tegen oorspronkelijk Minister ivil verlaging belasting druk omstreeks 1 Januari 1956 Verdere aflossing van buitenlandse schuld gehele dienst f 568 Illillioen Verlichting belastingdruk drieërlei op gebied ONTWERP-BEGROTING 1955 3B8fp Bli fj^ Slotbeschouwing van de minister Handhaving deel van defensiever hoging vennootschapsbelasting Belastingverlaging voor 1956 mogelijk üi!^ - ill jiiiia DINSDAG 21 SEPTEMBER 1954 De ontwerp-Rijksbegroting voor 1955, welke hedenmiddag aan de Tweede Kamer is aan geboden, staat in het licht van de tegenwoordige gunstige economische ontwikkeling. Eén van de uitgangspunten, waarop zij werd gebaseerd, is de veronderstelling, dat een betrekkelijk gunstige wereldconjunctuur ook in 1955 zal voortduren en als gevolg hiervan het nationaal inkomen zal stijgen, hetgeen op zijn beurt weer doorwerkt in de opbrengst van de belastingmiddelen. De mone taire toestand kan gezond worden genoemd. De ontwerp-Begroting vertoont in het algemeen een bevredigend beeld. Het niveau der Rijksuitgaven laat in verhouding tot het nationaal inkomen een daling zien niet alleen ten opzichte van de ontwerp-Begroting voor 1954, maar ook ten opzichte van de vermoedelijke uitkomsten voor dat jaar. Bovendien mag men op iets langere termijn rekenen met wegvallen of verlaging van verschillende categorieën van uitgaven. Het meer bevredigende karakter van het begrotingsbeeld voor 1955 blijkt reeds uit het feit, dat de lopende dienst (de Gewone Dienst, tezamen met de Buitengewone Dienst I en het Landbouw-Egalisatiefonds) met een nadelig saldo van 8 millioen nagenoeg in evenwicht is. De kapitaaldienst (Buitengewone Dienst II) sluit met een nadelig saldo van 560 millioen, zodat op de gehele begrotingsdienst een tekort resteert van 568 millioen. WAAR KOMT HET GELD VANDAAN? Sf o om Begrotingsbeeld 1954 Geivijzigde samenstelling 1955 Verbeterde situatie Posten die stegen Nog te verwachten uitgaven Speciaal verlaging directe belasting in persoonlijke sfeer Zware belastingdruk Voorgenomen verlagingen Op grond van de geschetste over wegingen acht de Minister van Financiën een aantal verdere be lastingverlagingen wenselijk. Hij stelt zich voor, in het komende zit tingsjaar daartoe wetsontwerpen aan de Staten-Generaal voor te leggen. Gelet op de financieel-economi sche vooruitzichten en het mone taire risico, dat aan een verminde ring van inkomsten is verbonden, is een totaal aan verlichtingen in een orde van grootte van 500 a 550 millioen vergeleken met de huidige toestand, naar het oordeel van de Minister aanvaardbaar. Drie groepen Tijdstip van ingang flamvending deviezenaccres t t I I Overeenkomstig de verwachting is de begroting 1955, die in de Millioenennota voorkomt, aanmerkelijk gunstiger dan de begroting 1954. Iedereen zal zich wel her inneren dat op de begroting 1954, evenals op die voor 1953, zeer grote uitgaven ad telkens 400 millioen voor de v atersnood- schade voorkwamen, welke naar men moest verwachten in 1955 zouden wegval len of een sterke daling zouden ondergaan. Daarnaast was bekend dat de defensie-uit gaven in 1955 met 150 millioen zouden teruglopen. Het beeld van de begroting 1954 was weinig opwekkend. In eerste in stantie was de raming voor de Gehele Dienst een nadelig saldo van 995 mil lioen. Wij hebben ons echter indertijd hierover niet ongerust gemaakt. De laatste jaren zijn wij steeds er aan gewend dat alles heel anders, met name veel gunstiger uitkomt dan de minister van Financiën in zijn Millioenennota raamt. Ook dit keer is dit in 1954 gelukkig het geval geweest. De oorspronkelijk vastgestelde begroting 1954 gaf voor de Gewone Dienst, Buitengewone Dienst I en Landbouw-Egalisatiefonds een tekort van 595 millioen, terwijl voorts de Buitengewone Dienst II (kapitaalsuitga ven en -ontvangsten) een nadelig saldo van 604 millioen en de Gehele Dienst een nadelig saldo van 1199 millioen te zien gaf. De vermoedelijke uitkomsten welke thans voor 1954 worden geraamd, geven niettegenstaande een stijging der uitgaven in vergelijking met de oorspron kelijk vastgestelde begroting een veel gun stiger beeld dank zij het feit dat de belas tingopbrengsten in veel sterkere mate zul len stijgen dan van de uitgaven verwacht wordt. Geraamd wordt thans dat 1954 voor de Gewone Dienst, de Buitengewone Dienst I en het Landbouw-Egalisatiefonds een overschot van 119 millioen te zien zal geven. En dit resultaat werd bereikt niet tegenstaande de belangrijke belastingver lagingen. Op de Buitengewone Dienst II daarentegen zal het nadelig saldo stijgen tot 960 (eerst 604) millioen' Nu is laatst genoemde stijging geenszins een ongunsti ge ontwikkeling. Zij is vrijwel geheel toe te schrijven aan het feit, dat Financiën er toe is overgegaan 342 millioen vervroegd af te lossen op buitenlandse leningen. Het gaat hier om een versterkte aflossing van 142,5 millioen op het Britse Settlement en van 199,5 millioen op de