H
Christus' Leven meemaken
Tweeërlei dans
Veertig jonge Limburgers en één Noorderling
MiSlllft nsï
":ti om
GESPREK OVER CARNAVAL
Vermaak in eigen
stijl
Twee culturen
Hondenpraat
Twee argumenten
Aanval
Eenzijdige
interpretatie
Naaste
gelegenheid
iJJ,K
lllllI«PBWMi
CRISIS IN DE
VASTEN
Bijzondere avond in
Haagse Dierentuin
VwS, Vë,
W&mÊÈÊËÈ
ZATERDAG 19 FEBRUARI 1955
PAGINA
ET ZOU me niet verwonde-
•-
WB
ren,
als met de vasten elk
laar weer in veel jongeren een
"1S1S zicb ontwikkelt. Het begint met
et onbehaaglijk gevoel, dat nu alles
°Peens erg ernstig, streng en wat saai
gaat worden en het gaat de kant op
Van een niet meer begrijpen en kun-
ben Waarderen van „al die voorschrif-
Pn en praktijken" van de Kerk. Men
meent het waarachtig serieus en wil
SV maken ook van zijn leven voor
"stus, en werkelijk men is niet te
amlendig 0m er ook iets voor over
te Rebben. En toch, het dit niet en daar-
van iets minder irriteert, en het groeit
1111 tot een klein gewetensconflict omdat
le voelt dat je eigenwijs ingaat tegen de
grote stroom van traditie en kerkelijk
leven van nu. Gelukkig gaat de jeugd het
probleem niet uit de weg, verdringt
het niet, revolteert niet, of ondermijnt
niet in het geniep, maar praat er
over, probeert het te begrijpen, zoals
wel weer gebleken is uit de belang
stelling voor de jeugd-studiedagen op
Drakenburgh over het probleem van
de versterving (910 Oct. 1954). Ge
loofsinzicht in de achtergronden van
de christelijke versterving is nodig,
maar wellicht toch maar een stuk van
de oplossing in crisis en conflict (ik
bedoel deze termen niet al te tra
gisch!). Want het gevoel van onbe
hagen blijft ook na verkregen inzicht;
ik kan het misschien omschrijven door
te zeggen, dat men zich in de sfeer
Van de versterving niet thuis voelt;
onwennig, als verloor je vaste grond
°nder de voeten, kom je terecht in
een wereld, die je vreemd is, niets
sclRint te maken te hebben met de
'ealiteit van je verkering en je werk
en ie studie. Het wordt je niet eigen.
a!s iets dat groeit van binnen uit, als
PGn behoefte en een verlangen; het
'i'ft „aan de buitenkant" en als op
drongen door je geloof en je goede
maar het hart laat verstek gaan.
r het goede niet van en daarom
^HiPt het niet erg diep in in jje leven.
