Havelozen in de nacht
Kerstmis en Sprookjes
„LINKS
LATEN LIGGEN"
Hondenpraat
DE JONGSTE
Over het gezag van
de Staat
Overnachting
op dekschuiten
en stookplaten
ZATERDAG 22 JANUARI 1955
PAGINA
§f|
Bij de aanvang moet het „ja"
staan
Bevroren voeten
In het asyl
Op zoek
MYSTERIE VAN D£ ROTTERDAMSE CLOCHARDS
Het is eigenlijk maar een vreemd
geval met onze samenleving. Wij ho
ren bij elkaar in het geheel van een
gemeente, een land, de wereld-, in de
gemeenschap van een Kerk, en toch
hebben we 'maar contact met een paar
mensen en een kleine groep uit onze
omgeving: de anderen lopen verloren
m ons leven, zijn vreemden. Soms kan
if. dat treffen: tussen Amsterdam en
Eindhoven begint een gesprek in een
treincoupé, maar na Eindhoven ben
te gesprekpartner kwijt, voor goed;
•ie staat naast een man te wachten
°P de tram, zijn gezicht treft je, hij
m°et een goed mens zijn, met 'n rust
een verborgen innerlijk in ogen en
gekken, die goed doen, je zou met
hem willen praten, iets van hem over
nemen, leren, maar lijn 13 neemt hem
ïnee, weg uit je leven, onherroepelijk;
als .ie soms iemand bezig ziet, hoort
Praten, kun je denken, misschien een
IJ1311, een vrouw voor mij, maar in
ue drukte raak je ze kwijt, onvind
baar, zonder adres en zonder afspraak.
^'e nemen dit, vatten het nuchter op,
maar soms kan het ons toch opeens
begrip geven van wat de gemeenschap
der heiligen moet zijn in de nieuwe he
mel en de nieuwe aarde, waar er iets
moet zijn van een samenzijn met al
len. Maar radicaal daar tegenover
staat het vreemde in onze samenle
ving, dat wij die bij elkaar horen,
langs elkaar heenlopen, ook als we
wel een kans hebben op een ontmoe
ting. En dat in evenveel gevallen en
vormen als er woorden voor zijn:
iemand negeren, links laten liggen,
niet meer aankijken, niet zien staan..
Het eerste geval is een mysterie en
we kunnen het rustig aan God overla
ten. maar dit laatste verschijnsel is
onze verantwoordelijkheid.
Als er een ideaal is in het leven
en een absoluut, dan is het juist het
samenzijn met een ander. Eigenlijk
Saat het daarom: daarvoor bouw je
een stad en een huis, daarvoor is er
overheid en zijn er publieke diensten,
daarvoor wordt een kind geboren en
groeit het op; dat is het eigenlijk ob
ject van de wetenschap en dit beelden
de kunsten uit van minnelied tot ka
thedraal. Daar is het Christus om te
doen als Hij vertelt van een barmhar
tige Samaritaan en spreekt van een
nieuw gebod. De ander, daar gaat het
om, zijn onvervangbare waarde, zijn
nooit herhaalde grootheid. En wie een
ander negeert,- ontkent hem, breekt
hem af tot in de fundamenten van
zijn bestaan. Als je iemand haat,
ternand treitert, hem kleineert, neem
hem tenminste nog au sérieux, be
tekent hij tenminste nog iets voor je,
al is het dan een gevaar. En er blijft
een mogelijkheid open dat je zijn
eigenlijk karakter ontdekt, zijn eigen
lijke waarde, omdat hij ondanks alles
te het bereik van je oog en je hart
blijft. Maar een mens, die je negeert,
beeft afgedaan; met hem ben je klaar
gekomen voorgoed, hij is weggejaagd
uit je leven. Een mens kan onbegrij
pelijk veel hebben, tot jaren concen
tratiekamp en vervolging toe en nog
een hongerwinter er bij, maar tegen
een afgewend hoofd en een afwezige
blik, tegen de „dode ogen" van zijn
chef, en tegen het gesprek op kantoor
altijd buiten hem om heeft hij geen
verweer en geen weerstand.