lening aan gegaan met de Int. Bank voor Herstel en Ontwikkeling. Dit voorbeeld toont weer eens aan hoe het samentellen van ener zijds de Gewone Dienst, de Buitengewone Dienst I en Landbouw-Egalisatiefonds met anderzijds de Buitengewone Dienst II tot een volkomen onjuiste indruk van het na delige saldo van de begroting aanleiding kan geven. Slechts de uitkomsten van de eerstgenoemde groep vertonen in feite het o /erschot of het tekort van de begroting. Nu wordt met het nadelig saldo van de Gehele Dienst 1954 de situatie veel te on gunstig voorgesteld omdat daarin de extra schuldaflossing van 342 millioen is be grepen. Men kan beide groepen niet bijeen tellen zonder bij de bevolking ernstig mis verstand te wekken. Het publiek komt im mers niet tot een analyse, of is deze indien zij haar gelezen heeft, spoedig weer verge ten. Reeds eerder hebben wij betoogd, dat de begrotingscijfers door de enorme wijzigin gen welke er na de indiening steeds plegen in te treden, slechts een oriënterende in druk van de ontwikkeling geven. Hetgeen hierboven over 1954 werd gezegd toont dit weer eens aan. Maar ook voor vorige dienstjaren geldt hetzelfde. Voor 1953 toonde de oorspronkelijk vastgestelde be groting een nadelig saldo van J 565 mil lioen voor de Gehele Dienst. In September 1953 was de raming een nadelig saldo van 596 millien en thans is er slechts 145 millioen nadelig saldo. Voor 1952 was er eerst een raming van 262 millioen tekort en thans 1060 millioen overschot voor de Gehele Dienst. Voor 1951 was er oor spronkelijk 766 millioen tekort geraamd, nu is er 294 millioen overschot voor de Gehele Dienst. De ontwerp begroting 1955 geeft een aanmerkelijk gunstiger beeld dan de oor spronkelijk vastgestelde begroting 1954. De Gewone Dienst, Buitengewone Diens I en Landbouw-Egalisatiefonds zijn, mag men wel zeggen, in evenwicht. Er is immers slechts 8 millioen tekort (v.j. 597 millioen tekort). Het nadelig saldo van de Buiten gewone Dienst II is 580 (v.j. 604) mil lioen. Voor de Gehele Dienst komt Finan ciën dan tot een nadelig saldo van 568 (v.j. 1199) millioen. Op het eerste gezicht valt het tegen dat er eigenlijk niet een groot overschot is op de Gewone Dienst, Buitengewone Dienst I en Landbouw-Ega lisatiefonds gezien de grote uitgavenverla- gingen bij enkele belangrijke posten, als 'n vermindering van 257 millioen bij her stel van watersnoodschade, van 186 millioen bij Uitgaven ingevolge het C.A.B.- rapport, van 150 millioen der defensie uitgaven en van 95 millioen in de bijdra gen in de kosten van het herstel van oor logsschade (excl. Ned. Spoorwegen). De reden van de tegenvaller is dat tegenover deze en andere uitgavenverlagingen, wglké in totaal 828 millioen beliepen, weer verhogingen stonden van 695 millioen. In werkelijkheid is de stijging van de uit gavenposten echter in zeer sterke mate be- invloed door één grote eenmalige post, t.w. herstel van oorlogsschade van de Ned. Spoorwegen. Tot nu toe hebben de spoor wegen uit 's rijks kas 220 a 230 millioen voorschotten op hun oorlogsschade gehad. Tot eind 1954 zal er nog wat bijkomen, ter wijl de verwachting is dat het geheis be drag ad 300 millioen dat de spoorwegen zullen ontvangen, eind 1955 als voorschot zal zijn opgenomen. Daarom wordt de be grotingspost ten laste van 1955 gebracht en vermoedelijk mede omdat het een gunstig jaar werd geacht om deze post eens te ver- werkën. In de Millioenennota wordt o.a. ver klaard dat aan <Ie ontwerp-begroting 1955 ten grondslag heeft gelegd het streven om met behulp van de rijksfinanciën bij te dragen tot een evenwichtige verdere ont wikkeling van de gunstige conjunctuur, waarin ons land zich momenteel bevindt. Een budgetaire injectie op korte termijn tot stimulering van de conjunctuur wordt niet nodig geacht. Eerder is er, aldus de nota, het gevaar dat een door aanzienlijke belastingverlaging geïnduceerde vergro ting der binnenlandse bestedingen zou bij dragen tot een vergroting van de spanning op de arbeidsmarkt. Voorts is er de tijds factor van voorbereidingen en moeten do belastingverlagingen in samenhang met de gevolgen van de huurverhoging gezien worden. De diverse overwegingen pleiten er volgens de nota voor de belastingver lagingen omstreeks 1 Januari 1956 te doen ingaan. Gedacht wordt aan verlagingen van 500 a 550 millioen. Bij de belastingherziening van 1950 ging het om maatregelen, welke een structurele bevordering van de werkgelegenheid be oogden (o.a. vervroegde afschrijving, ver lenging van verliescompensatie, afschaf fing der ondernemingsbelasting, herwaar dering van bedrijfsmiddelen, de rampen- reserveregeling). In 1951 volgde met het oog op de ongustige betalingsbalans een tijdelijke verhoging van het tarief der vennootschapsbelasting voor vier jaren, evenals van de motorrijtuigenbelasting, vermogensbelasting extra I.B en succes sierechten. In 1953 waren er enerzijds maatregelen (verlaging der vennootschaps belasting, investeringsaftrek, afschaffing speculatiewinstbelasting en dividendbe perking, afschaffing der extra I.B.) welke de werkgelegenheid moesten bevorderen en anderzijds verlichtingen in de parti culiere sfeer door verlaging der loon- en inkomstenbelasting, In verband met de „eis van evenwichtige verdeling van las ten" wil de regering nu de belastingverla ging concentreren op: 1. 