JEUGD EN KUNST
Belemmeringen en kansen voor een confrontatie
Marino Marini's Ruiter te Paard
Tussen oorlog en vrede
Zin van het bevrijdingsfeest
Niet te versmaden
mogelijkheden
TOEN NOG KINDEREN
De grandioze
DE RUIMTE DER
VRIJHEID
HONDENPRAAT
Kans
van deze
generatie
k
Niet te permitteren
luxe
Onveranderlijk
Zelfwerkzaamheid
Kentering
1
ZATERDAG 30 APRIL 1955
PAGINA
De vele tentoonstellingen,
de vele mogelijkheden die er
heden bestaan contact op te
nemen met het kunstwerk en
zich zodoende geestelijk te
verrijken, mogelijkheden ook
die op ongehoorde wijze wor
den versmaad uit onbekend
heid en onbegrip, waren de
aanleiding voor een betoog
over jeugd en kunst.
We schreven het ter be
moediging van hen die be
weren: „daar heb ik toch
geen verstand van", opdat
deze zouden geloven dat
kunst geen privilege is voor
een elite, ter kastijding van
alles en iedereen die stikt in
critiek, zonder zijn domheid
te erkennen, uit verontwaar
diging over de verwaarlozing
der kunsten bij onderwijs en
opvoeding en als een poging
om met een enkel argument
iets te laten bevroeden van
het voortreffelijk genoegen,
van de veredeling van de
geest waartoe kunstgenie
ting in staat is.
Daarbij gaat een reportage
van de confrontatie van een
groep jongelui met een mees
terwerk van Marino Marini.
-
TELEVISIE-UITZENDING
VAN DE H. MIS
Voor- en tegenstanders op het
Unda-congres in Wenen
■'4?
H
11jUIL,,
t
Er zijn er twee die scheppen
kunnen: God en de mens. Het is
een wondere macht die de laatste
aan de Eerste ontleent en waarvan
de vruchten de genietbaarste aller
vruchten zijn. God schiep de Schep
ping en zag dat het goed was,
hetgeen onder meer betekende dat
het schoon was. Op dc zevende
dag schiep hij de mens die in
potentie de macht had voort te
gaan met scheppen van dingen die
schoon zouden zijn. God schiep
de natuur en de mens het kunst
werk. De Eerste uit niets, de mens
uit zijn rijke geest met behulp van
gereedschap: Tempels en woningen,
beeldhouwwerken, schilderingen en
versieringen; muziek, letterkunst,
de dans en het toneelspel. Het is
alles materialisatie, gestaltegeving
van een geestelijke rijkdom. Noch
tans zijn het er weinig die tot het
scheppen van een kunstwerk in
staat zijn. Maar omdat geen enkele
menselijke act van louter particu
liere aard is en niet kan ziju
omdat we gemeenschapwezens zijn
-— hebben wij er allen deel aan.
Kunst is geen zaak voor een kleine
scheppende élite en een even kleine
genietende élite. DE mens is in
staat, bij de gratie van God en de
kunstenaar, bet kunstwerk te
scheppen en DE mens is in staat
de geestelijke rijkdomervan te
veroveren. Dat wij, bij duizenden
tot die genieting niet in staat zijn,
mag aan alles liggen, het ligt nooit
aan onmacht. Binnen de grenzen
van het bereik van de ons geschon
ken talenten (waarvan de één er
meer bezit dan de ander) ligt do
weg naar het kunstwerk voor ieder
open. Wij voor ons met de
herinnering aan de confrontatie
van bonderden jonge mensen met
het kunstwerk, voor ogen zijn
er daarbij vast van overtuigd, dat
alle mogelijke overwoekeringen als
vooroordelen en conventies veel
meer het savoureren van kunst
werken in de weg staan dan de
veronderstelde geringe hoeveel
heid talenten 0111 te kunnen zien
eu horen.