Men constateert momenteel een toe
nemende groei van gevneenschapsbe-
wustzijn, dat zich uit in sociale poli
tiek en maatschappelijk werk, in
steeds nieuw gevonden vormen van
charitatieve activiteit, maar er wordt
nu vooral gewaarschuwd tegen een
verzakelijking en een verambtelijking
van al ons meeleven met en zorgen
voor dc evenmens. Want daarin wordt
juist de sfeer geschapen voor die alles
vernietigende ziekte van een gemeen
schap: een ander beschouwen en be- j
handelen als een zaak en een geval en
heenkijken over, negeren van zijn
eigenwaarde, zijn hart. Misschien me
nen wij het niet, dat wij in ons parti
culier leven zo maar langs een ander
zouden heen lopen, maar wel moeten
we er misschien voor oppassen, dat
we in al onze „officiële" contacten
op werk en in het maatschappelijk le
ven ongemerkt een ander links laten
liegen. In ieder geval: Christus doet
dat nooit.
v. O.
..Afgezien van 'n enkel circus",
aldus I-iond opgewekt achter zich uit
kwispelend bestaan er geen geüni
formeerde Honden, voor zover ik
weet. Dat brengt natuurlijk met zich
mee, dat wij in deze bewogen dagen
maar moeilijk met de Nederlandse
soldaat kunnen meeleven. Wij heb
ben de tragiek en de problematiek
van dc wapenrok niet aan den lijve
ondervonden. Wanneer ik me echter
tracht te verplaatsen in de door en
door menselijke situatie die is ont
staan als gevolg van het we
derom door en door menselijke
liftverbod, dan kom ik tot
twee conclusies. Allereerst: dc
militair staat op gelijke hoogte met
de hond. inzover hij zonder bege
leide niet mag gaan liften; wat het
liften betreft geldt voor ..onze jon
gens" de regel, die zo dikwijls in
parken, musea en warenhuizen zwart
op wit aan de bezoekers wordt voor
gehouden: ..honden zonder geleide
niet toegestaan". Vervang dit „hon
den" door ..liften" en ge hebt een
van de wezenselementen van de
nieuwe liftbepaiing Ten tweede: di
militairen mogen we] liften, maar zc
mogen hun wens daartoe niet op d»
openbare weg kenbaar maken. In
dat opzicht staan ze dus beneden de
hond. die zijn behoeften vrijelijk op
de openbare weg kenbaar rnag ma
nifesteren. Ten derde: het uniform,
dat gedragen wordt door mensen,
die voor de strijd om de vrijheid
worden ougeleid. berooft hen van
de zeer elementaire vrijheid om eer
lijk iets aan een ander te vragen.
Daardoor zijn de dragers van dit
Het was de avond vóór Kerst
mis en er was een Kerstuitzen
ding van de „VARA" voor de te
levisie. Het had wel een onver
wacht begin, dat tevens typerend
is en de waarde van het gebode-
ne verder bepaalde. Sprookjes:
Klein Duimpje, Sneeuwwitje, met
de gebruikelijke entourage. Maar
de grote mensen hebben ook eens
per jaar hun „sprookje": Kerst
mis. Er verschijnt op het beeld
scherm een Kerstboom met ver
sierselen en ballen. Maar dat zegt
nog niets: zo'n boovn is leeg en
weinig zeggend. Er hoort iets bij.
(U denkt zeker een Kerststalle-
tje? Mis!) Kaarsen! Dat is het.
Dit is het sprookje van grote men-
?en, waardoor ze veiligheid zoe
ken in hun leven, waardoor er
vrede kan komen aan de mensen
van goede wil. Het is niet de be
doeling hier te wijzen op het ge
vaar van VARA-uitzendingen, zo
wel in radio als televisie, waarin
vaak het heiligste van ons chris
tenen waartoe nog steeds de
overgrote meerderheid van het
Nederlandse volk geacht wordt te
behoren wordt aangetast, maar
te wijzen op de merkwaardige
idealen, welke velen in het niet
christelijke kamp er op nahouden.
Wanneer wij christenen denken
aan Kerstmis, en het Kerstgebeu
ren vieren, vieren we dit niet als
een mythe, of als een sprookje,
maar geloven we, dat we hier een
historisch gebeuren gedenken; het
komen van God in de geschiede
nis. We herdenken dan het feit,
dat God is ingegaan in het men
selijke geslacht, een menselijk le
venslot heeft aangenomen, dat Hij
is ingegaan in de geslachten, in
het geboren worden en sterven.
