De dijken breken door
GOEDE MANIEREN
Goot het
om een
vaste
betrekking
KAPSELS
Kunnen we er wat
aan
doen?
ZATERDAG 15 JANUARI 1955
PAGINA
v
Spanjaard stond met een schaar
voor mijn gezicht te zwaaien. „Dit
hier juffrouw", en hij wees naar een
geweldige witte doek met een hoofd
erboven.
„Dit hier juffrouw, is je ware!
Hier haalt geen Figaro het bij. Haal
de beroemdste kappers uit Parijs,
Wenen of New York, klungels zijn
het. Paardenstaarten, knoedels, be
bop, ponny, vlindermodel, jongens
kop? Waardeloos! Stijlloos!" Toen
begon hij aan zijn werk. Aan zijn
„karwei" zoals hij het noemde. Een
„karwei" was het om van de war
boel boven de doek iets fatsoenlijks
te scheppen. Je hoorde de schaar
knippen, de persoon zwijgen en de
kapper transpireren. Na een tijd ver
scheen uit de harige massa een mo
del wat het beste aangeduid kon
worden met „Verlengde Bebop". Nu
nog een strikje als „finishing touch"
en het resultaat was kinderlijk
eenvoudig. „Opgang" was de naam.
Zou het opgang maken?
In Engeland kwam ik terecht bij
een conservatief Figarootje waar
dames en heren met bloempotten
op hun hoofd, hun beurt zaten af
te wachten. Je mocht je eigen vorm
uitkiezen en alles wat onder de pot
ten uitgroeide werd afgemaaid. Het
was conservatief, maar Engels.
Op een gegeven ogenblik kreeg ik
de kapselmoeheid en reisde naar Ne
derland terug. Daar presenteerde
ik mijn reizen met lichtbeelden aan
een selectie uitgeknipte kappers. Er
werden weer nieuwe ideen opge
daan. Er werd geëxperimenteerd,
veel gekamd en aan Figaro geof
ferd.
Figaro's legaat bracht de Figaro's
heel wat op.
DE PARACHUmT Een lange voorgeschiedenis
Ook de militairen
In de mappen van het Ameri
kaanse leger bestond in 1918 een
plan, opgesteld door de generaal
MITCHELL, waarbij hele eenhe
den zouden uitgerust worden om
te springen achter de Hinden
burglinie, zo die stand mocht hou
den. Het einde van de oorlog voor
kwam dit grootschepse plan, en
in de vredesroes werd alles hier
omtrent vergeten.
De Russen vatten deze idee op
nieuw op en reeds in 1930 namen
Russische Valchermspringerseen-
heden deel aan de manoeuvres
van Voronej, waar een luitenant
en negen man een complete le
gerstaf gevangen namen.
De verrassing van dit nieuwste
wapen was gedemonstreerd.
Duitsland volgde dadelijk en
opende een school in Spandau.
De andere Europese landen, zo
als Italië, Frankrijk en Polen volg
den ook, maar om één of andere
reden bleven de eenheden onder
geschikt aan de luchtmacht die er
slechts een utilitair belang in ge
val van nood in zag.
en toen kwam de oorlog
Duitsland hield, in Spanje tij
dens de burgeroorlog generale re
petitie. Alle andere landen waren
toen ogenschijnlijk blind, want
niemand maakte de nodige ge
volgtrekkingen en trof voorzorgs
maatregelen als afweer tegen de
parachutisten. Toen kwam 10 Mei
1940, en de Duitse flankaanval op
Nederland. De Luchtlandings
troepen kregen de opdracht de
Duitse vleugel te beschermen
door de inneming van Rotterdam,
Dordrecht en de Moerdijk. Boven
dien moesten ze in 't midden van
het front de overgang van het Al-
bertkanaal in de streek van Maas
tricht verzekeren. Beide opdrach
ten werden uitgevoerd en we her
inneren ons nog met welke doel
treffende preciesheid dit gebeur
de.
Deze krijgsverrichtingen vorm
den natuurlijk voor alle landen het
startsein voor een wedloop naar
het bezit van luchtlandingstroe
pen en valschermspringers.
Speciale eenheden werden opge
leid voor sabotage, en informatie
opdrachten. Andere voor het uit
voeren van grote aanvallen in
het vijandelijke achterland, of tot
versterking van een aan gang
zijnde aanval. Ook nog om zekere
strategische punten te veroveren
en te bezetten tot de landtroepen
oprukken. Zo ontwikkelde zich 'n
nieuw wapen.
