Havelozen in de nacht Kerstmis en Sprookjes „LINKS LATEN LIGGEN" Hondenpraat DE JONGSTE Over het gezag van de Staat Overnachting op dekschuiten en stookplaten ZATERDAG 22 JANUARI 1955 PAGINA §f| Bij de aanvang moet het „ja" staan Bevroren voeten In het asyl Op zoek MYSTERIE VAN D£ ROTTERDAMSE CLOCHARDS Het is eigenlijk maar een vreemd geval met onze samenleving. Wij ho ren bij elkaar in het geheel van een gemeente, een land, de wereld-, in de gemeenschap van een Kerk, en toch hebben we 'maar contact met een paar mensen en een kleine groep uit onze omgeving: de anderen lopen verloren m ons leven, zijn vreemden. Soms kan if. dat treffen: tussen Amsterdam en Eindhoven begint een gesprek in een treincoupé, maar na Eindhoven ben te gesprekpartner kwijt, voor goed; •ie staat naast een man te wachten °P de tram, zijn gezicht treft je, hij m°et een goed mens zijn, met 'n rust een verborgen innerlijk in ogen en gekken, die goed doen, je zou met hem willen praten, iets van hem over nemen, leren, maar lijn 13 neemt hem ïnee, weg uit je leven, onherroepelijk; als .ie soms iemand bezig ziet, hoort Praten, kun je denken, misschien een IJ1311, een vrouw voor mij, maar in ue drukte raak je ze kwijt, onvind baar, zonder adres en zonder afspraak. ^'e nemen dit, vatten het nuchter op, maar soms kan het ons toch opeens begrip geven van wat de gemeenschap der heiligen moet zijn in de nieuwe he mel en de nieuwe aarde, waar er iets moet zijn van een samenzijn met al len. Maar radicaal daar tegenover staat het vreemde in onze samenle ving, dat wij die bij elkaar horen, langs elkaar heenlopen, ook als we wel een kans hebben op een ontmoe ting. En dat in evenveel gevallen en vormen als er woorden voor zijn: iemand negeren, links laten liggen, niet meer aankijken, niet zien staan.. Het eerste geval is een mysterie en we kunnen het rustig aan God overla ten. maar dit laatste verschijnsel is onze verantwoordelijkheid. Als er een ideaal is in het leven en een absoluut, dan is het juist het samenzijn met een ander. Eigenlijk Saat het daarom: daarvoor bouw je een stad en een huis, daarvoor is er overheid en zijn er publieke diensten, daarvoor wordt een kind geboren en groeit het op; dat is het eigenlijk ob ject van de wetenschap en dit beelden de kunsten uit van minnelied tot ka thedraal. Daar is het Christus om te doen als Hij vertelt van een barmhar tige Samaritaan en spreekt van een nieuw gebod. De ander, daar gaat het om, zijn onvervangbare waarde, zijn nooit herhaalde grootheid. En wie een ander negeert,- ontkent hem, breekt hem af tot in de fundamenten van zijn bestaan. Als je iemand haat, ternand treitert, hem kleineert, neem hem tenminste nog au sérieux, be tekent hij tenminste nog iets voor je, al is het dan een gevaar. En er blijft een mogelijkheid open dat je zijn eigenlijk karakter ontdekt, zijn eigen lijke waarde, omdat hij ondanks alles te het bereik van je oog en je hart blijft. Maar een mens, die je negeert, beeft afgedaan; met hem ben je klaar gekomen voorgoed, hij is weggejaagd uit je leven. Een mens kan onbegrij pelijk veel hebben, tot jaren concen tratiekamp en vervolging toe en nog een hongerwinter er bij, maar tegen een afgewend hoofd en een afwezige blik, tegen de „dode ogen" van zijn chef, en tegen het gesprek op kantoor altijd buiten hem om heeft hij geen verweer en geen weerstand. Men constateert momenteel een toe nemende groei van gevneenschapsbe- wustzijn, dat zich uit in sociale poli tiek en maatschappelijk werk, in steeds nieuw gevonden vormen van charitatieve activiteit, maar er wordt nu vooral gewaarschuwd tegen een verzakelijking en een verambtelijking van