Nddmloos
Forinten en mutaties...
Retour Wenen-Budapest zonder paspoort
en zonder visum
Door Martin W. Duyzings
,.Het volk is moe
V.
Karavaan-van-zes
De roes van een stad.:...
ZATERDAG 16 OCTOBER 1954
PAGINA 9
A
i-xyy...
Ondergronds in Buda
Bruggen vormen de
levensaders van
Buda-Pest
het volk is moe
EISENSTADT, October
Het huis was grauw als alle andere.
Er hing wat mist in de steeg, en een weee, zurige stank.
Als men nog eenmaal achter zich keek alvorens men het
huis betrad, zag men hoe de mist het bleke licht uit de
straatlantaarn voor het touw- en zadenwinkeltje van
Miksa, de Jood, reeds half verstikte. De hond die grom
mend met een dode rat gespeeld had toen men schuw
en zonder op te zien door het lamplicht was gegaan, lag
roerloos nu voor de deur van Miksa, de magere kop tussen
de voorpoten. Verderop in de steeg zag men vaag de
schimmen van twee mannen. Hun stemmen klonken hoog
en nasaal, doch hun stappen die scherp terugkaatsten
van de ruwe stenen, waren moe en slepend. Zij kwamen,
dacht men, van de rivier. De geluiden van de rivier
waren nu weer dichtbij: het krijsen van een hijskraan, het
woedende staccato van een rangeer-locomotief nabij de
erote douaneloods, en een scheepshoorn die stroom
opwaarts klagend loeide. Het moest meer dan een half uur
geleden reeds zijn, dat wij ter hoogte van de Erzsebet hid
de Donaukade verlaten hadden. Op de kaai aan de overzij
verloren Buda en de Gellérthegy zich toen al volkomen
in de mist nabij de „Brug der Vrijheid", de voormalige
perencz Jószef hid, leek het imposante Gellért Hotel,
gevangen nog steeds in de steigers, nu een met spinrag
omweven spookslot. Doch wij waren links-af gegaan, in
de richting van de, met groene en vuurrode neonstrepen
doortrokken lichtzeé van de Ring en de Rakóczi lit, waar
men nergens nog het puin en de sporen van de oorlog
vindt; en dan opnieuw rechtsaf, evenwijdig aan de rivier,
een eindeloos warnet van straten en stegen waarvan men,
snel en zwijgend voetstappen naast Bertalan, de gids,
slechts enkele beelden in zijn herinnering bewaren kon:
de strakke, ernstige gevel van een kliniek; een café vol
vrolijk pratende, goed geklede mensen; de onaangeroerde
ruïne van een huurkazerne; een donker plein met een
groot en hel verlicht gebouw voor welks ingang twintig,
dertig vrouwen luid kakelend samendromden; en een
blinde, nog jonge man, wiens stok met een ratelend geluid
langs de gevels van een rij nieuwe, stille huizen tastte.
%o kwamen wij tenslotte voor het huis in de steeg. Later
zou men de vreemdeling een ruwe potloodschets van Pest
tekenen daar de vernieuwde Kettingsbrug, en daar het
nieuw gebouwde Palace-Hotel bij het Oost-station, en
daar de Lenin-Ring en dan pas zou men ervaren, dat
de steeg in de wijk Ferenzcvaros gelegen was. Doch voor
lopig had men geen ander houvast dan de geluiden van
de nabije rivier. Zij mengden zich met die van de steeg:
de met ijzer beslagen hakken der twee mannen, het drui
len van een kind, een deur die langzaam en kreunend
heen en weer zwaaide in de hengsels, een ruziënde
vrouwenstem, en het vreemde, metalen geluid van een
piano. „Komm' zei Bertalan. Hij was nog jong, ik
schatte hem even in de twintig. Zijn dunne, wat wrede
mond correspondeerde niet met het weemoedige licht in
zijn donkere ogen. Het Duits dat hij sprak, bestond uit
niets dan stuk gebeten monosyllaben. De deur van het
huis stond open. Een kale, grijs gekalkte gang voerde
langs drie deuren. Er brandde een spaarlamp in het trap
penhuis, daar gonsde driftig een zwerm vliegen. Onze
stappen klonken hol op de treden van de trap. Als men
aarzelend zijn hand op de smalle ijzeren leuning legde,
voelde men dat zij zwiepte. Het was opeens alsof dat
van belang was: dat de leuning zwiepte. Op de trap naar
de derde verdieping ontmoette men een vrouw. Men kon
haar gelaat niet zien onder de schaduw van haar hoofd
doek. Zij droeg een slapend kind in een scherp gele deken.