Dat is volgens een leek in de Linie
van vorige week de eerste vraag die
men zich moet stellen, als men staat
voor het probleem van de onkerke
lijkheid, want anders is er het gevaar
dat men zich verliest in theorieen en
methoden, die te gauw een pasklaar
antwoord willen zijn op de vraag,
„wat kunnen we er aan doen? ^Mis
schien ligt die eerste vraag jonge
mensen niet omdat ze er niet een on
middellijke aanleiding en uitgang
punt in vinden voor debat en actie,
en vooral omdat er een toon van de
faitisme in schijnt door te klinken,
die jongeren als een schelle wan
klank pijn moet doen. En toch....
Jeugd is de tijd van ontmoetingen,
van contacten en afspraken; je ont
dekt de ander, je merkt dat je alleen
het leven niet aan kunt, dat het waar
deloos is zonder het samenzijn, en je
gaat op zoek, zonder dat je het je
duidelijk bewust bent. Je bekijkt de
ander nog niet zo uitdrukkelijk zake
lijk, hoe hij past in het sociale en eco
nomische systeem, hoe je hem onder
kunt brengen onder de noemer van
belang en nut. Hij en zij persoonlijk,
dit gezicht en dit hart, die interesse
ren je. En ook al dringt een probleem
als dat van de onkerkelijkheid zich
aan je op vanuit pers en radio als
een algemeen probleem van Europa
en van onze kerkprovincie, het raakt
de jeugd toch pas werkelijk en ingrij
pend, als het plotseling ontstellend
op haar afkomt in een vriend die niet
meer kerkt, in een meisje, van wie je
merkt dat ze het zo nauw niet neemt.
En misschien heb je daarom, als je
jong bent meer gevoel voor de kern
van alle onkerkelijkheid en iedere af
val: de persoonlijke verhouding van
een mens tot Christus. Het ligt je nog
niet zo de verklaring te zoeken in fac
toren van milieu en opvoeding, je hebt
nog niet zo onmiddellijk aandacht
voor fouten en tekorten in het wijde
re gebied van zielzorg en parochie-
svsteem, en daarom zal jouw oplos
sing ook niet gaan in de richting van
de methodische hervorming van som
mige vormen van zielzorg en van een
precies geplande ache. Waarschijnlijk
is dat alles tekort van de jeugd, maar
dan met de winst van een scherp be
wustzijn van het eigenlijke waar het
om gaat: waarom ontmoette hij en zij
Christus niet, of verloren zij het con
tact. En als je je die vraag zo gesteld
hebt, vanuit je eigen ervaring van wat
een ontmoeting betekent, dan kom je
vanzelf tot die vraag: „kunnen wij er
wat aan doen?". Kun je daar wel tus
sen komen, tussen die twee, Christus
en de ander, waar toch al iedere ont
moeting der liefde gave en genade is,
en deze ontmoeting van het geloof zo
heel speciaal een tegemoetkoming is,
een zich laten ontmoeten van Hem die
het eerst liefheeft?
Natuurlijk weten we allemaal dat er
zo iets is als ontvankelijkheid, open
heid en medewerking, maar een grond-
li /uding van ons geloof tegenover de
crisis der onkerkelijkheid moet zijn,
en kan juist bij de jeugd zijn: niet wij
maar Hij! Want dit blijven we altijd
weten: Christus laat niet in de steek,
in Hem blijft er de zorg en de liefde
Het wordt onderhand vervelend,
maar toch begin ik er weer over, om
dat deze gedachte erin gehamerd
moet worden. Dag in, dag uit. We
leven als Katholieken in ons klei
ne landje nu heus niet zo prettig.
Lees er de kranten maar op na:
het gaat niet goed. De afval is groot
en neemt steeds meer onstellende
vorm aan.
Nu is hier wel veel over te doen,
maar daar blijft het ook bij. Er
wordt hierover teveel gepraat, te
veel getheoretiseerd, en te weinig
gedaan. Zo vaak komen enthousias
te jonge mensen bij elkaar, om de
problemen van de afval te bespre
ken, en te beraden over de midde
len, welke die afval kunnen tegen
houden, ja zelfs het getij doen keren,
zodat we in de aanval kunnen gaan.
Dat is allemaal prachtig. Maar
soms wordt ie er kregelig onder.