al ons meeleven met en zorgen voor dc evenmens. Want daarin wordt juist de sfeer geschapen voor die alles vernietigende ziekte van een gemeen schap: een ander beschouwen en be- j handelen als een zaak en een geval en heenkijken over, negeren van zijn eigenwaarde, zijn hart. Misschien me nen wij het niet, dat wij in ons parti culier leven zo maar langs een ander zouden heen lopen, maar wel moeten we er misschien voor oppassen, dat we in al onze „officiële" contacten op werk en in het maatschappelijk le ven ongemerkt een ander links laten liegen. In ieder geval: Christus doet dat nooit. v. O. ..Afgezien van 'n enkel circus", aldus I-iond opgewekt achter zich uit kwispelend bestaan er geen geüni formeerde Honden, voor zover ik weet. Dat brengt natuurlijk met zich mee, dat wij in deze bewogen dagen maar moeilijk met de Nederlandse soldaat kunnen meeleven. Wij heb ben de tragiek en de problematiek van dc wapenrok niet aan den lijve ondervonden. Wanneer ik me echter tracht te verplaatsen in de door en door menselijke situatie die is ont staan als gevolg van het we derom door en door menselijke liftverbod, dan kom ik tot twee conclusies. Allereerst: dc militair staat op gelijke hoogte met de hond. inzover hij zonder bege leide niet mag gaan liften; wat het liften betreft geldt voor ..onze jon gens" de regel, die zo dikwijls in parken, musea en warenhuizen zwart op wit aan de bezoekers wordt voor gehouden: ..honden zonder geleide niet toegestaan". Vervang dit „hon den" door ..liften" en ge hebt een van de wezenselementen van de nieuwe liftbepaiing Ten tweede: di militairen mogen we] liften, maar zc mogen hun wens daartoe niet op d» openbare weg kenbaar maken. In dat opzicht staan ze dus beneden de hond. die zijn behoeften vrijelijk op de openbare weg kenbaar rnag ma nifesteren. Ten derde: het uniform, dat gedragen wordt door mensen, die voor de strijd om de vrijheid worden ougeleid. berooft hen van de zeer elementaire vrijheid om eer lijk iets aan een ander te vragen. Daardoor zijn de dragers van dit Het was de avond vóór Kerst mis en er was een Kerstuitzen ding van de „VARA" voor de te levisie. Het had wel een onver wacht begin, dat tevens typerend is en de waarde van het gebode- ne verder bepaalde. Sprookjes: Klein Duimpje, Sneeuwwitje, met de gebruikelijke entourage. Maar de grote mensen hebben ook eens per jaar hun „sprookje": Kerst mis. Er verschijnt op het beeld scherm een Kerstboom met ver sierselen en ballen. Maar dat zegt nog niets: zo'n boovn is leeg en weinig zeggend. Er hoort iets bij. (U denkt zeker een Kerststalle- tje? Mis!) Kaarsen! Dat is het. Dit is het sprookje van grote men- ?en, waardoor ze veiligheid zoe ken in hun leven, waardoor er vrede kan komen aan de mensen van goede wil. Het is niet de be doeling hier te wijzen op het ge vaar van VARA-uitzendingen, zo wel in radio als televisie, waarin vaak het heiligste van ons chris tenen waartoe nog steeds de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk geacht wordt te behoren wordt aangetast, maar te wijzen op de merkwaardige idealen, welke velen in het niet christelijke kamp er op nahouden. Wanneer wij christenen denken aan Kerstmis, en het Kerstgebeu ren vieren, vieren we dit niet als een mythe, of als een sprookje, maar geloven we, dat we hier een historisch gebeuren gedenken; het komen van God in de geschiede nis. We herdenken dan het feit, dat God is ingegaan in het men selijke geslacht, een menselijk le venslot heeft aangenomen, dat Hij is ingegaan in de geslachten, in het geboren worden en sterven. Kerstmis is meer dan een louter ideaal zonder enige werkelijke in houd; Kerstmis is