Toen wij op de derde verdieping voor de deur stonden,
hing er twee seconden lang een koele, ademloze stilte in
het trappenhuis. Dan pas hoorde men de vrouw verder
gaan: men wist niet of zij had staan luisteren, en waarom.
Komm'!", zei Bertalan opnieuw. Hij opende de deur. De
'man die ons tegemoet kwam, had zilverwit haar. „Dit is
de man uit Wenen", zei Bertalan. Dan liep hij door naar
een naastgelegen vertrek. „Welkom", zei de oude man
met het zilvergrijze haar. Hij bood de vreemdeling zijn
linkerhand. Als men onwillekeurig naar zijn rechterhand
zocht, zag men niets anders dan een lege mouw. „Dat is
lang geleden", zei de man, „ze namen mij gevangen in de
dagen van de Radenrepubliek; de een verloor 'n lichaams
deel, de ander zijn leven". En zó begon mijn eerste
gesprek in Buda-Pest
bluffend. Gij hebt honderd ver
halen gehoord over de gevaren
van „het IJzeren Gordijn", en er
gaat zegt men in Eisenstadt en
in Budapest, geen week voorbij
of er loopt wel een vluchteling
vast in een mijnenveld of in an
dere, even verraderlijke strikken
welke men in een brede grens
strook de vluchteling spant.
Doch er gaat ook geen week voor
bij zonder dat er ongehinderd
kleine karavanen trekken, naar
Bratislava en Stalinvaros, naar
Budapest en Praag.
Dit was zo'n karavaan.
Er ontploften geen mijnen, er vie
len geen schoten, men lag niet plat
tegen de zanderige grond gedrukt
teneinde een, gretig en onverbiddel-
lijk de grens aftastende schijnwerper
te vermijden; en pas als men in Bu
dapest is en men moe doch met een
vreemde, warme spanning in het
grauwe huis van de smalle steeg in
zich verschanst, en in de oude Burg,
ginds aan de rivier, waar de centrale
der partij gevestigd is, heeft men dit
volk getart en uitgedaagd: men sleep
te een Kardinaal naar de kerker, doch
tot een opstand kwam het niet. Het
volk was moe, geestelijk en lichame
lijk, wellicht is dat de verklaring. En
nu viert men dan de teugels. Het aan
tal verplichte overuren in de fabrie
ken is verminderd. De verplichte
„vrijwillige" bijdrage aan de jongste
staatslening van 1 milliard Forint die
onlangs werd uitgeschreven, is óók
verminderd: men eist nu van de ar
beider twee weken loon, er zijn tij
den geweest, dat men vier weken
van hem eiste. En het is waar: men
heeft in Stalinvaros in nauwelijks
vier jaren tijd een enorme fabrieks
stad uit de grond gestampt, en het is
óók waar: de sfeer in Budapest is er
op vooruitgegaan. Er zijn mensen
voor wie het na al die jaren moeilijk
geworden is, zich nauwkeurig te her
inneren wat precies de vrijheid is".
