DE DANCING NAAST DE KERK
HOE KAN EUROPA EEN POUTIEKE EENHEID WORDEN?
IS EUROPA LOUTER EEN
BEGRIP?
HONDENPRAAT
mmé
Mm
■PHHK
m%ï f
mrm sM5- tl
1i|
want ik was bang
voor U, omdat
ge een streng
man zijt
ZATERDAG 18 SEPTEMBER 1954
PAGINA 7
Sa-
llll H
jüu*
PM
TA E VROUW verliet met een zorgelijk gezicht het
kantoor. Toen de deur nog maar net achter haar
dicht was, geeuwde de man in de bureaustoel
ongegeneerd en riep tot zijn medewerker aan de
andere kant van het vertrek. „Hoeveel nog, vandaag,
die denken dat ze hun fiets, hun van overgrootmoeder
geërfde paarlencollier of desnoods hun wettige man
tegen betaling van vijf en twintig gulden door ons
kunnen laten opsporen en terugbrengen? Ons vak is
op Maandag even saai als dat van klerk ter griffie
van een kantongerecht derde klasse".
De ander wilde hem juist in dezelfde geest iets
terugzeggen, toen er op de deur werd geklopt. De
secretaresse diende een lange smalle man aan, in een
korte bontjas. Zijn verschijning bracht plotseling de
atmosfeer van voornaamheid in het veel te opzichtig
gemeubileerde vertrek.
Dit is een vraag, waarop verschil
lende antwoorden mogelijk zijn. Som
migen maken dit nogal erg simplis
tisch uit. De Amerikanen b.v. be
grijpen veelal niets van de gecompli
ceerde problemen van Europa. Voor
hen ligt het nogal gemakkelijk: Open
de grenzen, gebruik dezelfde betaal
middelen en de zaak is klaar. Waar
om er zo over debatteren? Kijk naar
ons in Amerika! Daar hebben we het
toch ook en vanzelf klaargespeeld.
Even een kleine moeilijkheid, welke
al gauw door de Amerikaanse bur
geroorlog werd opgelost en zie de
Verenigde Staten van Amerika zijn
ontstaan.
Zo eenvoudig is het toch niet. Dat
uit de verschillende volkeren, welke
Amerika bevolken, zo spoedig Ame
rika kon geboren worden, ligt aan bij
zondere factoren. Misschien was dit
wel de hoofdfactor; dat de mens hier
geheel opnieuw moest en kon begin
nen. De eerste Amerikanen waren
allen emigranten, die hun eigen land
en de invloed van hun eigen land
hadden verlaten. Zij waren min of
meer ontwortelden. Zij hadden als
taak een reusachtige oppervlakte zo
spoedig mogelijk rendabel te maken.
De grootvaders van de tegenwoordige
Amerikanen waren veelal pioniers,
die als eerste en enige zorg hadden
zich te beschermen tegen ongewenste
elementen en het land te bebouwen
en te ontginnen. Techniek was hier in
deze nog primitieve levensstrijd be
langrijker dan cultuur en volksge
woonten, zodat de Amerikaanse be
schaving, welke hier groeide, alhoe
wel met Westerse kenmerken, toch
vooral een technisch aspect kreeg.
Bij ons liggen de zaken ietwat an
ders. Ieder volk heeft zijn eigen aard
en gewoonten, welke gegroeid zijn
door de eeuwen. De bepaalde streek,
waarin we leven, heeft hier ook een
diepgaande invloed op gehad. Het
natjonalisme is geen louter gedachte
ding, hangt samen met volk en bo
dem. Men kan zo maar niet 'n streep
trekken door de invloed van de bo
dem, het klimaat, de geschiedenis enz.
en de hieruit gegroeide landaard.
Slechts langzaam moeten we ons
bewust worden van onze eenheid als
Europese mens; moeten we de tegen
stelling der volkeren trachten te
overbruggen, het door de eeuwen ge
groeide wantrouwen wegvagen. Dat
de E.D.G. in Frankrijk er niet door
kwam, schijnt mij meer te zijn dan 'n
politieke zet, meer dan toeval, maar
het symbool, dat de tijden nog niet
geheel rijp zijn. De groei naar de
Europese eenheid is een langzame,
organische groei. We kunnen die niet
forceren.