een ideaal, om dat het tevens zo reëel is. Van dromen, van een sprookje of my the kan de mens nu eenmaal niet leven; daar kan hij niet op steu nen in de moeilijkheden van het leven, daar kan hij zich niet aan vastklampen, daar kan hij zijn le ven niet aan optrekken, al wordt het misschien nog zo sentimenteel voorgesteld. Kerstmis en daar mee geheel het christelijke geloof, dat immers steunt op de Mens wording van God onze Zaligma ker, tot een sprookje verklaren, is juist het merg van het christe lijke geloof en de christelijke grootheid wegnemen. Het chris telijke geloof is nu eenmaal geen mythe, of zo maar een waarheid of een wereldbeschouwing, maar wezenlijk een geschiedenis, een heilsgeschiedenis. Wanneer men dit niet aanneemt, is men er pre cies naast. Maar dan komt wel de vraag, waar leven deze men sen, die zo'n VARA-uitzending verzorgden, dan van? Van in oor sprong christelijke idealen, die zij van hun eigenlijke inhoud ontdaan hebben? Dit is belachelijk: geen mens leeft van dromen tenzij halfvolwassenen. Het christelijk geloof geeft ons een ideaal, dat tegelijk werkelijk is: de gemeen schap en gelijkvormigheid met Christus de Heer. Het laat ons in de loop van het kerkelijke jaar hier steeds meer in doordringen en medeleven, daarom zijn deze grote feesten van het jaar voor ons niet zinloos, zoals ze het wel voor de anderen zijn. Of liever: zij behoeven voor ons niet zinloos te zijn, als we ze vieren, zoals eigenlijk bedoeld zijn, niet als een paar vrije dagen, die ons in de schoot worden geworpen, maar als een beleven van de heilsge schiedenis, waardoor ons „heil", ons volledige geluk, ons gehele be staan, tot voltooiing komt Als we in deze tijd ons voor één ding moe ten hoeden, dan is het dit ont krachten van de grootste en hei ligste werkelijkheden, die betrek king hebben op ons leven. H. B. Dat is de jongste zeker. En dit is nu onze jongste. Je kunt wel merken, dat je de jongste bent, Zulke en andere zijn de geijkte uit drukkingen, die de jongsten steeds weer te horen krijgen. Soms is 't als een liefkozing be doeld, dan weer een enkel constate ren van een feit en vaak een kleine terechtwijzing. Maar hoe of het dan ook mag zijn, er zijn aan dat jongste zijn veel voordelen en ook nadelen verbonden. Laten we beginnen met de nade len, dan blijven de voordelen voor het laatst en geeft 't geheel een te vreden indruk. Ben je eenmaal de jongste, dan word je tot en met je volwassen leeftijd als zodanig behandeld. Je wordt als je niet oppast, ge bruikt als manusje voor de anderen. Een goed manusje, dat wel even de manchetknopen van broerlief kan op zoeken dat voor zuslief de kam van de slaapkamer moet halen, dat pa's u mo(H schoonmaken. dat moet proberen nasluitingstijd nog een brood te krijgen bij de bakker. Je doet t als vanzelfsprekend. Tot je plots gaat beseffen, dat er iets niet klopt, (of wel?) Je hoort broerlief (vooral „broer lief") iets mompelen over schoenen, die gehaald moeten worden. Ze ne men niet eens meer de moeite, de woorden in een vragende vorm te gieten. Maar door dat plotselinge be sef van daarnet komt er geen zuch tende jongste met: IK zal't wel doen. En dan dat verongelijkte stomme ge zicht van verbazing. „Wat nou?" klinkt het stupide De anderen be ginnen dan aardigheid in het geval te krijgen en grinniken om de neder laag van de andere partij. Dat doet je volhouden, om je niet te laten overrompelen. En ja hoor! Daar gaat broer steunend en mopperend zelf de trap op. Je eerste overwin ning! Maar nu boek je gauw meer. Wat ook lastig kan zijn is. dat de groten vaak de mening zijn toege daan, dat de jongste meer slaap no dig heeft dan