De oude man zweeg. Men wist niet
of hij overdreef. Men heeft aan zeven
uren Budapest te weinig om de sfeer
van een millioenenstad te peilen. In
Wenen had men de vreemdeling over
het verzet tegen de Hongaarse volks
democratie andere dingen gezegd,
zonder de bittere toon die het gesprek
in het grauwe huis aan de steeg ty
peerde. „Men wordt moe na zoveel
jaren", zei Szühyi opnieuw. Hij
stond op en ging naar het naastgele
gen vertrek. Toen hij terugkeerde,
overhandigde hij de vreemdeling een
pamflet. Het was langs ondergrondse
kanalen uit Praag gekomen en wel
licht had iemand er zijn leven voor
geriskeerd. Het pamflet dateerde van
14 September en het herdacht de
sterfdag van Thomas Masarijk. De
tekst was gestencild en Szühyi had
moeite, hem te lezen:
Enige jaren geleden maakte
een onzer redacteuren tijdens
'n reportagereis door Frank
rijk kennis met een Hongaar
se vluchteling, een voormalig
groot-industrieel, die nu, hoe
wel in het buitenland verblij
vende, een belangrijke rol
speelt in een der sectoren van
het Hongaarse verzet tegen
de communistische overheer
sing. Van die dag dateert het
verzoek van onze redacteur,
te zijner tijd in de gelegen
heid gesteld te mogen worden
om deel uit te maken van een
der „ondergrondse karava
nen" die tussen Wenen nog
altijd 't grote knooppunt tus
sen West en Oost en Bu
dapest onder meer koeriers
diensten verrichten. Bijna
drie jaar heeft het geduurd
alvorens een der Hongaarse
verzetsorganisaties bereid
was, gevolg te geven aan het
verzoek dat de in Frankrijk
verblijvende contactman tot
haar richtte. Enige tijd gele
den ging onze redacteur
zonder visum, zonder pas
poort met een kleine ka
ravaan in de buurt van de
Neusiedler See illegaal over
de OostenrijksHongaarse
grens. Zeven uren verbleef
hij, ondergronds, in Budapest.
De impressies welke hij tij
dens dit korte bezoek opdeed,
vindt men hiernaast Vanzelf
sprekend konden, uit veilig
heidsoverwegingen, in dit
verhaal tijd- en plaatsbepa
lingen niet overeenstemmen
met de werkelijkheid. Ook de
namen van personen, voor
komende in deze reportage,
zijn gefingeerd.
Mijn bagage lag in Wenen, mijn
paSPoort laS in Eisenstadt. Daar had
jjc twee dagen moeten wachten: men
néémt geen onnodige risico's meer op
de ondergrondse lijnen tussen Wenen
en Buda-Pest, doch het wachten in
Eisenstadt bleek zenuwslopender dan
de tocht langs de kreken van de
Neusiedler See, of het stille, bange
sluipen over het pas vrij gemaakte
smalle pad in het mijnenveld aan de
grens dat er op volgde. Men had geen
Russen gezien in Eisenstadt, toen
men de bus waarmee men gekomen
verliet; e» de t«« Oos.e„r„k,e
eeniemrendie met «ale pe.se» voor
Eindden niet eens
het Rathaus liepen, ha
opgekeken naar de vreemdeling
Doch Eisenstadt is een kleme P
en het meer dat duizend duiser
heimen bergt, is dichtbij, en e
bij Sopron is slechts twintig k1
ters verderop, en achter zijn. Biedei-
meier-geveltjes is het stadje nu a
jaren vol achterdocht en geruchten,
en het schijnt, dat de gendarmerie
pas nog nieuwe, strenge instructies
ontvangen heeft van de Russen. De
man die door „Swechat", zoals het
Weense contact-adres in code heette,
van de komst en de plannen van de
vreemdeling op de hoogte was ge
bracht, had het om de een of andere
reden welke hij niet onthulde, duide
lijk te kwaad met zijn zenuwen. Hij
kende Budapest niet, hij was nooit
verder geweest dan Graz en Wenen,
doch hij kende van vroeger de Ester-
hazys. 's Avonds, toen het al regende
in de nabije heuvels en het stadje ten
prooi leek aan een alles doordringen
de melancholie, liep hij, eert zware,
moeilijk hijgende man in een vorm
loze diepgroene loden jas, zwijgend
naast de vreemdeling. Het huis waar
in de vreemdeling de nacht door-
brach, was klein en gastvrij. Het
geurde er prettig naar uien en naar
koffie en naar boenwas; het was van
daar nauwelijks tien minuten gaans
naar de Kalvarienbergkirche Toen
de man in de groene loden jas terug
ging door de druilregen, nam hij het
paspoort van de vreemdeling mee.
„U zult het na Uw terugkeer bij
Schwechat vinden", zeide hij slee s.