Met een groepje jongelui naderen
we het beeld: Ruiter te paard, één
der meesterwerken van de Italiaan
se beeldhouwer die in het Museum
Boymans exposeert. Dat het een ge
niaal kunstenaar is en dat vele stuk
ken moeilijk toegankelijk zijn'voor
het ongeoefend oog, dat er hier en
daar wel een afweerhouding zal
blijken te bestaan, we vergeten het,
delen het niet mee. We zijn slechts
gekomen om te kijken, om te onder
gaan. Dit proces voltrekt zich voor
ongeoefende ogen waarschijnlijk wel
niet zonder hulp. zo bedenken we.
Er zullen er zijn, die „er tegenaan"
zullen blijven kijken, indien de weg
niet gewezen wordt. De meeste van
onze jonge vrienden, hebben God
dank afgeleerd in de eerste seconde
te oordelen en te veroordelen. Er is
n grote bereidheid te luisteren naar
hetgeen het beeld te zeggen heeft.
vragen: „Waar kijken jullie
naar, wat staat daar?" De zaak is
duidelijk een ruiter te paard. „Waar
denk je aan bij zo'n onderwerp rui
ter te paard?". Er ontstaat een ge
sprekje over dit thema. Sommige
herinneren zich Prins Willem van
ijranRj voor het Koninklijk Paleis te
en Haag, Waren ze meer bereisd
geweest, ze hadden ons een hele
F mannen te paard genoemd.
r>r,7„ J kan een divisie cavallerie
0,5 de keen brengen. In elk
e°ncluderen we. dat de G10-
Aarde, vooral in vroeger da
te n' Ve^ vereeuwigd «jn. gezeten
Jti?! Veldheren en koningen be-
vriJOers en tyrannen. Voor ons zelf,
merken we ai op, dat, staande voor
uit beeld, niemand van de jongelui
neigingen vertoont te gaan associë
ren met jockeys, cowboys en ama
zones te paard, of gewone soldaten.
We weten het nu al zeker, dit beeld
zal indruk maken, ze zullen verstaan
wat ermede bedoeld is. We zeggen
daarover niets, doch weiden wat uit
over dit zonderlinge neiginkje, op
een paard gezeten vereeuwigd te
worden, dwalen wat in de historie
yan hot ruiterstandbeeld cn beschrij-
rn heimelijk verlangen van
7rc,ni? beeldhouwer, ooit nog eens
baar to mogen maken. Blijk-
naavri Is de greep naar ruiter en
Hrppr!' voor menig kunstenaar een
öphJ,„"aar een universeel grootse
nr,at n.S. waartoe al zijn talenten
oini hiV"' Slaa§t hij in zo'n schep-
,„J mag zich rekenen tot de
j. L Kunstenaars. Men vraagt ons,:
„is aat dan zo moeilijk?" „Laten we
dat samen uit gaan maken".
c'e ruiter eens goed en
ze_ me wat voor type dal is". De
osrg bijvoegelijke naamwoorden,
brokjes van zinnen, opmerkingen en
gebaren zijn meer dan voldoende
om te getuigen voor bet. scherpe
zicht van de jongelui. Dit is een
verheven heerser, schouwend in de
verte, aan de krioelende burgers
ontstegen, klein in niets, groots in
alles.
Op een of andere wijze is het de
kunstenaar gelukt met deze vorm
geving in brons, deze typering, door
iedereen aangevoeld en begrepen, de
toeschouwer duidelijk te maken
Maar hoe in concreto? Dit is voor
iir een moeilijke opgave.
We zijn bij het mysterie van de kun-
stenaarsact aangeland. Met welke
middelen, langs welke weg bereikte
Marim ons? „Houding en blik", ant
woorden ze.
Er is meer. Wie van jullie zou een
ruiter naakt te paard zetten, als het
ging om een veldheer of een vorst?
We worden het er over eens, dat
het in eerste instantie veel meer
voor de hand ligt paard en vorst uit
te rusten met banieren, schitterende
wapenrusting en rijk tuig. Marini
moet dat ook geweten hebben, maar
hij doet het niet. Zou hij het welbe
wust niet gedaan hebben, zou hij
welbewust een andere weg gekozen
hebben? Het beeld wordt opnieuw
bekeken. Langzaam dringen we door
in de verheven schoonheid van het
beeld. De eenvoud begint op te val
len. De eenvoud begint fascinerend.
