. „Nummer drie", zei Patijn. Er kwam een man binnen met een bril. „U wilde inlichtingen?", begon hij zacht. Hij vroeg niet om de honderd gulden. Patijn ging er ook niet over door. .„Hij heeft mij honderdduizend gulden geleend", zei de man. „Maar toch ook aan twee anderen", zei Patijn. „Dat kan best zijn", zei de man, „daar heb ik niets mee te maken. „Hij moet het geld terug hebben", zei Patijn waardig. „Dat liegt u" zei de man plotseling fel. „Dat liegt u. Ik ken hem als mij zelf en ik weet, dat hij het geld niet terug wil hebben. „U hebt het zéker niet meer?". „Ik heb het uitgeleend aan een pas toor om een kerk te bouwen". „Het moet morgen terug zijn", zei Pa tijn. „Mij maakt u niet bang", antwoordde de man rustig. Ik ken hem. U kunt uw honderd gulden ook houden. Ik groet U". „Er is er maar één, die uw geld goed beheerd heeft", zei Patijn. „Het is de kruidenier. Hij heeft 2,4 pet rente ge trokken van de spaarbank. Terugbeta ling gewaarborgd voor het volle bedrag. Ik heb zijn leengeld bij me. De tweede heeft er een dancing voor gebouwd naast een kerk. Hij heeft geen cent meer in kas, U kunt beslag laten nemen op het hele geval De derde is nog het erg ste. Die heeft het geld uitgeleend zonder rente en onopzegbaar aan een pastoor om er een kerk van te bouwen. Het is de kerk naast de dancing". De man zat kaarsrecht. Geeft u mij die honderdduizend gulden minus vijf honderd", zei hij „Onze kosten zijn driehonderd vijf en zeventig gulden", zei Patijn. „Die zijn niet inbegrepen bij het honorarium." „Trek af", zei de man. Hij nam hét geld in ontvangst. „Over een half uur moeten mijn drie kameraden hier zijn", sprak hij. „Als dat niet bij het honorarium inbegrepen is, kunt U er nog "honderd gulden voor krijgen." DE schoolkameraden stonden wat schutterig te kijken, toen ze hun rijke makker terug zagen, vertelde Patijn later aan zijn vrouw. Vooral de kruidenier was niets op zijn gemak en die had naar mijn mening zich toch het minst te verwijten. Maar hoor nu hoe hoe het afliep. Tot de kruidenier sprak hij: Wie zijn eigen belang dient, treft geen blaam, maar als hij 't als een kruidenier doet, moet hij er op rekenen als kruidenier behandeld te worden. Vijf en twintig jaar lang heb ik U 2.4% laten winnen voor grutterswaren en amandelen. Na amandelen zeiden wij vroeger automa tisch: ik ga in de maneschijn wandelen. Maar dat zult gij wel nooit gedaan heb ben. De lening is voorbij. Leef verder van grutterswaren en amandelen. Toen richtte hij zich tot de kroegbaas en de kerkenbouwer, als ik hen zo noe men mag. Hij zei: Gij hebt gewoekerd met het geld, dat ik U gegeven had. De dancing naast de kerk, dat is het leven. Er moeten kerkenbouwers zijn en kroeg bazen. Maar ik ben bang,dat er meer liefhebberij is voor 't laatste dan voor 't eerste. Daarom geef ik U, kerkenbou wer, wat ik rechtmatig aan de kruide nier ontnomen heb. Bouw er een kerk voor aan de andere kant van de kroeg, opdat de late gasten van de dancing links en rechts een kruis zullen zien. En hoewel ik niet hoop, dat ze het zo bont maken, dat ze de kruisen dubbel zullen zien, geef ik hierbij aan de kroegbaas zijn vergunning. Maar laat de kruidenier zich verre houden van kroeg en kerk. Want als hij gaat rekenen, dan komt het kruis op de kroeg. We hebben hem nooit meer gezien, zei Patijn later. Mr JAN LEYTEN.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 7