Kerstmis is meer dan een louter
ideaal zonder enige werkelijke in
houd; Kerstmis is een ideaal, om
dat het tevens zo reëel is. Van
dromen, van een sprookje of my
the kan de mens nu eenmaal niet
leven; daar kan hij niet op steu
nen in de moeilijkheden van het
leven, daar kan hij zich niet aan
vastklampen, daar kan hij zijn le
ven niet aan optrekken, al wordt
het misschien nog zo sentimenteel
voorgesteld. Kerstmis en daar
mee geheel het christelijke geloof,
dat immers steunt op de Mens
wording van God onze Zaligma
ker, tot een sprookje verklaren,
is juist het merg van het christe
lijke geloof en de christelijke
grootheid wegnemen. Het chris
telijke geloof is nu eenmaal geen
mythe, of zo maar een waarheid
of een wereldbeschouwing, maar
wezenlijk een geschiedenis, een
heilsgeschiedenis. Wanneer men
dit niet aanneemt, is men er pre
cies naast. Maar dan komt wel
de vraag, waar leven deze men
sen, die zo'n VARA-uitzending
verzorgden, dan van? Van in oor
sprong christelijke idealen, die zij
van hun eigenlijke inhoud ontdaan
hebben? Dit is belachelijk: geen
mens leeft van dromen tenzij
halfvolwassenen. Het christelijk
geloof geeft ons een ideaal, dat
tegelijk werkelijk is: de gemeen
schap en gelijkvormigheid met
Christus de Heer. Het laat ons in
de loop van het kerkelijke jaar
hier steeds meer in doordringen
en medeleven, daarom zijn deze
grote feesten van het jaar voor
ons niet zinloos, zoals ze het wel
voor de anderen zijn. Of liever:
zij behoeven voor ons niet zinloos
te zijn, als we ze vieren, zoals
eigenlijk bedoeld zijn, niet als een
paar vrije dagen, die ons in de
schoot worden geworpen, maar
als een beleven van de heilsge
schiedenis, waardoor ons „heil",
ons volledige geluk, ons gehele be
staan, tot voltooiing komt Als we
in deze tijd ons voor één ding moe
ten hoeden, dan is het dit ont
krachten van de grootste en hei
ligste werkelijkheden, die betrek
king hebben op ons leven.
H. B.
Dat is de jongste zeker.
En dit is nu onze jongste.
Je kunt wel merken, dat je de
jongste bent,
Zulke en andere zijn de geijkte uit
drukkingen, die de jongsten steeds
weer te horen krijgen.
Soms is 't als een liefkozing be
doeld, dan weer een enkel constate
ren van een feit en vaak een kleine
terechtwijzing.
Maar hoe of het dan ook mag zijn,
er zijn aan dat jongste zijn veel
voordelen en ook nadelen verbonden.
Laten we beginnen met de nade
len, dan blijven de voordelen voor
het laatst en geeft 't geheel een te
vreden indruk.
Ben je eenmaal de jongste, dan
word je tot en met je volwassen
leeftijd als zodanig behandeld.
Je wordt als je niet oppast, ge
bruikt als manusje voor de anderen.
Een goed manusje, dat wel even de
manchetknopen van broerlief kan op
zoeken dat voor zuslief de kam van
de slaapkamer moet halen, dat pa's
u mo(H schoonmaken. dat moet
proberen nasluitingstijd nog een
brood te krijgen bij de bakker. Je
doet t als vanzelfsprekend. Tot je
plots gaat beseffen, dat er iets niet
klopt, (of wel?)
Je hoort broerlief (vooral „broer
lief") iets mompelen over schoenen,
die gehaald moeten worden. Ze ne
men niet eens meer de moeite, de
woorden in een vragende vorm te
gieten. Maar door dat plotselinge be
sef van daarnet komt er geen zuch
tende jongste met: IK zal't wel doen.
En dan dat verongelijkte stomme ge
zicht van verbazing. „Wat nou?"
klinkt het stupide De anderen be
ginnen dan aardigheid in het geval
te krijgen en grinniken om de neder
laag van de andere partij. Dat doet
je volhouden, om je niet te laten
overrompelen. En ja hoor! Daar
gaat broer steunend en mopperend
zelf de trap op. Je eerste overwin
ning! Maar nu boek je gauw meer.
Wat ook lastig kan zijn is. dat de
groten vaak de mening zijn toege
daan, dat de jongste meer slaap no
dig heeft dan normaal.