180 millioen kostprijsverlagende belastingen (omzetbe Nadelig 1954 f 1.199 millioen Aan de ontwerp-Begroting 1955 nu ligt het streven ten grondslag, mei behulp van de Rijksfinanciën bij te dragen tot een evenwichtige verdere ontwikkeling van de gunstige conjunctuur, waarin ons land zich bevindt, en tevens van de te verwachten bevredigende situatie gebruik te maken om te komen tot een verdere versteviging van de Nederlandse economische positie, opdat daardoor een verantwoorde basis wordt verkregen voor een nieuwe verlichting van lasten. In 1955 zal de nog resterende verzwaring van de belastingdruk, die destfjds in ver band met het defensieprogramma werd ingevoerd, komen te verva'len. Voor de jaren 1956 en volgende ligt echter een ver dergaande vermindering van fiscale druk in het voornemen, zowel op het gebied van de kostprqsverhogende belastingen als op het gebied van de directe belastingen in de persoonlijke sfeer (inkomsten- en loonbe lasting en vermogensbelasting). Deze fis cale verlichtingen zullen, vergeleken met de bestaande toestand, neerkomen op een bedrag in de orde van grootte van 500 a 550 millioen- Onder meer is bij de vast stelling van dit bedrag rekening gehouden met een nieuwe huurverhoging (zie ook de slotbeschouwing vande minister). "Wanneer de ontwikkeling van het beta lingsverkeer met het buitenland in 1955 daartoe de mogelijkheid biedt, zal verder worden voortgegaan met het treffen van maatregelen in de kapitaalsector, welke strekken tot aanwending van een verder accres van de deviezenvoorraad, o.m. door vervroegde aflossing van buitenlandse schuld. OVERZICHT DER BELASTINGMIDDELEN ONTWERP-BEGROTING 1953 1955 (in% v.h. totaal) Omzet belasting Invoer rechten ■BÉÉB'b,5 Acdjnzen Vereve- nmqs- hefnng Motorrij tuigenbe lasting Inkomsten belasting Loon belasting Vennoot schaps belasting mV 231.7 ■1,4 Ven logen® belasting Successie, overgang, schenking Overige ^2^3 I' *'-'-'-.-l 19 5 |NaaftrehvAgedeeltev.Prov.,Gem. en LE.E /5 Hieronder volgt een overzicht van de Ontwerp-Begroting 1955 vergeleken met do oorspronkelijk vastgestelde Begroting 1954 en de Vermoedelijke uitkomsten 1954 (tn millioen): c. -r ra Qjjin a> 05 a, bio W O O u> T3 <D ggv S <D t-i CD -t-> tlfl I c a> Gewone Dienst 4.471 4-860 4.678 4.763 5.509 5.376 Saldo 292 649 698 Buitengewone Dienst I (Uitgaven en ontvangsten van aflopend karakter) 1.083 760 847 296 330 205 787 430 643 Landbouw- Egalisatiefonds Saldo 100 100 64 Gewone Dienst, Buitengewone Dienst I en Land bouw-Egalisatie fonds 595 119 8 Buitengewone Dienst II (Kapi- laalsuitg. en -Ontvangsten) 1.062 1.441 994 458 481 434 604 960 560 Gehele Dienst Uitgaven (incl. nad- saldo Land- bouw-Egalisatie fonds) 6.716 7.161 6.583 5.517 6.320 6.015 1.199 841 568 Verschillende noodzakelijke voorzienin gen en uitgaven waren oorzaak, dat de be groting voor 1954 reeds aanstonds een hoog uitgavenniveau te zien gaf. Aan de andere kant stond zij in het teken van de bekende belangrijke belastingverlagingen. Doordat tijdens de parlementaire behandeling van de ontwerp-Begroting voor 1954 enkele wettelijke voorzieningen tot stand kwa men, die voor dat jaar additionele bud getaire uitgaven tot een totaalbedrag van 204 millioen meebrachten, gaf de oorspron kelijk vastgestelde begroting dienovereen komstig een groter tekort te zien dan de aanvankelijk geraamde 995 millioen, t.w. 1199 millioen voor de Gehele Dienst. Dit op korte termijn ontegenzeglijk minder gunstige budgetaire vooruitzicht moest in belangrijke mate mede worden toegeschreven aan een tijdelijke samenloop van omstandigheden, welke, naar redelij kerwijze mocht worden aangenomen, geen duurzaam karakter zouden dragen. Op langere termijn bezien leek ten .aanzien van bepaalde belangrijke groepen van uit gaven een daling te mogen worden ver wacht. Sedert de Begroting 1954 werd vastgesteld op een uitgaventotaal van 6716 millioen, is echter door verschillende om standigheden nog een aanzienlijke verdere stijging opgetreden, zodanig, dat naar tegenwoordige inzichten dit totaal 7161 millioen zal belopen. De Minister wijst hierbij op de loon- ronde van 1 Januari j.l. die niet alleen de salarisuitgaven, maar ook verschillende andere posten van het Rijksbudget in be langrijke mate deed stijgen; de versnelde aflossing van buitenlandse schuld (Brits Settlement en Interbanklening), de toe neming van de rentelasten der gevestigde binnenlandse schuld in verband met ver dere consolidatie van vlottende schuld- Aangezien deze