Ii* Wenen had men de vreemdeling
daar op voorbereid: „reeds vóór de
Hongaarse grens zult gij naamloos
zijn, en zonder nationaliteit, en zo gij
ooit in moeilijkheden mocht komen,
zal niemand U helpen; dat is Uw
risico". Men had dat geaccepteerd
men had om, na enige jaren van
voorbereiding, eindelijk op de onder
grondse lijn Wenen-Budapest terecht
te komen, wel méér moeten accepte
ren. Doch men moet U, zo'n treuren
de regenavond in Eisenstadt, diep in
de Russische zóne en dicht onder de
Hongaarse grens, Uw paspoort ont
nemen alvorens gij, markant en met
bepaald zenuwstillend, opeens beseft
waaraan gij in feite begonnen bent.
Men avontuurt niet op de onder
grondse lijnen van Wenen naar Buda
pest en Praag en Belgrado. Het gaat
om mensenlevens. En men neemt om
Uwentwil geen risico's
In Neusiedl vormden wij de kara
vaan. De dag was mild. De regen was
weggedreven over de heuvels en het
water van het grote meer wiegde vre
dig tegen over de oever. Er werd niet
veel gesproken in het lage achterka
mertje waar men de gidsen van de
karavaan hun laatste instructies gaf.
Men zat daar stil en bleek en gebo
gen- zes naamlozen, zonder visum,
zonder paspoort, zonder nationaliteit.
Soms voelde men, speurend, een blik
op zijn gelaat, doch als men opkeek,
sloeg de ander snel zijn ogen neer, en
men ervoer nimmer wat er leefde in
trokken
loom en tre.terend1 devoor-
bii.de minuten we de
sprak de mari d
noemde en e e antwoord
Hongaars zonder dat hl
scheen te wachten, tei
stond Tores, d. jonge vrouw» d
overall, op van haar stoel en liep -J
enkele malen zwijgend heen cn
door het vertrek. Dan viel opnieuw
de stilte, hoorde men slechts het Kra
ken van een stoel, en de geluiden in
de straat. Zij leken ver opeens, mate
loos ver en men wist nu hoe een pa
rachutist zich voelen moet gedurende
de eindeloze, verstikkende minuten
tussen de briefing en het uur-U.
Doch de tocht-zélf was een
anti-climax. Er is een onder
gronds net dat van Wenen uit tot
diep in de Balkan reikt. Het ge
beurt een enkele maal dat men
dit net doorbreekt. Dan heeft men
fout gemaakt, of werd men
verraden. Doch telkens opnieuw
sluit het net zich niettemin weer
aaneen, en ergens aan weerszij
den van het prikkeldraad en de
mijnenvelden wonen mensen die
dit alles organiseren. Men kent
hun methoden niet, men kent ook
hun posities niet, doch wat men
er van merkt als men in een
karavaan-van-zes ondergronds
van Wenen naar Budapest gaat,
is even ontwapenend als ver
gezelschap van Bertalan, de éénlet
tergrepige gidé, de trap beklimt naar
het vertrek waar Szühyi Sandor, de
grijsaard met de éne arm, de vreem
deling ontvangen zal, dan pas voelt
men opnieuw zijn handpalmen voch
tig.
In het huis aan de steeg hadden wij
een lang gesprek. Het was geen op
wekkend gesprek. „Neen", zei Szühyi,
„men kan, althans in Budapest, niet
meer spreken van een actief verzet
Zijn klem klonk zacht, doch er lag
niettemin een accent op elk woord
dat hij sprak. „Het heeft te lang ge
duurd", zei Szühyi, „zoveel jaren nu
al. De deportaties, de armoede, de
ellende. Rakosi heeft zijn spel met
raffinement gespeeld. Er zijn in Bu
dapest duizenden mensen zoals ik. De
naam welke zij dragen is de hunne
niet; hun papieren zijn vervalst, om
een arbeidsvergunning durven zij
niet vragen. Er zijn er onder hen die
al langer dan een jaar niet meer naar
de uitzendingen van het Amerikaanse
zendstation „Free Europa" luisteren.