Als de avond het gezelligst wordt,
ga je na herhaalde aanduidingen en
tijdafroepingen naar bed. De voorde-
gjten echter beslist niet ver-
fale en n' e zite footer in ge-
op Ie hehen US tesen de nadelen
1?aardag t V ®6n extra S°cde ver-
makkeHiir A wordt je vaak
wel vnnr de 0U(3eren gaan
wel voor je denken en zeggen wel
en wat 1? *an ^an trekken
en wat je staat en niet staat Te
hoeft nooit naar critiek te vragen ze
wordt je zo met gulle mond geschon
ken. Toch wil je niet te veel van
hun goedheid profiteren en ie zoekt
je eigen vriendenkring uit.' Anders
doen ze het graag voor je Je kas
boek zal nooit geen hoofdbrekens
kosten en wordt keurig bijgehouden
wat je beurt en waf je uitgeeft
Je wordt op de hoogte gehouden
van de toestand van je garderobe.
Vooral als je iets nieuws wilt ko
pen.
Je fiets kun je geheel als je eigen
dom beschouwen. Je mag hem al
tijd zelf poetsen. Weegt u nu maar
eens.
De weegschaal slaat door naar de
voordelen. Ze zijn werkelijk het
„zwaarst". Zo'n jongste heeft nog
niet zo'n slecht leven.
Legt u ook eens 't leven van een
andere en een jongste op de weeg
schaal Pardon, u mag een ander
z'n leven niet in dj waagschaal stel
len, anders zou u gezien hebben,
dat het leven van de jongste van het
grootste gewicht is.
uniform als zodanig gedwongen zich
zelf tegen te spreken; ze krijgen
yerlof. maar géén verlof om te be
ginnen met een eenvoudige mense
lijke daad: een dienst vragen aan
een ander. Zij gaan op reis. naar
huis toe; maar aan de burgers, voor
wie ze van huis gingen, mogen ze
niet vragen om mee te reizen.
Ze dragen 's konings rok. maar
mogen met hun duim niet lan
ger het bekende koninklijke gebaar
maken.
Honden hebben geen duim. Men
sen hebben wel een duim. Militairen
hebben een duim. die door de tover
staf aangeraakt, niet meer gebruikt
wordt. Geef mij maar 'n hond...
In een der wachtlokalen tegen
over het Centraal Station dronk ik
een kop koffie. Naast mij stond
een man, haveloos, verschooierd en
hunkerend. Begerig keek hij naar
mijn kop koffie, die ik gulzig
leegdronk, want het was koud bui
ten en ik had een uur lang door de
tochtige straten van Rotterdam ge-
dwaald. Voor ik do man zag had
ik hem al geroken: om hem heen
was het penetrante luchtje van ver
waarlozing en verzuurd ondergoed.
Hij keek mij aan en wachtte.
JP aarop'l Dat ivas geen vraag meer.
En toen hij dan eindelijk, met die
stomme hunkering in zijn ogen
een kop koffie van me had afge
bedeld, hield ik op nog langer voor
hem te bestaan. Hij dronk als een
kind: onbeheerst, bijna dierlijk.
Woon je in Rotterdam vroeg ik
toen hij met een zucht zijn kopje neer-
zette.
Hij bromde wat, binnensmonds, on
verstaanbaar.
Wat doe je voor de kost vroeg ik
weer.
Opnieuw bromde hij wat, al even on
verstaanbaar als eerst. Daarna spoog
hij op de grond en sloop de deur ui',
schuw en scheef. Ik zag hem verbaasd
na en stond een tijdje te mediteren zo
als een mens dat doen kan na een goed
kopje koffie. Achter mij begon een man
die de wat eenzijdige dialoog tussen de
schooier en mij gehoord had:
Die vent is een bietskommer.
Een wat vroeg ik.
Een bietskommer, een dakhaas.
O, zei ik, een beetje dom.
Die lui hebben geen onderdak, ging
de man verder, die zwerven maar wat,
ze bedelen een homp brood en slapen
doen ze waar ze slaap krijgen. Luilak-
het- dfinkers, kleine diefjes,
ln ®r goeie kerels bij, maar een
afwijking hebben ze allemaal.
OP DEZE PAGINA
De Kerstdagen liggen weer ver
genoeg achter ons. Het leek H. B.
dat nu het moment wel gunstig was
om nog even terug te komen op
wat de VARA in een televisieuit
zending 's avonds vóór Kerstmis
heeft durven presteren. Het Chris
tendom werd juist op die avond
volkomen genegeerd. De minst gun
stige bodem voor de Blijde Bood
schap is de volmaakt onverschil
lige houding, de houding van het
negeren.