sterke verdere stijging voor een belangrijk deel als een weerspie geling kan worden gezien van de hogere welvaart, met name van de sterk ver beterde monetaire situatie, die in de Ne derlandse volkshuishouding tot ontwikke ling is gekomen, meent de Minister, dat zij, in ruimer verband gezien, geen reden behoeft te geven tot bezorgdheid. Meer nog dan het verloop van de uit gaven, kan naar zjjn oordeel de opbrengst der middelen geacht worden een weerslag te zfln van de groeiende welvaart in ons land. Blijkens de vermoedelijke uitkom sten zal het nadelig saldo van de Gehele Dienst ad 1199 millioen met 358 millioen kunnen worden verminderd tot 841 mil lioen. Dit is, behalve aan het effect van de opbrengst van de belastingen van de laat ste loonronde, welke bij de oorspronkelijke begroting uitdrukkelijk buiten beschou wing was gelaten, vooral te danken aan de bijzonder gunstige economische ontwik keling, waarin ons land zich het laatste jaar mocht verheugen. Daardoor vloeiden de belastingopbrengsten nog belangrijk ruimer dan zelfs bij een reeds redelijk optimistische beoordeling een jaar geleden kon worden voorzien. In het bovenstaande overzicht zijn de bedragen van de Begroting 1954 gegroe peerd overeenkomstig de regelen, die voor de begrotingsopstelling voor 1955 zijn toe gepast. De gewijzigde begrotingspresen tatie houdt verband met de omstandigheid dat in de praktijk niet ten volle de hand werd gehouden aan het principe om op de Buitengewone Dienst I slechts die uit gaven te brengen, welke uit de tweede wereldoorlog en de bezetting voortvloeien, voor zover zij niet vallen onder de defi nitie van de Buitengewone Dienst II (kapitaalsuitgaven). De betiteling: „uitgaven en ontvangsten van aflopend karakter", welke aan deze dienst werd gegeven, heeft tot gevolg ge had, dat hij geacht werd tevens open te staan voor alle uitgaven en middelen van lijdelijke aard, waarvan de Gewone Dienst werd ontlast, zonder dat enig verband aanwezi'g was met de oorlogsomstandig heden. Niettemin bleef ook de Gewone Dienst vele uitgaven van een tijdelijk karakter bevatten. Ter verbetering van de budgetaire syste matiek en ter verduidelijking van het be- grotingsbceld, dat uit de cijferopstellingen oprijst, acht de Minister van Financiën het gewenst, thans de Buitengewone Dienst I te zuiveren van de elementen, welke daarin krachtens meergenoemd criterium niet thuis behoren en welke door hun aan wezigheid gevaar voor verwarring doen ontstaan. Derhalve bestaat de Buitenge wone Dienst I in de ontwerp-Begroting 1955 alleen uit uitgaven en middelen, welke rechtstreeks voortvloeien uit de laatste wereldoorlog en uit de bezetting Alle overige inkomsten en uitgaven z(jn al naar hun aard overgebracht naar de Gewone Dienst, onderscheidenlijk de Buitengewone Dienst II. Een uitzondering is evenwel gemaakt voor de uitgaven tengevolge van de watersnood, welke in verband met haar uitzonderlijk karakter op de Buitengewone Dienst I zijn gehandhaafd. Een consequente toepassing van deze gedragslijn zal binnen afzienbare tijd leiden tot een volledige opheffing van de Buitengewone Dienst I, wanneer de gevol gen van oorlog, bezetting en watersnood voor de Rijksbegroting zullen zijn uitge werkt. De Minister meent inderdaad goed te doen, daarop doelbewust aan te sturen. De in bovenstaande tabel tot uitdrukking komende verbetering van de budgetaire situatie 1955, vergeleken met de oorspron kelijk vastgestelde Begroting 1954, is ener zijds te danken aan een vermindering der uitgaven met per saldo 133 millioen. Voor herstel van watersnoodschade is voor 1955 143 millioen uitgetrokken; verge leken met de oorspronkelijk vastgestelde Begroting 1954 betekent dit een afneming van 257 millioen. De uitgaven, voort vloeiende uit het rapport van de Commissie Achterstallige Betalingen zijn budgetair geheel ten laste van 1954 gebracht, hetgeen voor de Begroting 1955 neerkomt op een vermindering van 186 millioen. Voorts is, zoals bekend, het zogenaamde defensie plafond voor de jaren 1955 t/m 1957 ver laagd tot 1350 millioen per jaar- Met de in de Millioenennota 1954 ver vatte mededeling, dat op iets langere ter mijn ook rekening mocht worden gehou den met een vermindering van de lasten der oorlogsschadevergoedingen is slechts ogenschijnlijk in strijd het feit, dat in de Begroting 1955 voor dit doel 205 mil lioen meer is uitgetrokken dan in de oor spronkelijk vastgestelde Begroting 1954 Dit accres is nl. de resultante van een verlaging van verschillende artikelen met 95 millioen en het opvoeren van een een malige post ad 300 millioen, strekkende tot budgetaire afwikkeling van de oorlogs- sehadevergoeding aan de Ned. Spoorwegen, welk bedrag in 1955 geheel of nagenoeg geheel zal zijn uitbetaald op de voet van de wet-regeling oorlogsschade Nederlandse Spoorwegen. Heeft de zoëven genoemde uitgavenpost ad 300 millioen derhalve slechts' budgetaire en geen