De jongelui zien verder dan de
naaktheid alleen, ze zien de uiterst
summiere aanduidingen van oren,
neus, handen en voeten, het volko
men weglaten van het leidsel, de
allereenvoudigste behandeling van
ruiter en paard.... Met minder kan
het niet. Maar als eenvoud het ken
merk van het ware is. dan past hier
alleen nog bewondering De verhe
venheid, het ontstijgen aan de tijd,
het „van alle tijden zijn'' van dit
beeld zit voor het belangrijkste deel
in de ontstentenis van ai het kleine,
het pieterige, het niet ter zake
doende Dit is d e heerser, niet d i e
heerser. Of nog algemener aan deze
vormgeving dankt de ruiter zijn ver
heven heerser zijn, zonder naam.
Een van de jongelui heeft ontdekt
dat ruiter en paard afzonderlijk zijn
gegoten en dat ter plaatse de ruiter
op het paard is gezet. „Dat zou je
ook niet zeggen", luidt een commen
taar. We zijn daar blij mee, want
een ander aspect vraagt nu de aan
dachtde onverbrekelijke eenheid
van ruiter en paard. Inderdaad, dit
is geen man OP een paard. Dit is
een tweeëenheid. Dit is een verhe
ven geheelmens en dier. De een
kan niet buiten de ander. Tezamen
zijn ze groots.
We vragen dan om het beeld te
gaan wandelen en met het oog de
contouren af te tasten, die dan im
mers steeds wisselen. We vragen
aandacht voor het oppervlak en voor
de vormenharmonie. Het zijn wéér
nieuwe aspecten, die op een andere
manier leiden tot bewondering en
verwondering.
Maar meer geleide naar het wezen
van dit kunstwerk is onnodig.
We hebben de gelegenheid om met
de suppoost een praatje te gaan ma
ken en hem te vragen of er al veel
mensen zijn komen kijken.
We kunnen eigenlijk heengaan. De
jongelui zijn onder .elkaar bezig, de
weg is hun nu bekend.
Onnodig te zeggen dat ze schone
uren hebben beleefd.
Maar met welke argumenten zouden
we de weg naar het kunstwerk opgedre
ven moeten worden? Ik kan een leven
lang gelukkig zijn zonder kunst of hoog
uit met de paar schilderijen uit de win
kel aan mijn kamerwanden, mijn opera
uur eens in de week door de radio en
mijn, naar mijn inzicht, artistieke H.
Hartbeeldals ge dat alles kunst wil
noemen!
Deze cn dergelijke vraagstellingen en
meningen komt men herhaaldelijk te
gen. Een afdoend antwoord hebben we
nog nooit gevonden cn toch dit zon
der onrust welbewust voorbij gaan aan
het hoogste menselijke kunnen lijkt ons
een moeilijk te permitteren luxe: Im
mers het gaat hier om een veredeling
van het menselijk wezen, waartoe wij
allen geroepen zijn. Natuurlijk moet
eenieder van ons zich beperkingen op
leggen aangezien de bctrccdbare terrei
nen des geestes zó groot zijn dat een
bezoek overal slechts zó oppervlakkig
moet blijven, dat men nauwelijks aan
die veredeling toekomt. Doch slechts
node zal men voorbijgaan aan veel dat
de geest verrijken.
Bij dat alles vinden we dat het para
dijs der kunsten, inzonderheid een ver
laten land is, waar zo ontstellend wei
nig jonge mensen te ontwaren zijn, jon
ge mensen voor wie beslist niet geldt
dat ze noodgedwongen, bij zoveel andere
culturele belangstelling, afwezig zijn.
Voor de meeste van hen geldt het al
oude spreekwoord: „Onbekend maakt
onbemind".
We mogen hier één facqg van het kunst
zien en genieten belichten, een reden
aangeven dus om een voorzichtige
zwerftocht te gaan maken in het on
bekende en onbeminde gebied. De res
trictie hebt ge reeds gelezen, we spraken
van kunst zien cn genieten en doelen
dus op de beeldende kunsten, een restric
tie, die in dit geval werkelijk berust op
de beperktheid van onze activiteiten, die
zich voornamelijk uitstrekken op dit
terrein.