Hoe onze houding dient te zijn
t o.v. ieder die wij op onze weg
tegenkomen is te lezen in „Links
laten liggen."
In onze apostolische belangstel
ling dienen we te betrekken, mee
levend met de vele Nederlandse
missionarissen die ver buiten de
grenzen werkzaam zijn, de groei
en de vervolging van de Kerk over-
de hele wereld.
Tenslotte ook de zwervers, de
daklozen, die meestal onontdekt
in de grote stad hun merkwaardi
ge leven leiden.
P..W
„Een groep mensen staat bij een dag-
bladkiosk. Er is een nieuwe regle
mentering verschenen, laten we zeg
gen over de prijs van het brood. Een
onder hen draait zich na de lezing
ervan om ep zegt tot de anderen: „Uit
zuigers! Zij willen ons niet helpen!
Zij willen, dat we kapot gaan!" en
men voelt dat die woorden weerklank
vinden in de harten der anderen.
Een groepje mensen zit by elkaar
in een drankgelegenheid. Het gaat over
de politieke gebeurtenissen van de
dag en een onder hen verklaart op een
verachtelijke toon: „Er is niemand
van de regering, die er iets van maakt"
en al de anderen stemmen er mee in.
Een groepje zakenlui bespreekt een
onderneming. In koelen bloede wordt
vastgesteld welke wetten hun in dc
weg staan en hoe zc die kunnen om
zeilen of negeren. Het wordt als een
vanzelfsprekend feit beschouwd, dat
voor de zakenman dc staat met zijn
wetten iets is, waarvoor allen dwa
zen angst hebben. Dit alles schreef
ik in de jaren na de eerste wereld
oorlog. Intussen is er veel veranderd.
Maar wat ik schreef kan gerust blij
ven staan. We hoeven het trouwens
maar in 't huidige ogenblik te trans
poneren. Het is nu zoals toen: we zien
en horen en lezen het nog iedere dag.
Waarom wordt de Staat niet geëer
biedigd? Omdat de man bij de dag
bladkiosk en de mannen rond de her
bergtafel en de zakenman hem niet
eerbiedigen. Omdat de eerste de
staat voorstelde als een vijand, op een
moment, dat het hart van de om-
staanders verbitterd was; omdat de
tweede hem voor zijn toehoorders
naar beneden heeft gehaald; omdat de
u"; ,de staa' a,s een «uantité négli-
geableaanzag, die voor het persoon
lijk belang wijken moet.
„Maar mogen we dan niet bestrij
den hetgeen ons vals toeschijnt? Na-,
tuurlijk! En krachtdadig 0ok! Maar
bij de aanvang moet het „ja" staan,
niet het „neen". Eerst het ja, als uit
drukking van eerbied en plichtsbe
trachting, dan pas mag het neen van
de critiek komen. En wanneer men
critiek uitoefent moet men er zich
eerst van overtuigen waar het om
gaat! Men moet onderscheid maken,
niet veralgemenen! I)c personen schei
den van de zaak. Wie zo critiek uit
oefent, stelt achter het neen steeds een
ja en geeft op die wijze waarde aan
het neen.
Dan bespeurt men in de kritiek de
ernstige wil om op te bouwen.
Ook dit maakt deel uit van de op
bouwende critiek: dat men te rechter
tijd spreken en zwijgen kan; dat men
op de geschikte plaats spreekt en voor
de geschikte personen en dat men ge
voel heeft voor wat woorden kun
nen uitwerken."
(R. Guardini: „Brieven over Levcns-
m vorming")
Ik dacht aan de bittere kou en hui
verde.
Maar ze slapen toch niet buiten
vroeg ik nog.
Ja zeker, zei hij.
En toen begon deze reportage.
Het hoofd van het asyl keek me ver
baasd aan.