Hun hoop is dood, of noem het: hun
geloof in het Westen. Op de „Berg
der Vrijheid", waar Matyas Rakosi
„de herinnering aan de President-
Bevrijder ligt in ons hart. Laten wij
hem bewijzen, (lat wij hem niet ver
geten hebben en dat wij de hoop op
een' nieuwe bevrijding niet verliezen.
Koop op 14 September geen kranten,
ga niet naar bioscoop, theater of café.
Wie voor Masarijk is en naar vrij-
Jieid verlangt, blijft thuis". Szühyi
vouwde het pamflet op, traag, een
grauw stuk papier onder een smalle,
witte hand. „Naar wij gehoord heb
ben", zei hij dan, „zijn die veertiende
September in Praag de bioscopen niet
leeg geweest. Het duurt te lang. Gij
kunt niet tien, twintig jaar lang om
vrijheid blijven vragen en om vrij
heid risico's dragen als elke klop op
de deur het sein voor Uw deportatie
of Uw terechtstelling kan zijn, en
Uw naaste buur wellicht Uw vijand,
en morgen wellicht Uw zoon
Die avond liepen wij door Pest.
Bij daglicht moet Budapest
troostelozer zijn, doch 's avonds
heeft, opnieuw, de stad allure.
Men ziet er, in vergelijking met
een stad als Wenen, opvallend
weinig auto's doch de etalages
van de winkels in de Vaczisaüt
zijn welgevuld, en in de taverne
van Hotel Astoria aan de Kos
suth Lajos ut danst men zoals
iedere avond, en in Hungaria,
het uit zijn as herrezen café,
dat men eens het beroemdste
café van heel de Balkan heette, is
's avonds om elf geen plaats
meer onbezet. Door de mist die
nu van de rivier steeds verder de
straten van Pest binnensluipt,
lokken nog steeds de neon-licht-
reclames. Er heerst weer een
nachtleven in Buda-Pest: men
noemt dat volksdemocratie-in-
nieuwe-stijl.
In de Mathias-kelder spelen de zi
geuners van Gyla Toki Horvath hun
meeslepende melodieën tot tegen het
ochtengloren. Het publiek heeft ook
in zijn kleding 'n zekere elegance: de
dagen dat men in Buda-Pest vrou
wen in overalls in de cafe's zag zitten
en dat men onvermijdelijk voor
bourgeois werd uitgekreten als men
zich een stropdas permitteerde, zijn
voorbij.
Buda-Pest gaat uit. Het heeft iets
van een roes. De sfeer in de Matthias-
kelder is zwoel en geladen, men
klaagt en lijdt, men juicht en zingt
met de violen. Diezelfde avond heeft
men in het Operahaz Rigoletto gege
ven voor 'n uitverkocht huis, en als
men in het Mada Szinhaz Romeo en
Julia wil zien, moet men zijn plaats
op zijn minst drie dagen tevoren re
serveren. „De stad", zegt men, „is
gevlucht in de nachtlokalen en de
kunst". Het theaterleven bloeit, de
bioscopen zijn overvol, de boekwin
kels en de uitleenbibliotheken doen
uitstekende zaken. De keus in auteurs
is beperkt; de etalage van een der
grote boekwinkels in het centrum
van Pest bevatte naast een Luxe-uit
gave over de „Houtsnede in het nieu
we China" en de „Lyrische Gedich
ten" van Stepan Stschipatschow,
voornamelijk werken van Tolstoi,
Wassili Ashajew, Nikolai Jendoki-
mow, Ilja Ehrenburg, Marie Majero-
va, maarschalk Voroshilov, Scibor-
Rylski, Ernst Hemmingway, alsmede
de „Russische volksencyclopaedie",
op bijzonder slecht papier en in een
overstelpend aantal delen.
Staal cn huizen.... een fragment van Stalinvaros, de Hongaarse „model-fabrieksstad", gebouwd in het kader
van het eerste vijfjarenplan.
De boeken zijn duur. Heel het le
ven in Budapest is duur. Bijna drie
honderd gulden voor een confectie-
herencostuum van matige kwaliteit,
vier gulden voor een stuk magere
zeep,, tien gulden voor een eenvou
dige maaltijd in een sfeerloos volks
restaurant, zestig gulden voor een
paar werkschoenenen de arbei
der voor wie deze werkschoenen be
stemd zijn moet al bijzonder goed
aangeschreven zijn bij de kameraden
van zijn „fabrieksraad",, wil hij aan
het eind van de week naar huis gaan
met het equivalent van tachtig gul
den in zijn loonzakje.