derUer?611 Sa" voord^ en wa* veran"
er onervaearbaelUkk'g de zekerheid dat
iets gebeurt t0Ch Werkeliik wel
ven> waar n 'e kern van ons le"
Christus pp?6 contact hebben met
^d die fn wnervaarbar0 werkehik-
dat met cL f Verlen§stuk ligt van
van het US Bterven en verrijzen
een ide-, ,°0pseI- Maar bliift toch niet
ons v, 1 6n °°k ergens een eis van
christelijk bestaan dat het nieuwe
m ons vanuit Christus heel ons leven
aangrijpt, het vorm geeft, echt leven
wordt? Dat betekent dat we ooit eens
ontdekt hebben dat Christus te maken
heeft met heel ons leven en er het
ïart van is. Dus niet je werkweek en
dan daarna nog een stuk van de Zon
dag om Hem er voor te danken en
Hem het op hoop van zegen van de
volgende week toe te vertrouwen; een
mooie verkering, zomaar als een le
venskans en dan nog wel eens een ge-
ed dat het zo mag blijven en tot een
uv;elijk mag komen; kortom je zelf
met ai
"i .ie vreugden en verdriet en je
tu„aties en contacten en dan nog Chris-
schien S 660 buRenstaander> of mis-
aljes tocb een vriend die tussen dat
Nee H, die allen ook een P'aats krijgt-
zonder 'S ons leven> ze§t Paulus,
de sfeer"16"' 3lS ik 20 mag zeSgen'
niet kuni%an het leven> waarbuiten je
de, of in ademllalen' zoals een gelief-
vrouw, de660 lluwe^bk een man, een
grond is Va atkterSr°nd, de dragende
nmg en al het16 h"" en ontsPan_
een gesprek m andere- Dan is er altijd
§uy, die bad **em. zoals voor Pé-
de Parijse tr„ P let achterbalcon van
opstellen voo^'- ^30 kun j
zoals
Ja het begint binnenkort weer:
eerst nog een paar vastenavondda-
gen, wat feest en wat plezier en
dan weer die ellendige lange
vasten. Niet. dat u die vasten
even intens zoudt vieren als de
vastenavonddagen -we kennen
u onderhand wel maar er
zit toch iets vervelends in: De vas-
tenwet treedt in werking. En al
is deze heus zo streng niet; je
voelt je toch beklemd en op be
paalde punten van je vrijheid be
roofd. Zouden ze er niet iets an
ders op kunnen vinden, zo denk
je. Dat is toch allemaal uit de tijd.
We moeten hier wel blijven be
denken, dat het niet op de eerste
plaats gaat om wat we wel of niet
mogen doen. Dat is slechts een
gevolg van iets anders, wat veel
grootser is. Het gaat hier, hoe
opgewonden het ook moge klinken
om een kernpunt van het chris
telijke leven. Het gaat om een
geest, om een visie. Ik voor mij
zie het christelijk leven als een
medevoltrekken van het Christus
leven zelf. Zeker Christus heeft
eeuwen geleden geleefd, is eeu
wen geleden gestorven en verre
zen. Maar dit Christusleven is
voor de christen nooit verle
den tijd. De christen leeft van
uit deze Christus-gebeurtenissen.
Hij moet ze meemaken, zoals wij
een feestviering meemaken. In
het kerkelijke jaar geeft de Kerk
aan de gelovigen de gelegenheid
dit Christusgeheim mee te vol
trekken. In de Kersttijd leven we
mee met de geboorte van de Heer
in het diepe bewustzijn, dat,
Christus voor ons nog niet vol-
f
Een groep jonge mensen heeft op
Maandag 21 Februari een avond
belegd in de Haagse Dierentuin.
De aanleiding hiertoe was het 12'<4-
jarig priesterfeest van Pater P.
Wesseling C.s.s.R. Zij gaven deze
avond de titel „Om Ons". In veler
lei vormen willen zij die avond
kort en scherp zeggen, of laten
zeggen, wat er op 't ogenblik in
hen leeft. Aan het program wer
ken mee o.a. Gabriël Smit, die zelf
het woord zal voeren en bovendien
een gedicht voor deze avond heeft
geschreven; E, Schüttcnhelm; S.
Jelsma M.S.C.; Michel van de Plas;
Han van Koert; Carel Enkelaar;
de Lekespelers o.l.v. Jos. Molen-
karnP; ook een deputatie van de
Duchtmachtkapel zal optreden.
Na de pauze is het bal m.m.v. De
Down-Town-jazzband.
De leiding van deze avond is in
handen van Paul Beers en Jacques
Sicking. Kaarten zijn verkrijgbaar
bij de bekende adressen en bii het
correspondentie-adres Prinses Ma-
riannelaan 147. Voorburg, tel.
779660.
doende leeft, dat Hij een schimmi
ge figuur geworden is: Hij moet
voor de meesten van ons nog gebo
ren worden, want zij gaan hun
leven door, alsof het nooit Kerst
mis is geweest, alsof nooit de en
gelen hebben gezongen, alsof er
nooit een ster is verschenen.