De confrontatie van' mens met mens
ls een in ons leven dagelijks weerkerend
gebeuren. De veranderlijke ontmoet de
veranderlijke in steeds wisselende om
standigheden, in steeds wisselende com
binaties. Het is het meest dynamische
gebeuren, want het voorwerp der ont
moeting de ander reageert. Er is
weerklank, er is wederwoord. Uit de
situaties, uit ons eigen gemoed, bepalen
èn wij èn de ander de reacties. Hoezeer
heeft in onze dagen die confontratie het
karakter van een militante ontmoeting.
Er is onbegrip, onwil, wantrouwen en
twijfel. We wapenen ons voor de ont
moeting. We spreken van frontmentali
teit. Dc mensontmoeting binnen het
kleine verband van bloedverwanten en
vrienden, van het arbeidsmilieu (soms!)
is nog gedragen door hartelijkheid, be
grip en door zoveel naastenliefde als de
mens maar op kan brengen, wordt de
kring wijder dan verloopt het contact
al te vaak in aanval en afweer.
Niet zo dc confrontatie van mens en
kunstwerk. Het kunstwerk is onveran
derlijk schoon, is er om ondergaan te
worden Het is toegankelijk altijd, soms
eenvoudig, soms moeilijk, maar altijd
verraad rZ1°nder twijfel, zonder
vei raad. Feitelijk weerloos te<»en de
enige veranderlijke in het duel de toe!
schouwer, die het nrii
kan ne[ PriJzen en vernielen
onIf1mnMnCi!!raaan Van een kunstwerk, de
het p.,- Vs Van de t°esehouwer met
oeieir v, JeiK' waart,ii deze laatste de
gelegenheid gelaten wordt zijn geestelijke
intrinsieke waarde over te dragen op
e eerste, die anders dan in alle andere
omstandigheden zich tot een opperste
rust dwingt om toch maar goed te ver
staan en voor eenmaal niet gereed staat
te pareren, aan te yallen, te twijfelen
en „op zijn hoede" te zijn, is een hoge
menselijke act, waarnaar te weinig van
ons meer verlangen.
Maar, zoals we reeds opmerkten, niet
het gebrek aan mogelijkheden in poten
tie, doch het tumult, -de overwoekerin
gen beletten ons de weg naar het kunst
werk.
Onder vele lagen der bevolking, dus
ook onder u, jonge mensen, bestaat een
ongekende stupiditeit ten aanzien van
kunst, kunstenaar en kunstgenieting. Als
ge toch in uw dagelijkse arbeid zó ont
zagwekkend dom zoudt zijn als op dit
terrein! En dan te bedenken dat dit al
les anders had kunnen zijn! Wie heeft
U echter leren kijken en wie heeft met
U geprobeerd om over kunst na te den
ken? Natuurlijk gaat men diep op de za
ken in, dan zullen velen het spoor bijs
ter worden, maar zelfs de eenvoudige
beginselen zijn U onbekend. Talloze oor
zaken zijn voor dat onbegrip aanwijs-
'baar. De dynamiek van onze tijd, die
de mens op een tempo heeft gejaagd,
waarop neurosen ontstaan, het materia
lisme o.a. hebben het klimaat vergeven,
waarin kunstgenieting mogelijk is. Maar
bovenal hindert ons het feit dat in het
algemeen niemand en niets er een hand
naar heeft uitgestokenal kenteren
de tijden gelukkig.
Van de belangrijkste opvoedings-
milieu's, gezin en school, heeft de laat
ste niet opgehouden op schromelijke
wijze te kort te schietenverlengstuk
ken als het zijn van de „Verlichting",
die blijkbaar nog niet is uitgedoofd. In
artistieke zin levert de middelbare school
nog altijd hele of halve cultuurbarbaren
af met te weinig smaak en interesse,
zonder elementaire kennis van één der
schoonste mogelijkheden die God de
mensen geschonken heeft. En dat geldt
niet alleen voor de middelbare schooi,
illustere instelling, die we als illuster
voorbeeld uitkozen. De berg argumenten
die men tegen deze stelling aan kan voe
ren beslaan een hele krant, maar zijn
wat ons betreft van geen waarde, om
dat ze alle stoelen in het rationalisme,
een verkeerd uitgangspunt. We zouden
willen, maar we kunnen niet, is het
standpunt van de meest zachtzinnige op
ponent. We kunnen niet bij gebrek aan
tijd, tijd die nodig is om de geforceerde
dagmarsen af te leggen naar een eind
examen, dat een pakhuis kennis vraagt
noodzakelijk om in het leven te
„slagen". Zodoende is al wat de jonge
mens aan geestelijke adeldom, aan goede
stijl, goede smaak en kunstbegrip op
school opdoet slechts „meegenomen".