Buiten slapen Met deze kou
Geen sprake van, meneer. Staakt gerust
uw onderzoek. Zelfs tijdens de steng-
ste kou waren in ons daklozenasyl nog
verschillende bedden leeg. En om te
bewijzen dat de man in de koffietent
mij een verdicht verhaal had verteld,
liet hij me de reportage lezen van een
journalist, die er een nacht aan gewaagd
had om de treinen bij 't Central Station
op daklozen te onderzoeken. Zonder
succes, ook al was dan een lezer bij de
redactie binnengewandeld met het alar
merende bericht dat het in Rotterdam
veel erger zou zijn dan in Parijs, waar
tenminste de clochards nog een abbé
Pierre hadden
Toch zat ik 's avonds naast Piet in een
der logementen van Rotterdam. Piet is
tegenwoordig in goeden doen: hij slaapt
iedere nacht in een bed en elke dag
heeft hij zijn warme maaltijd. Wat dat
betreft is Piet in zijn nopjes want hij
heeft ook andere tijden gekend, tijden,
dat hij op de zonderlingste wijze aan
zijn boterham kwam en 's nachts een
onderdak vond in tramhaltes en tele
fooncellen. Of de politie hem dan nooit
wegstuurde Ach nee, waarom De
Rotterdamse politie is niet zo kwaad,
zegt Piet.
Als je hem vraagt hoe hij toch zo aan
lager wal raakte, komt er een verward
relaas, waarin de borrel en twee onge
lukkige huwelijken het hoofdthema zijn.
Harry met de bevroren voeten in het ziekenhuis.
De wachtsman van de redeij op zoek naar zwervers.
Piet wordt soms radeloos van de ge
dachte hoe heel anders zijn leven had
kunnen zijn alsIn een berouwvolle
poging tot boetedoening scheurt hij zich
dan de kleren van het lijf als een ge
ëmotioneerd Oosterling. Het is nog niet
zo lang geleden dat Piet in de tramhal
tes sliep en in de telefooncellen en hij
weet te vertellen dat zo'n slordige twee
duizend daklozen op een dergelijke wijze
de nacht doorbrengen. Waar Overal
En dan maakt Piet een gebaar of hij
heel Rotterdam omvatten wil. In auto's
in lege wagons, op sleepbootjes
Ook met de strengste kou Ook mét de
strengste kou, echoot Piet. Hij heeft bij-
voorbeeld zelf een maat, die nooit an- ven en in de lege ba
ders gedaan heeft.
zes dagen uit de bajes was. Ook hier
de weerzin voor de warme douche. Toen
ik eenmaal als een der hunnen aan
vaard was, ontdekte ik dat ook deze
daklozen vaak op sleepbootjes slapen,
maar het nalaten zodra zij er buiten
kunnen. Die van het daklozenasyl zijn
eigenlijk van een betere stand. Ze we
ten allemaal „een goeie mijnheer" en
een „goeie slager" te
wonen en komen dus
I aan hun trek, zij we
ten ook, overal in Ne
derland, de teerhar
tige huisvrouw te
vinden, die al met
haar beurs klaar staat
voor ze midden in
een dramatisch ver
haal over hun bloed
jes van kinderen ver
zeild zijn geraakt
Er zijn er bij die vier
naalden in een zwart
papiertje prikken, dit
's morgens door uw
brievenbus laten glij
den, 's middags weer
ophalen en daar zo'n
honderd gulden per
week mee verdienen.
Om dit daarna aller-
ver om te zetten. Is
er nog gelddan
zijn er nog logemen
ten genoeg. Is er
geen gelddan is
er het daklozenasyl
altijd nog. Voor het
sleepbootje voelen zij
zich eigenlijk te goed.
De meesten hunner
hebben hun leven
verdronken en ver
dobbeld. Eigenlijk
waren er maar twee
die een sympathieke
indruk maakten!
Daan de Lap en Tiel-
se Chris, een goed
moedige bulderbast,
twee meter lang in
1 gammele schoenen
en met een dubbele
Faroekbuik. Vooral
Daan leek bezeten
van een grote vrij
heidsdrang.
Nog een tijdje, jongen, zei hij steeds
weer opnieuw, dan komt de zon weer,
dan gaan we weer lekker douwen.
En Tielse Chris was zielstevreden
met zijn lot.
Niemand heeft het beter dan Chris-
sie, zei hij, Chrissie heeft het beter dan
de kapitalist, want komt Chrissie iets
te kort dan vraagt ie erom.
Van mijn vriend
Daan hoorde ik waar
de meeste dakhazen
huizen: in de Zalmha
ven. aan de Boompjes,
de Willemskade, de
Leuvehaven, Parkha-
schuif van een koelketel opentrokken,
het fototoestel in de aanslag, maar het
ging steeds vrijer en steeds gemakke
lijker. Reeds op het tweede schip kwa
men wij vijf minuten te laat. De wachts
man van Piet Smit had er net vier van
de stookplaat verjaagd: twee vrouwen
met al het vuil van de wereld aan haar
gezichten en handen en twee mannen,
samen honderdvijftig jaar oud, die
dronken in het kolengruis lagen, met de
fles spiritus tussen zich in. Als mens
zeg je dan: Gelukkig dat ik dat niet
gezien heb. Maar als journalist denk je
met een gevoel van teleurstelling: Zwaar
pech gehad.