normaal. Als de avond het gezelligst wordt, ga je na herhaalde aanduidingen en tijdafroepingen naar bed. De voorde- gjten echter beslist niet ver- fale en n' e zite footer in ge- op Ie hehen US tesen de nadelen 1?aardag t V ®6n extra S°cde ver- makkeHiir A wordt je vaak wel vnnr de 0U(3eren gaan wel voor je denken en zeggen wel en wat 1? *an ^an trekken en wat je staat en niet staat Te hoeft nooit naar critiek te vragen ze wordt je zo met gulle mond geschon ken. Toch wil je niet te veel van hun goedheid profiteren en ie zoekt je eigen vriendenkring uit.' Anders doen ze het graag voor je Je kas boek zal nooit geen hoofdbrekens kosten en wordt keurig bijgehouden wat je beurt en waf je uitgeeft Je wordt op de hoogte gehouden van de toestand van je garderobe. Vooral als je iets nieuws wilt ko pen. Je fiets kun je geheel als je eigen dom beschouwen. Je mag hem al tijd zelf poetsen. Weegt u nu maar eens. De weegschaal slaat door naar de voordelen. Ze zijn werkelijk het „zwaarst". Zo'n jongste heeft nog niet zo'n slecht leven. Legt u ook eens 't leven van een andere en een jongste op de weeg schaal Pardon, u mag een ander z'n leven niet in dj waagschaal stel len, anders zou u gezien hebben, dat het leven van de jongste van het grootste gewicht is. uniform als zodanig gedwongen zich zelf tegen te spreken; ze krijgen yerlof. maar géén verlof om te be ginnen met een eenvoudige mense lijke daad: een dienst vragen aan een ander. Zij gaan op reis. naar huis toe; maar aan de burgers, voor wie ze van huis gingen, mogen ze niet vragen om mee te reizen. Ze dragen 's konings rok. maar mogen met hun duim niet lan ger het bekende koninklijke gebaar maken. Honden hebben geen duim. Men sen hebben wel een duim. Militairen hebben een duim. die door de tover staf aangeraakt, niet meer gebruikt wordt. Geef mij maar 'n hond... In een der wachtlokalen tegen over het Centraal Station dronk ik een kop koffie. Naast mij stond een man, haveloos, verschooierd en hunkerend. Begerig keek hij naar mijn kop koffie, die ik gulzig leegdronk, want het was koud bui ten en ik had een uur lang door de tochtige straten van Rotterdam ge- dwaald. Voor ik do man zag had ik hem al geroken: om hem heen was het penetrante luchtje van ver waarlozing en verzuurd ondergoed. Hij keek mij aan en wachtte. JP aarop'l Dat ivas geen vraag meer. En toen hij dan eindelijk, met die stomme hunkering in zijn ogen een kop koffie van me had afge bedeld, hield ik op nog langer voor hem te bestaan. Hij dronk als een kind: onbeheerst, bijna dierlijk. Woon je in Rotterdam vroeg ik toen hij met een zucht zijn kopje neer- zette. Hij bromde wat, binnensmonds, on verstaanbaar. Wat doe je voor de kost vroeg ik weer. Opnieuw bromde hij wat, al even on verstaanbaar als eerst. Daarna spoog hij op de grond en sloop de deur ui', schuw en scheef. Ik zag hem verbaasd na en stond een tijdje te mediteren zo als een mens dat doen kan na een goed kopje koffie. Achter mij begon een man die de wat eenzijdige dialoog tussen de schooier en mij gehoord had: Die vent is een bietskommer. Een wat vroeg ik. Een bietskommer, een dakhaas. O, zei ik, een beetje dom. Die lui hebben geen onderdak, ging de man verder, die zwerven maar wat, ze bedelen een homp brood en slapen doen ze waar ze slaap krijgen. Luilak- het- dfinkers, kleine diefjes, ln ®r goeie kerels bij, maar een afwijking hebben ze allemaal. OP DEZE PAGINA De Kerstdagen liggen weer ver genoeg achter ons. Het leek H. B. dat nu het moment wel gunstig was om nog even terug te komen op wat de VARA in een televisieuit zending 's avonds vóór Kerstmis heeft durven presteren. Het Chris tendom werd juist