We kunnen wel allen hieraan me
dewerken. Er is al heel wat gedaan,
ook al lijkt het misschien op het eer
ste gezicht onbelangrijk. Zo hebben
we een soort parlement in Staats-
burg. We hebben een Europese K.S.G.
De goederenwagons, welke naar het
buitenland gaan, dragen reeds de
"aam „Europa". We hebben bovenal
en dit is heel belangrijk de ge
dachte van de Benelux, als een eerste
schema.
Maar dat is nog niet voldoende. Wij
jongeren kunnen op een nog meer in
tense wijze bouwen aan onze toe
komstige wereld. We moeten ons
steeds meer bewust worden van onze
eenheid onder elkaar en onze grieven
weten te vergeten. Het verleden ze
ker is belangrijk, maar belangrijker
is de toekomst. Daarvoor moeten we
alles over hebben. Ontmoetingen in
vacantie, uitwisseling van groepen en
steden, wederzijdse hulp enz. kan
hier een grote hulp zijn.
Maar vooral wij christenen hebben
hier een taak. We hebben op deze
bladzijde gezien, hoe het vooral het
Christendom was, dat tenslotte de
eenheid der verschillende volkeren
en beschavingen tot stand bracht en
de Westerse cultuur schiep. Dit geldt
nog steeds. Nog steeds hebben wij
Christenen hier een. grote opgave. Wij
erkennen in vol respect voor de mens
de eigen aard van iedere mens en
ieder volk. We zijn ons bewust, dat 'n
toekomstige eenheid nooit en nooit
tot stand kan komen door een ander
volk te overweldigen; door het recht
van de sterkste, de grootste aan bod
te laten komen; door een grauwe ni
velleringsmethode, zodat het karak
teristieke van ieder volk verloren
zou gaan ten koste van een grotere
politieke eenheid.
Als Christenen weten wij ook, dat
dit zo niet hoeft te zijn. Juist het
Christelijke geloof, dat uit God is,
staat boven de partijen en boven de
volkeren; wil hen intact bewaren en
toch ordenen onder een hogere een
heid, de eenheid van God. Slechts
vanuit het Christendom zal het mo
gelijk worden, dat het toekomstige
Europa, dat toch komt men kan
immers de tijd en de ontwikkeling
niet stil zetten een ordening laat
zien van vrije en blije volkeren. Dit
iis het toekomstige Europa, waarin
wel nationaliteiten zijn, maar geen
nationalisme; wel nationale eigen
heden, maar geen tegenstellingen.
Het moet een wederzijdse aanvulling
zijn van elkanders rijkdom.
Vanuit ons Christelijk geloof moe
ten we ons steeds hiervan bewust
worden en beginnen in eigen kring
door een daadwerkelijke naastenlief
de. „De andere", iedere andere mens
moeten we leren nemen zoals hij is.
Wij moeten beginnen met onze eigen
kleine wereld op te bouwen uit de
verschillende karakters. Deze niet
trachten te overheersen, of weg te du
wen, maar op te nemen in een een
heid. Europa kan immers slechts
van binnenuit, vanuit onze daad, van
uit de daad van ieder van ons
groeien. H. B.
Geheel de wereld is in rep en
roer geweest over de afwijzing van
de E.D.G. Politici zoeken haastig
een oplossing uit de impasse,
waarin Europa gekomen is. Pessi
mistische artikelen verschijnen in
de verschillende kranten. Men
twijfelt, of de vorming van het
éne Europa wel spoedig plaats zal
hebben.
Men zou zich af kunnen vragen,
of de z.g. Verenigde Staten van
Europa geen hersenschim zijn. Is
het wel mogelijk Europa politiek
één te maken? Bestaat er wel zo
iets als „Europa" als een culturele
eenheid, welke toch minstens ver
ondersteld wordt?
Wie met de trein dwars door
Europa gaat laten we zeggen
van Amsterdam naar Italië
komt door verschillende landen,
wordt opgehouden aan verschil
lende grenzen, wordt aangespro
ken in verschillende talen, maakt
kennis met verschillende gewoon
ten en volksaard. Hij vraagt zich
af: is dit alles wel een fundamen
tele eenheid, waaruit een politieke
eenheid zou kunnen ontstaan?