Dc wachtsman van Piet Smit doet on
gelofelijke verhalen van een jong echt
paar, dat bij dag de stad inzwierf en
bij nacht de zandbak van de gemeente
aan de Leuvekade tot slaapKamer pro-
moveerde, met het deksel van de bak
als een beschermend dak over d m heen.
In de stuurstelling van een andere
sleepboot lag een man onder zijn jas te
slapen. Hij vertikte het om wakker te
worden, met een kwaadaardig gegrom
kroop hij dieper onder zijn ias. En wij
hielden er maar mee op omdai we er
niets voor voelden de kade te moeten
uitrennen met een kerel op onze hielen,
een blinkend mes zwaaiend als een
amokmaker zijn kris. een ervaring aan
een nachtmerrie gelijk, maar die een
stuurman van Piet Smit werkelijk eens
beleefde.
Op de Condor aan de Willemskade ligt
een man naast de ketel. Hoewel wij
een keer gestruikeld waren en met een
bons op het dek gevallen, sliep hij rus
tig door, de jas over zijn gezicht, en de
broek in zijn slaap opgetrokken. Het
was maar een groezelig been, d? bloot-
kwam. Met een zaklamp bescienen wij
Die leit nou in 't ziekenhuis, weet
hij somber. Zijn benen benne bevroren,
ze motten d'r af. Hij heb ze buiten de
schuif laten hangen toen hij op de ketel
van een sleepboot sliep.
Piet weet niet hoe die maat heet,
ook niet in welk ziekenhuis hij moet
liggen. Het wordt een eindeloze speur
tocht, maar in het gemeentelijk zieken
huis aan dc Bergweg wordt hjj dan ein
delijk gevonden. Een en zestig jaar is
hij en hij heet Harry, die ouwe zeeman
maar zijn benen „motten d'r nog niet
af", dat dankt hij aan de schitterende
verpleging. Zijn voeten waren bevroren
toen hij op de ketel van de „Condor"
aan de Wiilemskadc sliep en hij zc
buiten dc schuif van de koelketel liet
hangen. Het vroor die nacht hard en
zijn voeten waren nat geweest van het
slenteren door de sneeuw. Pech gehad,
zegt hij Aan zijn gezicht te zien is hij
er een beetje trots op dat hij altijd
buiten slaapt, zomer en winter. Waar
om eigenlijk Hij is een oude zeeman
met blauwe vrouwen in de huid van zijn
arm geprent en hij zegt dat hij geen
schip meer kan krijgen. Te oud.
Maar waar leef je dan van
Jaja, zegt hij. Je moet toch geld
hebben Jaja, zegt hjj weer.
Daarover wil hij verder niet uitwei
den, maar dan (misschien in een hulpe
loze poging zijn eigenaardige leefwijze
te rechtvaardigen) vertelt hij dat er in
Rotterdam zo honderden leven- Meestal
oude zeelieden. Veel steuntrekkers
schuilen er tussen, die slaven van de
borrel zijn en in één dag de steun ver
drinken.
Heb je weer zin om te varen
Ja zegt hij.
Maar zeelieden die hem al jaren ken
nen beweren dat hij van '40 tot '45 toen
hij in Engeland was, ook niet voer en
evenals in Rotterdam, als dakhaas door
het leven ging.
Je kon toch in het daklozenasyl
slapen? drie nachten gratis met brood
en thee toe
Maar dan snuift hij minachtend door
om" Uf Hi-> zeS' niet waar-
Xéwa 7 ™ocsten wij van andere
clochards vaak horen dat zij een hekel
hebben aan het asyl omdat ze dan....
een warme douche moeten nemen.
Waar slapen je maats nu vroeg
ik nog.
Ik wil niemand verraden, want je
komt zeker voor de krant, vroeg hij op
zijn beurt wantrouwend.