Dit medeleven met de Heer
komt nog meer naar voren in de
Vastentijd. Vergeet niet, dat jij,
toen je gedoopt bent, een band
met Christus aangegaan bent, een
levende betrekking: op de eer
ste plaats met de lijdende Chris
tus; weet gij niet, zegt ons Pau-
lus, dat gij allen, die gedoopt zijt,
in de dood van Christus gedoopt
zijt. Dat sterven van Christus en
de tocht van Christus naar zijn
dood was niet afgelopen bij het
heengaan van de Heer, maar is
een appèl op iedere christen, om
zich hiermede solidair te verkla
ren. Hij is immers een verloste
die leeft vanuit de Verlossing van
Christus, die „ja" moet zeggen op
de verlossing van Christus, elke
dag opnieuw en die daardoor el
ke dag opnieuw de invloed van de
verlossing moet ondergaan. Dit
wordt gevierd gedurende de vas
tentijd, waarvan we kunnen zeg-
gen, dat hij een symbool is van
het gehele christelijke leven. De
christen leeft in deze tijd met de
Heer en zijn gang naar Calvarië,
leeft in het bewustzijn, dat hij nu
elke dag als verloste de vruchten
er van plukt, als hij tenminste
meeleeft met de Heer en zijn
Verlossing meevoltrekt. Wanneer
hij zich dus sterk bewust wordt
van de betekenis van de Verlos
ser voor zijn leven als christen,
zal hij deze overtuiging vanzelf
willen uitdrukken in ziin uitwendig
leven. Dan voelt hij vanzelf aan,
dat het niet voldoende is de ge
boden van de Kerk te onderhou
den. Het christelijke geloof is
toch niet op de eerste plaats een
moraliserende godsdienst
Maar dan ziet hij deze voorschrif
ten van de Kerk als 'n beroep op
hem, om hierdoor zijn meeleven
met Christus tot uitdrukking te
brengen en dan wordt het vas
ten zinvol en geen routine, sleur
of alleen maar een lastige ver
plichting. Zolang deze grondhou
ding er niet is. ligt het gevaar
van zinloosheid sleur en forma
lisme voor de hand. Maar dan
S?r,eefkt 00k vanzelf, dat de
christen in deze overtuiging meer
za doen' dan de kerkelijke ver
plichtingen uit een louter uiterlijk
moeten onderhouden. Het min
ste, wat van hem gevraagd wordt
is dat hij in de vasten het Ver
lossend lijden van Christus mede-
voltrekt in de H. Mis
Zo vaak wordt door jongeren
geklaagd over de sleur, over het
formalisme. Hierop kan men al
leen antwoorden Inderdaad dat
is waar. Maar je doet daar'zelf
even hard aan mee. Begin er
nu eens zelf mee. deze houding te
doorbreken en deze vastentijd nu
ook te beleven.
Tegenstelling slad-platteland tekent zich af
lefoon, verkeer) én door de industri
alisatie de vroegere geslotenheid van
de plattelandsgemeenschappen wordt
opengebroken.
Dat betekent natuurlijk een bedrei
ging van die cultuur en het betekent
ook dat de invloed van de machtig
ste de stad door de gaten naar
binnen spoelt. Zoals altijd en overal
is een behoudzuchtige wilde verdedi
ging zinloos. Een dergelijke houding
loopt bovendien uit op een verdeling
in twee kampen en dat is genoeg
om over elkaar op een nare manier
te gaan praten en denken.
Wat nodig is is een constructieve
politiek die de onvermijdelijke ont
wikkeling van de tijd verstaat, nieu
we vormen schept, nieuwe wegen
vindt voor hetzelfde grote en belang
rijke goed, een eigen cultuur van de
gemeenschappen op het platteland.
Dat dit op „Ons Erf" gegrepen wordt
door de verantwoordelijke voorman
nen van de jonge boeren is ons wel
duidelijk geworden. Tegenover 'n op
pervlakkig dansvermaak, stellen zij
een vorm van dansvermaak de
old time dansen die de kinderen
van het landvolk ligt, die boven
dien en misschien is dat het be
langrijkste hen noch pummels laat,
noch lummels doet worden. Vandaar
die berg dansfoto's.