Van uit een oppervlakkige blik
zou men dan neen willen zeggen,
maar wie dieper ziet, is zich er
van bewust, dat ondanks de grote
verschillen er een eenheid is,
welke niet louter geographisch is
dat wil zeggen, welke louter
berust op het feit, dat deze landen
in eenzelfde werelddeel bij elkan
der liggen. Deze verschillende
landen vormen een culturele een
heid, vormen de z.g. Europese,
Westerse beschaving.
Dit is een groot woord, dat men
eigenlijk zo maar niet een-twee-
drie uiteen kan zetten. We willen
dit ook niet doen, maar slechts
een enkel woord erover zeggen.
Deze z.g. Westerse beschaving is
ontstaan uit de ontmoeting en een
wording van de Grieks-Romeinse
beschaving met de Germaanse
wereld en dit alles onder de in
spiratie van het Christelijke ge
loof. We hebben op de eerste
plaats het historische feit van het
verleden, dat de Grieks-Romeinse
beschaving en cultuur in aanra
king kwamen met de Germaanse
volkeren, en werd tot de z.g. Ro
maanse beschaving. Dit had echter
niet plaats door een louter samen
komen en wederzijdse beïnvloe
ding. Het Christendom had in de
vorming van de Romeinse tot Ro
maanse cultuur een wezenlijke
rol. Het was de inspirerende fac
tor, de ziel, waardoor het mogelijk
werd, dat volkeren van zo uiteen
lopend ras en cultuur tot een een
heid kwamen. Dit is iets unieks in
de geschiedenis.
Met de ondergang van de mees
te beschavingdragende volkeren
ik denk aan de Phoeniciërs, Ba-
byloniërs enz., ging hun cultuur
ook te gronde. Geheel anders
was het met de ondergang van het
Romeinse Keizerrijk. Door de in
vloed van het Christendom werd
de beschaving bewaard in de grote
storm, die het einde scheen te be
tekenen van de Romeinse cultuur.
Maar dat niet alleen: het Christen
dom gaf aan de Westerse wereld
zijn eigen karakteristiek mede,
zodat Westerse beschaving ook
betekent Christelijke beschaving.
Natuurlijk niet in die zin, alsof er
geen andere Christelijke cultuur
mogelijk zou zijn. Maar de Wes
terse cultuur is de ordening van
het tijdelijke de verschillende
elementen, welke de Westerse
landen aanbrachten door het
bovennatuurlijke.
Zo zien we, dat ondanks ver
schil in landaard enz. er toch een
eenheid gegroeid is. Loop eens
een museum door en zie naar de
Christelijke kunst der verschillen
de Westerse landen. U zult er gro
te verschillen in kunnen ontdek
ken. U zult zeggen: dit schilder
stuk behoort tot de Franse school
of dat is een Vlaamse primitief
enz., maar toch zult U zien, hoe
deze kunst als geheel een eenheid
vormt en onderscheiden is laten
we zeggen van de Chinese
schilderkunst.
Europa bestaat reeds als cultu
rele eenheid, een eenheid, welke
tot stand gekomen is door het
Christelijke geloof; een eenheid,
welke duidelijk aanwezig was,
voordat in de late Middeleeuwen
't nationalisme ontstond; een een
heid, welke bewaard gebleven is
ondanks het nationalisme.
Kunnen we verder gaan en ook
de grenzen aangeven van deze
eenheid? Inderdaad, dit is moge
lijk. De grenzen vallen zo onge
veer samen met de invloed van
het patriarchaat van Rome. Dit
kunnen we duidelijk zien b.v. in
de Latijnse liturgie. Waar als
algemene regel in het Westen
de H. Mis gevierd wordt volgens
de Latijnse liturgie, daar is Europa
culturele eenheid. Wat de cultu
rele kenmerken van deze eenheid
aangaat verwijzen we naar het
prachtige boek van Prof. F. van
der Meer: „Atlas van de Westerse
beschaving".
De conclusie kan zijn: Europa
kan politiek één worden, want het
is cultureel één. H. B.