Als zwerver vermomd kwam ik in het
daklozenasyl, met een baard van een
week een vreselijke broek aan en een
nog vreselijker jas, en ik voelde mij
opgelaten toen ik tussen mijn broeders
van het asyl zat, want.... zij waren
veel beter gekleed dan ik! Niemand zei
iets tegen me, in net begin, want het
wantrouwen onder hen is groot. In mijn
argeloosheid zocht ik een stoei aan het
tafeitje van de toffe jongens, waar Daan
de lap (Daan tropical noemt hij zich zelf)
alle aandacht trok, omdat hij nog maar
nanenwagons aan de v *-v x ï&ÏScJfslË SK*iJ|
Hudsonstraat, maar fg||j|H|
verder overal door de i A %gm
stad verspreid, in ste- mÊ. 5' :*'t
gen en in auto's.... -wigMWglfSrIl'^MjWè8
Ik heb vannacht
op de Condor gesla-
oen, zei ik om Daan
uit te lokken. Maar j v
Daan keek me toe.
aan of ik niet langer
Want de bietskonx- 1 i -r v e - 'f.,r
wel erg diep gezon- *1
ken. wlËP>!i ^tgÊÈÈfÈSttSitÈÏÏÊSÊÊÊ&^WmÈ
Het was 's avonds
allergemoedelijkst
toen wc na het bad
nog een tijdje bij el-
kaar zaten in het
schilderachtige lange k Sf
molton hemd tot over
de k_nieen^ ai^ enige
g"ud'^f." zilverxvinkcl!
wat !:L '?*®r gepa.kt 'te'1 twee uur in de nacht was er nog niemand, maar
'wii hij aan ziin 1 ji i
eigen stommiteit te een uur 'r was a' nlet mcer wakker te
danken. Wie jat er krijgen. Hij lag in de stuurstelling.
nou gouden horloges?
Die kun je toch niet
in de smeltkroes gooien. Hij had zich
tot ringen alleen moeten bepalen.
Jaja, zei de „stommerd", dat had
je eerder moeten zeggen.
Voor de rest bood het asyl weinig uit
zicht meer om over de bietskommers
nog iets aan de weet te komen. Alleen
op de slaapzaal vertelde er een dat het
toch maar .fijn was een echt bed onder
je lijf te hebben. Dat sleepbootje van
gisteren zat 'm nog in zijn rug.
Toen gingen we er dan zelf maai op
uit. Het was een koude nacht en we
moesten er niet aan denken op de dek
ken der schepen mensen aan te treffen
Maar het eerste schot was al een voL
treffer. In een zeildoeken tent aan de
Leuvekade, waar volgens de walbaas
A. de Groot, soms tien stinkende kerels
tegelijk een beschut plekje zoeken lag
er een op een zeil te slapen en hij' had
een ander zeil zo diep over zich heen
getiokken dat slechts een arm zicht
baar was. Het is een wonderlijk gevoel
in het donker van de nacht over slecht
verlichte kaden en schepen te klaute-
ped' op zoek iaar mensen, die Gods
Beeld gelijk zijn, maar zo diep gedege-
nereerd dat zij in onze fantasie wezens
zijn geworden van een andere planeet-
Eerst beefde onze hand toen wij de
hem: hij werd niet wakker. Zelfs de
blauwe vlam van het toestel, die door
de nacht bliksemde, verjoeg hem niet
uit het land der dromen en rustig bleef
hij op zijn rug liggen. Later troffen wij
er nog een ander. Het was toen a! tegen
vier uur. De stoker joeg hem weg en
juist op het moment dat hij on de kade
klauterde, verblindde 't blitsiicht hem.
Hij was er wat beduusd van. Het was
een nog jonge vent, midden in de dertig.
Is het voor de krant? vroeg hij -
Dan komt er een tegenbericht in.
Toen slenterde hij de stad in.
Waarheen? Het aantal van deze clo
chards is niet te schatten.
Tweeduizend, zegt Piet, die zelf in
telefooncellen sliep. Honderden, zegt
Harry met de bevroren voeten. En hon
derden, zeggen de mensen, die 's nachts
hun werk op de kaden hebben en ieder
uur aanschouwelijk onderwijs in het
leven der daklozen krijgen.
Eén ding staat vast: er zitten veel
drankzuchtige steuntrekkers ondei zee
lui, die hun leven verknoeid hebben
menseu, die zich schuilhouden voor de
politie, en" werkschuwen.
Hoe dit probleem op te lossen
Dat is een onderwerp apart. Voorlo
pig meenden wjj te moeten volstaan met
u dit probleem onder de aandacht te
brengen.
J. STOUT