We praten, we praten, we praten
maar, maar wat doen we? We heb
ben prachtige voorstellen, grootse
plannen, maar wat gebeurt er nu
door de jongeren?
Niet redeneren, maar handelen.
Ik moet denken aan twee jaar te
rug, toen aan het einde van deze
maand, de dijken in Zeeland door
braken en duizenden een plotselinge
dood in het water vonden. Dat was
een schok. Zelden zal Nederland zo
beroerd zijn geweest. Maar daar
bleef het niet bij. We gingen toen
niet bij elkaar zitten en met een
droevig gezicht zeggen: dat heb je
ervan. We hebben te lang rustig ge
leefd; we hebben onze dijken ver
waarloosd. Ja, dat komt er nu van.
Er zullen er wel geweest zijn, die
bij zichzelf gezegd hebben: dit mag
nooit meer gebeuren. We moeten de
dijken zo versterken, dat een derge
lijke ramp nooit meer mogelijk
wordt. Misschien is toen al in het
hoofd van de een of ander het z.g.
Delta-plan opgekomen, dat voor
goed aan de dreiging van de zee
een einde moet maken. Dat is prach
tig, maar de eerste zaak was op dat
ogenblik: wat moeten we nu doen.
Er moet nu niet geredeneerd, maar
vooral gehandeld worden. Er moe
ten mensen gered worden, er moe
ten mensen ondergebracht worden;
er moet voor kinderen gezorgd wor
den; we moeten kleren ophalen. Er
moet iets gebeuren.
Isolement.
Op geestelijk gebied is de toestand
in Nederland niet veel beter.
Eeuwenlang leefde Katholiek Ne
derland in een gezellig isolement.
Maar dat was niet meer te handha
ven. Dit werd verbroken: de wereld,
de wereldse geest, de opkomende in
dustrie, de techniek drong overal
binnen. De dijken braken door en
de gevolgen zijn catastrophaal. De
afvalligen, degenen, die bij die gees
telijke doorbraak schipbreuk lijden,
kunnen we bij honderdduizenden te
gelijk tellen. En nog steeds gloeit
het aantal. Het is nu geen tijd om
met sombere gezichten bij elkaar te
gaan zitten en te gaan kankeren op
het vorige geslacht of anderen de
schuld te geven. Zeker het is nu de
tijd, om plannen te maken op lange
afstand, om te zien, hoe we op de
lange duur de zielzorg enz. moeten
aanpassen, maar vooral is het nu
de tijd, om te doen, wat we doen
kunnen. Misschien is het lapwerk,
dilettantenwerk, maar het is alvast
wat. Terwijl grotere plannen ge
maakt worden, doen we vast, wat
we doen kunnen, redden wat nu
vast gered kan worden. Nu niet
meer praten, maar doen. Zeg niet:
ik weet het niet wat ik doen kan.
In iedere parochie is er nood, in
elke parochie is er wel een pastoor,
een kapelaan, die graag wil gebruik
maken van Uw bereidwilligheid, van
Uw diensten, en terwijl we plan
nen maken voor de toekomst wer
ken we vast in het heden. Want de
dijken breken door. Nu, nu, nu, is
er gevaar, nu moet er geholpen wor
den, gered worden.
H.B.
voor ieder afzonderlijk, want we lezen
dat woord waarmee Paulus zich zelf
troost als hij geconfronteerd wordt
met het beklemmende vraagstuk van
de afval en verwerping van Israel:
nooit heeft God berouw over genade
gaven en roeping.
Dit geeft geen menselijke oplossing,
geen menselijk houvast, geen merk
baar gevoel van gerustheid, maar het
stelt ons de eis van het geloof en het
vertrouwen in Christus en de kracht
van Zijn genade. Christus, Hij is het
laatste antwoord en de uiterste zeker
heid waarop we terugvallen, als we
ontsteld komen te staan tegenover de
onkerkelijkheid. Dit is een vlucht
voor onze verantwoordelijkheid, geen
redding zoeken in een onwerkelijke
mystiek, maar wel een teruggedron
gen worden op de positie van het ge
loof. En daarna, vanuit die geloofspo-
sitie durven we ook menselijk zijn, in
ons hart en onze daad, in ons mede
lijden en ons meeleven met de nood
der onkerkelijken, in ons begrip voor
oorzaken en funeste invloeden, dur
ven we ook modern te zijn in metho
den en activiteiten.