„Als straks de Gouden Koets weer
door de Haagse straten rijdt, langs
de duizenden die op Prinsjesdag n®a'
alsde democratie gaan kijken", aldus
Hond met een sarcastische blik op de
barometer, „zal er weer heel wat van
mens tot mens gekankerd worden
over de regering, 't parlement, de
soldaten, de generaals, de kranten,
Amerika, Rusland, de K.N.V.B. en
het Kapitaal. Voor 'n hond, die er
als zodanig helemaal buiten staat, is
dat juist 't boeiende van zo'n Prins
jesdag: de democratie gaat in 't goud
gekleed, maar openbaart zich meer
nog dan in koets of kamer in de
soms wijsgerig getinte, soms opval
lend concrete beschouwingen, welke
loskomen uit de menigte der toe
schouwers. Het vorig jaar ben ik zo
eens langs de rijen der wachtenden
gekuierd, quasi-onverschillig snuf
felend en kwispelend, maar met beide
oren gespitst. Wat je dan te horen
krijgt, liegt er over 't algemeen niet
om. De democratie wordt dan op
hoogst democratische wijze door de
democratie over de hekel gehaaid
De bereden en onbereden politie
agenten vervullen hun gemoedelijke
plicht en doen net of ze de de zure
en zoete grapjes van het publiek niet
horen, daarmee openlijk demonstre
rend hoe het in een gezonde demo
cratie soms zinvol is niet te luis
teren De troonrede, die er nog niet
was, wordt alvast gekraakt door drie
mannen, wier hartstochtelijk gesprek
uitliep in een aantal critische kant
tekeningen bij de eveneens nog af
wezige mlliioenen-nota- waarvan zit
de nuttigheid als stuk sterk menen
te moeten betwijfelen. „Geef mi]
maar een simpel briefje van tien",
zegt één van de drie, die er uitziet
als een doelbewuste poelier.
Ik heb, als hond zijnde met een
kwispelend spreek vermogen, de vrij^
meningsuiting altijd als een der pret
tigste consequenties van de democra
tie beschouwd. Daarom is Prinsjes
dag voor mij altijd echt 'n dagje-uit
waarop ik me een jaar lang kan ver
heugen. Je kunt wat mij betreft vai
de mensen zeggen wat je wilt, maa>
praten kunnen ze en wat een vrij
meningsuiting is wéten ze. Er zijn
geloof ik, zelfs mensen, die in staa
zijn een mening te uiten, als ze p
geen hebben. Doe ze dat als hon'1
maar 'ns na.
„Ik ben hier op bet kantoor van het
detective-bureau Smits en Patijn", zei
de man gedecideerd. Het viel direct op,
dat hij niet als bijna alle anderen dez'e
mededeling in de volstrekt overbodige
vragende vorm stelde, die een antwoord
nodig maakt. Hij lachte ook niet, terwijl
hij sprak. Patijn bood hem met een
handgebaar een stoel aan, hij ging zit
ten, maar liet zich niet in de weke kus
sens terugvallen. Hij zat kaarsrecht
overeind. Hij leek een streng man. Hij
was ongeveer zestig jaar.
„Vijf en twintig jaar geleden", begon
de man, „woonde ik in deze stad. Ze
was toen nog veel kleiner. Een echt
provinciestadje in opkomst. Nu begint
het een beetje op een
echte stad te lijken. Maar
ik moet kort blijven. Ik
ben hier gekomen, omdat
uw bureau het eerste is,
dat ik in de stad tegen
kom. Ik heb weinig tijd
en ik ben in al die vijf
sn twintig jaar niet meer
in deze stad geweest.
Toen ik wegging was ik
rijk. Nu ben ik, wat ze
vroeger noemden, schat
rijk. Kort en goed, ik had
hier drie vrienden. Ka
meraden van de lagere
school af. Ze konden be
ter leren dan ik, maar in
het leven brachten ze het
niet ver. Toen ik wegging
waren ze arm, en ik denk
dat ze nu wel straatarm
zouden zijn, als ik ze niet
alle drie, toen ik naar
Australië vertrok, hon
derdduizend gulden had
geleend. U hoort het: g e-
I e e n d. .Renteloos maar
geleend. Ik heb dat geld
nu minder nodig dan ooit.