op die avond volkomen genegeerd. De minst gun stige bodem voor de Blijde Bood schap is de volmaakt onverschil lige houding, de houding van het negeren. Hoe onze houding dient te zijn t o.v. ieder die wij op onze weg tegenkomen is te lezen in „Links laten liggen." In onze apostolische belangstel ling dienen we te betrekken, mee levend met de vele Nederlandse missionarissen die ver buiten de grenzen werkzaam zijn, de groei en de vervolging van de Kerk over- de hele wereld. Tenslotte ook de zwervers, de daklozen, die meestal onontdekt in de grote stad hun merkwaardi ge leven leiden. P..W „Een groep mensen staat bij een dag- bladkiosk. Er is een nieuwe regle mentering verschenen, laten we zeg gen over de prijs van het brood. Een onder hen draait zich na de lezing ervan om ep zegt tot de anderen: „Uit zuigers! Zij willen ons niet helpen! Zij willen, dat we kapot gaan!" en men voelt dat die woorden weerklank vinden in de harten der anderen. Een groepje mensen zit by elkaar in een drankgelegenheid. Het gaat over de politieke gebeurtenissen van de dag en een onder hen verklaart op een verachtelijke toon: „Er is niemand van de regering, die er iets van maakt" en al de anderen stemmen er mee in. Een groepje zakenlui bespreekt een onderneming. In koelen bloede wordt vastgesteld welke wetten hun in dc weg staan en hoe zc die kunnen om zeilen of negeren. Het wordt als een vanzelfsprekend feit beschouwd, dat voor de zakenman dc staat met zijn wetten iets is, waarvoor allen dwa zen angst hebben. Dit alles schreef ik in de jaren na de eerste wereld oorlog. Intussen is er veel veranderd. Maar wat ik schreef kan gerust blij ven staan. We hoeven het trouwens maar in 't huidige ogenblik te trans poneren. Het is nu zoals toen: we zien en horen en lezen het nog iedere dag. Waarom wordt de Staat niet geëer biedigd? Omdat de man bij de dag bladkiosk en de mannen rond de her bergtafel en de zakenman hem niet eerbiedigen. Omdat de eerste de staat voorstelde als een vijand, op een moment, dat het hart van de om- staanders verbitterd was; omdat de tweede hem voor zijn toehoorders naar beneden heeft gehaald; omdat de u"; ,de staa' a,s een «uantité négli- geableaanzag, die voor het persoon lijk belang wijken moet. „Maar mogen we dan niet bestrij den hetgeen ons vals toeschijnt? Na-, tuurlijk! En krachtdadig 0ok! Maar bij de aanvang moet het „ja" staan, niet het „neen". Eerst het ja, als uit drukking van eerbied en plichtsbe trachting, dan pas mag het neen van de critiek komen. En wanneer men critiek uitoefent moet men er zich eerst van overtuigen waar het om gaat! Men moet onderscheid maken, niet veralgemenen! I)c personen schei den van de zaak. Wie zo critiek uit oefent, stelt achter het neen steeds een ja en geeft op die wijze waarde aan het neen. Dan bespeurt men in de kritiek de ernstige wil om op te bouwen. Ook dit maakt deel uit van de op bouwende critiek: dat men te rechter tijd spreken en zwijgen kan; dat men op de geschikte plaats spreekt en voor de geschikte personen en dat men ge voel heeft voor wat woorden kun nen uitwerken." (R. Guardini: „Brieven over Levcns- m vorming") Ik dacht aan de bittere kou en hui verde. Maar ze slapen toch niet buiten vroeg ik nog. Ja zeker, zei hij. En toen begon deze reportage. Het hoofd van het asyl keek me ver baasd aan. Buiten slapen Met deze kou Geen sprake van, meneer. Staakt gerust uw onderzoek. Zelfs tijdens de steng- ste kou waren in ons daklozenasyl nog verschillende bedden leeg. En om te bewijzen dat de man in de koffietent mij een verdicht verhaal had verteld, liet hij me de reportage lezen van een journalist, die er een nacht aan