Kunnen we er wat aan doen? In
ieder geval en op de eerste plaats Olij
ven geloven aan de liefde van Chris
tus en aan de kracht van zijn genade
in Zijn Kerk.
v. O.
Deze keer", aldus Hond met tril
lende staart, „wil ik 't eens hebben
over de katten. En wel in verband
met de onrustbarende stijging van de
melkprijs. Het is me opgevallen
en ik moet zeggen dat ik 't diep be
treur dat men deze prijsstijging
alleen maar van de mens uit heeft
beschouwd en met wee. en jammer
klachten begroet. Aan het standpunt
van de kat heeft niemand gedacht.
Ik kan over dit onderwerp geheel
belangeloos spreken, omdat de kat
on wij practisch als kat en hond
leven en op mij dus nooit de ver
denking kan rusten van vriendjes
politiek Het gaat mij om de zaak
zelf of om het spraakgebruik van
baatzuchtige mensen over te nemen
om het principe Iedereen weet,
dat de kat een der belangrijkste
melkronsumetlten is. T"cb is. voor
zover mii bekend, geen delegatie kat
oen bij het ministerieel vooroverleg
betrokken geweest. Het besluit is ge-
va len ongehoord en ongeacht de op
vatting in deze van de kattenwereld.
Een oudere poes, die ik al jaren ken
(een dikke, waggelende gluiperd.
maar daar gaat 't nu niet over) heeft
me toevertrouwd, dat het de laatste
dagen danig spant in dat wereldje.
Wij zijn niet voor de poes I", zei die
tante ,en als hier geen kabinets
crisis' van komt, dan moet dit kabinet
wei 'n héél brede basis hebben Nu
heeft die brede basis er natuurlijk
niks mee te maken, weet zo n kat
veel maar de uitlating is sympto
matisch. Katten zoder meik zpn^tot
rare dingen in staat en me
zich afvragen, waar th®cn J?0®,1' dat
de minister, zonder zich van.al da
gemiauw iets aan te rekken voet
bij stuk houdt. En dat noemt zich
democratie Mens, je laat me lachen
/.eg ik altijd, maar in gemoede moet
ik er thans aan toevoegen: ook de
koe gaat hier nmt vrij uit. Daaiop
wil ik 'n volgende keer nog graag
eens uitvoerig terugkomen, want als
dit niet helemaal doorgepraat wordt,
zal deze muis ongetwijfeld 'n stevige
staart krijgen. Tot verdriet natuurlijk
van de minister van Landbouw en
Voedselvoorziening, die er een kater
van over zal houden....
Vanouds zijn mannen, avonturiers, waaghalzen, of geleerden
er op uit geweest de lucht en de ruimte te overwinnen. Vandaar
onder andere de opeenvolgende weifelende proefnemingen inzake
liet parachutisme, het valschermspringen.
Het bevon in de Griekse mythologie: een architect, Dedalus, werd
door Minos, koning van Kreta, gelast met het bouwen van een
labyrint. Zijn werk was zó volmaakt dat hij zelf er niet meer uit
kwam, en er in gevangen bleef met zijn zoon Icarus. Dedalus wou
echter zijn zoon de mogelijkheid geven tot ontsnappen uit het
labyrint, en begon met vogelpluimen en was de constructie van een
paar vleugels. Toen deze klaar waren, vloog de stoutmoedige Icarus
dicht naar de zon, zodat de was smolt, en Icarus een jammerlijke
dood in zee vond.
De parachutist met Christus.
„Hallo! Hier cabine 3. Neem
nota: „Telegram no 7, Post in sec
tor A.R. zonder aalmoezenier.
Stop. Vanavond begrafenis. Stop.
Dadelijk komen. Stop en einde."
Het was 17 uur, de post 7 in
sector A.R. in Tonkin was door
rebellen omsingeld, het kleine
landingsterrein bij de post was on
bruikbaar door de vele, langduri
ge moessonregens.
Aalmoezenier Sth.., hoofdaal
moezenier van heel Tonkin, was
alleen in zijn bureau toen hem dit
bericht werd overgemaakt. Geen
ogenblik aarzelen. Een telefoon
tje, een rit per jeep en een half
uur nadien stond hij op het vlieg
veld Gia Lam bij Hanoi. De mo
de toren van een Junker ronkten,
piloot zocht zijn reisweg op de
kaart.