Maar ik kom het terug
halen. Dat wil zeggen, ik
wil weten wat er met het
geld is gebeurd, en als
het goed is besteed, kun
nen ze het misschien
houden. Daarvoor kom ik
bij u. Ik draag U op, mij
over twee dagen des
avonds om acht uur ver
slag uit te brengen over de lotgevallen
van die driemaal honderdduizend gul
den. Ik wil niet, dat mijn aanwezigheid
voortijdig bekend wordt. Hun namen
staan op dit papiertje. Adressen heb ik
natuurlijk niet. Hoeveel ben ik u schul
dig?"
„Duizend gulden", zei Patijn aarze
lend.
De man greep naar zijn portefeuille.
„Hier is vijfhonderd gulden", zei hij,
„nadat de opdracht behoorlijk is uitge
voerd krijgt u de rest. Ik groet de he
ren".
Hü verdween, zoals hij gekomen was,
waardie en streng. Even later kwam een
vrouw het kantoor binnen met een zor
gelijk gezicht. Patijn geeuwde weer.
maar nu met moeite, en drukte met zijn
hand op Zijn portefeuille.
„Voor ons werk moet je mensenken
nis hebben", zei Patijn tegen Smit, toen
de vrouw weg was. In dit zaakje zit
meer dan duizend gulden, als we het
goed aanpakken. We moeten er wat geld
tegen aan gooien". Smit borg de vijf en
twintig gulden van de vrouw in de safe
en luisterde aandachtig. Zijn fantasie
reikte niet verder dan weggelopen man
nen.
„Ten eerste", zei Patijn, „krijgen we
die mensen nooit hierheen, of we moe
ten ze aan een zoet lijntje binnenhalen.
Vanavond moet er in de drie plaatselij
ke bladen een duidelijke advertentie,
geplaatst worden, dat ieder, die inlich
tingen kan verschaffen over, ja hoe heet
die kerel eigenlijk?"
„Dat kost vijf en zeventig gulden",
zei Smit alleen.
„We plaatsen een advertentie, dat de
oude schoolvrienden van een heer, die
vijf en twintig jaar geleden naar Austra
lië is vertrokken, hier morgenavond tus
sen zeven en acht inlichtingen over hem
kunnen verschaffen. Beloning honderd
gulden".
„Dat ls driehonderd vijf en zeventig'
zei Smit somber.
„Een spiering om een kabeljauw te
vangen" antwoordde Patijn diepzinnig.
„Maar het belangrijkste is, dat we ze
niet over zich zejf kunnen laten praten,
maar telkens over de twee anderen. Zo
krijg je de waarheid te horen. En we
moeten ook zien, dat we zo mogelijk
overmorgen het geld al kunnen mee
brengen. Wie op de eieren zit
„Er zijn wel veertig mensen hier", zei
de secretaresse, „die allemaal beweren,
dat ze een rijke man als schoolkameraad
hebben gehad, die vijf en twintig jaar
geleden naar Australië is vertrokken".
Patijn glimlachte: „Dacht ik het niet.
Hier hebt u de namen, laat alle perso
nen hun identiteitskaart tonen. Verge
lijk ze met deze namen en uitkammen
volgens de gewone methode".
Er zijn er nog drie", kwam de secre
taresse even later binnen.
„Laat nummer één binnenkomen".
6prak Patijn waardig.
Nummer een kwam' binnen. „Ik
heb hem goed gekend", z'ei hij, „en ik
kan u de meest intieme inlichtingen
verschaffen, maar eerst moet ik die
honderd gulden hebben". Patijn reikte
zwijgend het briefje over.
„Het was een beest van een mens"
begon de ander.
„Juist", zei Patijn, „maar ik heb ge
hoord, dat hij aan twee mensen honderd-
duizend gulden zou hebben geleend,
toen hij wegging. Kent u die ook?".
Er trok een sluwe glans over het ge
zicht van de bezoeker. „Zeker", zei hij,
en noemde de namen van de twee
overgeblevenen in de wachtkamer.
„Is het waar, dat ze dat geleende geld
hebben versjacherd?", vroeg Patijn.