monetaire be tekenis, hetzelfde geldt voor een onder de middelen opgenomen bedrag ad 200 millioen, wegens opbrengst van vijandelijk vermogen, welke opbrengst in feite reeds vóór de budgetaire verantwoording tn 's Rijks kas wordt ontvangen. De verbetering van het begrotingsbeleid 1955, vergeleken met de oorspronkelijk vastgestelde Begroting 1954, is echter meer nog te danken aan een belangrijk hogere raming der middelen. Aangezien tegen over de hierboven bedoelde bijzondere bate van 200 millioen vorig jaar een tweetal baten stond, te weten 120 mil lioen opbrengst vijandelijk vermogen en f 170 millioen aan gelden uit de tegen waarderekening, en de overige niet-belas- tingmiddelcn slechts weinig verandering te zien geven, kan worden geconcludeerd, dat de verbetering van de middelenpositie geheel te danken is aan de stijging der geraamde belastingopbrengsten met 608 millioen. Hierbij dient te worden aangete kend, dat Is verondersteld, dat de gunstige conjuncturele ontwikkeling in ons land ook i;i 1955 nog voortgang zal hebben. Tegenover de in het vorenstaande aan gegeven daling in sommige uitgavengroe- pen staan belangrijke stijgingen. Deze doen zich met name voor in de begrotin gen van de volgende departementen als gevolg van de daarbij vermelde oorzaken. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: De natuurlijke groei van alle soorten van onderwijs, de bijzondere voorzieningen ten behoeve van het hoger onderwijs en de bijdragen aan radio en televisie. Wederopbouw en Volkshuisvesting: Exploitatiekosten van een groter aantal woningwetwoningen- Verkeer en Waterstaat: Kustverdediging, aanleg en onderhoud van land- en waterwegen, kapitaalver strekking aan de P.T.T. Economische Zaken: Kapitaalverstrekking aan de Staats mijnen. Sociale Zaken en Volksgezondheid: Kosten van de noodvoorziening ouden van dagen en andere sociale voorzienin gen, uitgaven ten behoeve van de nieuw Ingestelde directie arbeidsvoorzieningen, volksgezondheid. In de ontwerp-Begroting 1955 is echter nog geen rekening gehouden met een aan tal uitgaven, welke zullen voortvloeien uit wettelijke regelingen, die op het tijd stip van indienen der begoting nog niet zijn tot stand gekomen, voor zover mo menteel kan worden overzien, kunnen uit dien hoofde in 1955 additionele uitgaven worden verwacht voor: Opheffing der anti-cumulatiebepalingen nopens Indische pensioenen; Regeling van de rechtsbijstand aan on- en minvermo genden; Regeling van het kleuteronder wijs; Wijziging wet Buitengewoon Pen sioen 19401945. Hiermede zal naar schatting een be drag zijn gemoeid van ongeveer 30 mil lioen in totaal. De economische toestand, waarin ons land thans verkeert is in menig opzicht als gunstig aan te merken. Hij draagt onmiskenbaar het karakter van een hoogconjunctuur. Gezien de zeer gunstige ontwikkeling, die de uitvoer tot dusverre" heeft vertoond, acht de Minist,er van Financiën het evenwel niet verantwoord er zonder meer mede te rekenen, dat hel daarbij bereikte stijgingstempo in de toekomst onverminderd gehandhaafd zal kunnen blijven. Veeleer is het tegendeel aannemelijk. Aangezien het weinig waarschijnlijk is, dat de ontwikkeling van de binnenlandse afzet daartegenover volledige com pensatie zal bieden, lijkt op grond hiervan ook een meer gelijkmatige ontwikkeling van de binnenlandse bedrijvigheid in de lijn der verwach tingen te liggen. Gegeven de met de bevolkingstoe- neming samenhangende voortdurende toevloed van nieuwe arbeidskrachten en de stijging van <^e arbeidsproductiviteit zal alsdan ook met een geleidelijke 0D_ heffing van de huidige spanning 0p de arbeidsmarkt moeten worden gerekend Zou een zodanige constellatie, geker- automatisch aflopen) van vermogensbelas ting, successierechten, motorrijtuigenbelas ting en vennootschapsbelasting. De ven nootschapsbelasting wil de regering ech ter maar voor de helft ongedaan maken 60 millioen) en de overige helft handha ven en dan de I.B. een verdere verlaging met 60 millioen laten ondergaan naast de reeds genoemde 210 millioen. De voorgestelde verlaging van Inkom sten-, loon- en - vermogensbelasting ad 270 millioen is wat 't bedrag betreft zeer behoorlijk. De met ingang van 1954 inge voerde verlaging van I.B.