„Een parachute voor mijnheer
de aalmoezenier".
ak.
„Dank u, en nu naar het vlieg
tuig."
De Junker boorde zijn route door
de grijze wolkenmassa die over de
Delta kleefde, de priester maakte
zich klaar voor de sprong. Para
chute vastgeriemd, de rugzak
goed gesloten. Rugzak waarin het
draagbaar altaar naast het mus
kieten-net lag, een zeildoek, een
deken en een fles cognac met
drie-sterren. „Daar! Ginds is de
post. Klaar! Go!"
De zendeling van St. Michiel
zweeft onder zijn brede scherm,
en prevelt gebedjes: „Heilige
Michiel, maak dat ik goed land.
terwijl ze aan zonneschermen
hingen.
Maar men zou tot 1500 en Leo
nardo Da Vinei moeten wachten
om de eigenlijke wetten van de
weerstand van de lucht en het
principe van het valscherm te
kennen. Da Vinei maakte het plan
voor een toestel dat ongeveer 100
kg zou gewogen hebben, doch
nooit gebouwd werd.
Sebastiaan, De Noorman maak
te in 1777 een bolle parachute, ge
sneden uit ge-oliede stof. Hij
sprong zelf van de toren van
Men beschuldigt dit geslacht er
vaak van, dat het ongemanierd is.
En het heeft inderdaad de schijn
vaak tegen. Dit is ook wel begrijpe
lijk. We kunnen ons dat wel inden
ken. Jonge mensen bewegen zich im
mers in een zoveel sneller tempo
dan de ouderen, zodat ze onvermij
delijk ergens tegenaan botsen, op
iemands tenen trappen enz. Ze heb
ben nog niet uit ervaring geleerd,
dat men moet weten wat en hoe te
doen, om zelf zo weinig mogelijk la
waai en wanorde te veroorzaken en
zo weinig mogelijk met anderen in
botsing te komen. Er zijn er zelfs
die het nooit leren. Ze hebben scher
pe ellebogen en voeten, welke nu al
tijd juist op de plaats gezet worden,
waar mijn tenen liggen.
Maar dat is niet zo erg. Erger is
dat velen er in zekere zin groot op
gaan onwellevend te zijn. Etiquette
is alleen maar conventie, behoort tot
het burgerlijk fatsoen. En daaraan
mee te doen is het ergste verwijt, dat
men een jonge mens van deze tijd
kan aandoen.
De tijd van de etikette is nu een
maal voorbij. Wij mensen van deze
generatie hebben meer oog voor de
kern van de zaak, om al die bijkom
stige omstandigheden kunnen wij
ons niet bekommeren. Daar zit het
geestelijk klimaat, waarin we leven,
hem tenslotte niet in.
Ik kan me voorstellen, dat sommi
gen tot deze radicale reactie komen,
Het is inderdaad waar, dat men
soms wel te veel de nadruk gelegd
heeft op bepaalde regels van om
gang met elkander, alsof de uiterlij
ke omgang en de regels daarvan het
belangrijkste zijn. Dan komt men
tot formalismen, welke geen zin heb
ben. Het kan ook zijn, dat bepaalde
hoofse manieren, uit een tijd, welke
zo geheel anders is als de onze rus
tig afgeschaft kunnen worden. Maar
daarmee heeft men nog geen ex
cuus voor het feit, dat men helemaal
geen manieren heeft en elke vorme
lijkheid maar aan de kant zet.
Elke tijd schept en heeft zijn eigen
manieren. En, waar in onze tijd, het
geestelijk klimaat, waarin we leven,
zo geheel anders is, dan dat van on
ze voorvaders, zal het vanzelfspre
kend zijn, dat de wijze, waarop wij
met onze medemensen omgaan an
ders zal en anders moet zijn. We
zijn nu eenmaal zo veel eenvoudiger;
wij gaan gemakkelijker direct op de
man af; wij noemen gemakkelijker
de dingen bij hun naam, waar een
vorig geslacht lange omschrijvingen
zou gebruiken. De techniek heeft
onsprozaisch en nuchter gemaakt.
Dit toont zich in geheel onze handel
en wandel. Misschien zullen ouderen
die gewend zijn aan andere omgangs
vormen bepaalde uitingen van onze
tijd betitelen met >,geen manieren",
terwijl het eigenlijk andere manieren
zijn, welke gezien deze tijd even hoofs
en juist zijn als de meer uitgebreide
van een vorig geslacht.