„Inderdaar", zei de bezoeker, En dan
te weten hoe! De één zegt, dat hij het
weggegeven heeft aan een pastoor, om
er een kerk voor te bouwen, en dat ge
looft u natuurlijk even vast als ik. Het
is altijd een stiekemerd geweest. Maar
de ander heeft het nog bonter gemaakt.
Hij heeft voor dat geld een dure dancing
laten zetten, precies naast de kerk, die
van het geld van de ander ztou zijn ge
bouwd, als je het geloven wilt. Hij ver
dient er dik geld mee, maar ik geloof
dat zij het geld geen van beiden hebben
gekregen, maar alleen ter leen hebben
ontvangen.
„Juist", zei Patijn, „dat is de waar-
ïeid".
„Die kroegbaas rijdt in een slee van
een wagen", ging de bezoeker door.
.alleen een ding zit hem dwars, hij heeft
nog geen volledige drankvergunning".
„Zo", zei Patijn.
„En de dancing sluit 's Zondagsmor
gens juist een kwartier vóór de eerste
Mis begint. Sommige zatkoppen stappen
van de kroeg in de kerk".
„Wat is uw beroep?", informeerde Pa
tijn.
„Kruidenier", antwoordde de bezoe
ker, „specialiteit in grutterswaren.
Maar als u wat weten wil over die man:
hij is streng
i „Ik weet al genoeg", zei Patijn. „U
kunt gaan. Maar ik heb me daarnet ver
gist. Het schijnt, dat er drie mensen van
die man geld hebben geleend en u was
daar ook bij".
De bezoeker liep paars aan.
„Het geld moet terugkomen", zei Pa
tijn. Wilt u het maar aan mij betalen?"
Ik heb opdracht, zie maar".
De bezoeker herstelde z:ich. Er kwam
zelfs een triomfantelijke greins over zijn
gezicht. „Jullie denkt mij te hebben,
maar ik ben iedereen te slim af geweest.
Ik kende die man. Ik was bang voor
hem, omdat hij zo streng was. Ik wist,
dat hij zou komen opvorderen, wat hij
gegeven had. Hier zijn de honderddui
zend gulden. Ik heb ze lang genoeg op
de spaarbank gehad om van de rente
mijn grutterswaren te kunnen inkopen.
En nu heb ik honderd gulden verdiend.
Ik dank de heren. Ik kende die man.
Maar de andere twee zijn er bij, gloeiend
erbij".
Hij legde de honderdduizend gulden
neer en verdween.
„De volgende", z'ei Patijn.
Er kwam een dikke man naar bin
nen. „Een kleinigheidje kan er altijd
bij", zei hij. „Kom op met die honderd
gulden, dan zeg ik je wat je weten wilt".
Patijn reikte hem het briefje zwijgend
over.
„Het leek een rotvent....", begon de
man.
„Juist", zei Patijn, „maar toch zeggen
ze, dat hij aan twee schoolkameraden
toen hij wegging honderdduizend gul
den heeft gegeven".
,Als ze dat zeggen hebben ze het mis",
zei de dikke man. „Want hij heeft aan
drie man honderdduizend gulden
geleend. Aan mij, aan een vreemde
snuiter die er een kerk voor heeft laten
bouwen, waar ik mijn dancing naast ge
zét heb en aan een kruidenier, die het
geld tegen 2,4 pet op de Rijkspostspaar
bank heeft gezet om er zijn grutterswa
ren van te kunnen kopen. Een slappe
vent, die als maar in zijn knijperd zit,
dat dat geld nog eens zal worden terug
gevorderd. Maar hij kende die man dan
ook niet goed. Die zal zijn geld nooit
terugvorderen.
„Toch wel", zei Patijn kalm, „en nog
wel vandaag, zie maar".
„Barst", zei de man, „het is ongelofe
lijk.
„Je hebt het geld zeker niet meer?"
zei Patijn.
„Natuurlijk niet, alles zit in de dan
cing" en ik heb juist gisteren mijn laat
ste contanten verbruikt om een van de
twee vergunningen op te kopen, die ik
nodig heb voor één nieuwe vergunning.
Barst, ik kan het het niet geloven".
„Het is to", zei Patijn. „Schrijf uw
dancing maar af, u hoort nader".
,Dan begin ik opnieuw met deze hon
derd gulden", zei de man en hoofd
schuddend verliet hij het kantoor.