- en loonbelas ting werd op 175 millioen geraamd en de verruiming van de kinderaftrek op 16 millioen. Dat de regering thans de beschikbare marge voor het overgrote deel voor belas tingverlaging in de persoonlijke sfeer wil aanwenden en de verlagingen tot 1 Januari 1956 wil uitstellen, zal ook wel verband houden met de verkiezingen in de zomer van 1956 Hoe mooi kan zo'n recente be langrijke belastingverlaging onder een socialistische minister van financiën en minister-president niet worden gebruikt als het feit nog kort geleden is gebeurd. Is deze belastingverlaging mogelijk? Het antwoord hierop moet bevestigend luiden Er komt immers in de begroting 1956 een flinke uitgavenverlaging van o.a. J 1UU millioen bij de watersnoodschade (en in 1957 nog eens ca 43 millioen^ en van wel licht circa 400 milioen bij de oorlogs schadevergoedingen, waar de eenmalige post van 300 millioen der Spoorwegen wegvalt en overigens de overige uitke ringen scherp omlaag gaan. De particuliere vergoedingen zullen voor het belangrijkste deel zijn behandeld. De vergoedingen in de publiekrechtelijke sector hangen af van het tempo waarin de wederopbouwplan- nen zullen worden uitgevoerd, hetgeen niet zo snol Is- Wij menen echter, dat gezien de begro tingspositie van 1955 (deflattering door de f 300 millioen der Spoorwegen) gerust reeds in 1955 tot belastingverlaging kan worden overgegaan. Ook de kaspositie laat dat toe. Alle ramingen van de kaspositie zijn tot dusverre veel te pessimistisch ge weest. In de millioenennota 1953 werd het i budgetaire kastekort voor 1953 op f 700 is.ua tpi ij» v cx ïagenvie uci«6Uhbcu 7 er» lasting, accijnzen) waardoor de kosten van - millioen geraamd, terwijl het maar f 50 levensonderhoud zullen dalen. 2. 210 mil- millioen heeft bedragen. Voor 1954 werd lioen verlaging der inkomsten-, loon- en het budgetair kastekort liet vorig jaar op vermogensbelasting en 3. afschaffing van i f 800 k 1100 millioen begroot, thans is de het restant der tijdelijke verhogingen (die I raming slechts f 500 k 600 millioen tekort. (Naast het kastekort of -overschot uit be grotingstransacties zijn er overige betalin gen die de kaspositie als geheel beïnvloe den). Gezien de leningsmogelijkheden wel ke er geacht kunnen worden te bestaan, kan dit kastekort gerust groter worden zonder gevaar voor inflatoire financiering. Financiën wil overigens wanneer ds beta lingsbalans gunstig blijft ook in 1955 tot vervroegde aflossing van buitenlandse schuld overgaan. Dit impliceert dat de guldens ter financiering van de vereiste valutaaankopen beschikbaar moeten ko men uit: leningen in het binnenland; tegenwaardegelden welke beschikbaar komen, hetgeen ongewenst is; een gunsti ger budgetaire kaspositie dan geraamd wordt. Wij hebben trouwens de indruk dat Financiën met zijn ramingen van de belas tingopbrengsten voor 1955 weer te laag is gezien de gunstige Juli cijfers. Het gaat er om, of men veel waarde moet toekennen aan het betoog dat de conjunctuur in 1955 niet verder moet wor den gestimuleerd door de komende belas tingverlagingen met het oog op mogelijke overspanning van de arbeidsmarkt en dat daarom eerst in 1956 een injectie moet worden gegeven. Het is echter thans niet te zeggen of 1 Januari 1956 een beter mo ment zal zijn dan bijv. 1 Juli 1955. Voorts maken ae f 550 millioen belastingverlagin gen op de f 14)4 milliard verbruik van de Nederlandse gezinnen niet zo heel veel uit. Daarbij komt dat de middengroepen nu toch eindelijk wel eens snel een flinke be lastingverlichting mogen hebben. De lood zware druk is lang genoeg gevoeld. Het valt overigens op. dat men noch van rege ringszijde, noch in de S.E.R. bij de behan deling van de loonsverhoging tot een ver groting van het aandeel der arbeiders in het nationaal inkomen gewezen heeft op het gevaar van overspanning van de ar beidsmarkt door de mogelijkheid van grotere consumptie. Wij vertrouwen dat de Tweede Kamer op een invoering der belastingverlagingen vóór 1956 zal aan dringen. Hiervoor pleit ook de rechtvaar digheid t.o.v. de huiseigena/m. De huur verhoging en belastingverlagingen zullen immers ongeveer gelijktijdig moeten In gaan. Nu men de aiSjeiders weer 6 pet loonsverhoging geeft, gaat het niet aan de huiseigenaren weer tot 1 Januari 1956 te laten wachten. Het bedrijfsleven zal teleurgesteld zijn door de belastingverlagingsplannen. Het huidige tarief der vennootschapsbelasting is thans 42)2-46 pet, of praktisch veelal 45- 46 pet. Het tarief van vóór 1951 was 37)4- 40 pet, of praktisch dicht bij^de 40 pet. De regering streeft nu naar 42-2-43 pet. Wij menen dat er alle aanleiding is om tot het niveau van 37V2-40 pet over te gaan. Dit zou f 60 millioen meer kosten, maar dit risico kan men gerust nemen. Daarnaast zal serieus moeten worden onderzocht, of geen verdere verlichtingen voor het be drijfsleven budgetair toelaatbaar zijn. Hoewel de totale uitgaven gaan vermin deren door geleidelijke daling van de uit gaven voor watersnood- en oorlogsschade, geeft de constante stijging van tal van overige uitgaven aanleiding tot grote zorg. Uiteraard is de constante stijging van het loonniveau hieraan mede debet. Grotere zuinigheid zal echter dringend geboden blijven met het oog op een mogelijke con junctuurterugslag. Loonronden leiden enerzijds tot grotere belastingontvangsten, doch anderzijds naar de mening van Fi nanciën tot ongeveer even grote uitgaven stijging van salarissen en materieeluit- gaven. Tot slot nog een opmerking over de staatsbalans. Van 31 December 1947 tot 31 December 1953 verminderde het nadelig saldo met f 7679 