Neen, kijken hebt ge nooit geleerd!
Dan is er de zelfwerkzaamheid op ar
tistiek gebied: de eigen pogingen zich
uit te drukken in beeldende vormen, in
muziek e.a. De muziek is zonder meer
een schandalig verwaarloosd stiefkind,
dat op de L. s. door een toegewijde juf
frouw nog enige verzorging krijgt, wel
licht, cn daarna wegens de verwoede
pogingen „in het leven tc gaan slagen",
volkomen veronachtzaamd wordt, de be
oefening ervan overlatend aan het gril
lige en rijpe kind dat aj spoedig, stuur
loos als het is, gevangen wordt door de
cacophonie van wat men het schoon-
®te ®uPhemisme ons hekend de lich
te muze noemt. De beeldende uiting zou
haar kans kunnen krijgen in het teken
onderwijs. !Met een eerbiedig eresaluut
aan de kleine schare, die heden bezig
1S schone „vak" uit de sfeer van de
u* 'sheid te halen, mogen wij
echter toch opmerken: als ge eens wist,
wat daar allemaal gebeurde!
urefi"'i gC hebt nooit iets leren doen op
artistiek gebied!
De weg naar het kunstwerk is voor
70 Soed als versperd èn door de
tijd waarin we leven èn door verwaar
lozing, want als wij allen jong begonnen
waren te leren zien en te leren doen,
dan was de achterlijkheid heden niet zo
groot. Dan zoudt ge een schoon stuk
levensgeluk rijker zijn geweest.
Nu draaien de artistieke opvattingen
rond het criteriUm; het is mooi, want
het is echt, rond een subjectivisme dat
neerkomt op verwerping van de waar
heid dat de schoonheid in de dingen
is. Nu tuiten de oren van de ingewijden
tot vervelens toe van de onzinnigste me
ningen en veroordelingen van aiies wat
men niet ais kunst ondergaan kan, zon
der de oorzaak te zoeken in eigen on
mondigheid. Grotere getolereerde gebor
neerdheid is ondenkbaar. Nu is Piascso
een begrip geworden voor de artistieke
infantiliteit van duizenden, die er de
spot mee drijven-
O
Ergens lieten we de opmerking vallen
dat de tijden gelukkig kenteren. We
geloven dat inderdaad. Het is niet aan
ons en zeker on^ogelijk in het korte
bestek van dit artikel uit te maken waar
de argumenten liggen dat de mens van
heden evolueert uit de aerea van de lou
tere rede en het naakte materialisme.
Wij echter geloven daarin. De mens zal
meer en meer het °or neigen naar de
schreeuw om voedsel Van zijn eigen
geest. Het klimaat voor de kunstgenie
ting wordt beter. Op de tweede plaats
geloven we <iat onze opvoedingsinstitu
ten mee zuilen evolueren uit deze aerea.
Het proces is h'er en daar reeds begon
nen, al zouden wij graag zien dat som
mige bastions (de middelbare school o.a.)
meer revolutionnair genomen zouden
worden. De mogelijkheden zullen dus
groter worden om jong te gaan leren
zien en doen.
Ondertussen be jonge mens, die
te laat is OP bit stuk voor de wereld
in wording, ze'^ krampachtig pogen de
weg te banen ter verkrijging van het
culturele goed waarvoor we hier gepleit
hebben.