De zonnige fierheid van een
jonge boer.
Er werd voor ons een enorme stapel foto's neergelegd, zijnde rijk
illustratie-materiaal voor onze jonge-boerenartikelen. We hebben er
uitvoerig in gegraaid en twee hoopjes gemaakt. De berg die ons het
meest interesseerde was die waarop we alle illustraties van het boeren
lied van de arbeid hadden gelegd: Kerels op tractoren, maaiers, ploegers,
melkers, mannen met werkpaarden, vrouwen met melkbussen. Op die
andere stapel lagen ongehoord veel foto's van bals, dansavonden en
zwierende paren. Die zouden we niet meenemen. Er zijn in dit leven
vele dingen maar heel betrekkelijk. De jongelui van het boerenland deden
dezelfde keuze, bestempelden onze uitverkoren berg echter als onbelang
rijk en toonden de meeste interesse voor ons afgeschreven materiaal.
Daar bleek een reden voor te zijn
die ons meteen plaatst midden in de
moeilijkheden: dorp en stad.
Op „Ons Erf" wordt de grote aan
dacht besteed aan de dans en wat Theo
van Steen er allemaal van zegt en
er allemaal voor sjouwt wijst op de
waarde die men hier aan dat soort
tijdsverdrijf hecht.
Wij vragen er de jonge boeren naar.
Zij zetten ons elk op hun wijze het
vraagstuk uiteen. „De grote stad
trekt, meneer, veel meer dan ons
lief is". „In qe dorpen vervelen zich
de .jongelui op Zondag en dan gaan
ze in de stad dansen en naar de
bioscoop".
„Veel jongens die in de stad wer
ken zouden graag in ons dorp ook
datzelfde stadsvermaak willen heb
ben, maar een boer is een ander
mens dan een stedeling en dat moet
hij blijven".
Het werd ons wel duidelijk dat de
meesten niet veel op hadden met
die stad, waarvandaan een heleboel
dingen komen die men in de 'dorps
gemeenschap liever kwijt is dan rijk.
Dansen en de bioscoop werden
door de knapen met betrekking tot
de stad zonder uitzondering in deni
grerende zin genoemd. Dat is een ge
forceerde opvatting. We vragen daar
om wat 2e dan jn feite tegen heb
ben tegen dat stadsvermaak. De ant
woorden zijn eenvoudig samen te vat
ten. Ze achtten het oppervlakkig ver
maak m geestdodende passiviteit.
Als we nog opmerken dat er in de
stad ook heel veel beste mensen wo
nen met heel veel mooie dingen,
wordt er zo eens gegrinnikt. Het
blijft toch: „Het kan best zijn, maar
Det is niks voor ons".
„Maar wat is er bij jullie dan te be
leven en wat ondernemen jullie dan
tegen die aan jullie cultuurvretende
stad?". Ze ontkomen er niet aan,
ondanks onze bezwaren daarover
dadelijk de jongelui gelijk te ge
ven ten aanzien van hun actief ver
maak. Er zijn in de dorpen god
dank nog meer mensen die zich
vermaken dan lieden die vermaakt
worden. Daar zijn ze bang voor. Ze
voelen meer voor een landelijke rui
terij, de fanfare, de boogschutters of
vendelzwaaiers dan voor een bios
coop in hun dorp, meer voor 'n volks
feest of een bruiloft dan het gehang
rond een band of een pick up met
platen op Zondagmiddag in 'n dorps
lokaaltje.