millioen. Hiertoe droegen de volgende factoren bij: begrotingsover schotten 1948 t.m. 1953 f 5090 millioen; voorts waren ten laste vart de begrotingen f 390 millioen uitgaven van vóór 1919 ver evend, zodat belastingen voor f 5480 mil lioen verbetering aansprakelijk waren; ten laste van begrotingen betaalde oorlogs schade en rente, reeds gepassivèerd op de balans 1947 f 2543 millioen; bijboeking op tegenwaarderekeningen voor zover nog niet ten gunste der middelen gebracht f 1002 millioen', investeringen ten laste van de G. D., minus afschrijvingen, f 739 mil lioen; opbrengst verkochte regeringsgoe deren vóór 1947 aangeschaft en niet op de balans per uit. 1947 geactiveerd f 462 mil lioen; diversen f 912 millioen. Dit geeft een totaal van f 11.138 millioen. Maar hierte genover stonden f 1900 millioen kwijtschel ding van vorderingen op Indonesië en f 911 millioen devaluatleverlies, alsmede f 648 millioen uit. 1953 nog te betalen waters noodschade. Per saldo resteert alsdan de f 7.649 millioen verbetering van de staats balans. merkt door een uitbreiding van de bin nen- en buitenlandse vraag tezamen, welke echter toch niet toereikend is om de gevolgen van zowel bevolkings toeneming als productiviteitsstijging op te vangen, worden gecontinueerd, dan zal onvermijdelijk het werkgelegenheids vraagstuk opnieuw de aandacht komen vragen. Dit laatste ook wat het aspecl op langere termijn betreft. Immers het tempo van de voor ons land essentiële industrialisatie wordt mede door de vooruitzichten van de afzet bepaald. Overgaande tot een bespreking van het in de naaste toekomst te voeren finan ciële beleid stelt de Minister voorop, dat dit behalve door de vraagstukkenvan werkgelegenheid en financieel-econ-.- misch evenwicht tevens wordt bepaald door andere factoren. Met name aan de fiscale politiek wordt mede richting gegeven door andere overwegingen van sociaal-economische aard dan die hier voor ter sprake zijn gebracht. In hei bijzonder treedt hierbij naar voren de eis van een evenwichtige verdeling van lasten, een eis die bovendien in belang rijke mate mede de keus van in concrete te treffen maatregelen bepaalt. Het kan niet worden ontkend, zoals ook van de zijde der Regering bij her haling tot uitdrukking is gebracht' dat de belastingdruk in de achter ons lig gende na-oorlogse jaren op tal van pun ten zwaar is geweest. Die druk was in het licht van de financieel-economische toestand van het ogenblik onontkoom baar. Intussen is onmiskenbaar een aan zienlijke verbetering ingetreden. Nu de monetaire risico's, verbonden aan een verlaging van lasten, geringer zijn geworden, verliezen de motieven welke voor handhaving van de zwart belastingdruk hebben gegolden, aan ge wicht. Die druk wordt het zwaarst er varen in de sfeer van het inkomen verlichtingen op die plaats komen daar om in 't bijzonder in aanmerking. Daar naast maken de gevolgen voor het huis houdbudget van de te verwachten ver dere stijging huren het in hog» mate wenselijk, verzachtingen aan tr brengen die voor brede groepen hut; werking doen gelden. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, dat als gevolg van tndirec.e effecten, die compenserend werken uit eindelijk het budgetaire verlies geringer zal zijn. Bij de bepaling van de omvang van deze maatregelen heeft de Minister onder meer met een nieuwe huurronue rekening gehouden. Mocht voorts de hierboven weergegeven mogelijkheid van een ongunstig verloop van de werk gelegenheid in de toekomst zich real - seren, dan kan van de in het oog gevaMe belastingverlagingen in zoverre een gunstig tegeneffect worden verwacht, dat zij langs de weg van verruiming der binnenlandse bestedingen zullen leiden tot een toeneming van de werkgelegen heid. Bovendien liggen zij in de lijn van net streven naar ean laag kostenpeil in net belang van de buitenlandse afzet. In grote lijnen gezien kunnen de ver lagingen, welke tezamen het eerder ge noemde totaalbedrag uitmaken, in drie groepen worden verdeeld. 1. Als eerste groep van verlagingen heeft de Minister voor ogen een aantal maatregelen op het gebied van de kost prijsverlagende belastingen, welke van bijzondere betekenis zijn voor de kosten van levensonderhoud. Deze verlagingen kunnen mede dienstbaar worden ge maakt aan het opvangen van de ge volgen, verbonden aan een verdere verhoging van de huren. Met deze ver lichtingen zal een bedrag van omstreeks 180 millioen zijn gemoeid. 2. In de tweede plaats wordt beoogd, een belangrijke plaats in te ruimen voor verzachtingen van de druk van de directe belastingen in de persoonlijke sfeer, alwaar, zoals reeds ts opgemerkt, in het algemeen de fiscale lasten het zwaarst worden ondervonden. Gedacht wordt hierbij aan de inkomsten, en loonbe lasting en de vermogensbelasting. Deze verlagingen zullen in totaal ruim 200 millioen belopen. 