gewaagd had om de treinen bij 't Central Station op daklozen te onderzoeken. Zonder succes, ook al was dan een lezer bij de redactie binnengewandeld met het alar merende bericht dat het in Rotterdam veel erger zou zijn dan in Parijs, waar tenminste de clochards nog een abbé Pierre hadden Toch zat ik 's avonds naast Piet in een der logementen van Rotterdam. Piet is tegenwoordig in goeden doen: hij slaapt iedere nacht in een bed en elke dag heeft hij zijn warme maaltijd. Wat dat betreft is Piet in zijn nopjes want hij heeft ook andere tijden gekend, tijden, dat hij op de zonderlingste wijze aan zijn boterham kwam en 's nachts een onderdak vond in tramhaltes en tele fooncellen. Of de politie hem dan nooit wegstuurde Ach nee, waarom De Rotterdamse politie is niet zo kwaad, zegt Piet. Als je hem vraagt hoe hij toch zo aan lager wal raakte, komt er een verward relaas, waarin de borrel en twee onge lukkige huwelijken het hoofdthema zijn. Harry met de bevroren voeten in het ziekenhuis. De wachtsman van de redeij op zoek naar zwervers. Piet wordt soms radeloos van de ge dachte hoe heel anders zijn leven had kunnen zijn alsIn een berouwvolle poging tot boetedoening scheurt hij zich dan de kleren van het lijf als een ge ëmotioneerd Oosterling. Het is nog niet zo lang geleden dat Piet in de tramhal tes sliep en in de telefooncellen en hij weet te vertellen dat zo'n slordige twee duizend daklozen op een dergelijke wijze de nacht doorbrengen. Waar Overal En dan maakt Piet een gebaar of hij heel Rotterdam omvatten wil. In auto's in lege wagons, op sleepbootjes Ook met de strengste kou Ook mét de strengste kou, echoot Piet. Hij heeft bij- voorbeeld zelf een maat, die nooit an- ven en in de lege ba ders gedaan heeft. zes dagen uit de bajes was. Ook hier de weerzin voor de warme douche. Toen ik eenmaal als een der hunnen aan vaard was, ontdekte ik dat ook deze daklozen vaak op sleepbootjes slapen, maar het nalaten zodra zij er buiten kunnen. Die van het daklozenasyl zijn eigenlijk van een betere stand. Ze we ten allemaal „een goeie mijnheer" en een „goeie slager" te wonen en komen dus I aan hun trek, zij we ten ook, overal in Ne derland, de teerhar tige huisvrouw te vinden, die al met haar beurs klaar staat voor ze midden in een dramatisch ver haal over hun bloed jes van kinderen ver zeild zijn geraakt Er zijn er bij die vier naalden in een zwart papiertje prikken, dit 's morgens door uw brievenbus laten glij den, 's middags weer ophalen en daar zo'n honderd gulden per week mee verdienen. Om dit daarna aller- ver om te zetten. Is er nog gelddan zijn er nog logemen ten genoeg. Is er geen gelddan is er het daklozenasyl altijd nog. Voor het sleepbootje voelen zij zich eigenlijk te goed. De meesten hunner hebben hun leven verdronken en ver dobbeld. Eigenlijk waren er maar twee die een sympathieke indruk maakten! Daan de Lap en Tiel- se Chris, een goed moedige bulderbast, twee meter lang in 1 gammele schoenen en met een dubbele Faroekbuik. Vooral Daan leek bezeten van een grote vrij heidsdrang. Nog een tijdje, jongen, zei hij steeds weer opnieuw, dan komt de zon weer, dan gaan we weer lekker douwen. En Tielse Chris was zielstevreden met zijn lot. Niemand heeft het beter dan Chris- sie, zei hij, Chrissie heeft het beter dan de kapitalist, want komt Chrissie iets te kort dan vraagt ie erom. Van mijn vriend Daan hoorde ik waar de meeste dakhazen huizen: in de Zalmha ven. aan de Boompjes, de Willemskade, de Leuvehaven, Parkha- schuif van een koelketel opentrokken, het fototoestel in de aanslag, maar het ging steeds vrijer en steeds gemakke lijker. Reeds op het tweede schip kwa men wij