Doch niettemin: er zijn weer voor
raden in de winkels; men is in Buda
pest niet meer uitsluitend op de
staatswinkels aangewezen; men heeft
weer wat keus men ziet in de café's
weer goed geklede mensen, en de
vrouw in Buda-Pest heeft, voor zo
ver zij niet in een uniform gestoken
is of voor zo ver zij in fabrieken of
bouwbedrijven niet bij de „econo
mische wederopbouw" betrokken is,
een groot deel heroverd van de elé-
gance welke zij tijdens de „gouden
dagen van het proletariaat" had moe
ten prijs geven. In menig opzicht zijn
die gouden dagen nu voorbij. Op de
Vrijheidsberg woont Matyas Rakosi
in een enorme luxueuse villa, en als
hij, wat zelden gebeurt, zijn privé-
vesting verlaat, bedient hij zich van
een glimmende, alles behalve prole
tarische Zis-limousine van Russische
makelij. In de fabrieken hebben mu
taties plaats gevonden, geruisloos bij
voorkeur doch daarom niet minder
effectief: de kameraad-machinist die
destijds temidden van het volksdemo-
cratisch feestgedruis tot technisch
directeur gebombardeerd werd van
de fabriek waarin hij werkte, is ver
leden jaar overgeplaatst naar een fa
briek in Stalinvaros. Daar fungeert
hij opnieuw als nederig machinist- En
op de directeurszetel welke hij met
een aantal scherven achterliet, zetelt
nu opnieuw een vakman.
De man die de vreemdeling die
avond had rondgeleid, liet zich Imre
noemen. Een kleine, goed gesoigneer
de man die zich bewoog met een ze
kere zwier. Op de hoek van de steeg
nam hij afscheid. Het was twee uur
in de nacht, de mist was vet en vuil
en ondoordringbaar nu: men volgde
het silhouet van Imre slechts enkele
seconden, toen loste het zich op in de
damp.
De vreemdeling ging alleen nu
door de steeg. Het licht uit de straat
lantaarn leek onbeduidend en doel
loos te zweven in een wereld van
witte watten. Men kon niet zien, dat
men het touw- en zadenwinkeltje
van Miksa, de Jood, voorbij liep doch
men hoorde het aan de hond die giftig
gromde.
De deur van het huis stond nog al
tijd open. Er hing een vochtige warm
te in de gang. maar als men in het
trappenhuis zijn hand op de ijzeren
leuning legde, voelde men huiverend
een vlaag tocht. Hoe het kwam, en
waarom, wist men niet, doch men
moest opeens aan zijn paspoort den
ken en aan de man in de vormloze
diepgroene regenjas die het meege
nomen had in Eisenstadt. Naamloos.
En zonder nationaliteit. En zo gij wilt:
in zekere zin vogelvrij.
Er brandde nu geen licht meer
in het trappenhuis. Men vond zijn
weg op de tast. Trede voor trede.
Hijgend alsof men bezig was, een
zware iast te torsen. Op het eer
ste portaal stond men even stil
en luisterde. Het huis leek dood,
een graf met vijf verdiepingen.
Men kon dat gevoel niet meer van
zich afzetten, ook later niet toen
in kamer van Szühyi de sterke
koffie huiselijk geurde en de oude
man wat dromig over zijn stu
dententijd sprak en hij een abri-
kozenbrandewijn schonk in klei
ne, reeds lang dof geworden
glaasjes. Om vier uur in de mor
gen kwam Bertalan, de gids.
Twaalf uur later zou ik in Wie
ner Neustadt zijn. Toen wij af
scheid namen, was het alsof de
oude man even aarzelde. Doch
wat hij ook had willen zeggen, hij
sprak het niet uit. Het was de
stem van Bartalan, die zwaar
en donker de stilte doorbrak:
„Komm'!" De oude man keerde
zich om. Het laatste wat ik van
hem zag voor de deur achter hem
in het slot viel, was zijn lege rech
termouw.