Een gesprek laat doorgaans vele
zaken in het donker, in te veel licht
of in vals licht achter. Daarom een
korte epiloog. We kunnen ons onmo
gelijk happy voelen als stedeling bij
die constructie dorp-stad, waarbij de
eerste dreigt opgevreten te worden
door de cultuurloze kwaadaardige
tweede. Die constructie is fout en
toch maakten ze die foutieve construc
tie. Er zit bovendien een richtingwij
zer in naar het streven: „de boeren
stand ongerept te bewaren tegen de
gevaren van de grote stad, waar de
mensen of er tegen kunnen of al min
of meer wormstekig zijn". En die
constructie is nog veel meer fout.
Het vraagstuk is clat er twee cul-
turen zijn, die van de stad en die van
het platteland en dut én door de tal
rijke en snelle verbindingen (radio, te-
Waar veertig jonge Limburgers en één Noorderling (zo één van boven
de Moerdijk) bij elkaar zijn, luttele weken voor Carnaval, daar kan het
niet anders of er ontstaat rond dat Carnaval een nogal stof opwaaiend
gesprek. Vooral als die Noorderling het er een beetje om doet..
Nietwaar, we zijn gekomen om meningen te horen, om jonge ménsen
te boren spreken over hun milieu, liun plannen, hun weggetje door dit
ondermaanse, welnu, laat ze spreken over hun carnaval.met ons die bui
ten die feestelijke carnavalswereld staan en er waarschijnlijk wel nooit in
zullen komen ook. Dat we zo en af toe eens wat terug zeggen geeft hoog
stens wat kleur aan de zaak, dat het af en toe uitloopt op een compleet
kruisen van het rapier geeft hoogsens wat spanning. Allez dan, saus
rancune!
je een norm
naar
da
-"ais een Dmt=V<6rkering en omgang>
deed; "kijk eer!tantSe ho°Sleraar dat
een vro naar Jezus en dan
n vind je dan 's aües oké",
gebed voor 1 sew°on dat in het
een huisvad 2ondagavondse diner
coinmemoree,6tr ,T°°r Christbs hardop
niet aanwezic a w" die dierbaar ziJn en
zoon in di "eer denk aan onze
Australië, -°f ergens emigrant in
tr°kken van" 7"het: alledaaSse door-
Dan is ee IJn tegenwoordigheid.
91 het e" .15 dragen en krijgt
ditjes en <jatljnlijk gepeuter van de
grootse alim.eJeS. der versterving een
ai"telijke inti'm°< misscbien beter een
rrhsschien *Tteit Nergens
en nooit
zo dui-
•"OB>v,nien in cm ANerêens e
dellik tonen, o/"®0 zal zich zo dui
maakt hebben voor d® keuze ge
forceren, maar er moet ri°BeVmen niet
zijn om zo radicaal Chrkt, reidheid
even binnen te halen cn eoK Jn ziin
hcht heeft de vasten van df ^d'JWel-
nog die sfeer van rustige gd met
inn" alIeen dc waarde er aanVtrgi&Ve'
h„ lcn' waar het heen moei n her"
m"adlp crisis en het conflict (misseh6b~
een storm in een glasj h sscblen
Positieve betekenis. an toch
v. O.
V
S* S*
.,Als zwarte hond kan ik natuur
lijk niet onbevooroordeeld staart-
spreken over hetgeen er dezer da
gen in Johannesburg aan de hand
is", aldus Hond, aandachtig naar
de natte sneeuw turend, „maar
over 't algemeen heb ik toch wel
de indruk dat het in deze aange
legenheid gaat om het consequent
doorvoeren van het Hogere Begin
sel. De onbekookte persorganen,
die bedenkingen opperen tegen
het bewind der huidige Zuid-Afri
kaanse regering, verliezen dit
Hogere Beginsel wel eens uit het
wantrouwend oog. Dit Hogere Be
ginsel is het Beginsel der zoge
naamde Apartheid, ofwel: zwart
is zwart en wit is wit. Wie dit
Beginsel niet onderschrijft, moet
wel volkomen kleurenblind zijn.