vijf minuten te laat. De wachts man van Piet Smit had er net vier van de stookplaat verjaagd: twee vrouwen met al het vuil van de wereld aan haar gezichten en handen en twee mannen, samen honderdvijftig jaar oud, die dronken in het kolengruis lagen, met de fles spiritus tussen zich in. Als mens zeg je dan: Gelukkig dat ik dat niet gezien heb. Maar als journalist denk je met een gevoel van teleurstelling: Zwaar pech gehad. Dc wachtsman van Piet Smit doet on gelofelijke verhalen van een jong echt paar, dat bij dag de stad inzwierf en bij nacht de zandbak van de gemeente aan de Leuvekade tot slaapKamer pro- moveerde, met het deksel van de bak als een beschermend dak over d m heen. In de stuurstelling van een andere sleepboot lag een man onder zijn jas te slapen. Hij vertikte het om wakker te worden, met een kwaadaardig gegrom kroop hij dieper onder zijn ias. En wij hielden er maar mee op omdai we er niets voor voelden de kade te moeten uitrennen met een kerel op onze hielen, een blinkend mes zwaaiend als een amokmaker zijn kris. een ervaring aan een nachtmerrie gelijk, maar die een stuurman van Piet Smit werkelijk eens beleefde. Op de Condor aan de Willemskade ligt een man naast de ketel. Hoewel wij een keer gestruikeld waren en met een bons op het dek gevallen, sliep hij rus tig door, de jas over zijn gezicht, en de broek in zijn slaap opgetrokken. Het was maar een groezelig been, d? bloot- kwam. Met een zaklamp bescienen wij Die leit nou in 't ziekenhuis, weet hij somber. Zijn benen benne bevroren, ze motten d'r af. Hij heb ze buiten de schuif laten hangen toen hij op de ketel van een sleepboot sliep. Piet weet niet hoe die maat heet, ook niet in welk ziekenhuis hij moet liggen. Het wordt een eindeloze speur tocht, maar in het gemeentelijk zieken huis aan dc Bergweg wordt hjj dan ein delijk gevonden. Een en zestig jaar is hij en hij heet Harry, die ouwe zeeman maar zijn benen „motten d'r nog niet af", dat dankt hij aan de schitterende verpleging. Zijn voeten waren bevroren toen hij op de ketel van de „Condor" aan de Wiilemskadc sliep en hij zc buiten dc schuif van de koelketel liet hangen. Het vroor die nacht hard en zijn voeten waren nat geweest van het slenteren door de sneeuw. Pech gehad, zegt hij Aan zijn gezicht te zien is hij er een beetje trots op dat hij altijd buiten slaapt, zomer en winter. Waar om eigenlijk Hij is een oude zeeman met blauwe vrouwen in de huid van zijn arm geprent en hij zegt dat hij geen schip meer kan krijgen. Te oud. Maar waar leef je dan van Jaja, zegt hij. Je moet toch geld hebben Jaja, zegt hjj weer. Daarover wil hij verder niet uitwei den, maar dan (misschien in een hulpe loze poging zijn eigenaardige leefwijze te rechtvaardigen) vertelt hij dat er in Rotterdam zo honderden leven- Meestal oude zeelieden. Veel steuntrekkers schuilen er tussen, die slaven van de borrel zijn en in één dag de steun ver drinken. Heb je weer zin om te varen Ja zegt hij. Maar zeelieden die hem al jaren ken nen beweren dat hij van '40 tot '45 toen hij in Engeland was, ook niet voer en evenals in Rotterdam, als dakhaas door het leven ging. Je kon toch in het daklozenasyl slapen? drie nachten gratis met brood en thee toe Maar dan snuift hij minachtend door om" Uf Hi-> zeS' niet waar- Xéwa 7 ™ocsten wij van andere clochards vaak horen dat zij een hekel hebben aan het asyl omdat ze dan.... een warme douche moeten nemen. Waar slapen je maats nu vroeg ik nog. Ik wil niemand verraden, want je komt zeker voor de krant, vroeg hij op zijn beurt wantrouwend. Als zwerver vermomd kwam ik in het daklozenasyl, met een baard van een week een vreselijke broek aan