Men kan dus, om een conclusie
te trekken, rustig toegeven, dat el
ke tijd zijn eigen omgangsvormen
zal moeten hebben. En dat is goed.
Maar men kan Oen enkel motief
aanhalen, waarom een bepaald ge
slacht helemaal geen manieren heeft
m.a.w. onbeschoft is in zijn verhou
ding tot zijn medemensen.
H. B.
Jonge mensen krijgen regelmatig
de raad om toch aan hun toekomst
te denken. De oud-gezagvoerder van
de KLM Viruly schreef 'n kort ver
haal in „De Vliegende Hollander" dat
de titel draagt: „Er zit geen toe
komst in". Dat verhaal gaat over
een conflict tussen ouders en doch
ter. De ouders verwijten hun doch
ter, dat in het huwelijk met een
24-jarige vlieger geen toekomst zit.
Wanneer in de raad: „denk toch
om je toekomst" met het woord
„toekomst" alleen bedoeld is: een
veilig burgerlijk bestaan dan is op
die raad nogal wat aan te mer
ken. Immers wat biedt zo'n toekomst
Een vaste betrekking, het vast aan
gesteld zijn als leraar of ambtenaar,
waar je verder ook maar een vast
inkomen met pensioen kunt genieten
Talloze factoren kunnen de veiligheid
van zo'n bestaan uiteen rukken. Een
oorlog, een natuurramp, ziekte en
de altijd onverbiddelijke dood. Het
vechten voor een toekomst binnen
de grenzen van dit leven: zonder
met een andere toekomst rekening
te houden is arm en mensonwaar
dig. Voor ieder die gelooft is er spra
ke van die andere, definitieve toe
komst. Er dient tenminste voortdu
rend sprake van te zijn. Maar in 't
dagelijks leven schijnt er voor deze
gedachte niet veel ruimte over te
zijn.
De eerste christenen, levend in de
tijd, dat er moed nodig was om te
geloven, toen n.l. iedere christen een
hachelijk bestaan had. aan alle kan
ten bedreigd die eerste christe
nen leefden heel en al op d'e toe
komst. Op de w-d- --rrv.-t -■ i rh„j<-
tus. Op hun ontmoeting met Chris-
tus. Hun geloof gaf een glans aan
al hun woorden en daden. In hen
leefde de roekeloosheid om Christus
wille, de onthechting en de kracht
van de niet berekenende liefde.
Maar sinds die tijd zijn er vele
eeuwen verlopen. Het Christendom
heeft zich in de wereld geïnstalleerd
zo schrijft Romano Guardini „Het
heeft een christelijke cultuur- waar
wij zo graag over spreken voort
gebracht. Een cultuur, die natuur
noodzakelijk geen afbraak, maar
duurzaamheid begeren moet. Mis
schien moet het christelijk leven
eerst veel van zijn vanzelfsprekend
heid verliezen. Misschien zijn er weer
tijden nodig van uitstoting en ver
volging, opdat wtj ons weer bewust
worden van het bijzondere karakter
van ons bestaan."
We zijn een nieuw jaar begonnen
Zit er toekomst in? Dat hangt niet
af van promoties, van succes, van
meer geld verdienen van een nieu
we loonronde. van belasting verla
ging, noch van demobilisatie: het
hangt zelfs niet op de eerste plaats
af van de woonruimte die we vin
den. of aan een te sluiten huwelijk,
of van de emigratie die in '55 zal
gaan ppbeuren. Het hangt af van het
feit of we dit jaar met een beetje
meer bewustzijn, met meer moed
en zelfverloochening en met een gro
tere persoonlijke liefde naar God
toegaan, floor mee te werken met
zijn kracht in ons.
Ik zal u een kaars, een grote kaars
offeren. Ik doe een novene spe
ciaal voor u en de jongens. Neen,
vooral niet voor mij, ik ben niet
bang, maar het is voor mijn altaar
steen en een beetje voor de fles-
met de drie sterren. O.K.!
St. Michiel, alles O.K.! Dank
De mannen springen uit de loop
graven, uit hun cagna's, uit de
post, en lopen naar de priester
toe, met luide kreten; „Hoera!