Wat men Strijdom c.s nu 00k
moge verwijten: kleurenblind zijn
deze christelijke regeerders vast
en zeker niet. Z(j zien de werke
lijkheid zoals zij is, vatten haar
in een duidelijk Beginsel samen
en houden dwars door alles heen
aan dit Beginsel vast. Men kan
natuurlijk opmerken, dat het er
niet toe doet of een mens zwart
is of wit. Maar dan kan men met
evenveel recht beweren, dat het
niets uitmaakt of iemand nu al
Semiet is dan wel Europeaan,
werknemer of werkgever, Parij-
zenaar of inwoner van de ge
meente Oss, communist of ver
dediger van het Westen, ongeorga
niseerd of georganiseerd, existen
tialist of ijverig Linie-lezer. Alle
waarden verliezen aldus hun apar
te plaats binnen de éne hiërarchie;
alle grenzen vervagen en er zou
niets meer overblijven dan de
éne mensheid. Deze idee van
massale blokvorming kan niet
nadrukkelijk genoeg worden afge
wezen. Al te spoedig immers zou
den de fervente tegenstanders van
het Apartheidsbeginsel er toe wor
den verleid om uit te roepen:
„Wat kan het nu eigenlijk sche-
lem, of je mens bent of hond!
Hond noch mens zijn bij een der
gelijke doorbraak van het Hogere
Beginsel gebaat. Zwart is zwart
en wit is wit. Als de stad Johan
nesburg naar de evangelist Jo
annes is genoemd hetgeen me
niet zou. verbazen dan mag het
geen toeval heten, dat men er
daar op staat de grenzen tussen
negers en blanken zo scherp mo
gelijk te trekken. Omwille van
het Hogere Beginsel, waardoor
alles sal rech kom...."
We beginnen zo: „Zijn jullie nog
niet schichtig aan het worden, nu de
grote dagen snel naderen?" Iedereen
bleek reeds bezig aan de voorberei
dingen, dat was geen nieuws, want
daar wordt al voor Kerstmis aan be
gonnen. Dat hebben we ook gezegd
en we hebben er bij gevraagd of ze
dat nu geen zwaar overspannen en
buiten de proporties gegroeide affaire
vinden, dat hele carnaval.
Bi.i ons in het Noorden bieden de
weken voor de grote Vasten hier en
daar een feest van verenigingen of
clubs, een pretje thuis en dan uit.
We kunnen ons heel goed voorstellen
dat elders de festiviteiten vele gra
den intensiever zijn, maar we vinden
de relatie Grote Vasten-Carnaval in
het Zuiden volkomen zoek! Welnu, dat
zeg je niet ongestraft tegen een con
versatiezaal met jonge Limburgers
Er worden twee argumenten naar
voren gebracht, die steek houden.
Er is er één die de volksaard en
de traditie voor het carnaval aan
sprakelijk stelt. „Feestvieren zit ons
in het bloed en geslachten lang heb-
j ben het Carnaval gevierd, wat wil je?
Het komt er dus voor een belangrijk
deel op neer dat wij „buitenstaan
ders" die relatie Grote Vasten-Carna-
val maar heel betrekkelijk moeten
zien.
We besluiten met de opponent een
eindweegs mee te gaan. Volksaard
en traditie bijzonder belangrijke fac
toren die de rechtstreekse verhouding
„We zetten de bloemkes no-- even bui
ten, want vanaf morgen gaan we ons
zelf eens geestelijk en lichamelijk
aanpakken, door de Grote Vasten,
ter voorbereiding van 't Paasfeest"
kunnen vertroebeld hebben. Dit alles
is te begrijpen, maar Carnaval de
graderen tot de gevonden stok om
een hond te slaan, is niet te billij
ken en daar gaat het aardig heen
als men bedenkt dat er heel wat zijn
die met mi-carême, in het Belgischp
nog eens duchtig aan het feestvieren
slaan.
De jongelui die rondom ons zit
ten blijken ook onze bezwaren te kun
nen verwerken. Ze kennen ze trou
wens al; de knapen die allen ka
derleden zijn van de Limburgse jonge
boerenbond en zeff organisatoren zijn
van de feesten in de dorpen en streken
waar ze vandaan komen er is zelfs
'n Prins onder hen streven allen
naar een heroriëntering van dit bij
uitstel Christelijke feest waar dat no
dig is. En dat schrijven we ook met
plezier op.