3. Tenslotte zullen in het geheel een plaats dienen te vinden de in 1951 in samenhang met het defensieprogramma ingevoerde belastingverhogingen. He' nog bestaande gedeelte daarvan brengt omstreeks 160 millioen op, waarin het aan deel van de vennootschapsbelasting ca 120 millioen bedraagt. Komen deze verhogingen in het algemeen niet voor verlenging in aanmerking, wat de ven nootschapsbelasting betreft verdient het naar het oordeel van de Minister van financiën aanbeveling, van de nog res terende verhoging een deel te besten- iigen. De grote bekenis, welke de Minister liecht aan een vermindering van de drub Ier directe belastingen in de persoon- -ijke sfeer, is voor hem aanleiding ge weest te komen tot het voorstel, het nog resterende deel van de defensieverhoging van de vennootschapsbelasting voor de helft te handhaven en het daardoor vrijkomende bedrag van 60 millioen ten goede te doen komen aan een verdere verlaging van de inkomsten belasting. De belastingverlichtingen van de hierboven genoemde tweede cate gorie zullen daamede in totaal ca 270 millioen kunnen belopen. Ten aanzien van het tijdstip, waarop de diverse verlagingen dienen in te gaan, merkt de Minister nog het volgende op. Het lijkt, gezien de huidige situatie, onwaarschijnlijk, dat de economische ontwikkeling zeer snel in een richting zou gaan- welke een budgetaire inject-'e -op korte termijn wenselijk zou doen zi^n\.ï" 1955 behoeft naar redelijke ver wachting voor werkloosheid oD'een be langrijke schaal nog'niet te 'worden ge vreesd. Eerder bestaat het gevaar, dat een door een aanzienlijke belastingver laging beïnvloede vergroting der binnen landse bestedingen zou bijdragen rr toeneming der spanning op de arbeio.- markt.. Bovendien dient in aannterkin0 te worden geonmen, dat de mogelijk heden tot het voorbereiden en tot stand brengen vap omvangrijke en ingrijpende belastingmaatregelen welke reeds W °e eerste maanden van 1955 van kracht zouden worden, uiterst beperkt zijn. Tenslotte dient een deel der verlagin gen te worden gezien in samenhang met de gevolgen van een nieuwe huurverho ging. Dit brengt mede, dat het tijds verschil tussen de data van inwerking treden niet te groot mag zijn. Een huur verhoging za( echter eerst in de loop van 1955 haar beslag kunnen krijgen. De diverse vermelde overwegingeu Pleiten er voor, de belastingverlagingen omstreeks 1 Januari 1956 te doen ingaan. Zoals reeds eerder in het licht is ge steld. kan tegenover het in het voor gaande besproken complex van belas tingmaatregelen ook aan de uitgaven zijde van de begroting op een aantal punten een zekere verlichting tegemoet worden gezien. Niettemin is de voorgestelde vermin dering van inkomsten van zodanige om vang, dat ten aanzien van additionele uitgaven uit hoofde van nieuwe initia tieven dan wel uitbreiding van bestaande activiteiten, naar het oordeel van de Minister grote terughoudendheid ge boden zal zjjn. H(j vertrouwt er dan o«k op, dat in samenwerking tussen Regering en Staten-Generaal behoed zaamheid ten aanzien van het toekom stige uitgavenbeleid in acht zal worden genomen, teneinde gevaren voor een in flatoire fianciering der Rijksuitgaven te voorkomen. Met betrekking tot het in 1955 te voeren financiële beleid vraagt de Minis ter tenslotte nog voor één factor de aandacht. De mogelijkheid is stellig aan wezig, dat zich het komende jaar op de lopen-de rekening van de betalingsbalans nog verdere overschotten blijven ont wikkelen. Op zichzelf genomen zou een uit zodanige overschotten voortvloeiende verdere versterking van de financieel- economische positie van ons land alles zins welkom zijn. Ofschoon voorshands de toestand zich nog gunstig laat aan zien. moet ons land, gezien zijn sterke bevolkingsgroei, armoede aan grondstof fen en relatief grote en mede daar door kwetsbare export, er op bedacht en voorbereid blijven, dat zich op lan- flatoire financiering der Rijksuitgaven te voorkomen. Dit houdt echter niet in, dat de alsnog toevloeiende deviezen zonder meer zou den dienen te worden geaccumuleerd. Een aanzienlijke verdere vergroting van de deviezenvoorraad is uit een oogpunt van reserve-vorming niet noodzakelijk, terwijl het rendement van de deviezen reserve zelve gering is De minister stelt zich daarom voor, om, wanneer de ont wikkeling van het betalingsverkeer met het buitenland het komende jaar daar toe de mogelijkheid biedt, voort te gaan met het treffen van maatregelen in de kapitaalsector, strekkende tot aanwen ding van een verder accres van da deviezenvoorraad. Hij denkt daarbij on der meer aan de ook in dit jaar reeds op ruime schaal toegepaste vervroegde aflossing van buitenlandse schuld. Aldus kan een vermindering van betalingsver plichtingen op langere termijn, ten op zichte van het buitenland worden be werkstelligd, terwijl uit hoofde van J® besparing van rente een verminderinS optreedt van een op de Nederlandse economie drukkende reële last.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 4