Daar is de aalmoezenier!" De
priester voelt zijn keel dicht snoe
ren. De gesneuvelden liggen daar,
op een rijtje, te wachten op zijn
gebed. De overlevenden staan ver
der, links, een beetje beschaamd
nog in leven te zijn. „Ik kom door
het venster van O.L. Heer u goe
de dag zeggen. Morgen zal ik de
Mis opdragen voor uw kameraden
en voor u".
Zo kweet de zendeling van St.
Michiel zich van zijn taak., en
ledigde 's avonds, samen met de
jongens, de fles met de sterren.
De durvers
Vele mensen, geïntrigeerd door
het verhaal van Icarus, waagden
het zich in de lucht te verheffen,
op eigen krachten. De eerste
waar men van hoorde (1060) zou
een Engelse pastoor geweest zijn,
Ollivier, die zich vleugels ver
vaardigde en van zijn kerktoren
sprong. Hij landde met gebroken
benen. In 1116 probeerde het een
Fransman, Sarazin, die door een
opwaaiende vrouwenrok op de ge
dachte werd gebracht een toestel
te vervaardigen dat de val van
zijn lichacm zou breken. Hij dee
zelf de proef en viel te pletter.
Reizigers, die in de jaren 1300
terug kwamen uit China vertel
den dat daar acrobaten zich langs
hoge bamboepalen lieten zakken,
Montpellier met dit valscherm.
Doch niemand interesseerde er
zich voor, en hij ging failliet.
Andere waaghalzen boekten
wisselende resultaten. Sommigen
stortten te pletter, anderen bra
ken armen en benen, maar hiel
den vol.
En de parachute kwam er!
Want in 1892 sprong de jonge Duit
se Anna Paulus voor de eerste
maal met een geplooide para
chute uit een ballon. Het
vliegtuig zou echter de toepassing
van de parachute als redmiddel
voor de piloot in moeilijkheden
verwezenlijken eerst in 1900 ver
wezenlijken.
mm
Met een vrijbrief op zak, waar
mee ik alle grenzen mocht over-
overschrijden - landgrenzen wel te
verstaan - kwam ik in België aan,
iL.' C At Ti 1 1 a h nn
verstaan - ns. van een cianaistiene Rapper, dat
Figaro, de barbier van Sevilla. ha# Amerika te weinig rode kleurstof
Nederlandse verkoudheidsneuzen
paste deze haartooi volstrekt niet.
Achter 't IJzeren Gordijn hoorde
ik van een clandistiene kapper, dat
een legaat nagelaten aan degene,
die in 1954 de meeste paardestaar-
ten telde in eigen land Ik werd win
nares met het getal 5 millioen. bak
vissen en veulens meegerekend. Het
geld moest bestemd worden voor rei
zen naar kapperszaken in alle stre
ken van de wereld.
Zo stond ik in België, maar reis
de meteen verder naar Frankrijk.
België, als eerste land van de Be
nelux zal wel Nederlandse kapsels
gehad hebben!
In Frankrijk vertoonden ze me een
geheel nieuw dameskapsel, 't Heet
te, „le coup de la belle femme".
„Waarom dat „belle"? vroeg ik.
Zo krijgt U alleen de haren te be
werken van mooie vrouwen. Geen
drukke klandizie dunkt me. „Toch
wel", lachte de kapper fijntjes en
deed één oog dicht. „Welke vrouw
wil tegenwoordig niet voor „belle"
doorgaan?"
Tn Italië kwam ik terecht temid
den van een drukke knipwedstrijd.
Het motto was: Hoe kaler, Hoe rij
ker".
Met 't tongpuntje uit hun mond
verrichtten de kappers hun knap
knip-vakwerk. De Italiaanse rege
ring had weer een paar slordige dui
zendjes in deze kale wedstrijd ge
stort. 't Doel was zo liefdadig, de
regering zo mild. Toen 't me te
„barre" werd ging il: in Grieken
land de Griekse kapseis bewonde
ren, die vooral de Griekse neuzen
zo Grieks deden uitkomen. Voor de
had, maar alle invoer uit Rusland
weigerde.
De Staatskapper verzorgde hier
alle dameskapsels. Deze leken in
alles op de mensen zelf Dubieus,
ongracieus, stram en zielig.
In Spanje maakte ik een staal-
tie van haarkunst mee, uniek in de
kapperswereld. Een zwartlokkige
De schrijver van dit
artikel, Ravon, was oor
logscorrespondent-para
chutist in het Verre
Oosten, van 1949 tot 1953