F. B.
Over enkele dagen gaat Nederland de Bevrijding vieren. Talloze
mensen zitten deze dagen over hun papieren gebogen 0111 op schrift
he stellen hun gedachten over de zin van deze Bevrijding. Zij zullen in
hun herinnering zoeken naar persoonlijk doorleefde momenten. En
dan proberen aansluiting te vinden met de wereld van nu. Er is nu
een hele generatie tot 20-jarigen toe, die er zich nauwelijks iets van
heriwnért. Wat heelt een toenmaals 10-jarige ervaren van de Bevrijding?
Om van jongere kinderen in het jaar 1945 nog maar niet te spreken.
Zij zullen toch moeten deelnemen aan optochten en plechtige herden
kingen bijwonen. Dc zin van dc Bevrijding is voor hen niet zo makkelijk
verstaanbaar te maken. O111 iets van de Bevrijding te smaken moet j'J
het leed van de onderdrukking hebben ervaren.
'r v
'"'N'
In de naaste toekomst moeten in de
grote kerken ook televisie-schermen wor
den opgesteld, opdat ook de gelovigen in
de zijbeuken en in verre hoeken van de
kerk aan het liturgische gebeuren kun
nen deelnemen, aldus betoogde Pierre
Levie uit Brussel tijdens het Unda-Con-
gres, dat te Wenen wordt gehouden.
De christelijke gemeente zelf gevoelt
een belangrijke verbreding van haar ho
rizon door de uitzending van gebeurte
nissen uit het christelijke leven overal
ter wereld. De Katholieke Kerk op haar
beurt doet'zich kennen als een levendige,
wereld-omvattende gebeurtenis.
Tussen heel die gevarieerde
mensengroep, die overal in Neder
land de bevrijding gaat vieren, zul
len veel jongeren tussen de zeven
tien en de vijfentwintig zich on
wennig voelen en onzeker. Zij vie
ren 'n bevrijding mee, die ze zich
kunnen reconstrueren uit wat ze
hoorden en lazen, zij waarderen
een bevrijding waarvoor ze be
grip hebben vanuit de rijpheid van
nu: zij vieren meer een bevrij
dingsfeest van nu, dan dat zij
er een kunnen herdenken, die zich
verliest in de verte van toen zij
nog kinderen waren.. Natuurlijk
hebben zij de gebeurtenissen van
tien jaar terug meegemaakt en
beleefd, maar zelfs de oudsten uit
die groep waren toen nog maar
kinderen. En als bevrijding vieren
toch ook betekent je plaats be
palen en je verantwoording dra
gen in dit Nederland van nu, dan
is de vraag niet te ver gezocht,
welke bijdrage de jongeren te le
veren hebben in dit bevrijdings
feest.
Men krijgt dikwijls de indruk,
dat er zich een mythe gevormd
heeft van de naoorlogse jeugd,
een keiharde jeugd, nuchter en
wars van sentimentaliteit, gedes
illusioneerd, wantrouwend tegen
over gevestigde meningen en tra
dities, onafhankelijk, te vroeg zelf
standig, opstandig, schamper en
misschien wel blasé; en met ge
lukkig ook nog de positieve keer
zijde, die kwaliteiten vertoont als
energiek, trouw, realistisch, eer
lijk en de moed om door te drin
gen tot de kern van de zaak. Ik
noem het een mythe, omdat de
ze karakteristiek maar generali
serend blijft toegepast worden nu
nog op de jongeren van vandaa0,
die toch waarachtig in een heel
andere zin „na-oorlogs zijn als
de jongelui uit het verzet en de
arbeidskampen, als onderduikers
en on<*eiaagden. De jongeren van
nu hebben als het kind van toen
de laatste jaren van de oorlog,
de bevrijding en de crisis van de
eerste na-oorlogse jaren heel an
ders ervaren, zijn er anders door
gevormd of misvormd en staan
anders in het bestaan dan die
eeuwige na-oorlogse jeugd.
Nu moet men zeker niet gaan
idealiseren en zich gaan voorspie
gelen, dat de kinderen van tien
jaar 'terug ontkomen zijn aan de
'funeste invloed van oorlog en de
wanorde van na de bevrijding: en
het zou daarom oneerlijk zijn om
de charmante these te gaan op
stellen dat hun functie op dit be
vrijdingsfeest zou zijn de mens te
vertegenwoordigen, die vanuit zijn
Hoe zal uw 20-jarige nu tie Bevrijding
zien?