Een andere boerenzoon de Prins
zelf manoevreert heel voorzichtig
om ons bezwaar tegen een half
jaar voorbereiding (aanvangsdatum
de elfde November) te ontzenuwen.
En ook zijn argument is een heel eind
te accepteren. „Bij jullie (wat klinkt
dat leuk, het gelijkt een stellingne-
men in twee partijen Noord-Zuid,
grens-overgang: de Moerdijk een
beetje gevaarlijk is dat wel dat han
teren van „jullie en wij") zijn er het
hele jaar door verschillende gelegen
heden om feest te vieren, bij ons
zit er een zekere lijn in, of je nu
Inderdaad een levenslustig volk
moet feesten op zijn tijd, moet door
het jaar zijn pretjes hebben, of de
aanleiding nu in een nog ver afge
legen Carnaval ligt doet maar weinig
ter zake, men kan hoogstens bevreesd
zijn dat al die aanknopingspunten
met Carnaval in de loop van het jaar
dit Carnaval nog meer aan zijn on
evenredig grote plaats in het Zuide
lijke leven helpt.
Hebben we het tot nog toe aar
dig met elkaar kunnen vinden, een
voorstel van wel twintig knapen tege
lijk, een aanval tevens wordt door
ons dan zonder mogelijkheid tot on
derhandelen afgewezen.
Het is eigenlijk een oud zeer waar
ze over beginnen. Het komt hierop
neer dat al wat Noords is geen snars
begrijpt van het Zuidse feestvieren
en om het nu maar heel eerlijk te
zeggen, ze bedoelen te beweren dat
het monopolie feest vieren aan hen
is voorbehouden en dat wij zelfs i
het algemeen niet vleten wat feest
vieren is. We vatten het gedane
voorstel samen door in het rond te
kijken en te zeggen: met andere
ivoorden wij Noorderlingen zijn dooie
dienders!" Met zijn allen voelen we
wel dat dat een beetje sterk gezegd
is, maar aan hun twinkelende ogen
kunnen wij goed zien dat ze het met
onze samenvatting aareig eens zijn!
Dat nemen we natuurlijk niet. We
vragen wat ze under feest vieren ver
staan. Het antwoord is stereotiep en
duizend maal gehoord. Een jaar lang
heeft iedereen zijn zorgen gehad en
die zorgen zet ieder van ons, de no
taris, de dokter, de boer, en de amb
tenaar iedereen, drie dagen aan de
kant, om eens onbezorgd blij en vro
lijk te zijn, om in het betamelijke
eens gewoon dol te doen.
We repliceren dat dat een hoogst
eenzijdige interpretatie is van het be
grip feest vieren!' We zijn de eersten
om toe te geven dat we niet in staat
zijn tot dit soort feestvieren, maar
vragen begrip voor het feit dat we
andere soorten „feestvieren" kennen
waarvan de kwaliteit minstens zo
voortreffelijk is. Het feit lag er, er
was geen overeenstemming mogelijk.
We hebben toen een paar kostelijke
minuten doorgebracht met het no
teren van de nodige opmerkingen
over dat feestvieren aan ons adres
en het ondertussen debiteren van op
merkingen aan het hunne.
Wij waren weining spontaan, niet
in staat luidkeels te zingen en te
lachen, in 't rond te springen arm in
arm met iedereen omdat men blij is.
Wij bleven hokken in onze stand en
rang, durfden nooit de grenzen van
ons enge bestaan te doorbreken en
met iedereen van hoog tot laag de
straat op te gaan. Dat is dan onge
veer de samenvatting van hun acte
van beschuldiging.