en een nog vreselijker jas, en ik voelde mij opgelaten toen ik tussen mijn broeders van het asyl zat, want.... zij waren veel beter gekleed dan ik! Niemand zei iets tegen me, in net begin, want het wantrouwen onder hen is groot. In mijn argeloosheid zocht ik een stoei aan het tafeitje van de toffe jongens, waar Daan de lap (Daan tropical noemt hij zich zelf) alle aandacht trok, omdat hij nog maar nanenwagons aan de v *-v x ï&ÏScJfslË SK*iJ| Hudsonstraat, maar fg||j|H| verder overal door de i A %gm stad verspreid, in ste- mÊ. 5' :*'t gen en in auto's.... -wigMWglfSrIl'^MjWè8 Ik heb vannacht op de Condor gesla- oen, zei ik om Daan uit te lokken. Maar j v Daan keek me toe. aan of ik niet langer Want de bietskonx- 1 i -r v e - 'f.,r wel erg diep gezon- *1 ken. wlËP>!i ^tgÊÈÈfÈSttSitÈÏÏÊSÊÊÊ&^WmÈ Het was 's avonds allergemoedelijkst toen wc na het bad nog een tijdje bij el- kaar zaten in het schilderachtige lange k Sf molton hemd tot over de k_nieen^ ai^ enige g"ud'^f." zilverxvinkcl! wat !:L '?*®r gepa.kt 'te'1 twee uur in de nacht was er nog niemand, maar 'wii hij aan ziin 1 ji i eigen stommiteit te een uur 'r was a' nlet mcer wakker te danken. Wie jat er krijgen. Hij lag in de stuurstelling. nou gouden horloges? Die kun je toch niet in de smeltkroes gooien. Hij had zich tot ringen alleen moeten bepalen. Jaja, zei de „stommerd", dat had je eerder moeten zeggen. Voor de rest bood het asyl weinig uit zicht meer om over de bietskommers nog iets aan de weet te komen. Alleen op de slaapzaal vertelde er een dat het toch maar .fijn was een echt bed onder je lijf te hebben. Dat sleepbootje van gisteren zat 'm nog in zijn rug. Toen gingen we er dan zelf maai op uit. Het was een koude nacht en we moesten er niet aan denken op de dek ken der schepen mensen aan te treffen Maar het eerste schot was al een voL treffer. In een zeildoeken tent aan de Leuvekade, waar volgens de walbaas A. de Groot, soms tien stinkende kerels tegelijk een beschut plekje zoeken lag er een op een zeil te slapen en hij' had een ander zeil zo diep over zich heen getiokken dat slechts een arm zicht baar was. Het is een wonderlijk gevoel in het donker van de nacht over slecht verlichte kaden en schepen te klaute- ped' op zoek iaar mensen, die Gods Beeld gelijk zijn, maar zo diep gedege- nereerd dat zij in onze fantasie wezens zijn geworden van een andere planeet- Eerst beefde onze hand toen wij de hem: hij werd niet wakker. Zelfs de blauwe vlam van het toestel, die door de nacht bliksemde, verjoeg hem niet uit het land der dromen en rustig bleef hij op zijn rug liggen. Later troffen wij er nog een ander. Het was toen a! tegen vier uur. De stoker joeg hem weg en juist op het moment dat hij on de kade klauterde, verblindde 't blitsiicht hem. Hij was er wat beduusd van. Het was een nog jonge vent, midden in de dertig. Is het voor de krant? vroeg hij - Dan komt er een tegenbericht in. Toen slenterde hij de stad in. Waarheen? Het aantal van deze clo chards is niet te schatten. Tweeduizend, zegt Piet, die zelf in telefooncellen sliep. Honderden, zegt Harry met de bevroren voeten. En hon derden, zeggen de mensen, die 's nachts hun werk op de kaden hebben en ieder uur aanschouwelijk onderwijs in het leven der daklozen krijgen. Eén ding staat vast: er zitten veel drankzuchtige steuntrekkers ondei zee lui, die hun leven verknoeid hebben menseu, die zich schuilhouden voor de politie, en" werkschuwen. Hoe dit probleem op te lossen Dat is een onderwerp apart. Voorlo pig meenden wjj te moeten volstaan met u dit probleem onder de aandacht te brengen. J. STOUT

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 7