„Nummer drie", zei Patijn.
Er kwam een man binnen met een
bril. „U wilde inlichtingen?", begon hij
zacht. Hij vroeg niet om de honderd
gulden. Patijn ging er ook niet over
door. .„Hij heeft mij honderdduizend
gulden geleend", zei de man.
„Maar toch ook aan twee anderen",
zei Patijn.
„Dat kan best zijn", zei de man, „daar
heb ik niets mee te maken.
„Hij moet het geld terug hebben", zei
Patijn waardig.
„Dat liegt u" zei de man plotseling fel.
„Dat liegt u. Ik ken hem als mij zelf
en ik weet, dat hij het geld niet terug
wil hebben.
„U hebt het zéker niet meer?".
„Ik heb het uitgeleend aan een pas
toor om een kerk te bouwen".
„Het moet morgen terug zijn", zei Pa
tijn.
„Mij maakt u niet bang", antwoordde
de man rustig. Ik ken hem. U kunt uw
honderd gulden ook houden. Ik groet U".
„Er is er maar één, die uw geld goed
beheerd heeft", zei Patijn. „Het is de
kruidenier. Hij heeft 2,4 pet rente ge
trokken van de spaarbank. Terugbeta
ling gewaarborgd voor het volle bedrag.
Ik heb zijn leengeld bij me. De tweede
heeft er een dancing voor gebouwd
naast een kerk. Hij heeft geen cent meer
in kas, U kunt beslag laten nemen op
het hele geval De derde is nog het erg
ste. Die heeft het geld uitgeleend zonder
rente en onopzegbaar aan een pastoor
om er een kerk van te bouwen. Het is
de kerk naast de dancing".
De man zat kaarsrecht. Geeft u mij
die honderdduizend gulden minus vijf
honderd", zei hij
„Onze kosten zijn driehonderd vijf en
zeventig gulden", zei Patijn. „Die zijn
niet inbegrepen bij het honorarium."
„Trek af", zei de man. Hij nam hét
geld in ontvangst.
„Over een half uur moeten mijn drie
kameraden hier zijn", sprak hij. „Als dat
niet bij het honorarium inbegrepen is,
kunt U er nog "honderd gulden voor
krijgen."
DE schoolkameraden stonden wat
schutterig te kijken, toen ze hun
rijke makker terug zagen, vertelde
Patijn later aan zijn vrouw. Vooral de
kruidenier was niets op zijn gemak en
die had naar mijn mening zich toch het
minst te verwijten. Maar hoor nu hoe
hoe het afliep.
Tot de kruidenier sprak hij: Wie zijn
eigen belang dient, treft geen blaam,
maar als hij 't als een kruidenier doet,
moet hij er op rekenen als kruidenier
behandeld te worden. Vijf en twintig
jaar lang heb ik U 2.4% laten winnen
voor grutterswaren en amandelen. Na
amandelen zeiden wij vroeger automa
tisch: ik ga in de maneschijn wandelen.
Maar dat zult gij wel nooit gedaan heb
ben. De lening is voorbij. Leef verder
van grutterswaren en amandelen.
Toen richtte hij zich tot de kroegbaas
en de kerkenbouwer, als ik hen zo noe
men mag. Hij zei: Gij hebt gewoekerd
met het geld, dat ik U gegeven had. De
dancing naast de kerk, dat is het leven.
Er moeten kerkenbouwers zijn en kroeg
bazen. Maar ik ben bang,dat er meer
liefhebberij is voor 't laatste dan voor 't
eerste. Daarom geef ik U, kerkenbou
wer, wat ik rechtmatig aan de kruide
nier ontnomen heb. Bouw er een kerk
voor aan de andere kant van de kroeg,
opdat de late gasten van de dancing
links en rechts een kruis zullen zien. En
hoewel ik niet hoop, dat ze het zo bont
maken, dat ze de kruisen dubbel zullen
zien, geef ik hierbij aan de kroegbaas
zijn vergunning. Maar laat de kruidenier
zich verre houden van kroeg en kerk.
Want als hij gaat rekenen, dan komt het
kruis op de kroeg.
We hebben hem nooit meer gezien, zei
Patijn later.
Mr JAN LEYTEN.