Wij ertegen in: Dat al dat joviale
gedoe helemaal niet altijd hetzelfde
een verjaardagsfeest viert of de raad is als feestvieren. Dat een vreugde-
kiest, of een Carnavalslied bekroont, uiting ook gelegen is in een poging
geestig te zijn en geestig zijn is veel
moeilijker «dan luidruchtig zijn. Dat
je ook heel veel echte vreugde en puur
plezier kunt beleven aan een rustige
avond met vrienden of aan een caba
ret. Dat je zorgen aan de kant zetten
helemaal niet direct inhoudt dat je
moet gaan hossen. Kortom het zou
allemaal wel eens mogelijk kunnen
zijn dat al jullie mombakussen, al
jullie oorverdovend kabaal, al jullie
geschreeuw, al jullie gespring, al jul
lie doodvermoeiend gedoe weieens
gespeend zou kunnen zijn van esprit,
van schuimende geestigheid en we
zijn er van overtuigd dat dat vaak zo
is.
Zou er misschien in jullie Zuide
lijke breinen een klein plaatsje kun
nen zijn voor een soort feestvieren,
waar jullie nu niet aan denken? Voor
iets ontzettend genoeglijks, iets heel
rustigs, met veel binnenpret waar je
ook je zorgen mee aan de kant kunt
zetten?
Zo ging dat ongeveer bij dat ge
denkwaardige debat.
We hebben toen de wapens maar
gestreken en hebben gemompeld:
„ieder zijn eigen lied". Zo is het ook
eigenlijk. We hebben nog getracht 'n
soort concessie los te peuteren op ba
sis van wederzijds begrip, voor el
kanders zeden en gewoonten omtrent
feestvieren. We nodigden hen n.l. uit
af te zien van de aanspraken op de
titel, het lustigste, vrolijkste volkje
te zijn binnen de grenzen van ons
goede vaderland, het volkje dat het
feestvieren meer in 't bloed zou zit
ten dan welk ander bevolkingsdeel
dan ook. Met een denderend carnaval
voor ogen, een vreugde-manifestatie
aan elkanders gebied vreemd was na
tuurlijk memand bereid die conces
sie te doen. Volledigheidshalve moe
ten we U nog melden dat we ook ge
sproken hebben over de excessen en
de uitspattingen die over de schreef
gaan in de dagen van het Carnaval.
Daaromtrent hebben we ons zeker
grootmoedig getoond. Het is inder
daad onmogelijk vol te houden dat
Carnaval niet meer dan een naaste
gelegenheid tot zonde is en ook dat
het niet aangaat met de vinger naar
de excessen te wijzen alsof er geen
duizenden Zuiderlingen zijn, die in
eer en deugd hun feest vieren. Bo
vendien en daar hebben de knapen
gelijk in wie zijn er allemaal op de
been in de Limburgse steden en dor
pen die hun domicilie daar beslist
niet hebben gedurende de Carnavals
dagen? Weet u zeker dat dat allemaal
goeie waar is? Zijn er op alle fees
ten van de hele wereld, welk soort
er ook gevierd wordt, geen zwakke
broeders?
Neen, voor wederzijdse beschuldi
gingen hebben we elkaar gespaard.
Toch deed het ons deugd te horen,
boe deze jongelui in oprechtheid wis
ten van de bezorgdheid van vele ziel-
zorgens omtrent de blunders in zwak
heid begaan. Maar ze getuigen ook
van de ijver en de plechtsbetrachting
van nog veel meer mensen die het
Zuidse carnaval, hun Carnaval als
een kostbaar erfgoed wensen te bewa
ren in eer en in deugd.
Trouwens al deze jongelui met wie
we dit gesprek hadden, zitten overal
in de organisaties ter voorbereiding
van die grote dagen en we zijn er van
overtuigd dat én de mensen én het
feest bij hen in goede handen zijn.
Het is dat we geen glas schuimend
Limburgs bier bij de hand hadden,
daarom hebben we onze kom koffie
maar gepakt en deze hooggeheven.
„Limburgse jongelui, al wat Zuider
ling is, vier je CarnavalLeve de
leut!"