Ons land heeft na een korte worsteling
van enkele dagen de oorlog verloren. Na
5 jaren kwam de ommekeer voor ons land,
bijna uitsluitend door buitenlanders. Door
de gunstige ligging werd ons land door
Amerikanen. Engelsen en Canadezen en
bij hen aangeslotenen bevrijd, toen de
Duitsers teruggedreven werden. Landen
aan de andere kant kunnen niet van een
„bevrijding" spreken: zoals Polen, Tsje-
cho-Slowakije, Hongarije, Roemenië. Hun
bevrijders zijn misschien erger dan de
verdreven Duitsers. Maar sinds 1945 is
ons land dus weer een min of meer zelf
standige natie. Dat ,,min-of-meer" is vol-
doende gebleken in Indonesië. Tien jaar I
zijn wij nu weer vrij. Maar het is een
voortdurend bedreigde vrijheid. Het is een I
op en neer gaan van kansen op vrede
en oorlog. Met. de mogelijkheden van een
oorlog wordt terdege rekening gehouden.
Het leger heeft in 't maatschappelijk ver
keer een enorme plaats ingenomen Op
vele fronlen ver weg en dichtbij wo len
uiterst moeizame onderhandelingen ge
voerd. 't Feest van de Vrijheid zal dan
ook overal in 1 'eken staan van militaire
i parades en van demonstraties van mili-
aatho'd
Hoewel zij hie nu 20 jaar zijn weinig
deel gehad hebben aan de Bevrijding heb
ben ze wel terdege de invloed van oorlog,
bevrijding en van alle na-oor'.ogse moei
lijkheden ondergaan. Alle menselijke ze
kerheden zijn door de schok van de we
reldoorlog in stukken gevallen
Welke is voor hen, de 20—25 jarigen,
de zin van dit feest?
Door wat gebeurd is, alweer zoveel
jaren geleden, ontstond Pr ren nieuwe
kans. Anderen vochten, gaven hun leven
en doorstonden alle verschrikkingen. An
deren loonden misschien huns ondanks,
onmiskenbaar aan, dat elk gebouw door
mensenhanden gebouwd en door mense
lijk brein uitgedacht, wankelt en geen vei
ligheid biedt om er in te kunnen wonen.
Anderen hebben twee tegenover elkander
gestelde richtingen tot in de uiterste ex
cessen beproefd en er de ontoereikend
heid van moeien ervaren. En nu is er een
vacuum ontstaan, een leegte, een bran
dend vraagteken. Het is de grandioze kans
van deze generatie om op deze vraag
een antwoord te geven. Zij kan dit doen:
in vrijheid.
Vroeger en nu.
We vieren onze tienjarige bevrijding.
Nu reeds is te zien. hoe er een heel an
der menstype aan het groeien is. Het is
het type mens, dat alleen nog maar ver
trouwen heeft in wat concrete werkelijk
heid voor hem is. Dat is alleen datgene,
wat hem aanspreekt, wat hij kan aan
vaarden en waarin hij zichzelf terug
vindt. Jullie zijn daarom ook geneigd om
in de structuur van de fabriek of van
de kazerne de mens, de persoon te zoe
ken. Op de vliegbasis en bij de marine
kinderjaren door alles heen heeft
meegedragen het ongeschokte ver
trouwen in mensen en bestaan; de
functie om in 'n onzekere wereld
vol vijandigheid opeens een nieuw
begin te zij nazonder donker ver
leden en funeste herinneringn.
Trouwens, vanuit hun omgeving
en door de situatie van nu wordt
ook aan de tegenwoordige jeugd
veel opgedrongen van wat oorlog
en eerste na-oorlogse jaren hun
bespaarden. Maar wellicht mogen
wij toch tegen alle hoop in ver
trouwen, dat het kind van toen
de verschrikkelijke ernst van al
die gebeurtenissen, die het mee
maakte, niet tot het laatste toe
au sérieux genomen heeft, dat er
toch ook de relativiteit van er
varen heeft, met kinderlijke non
chalance over het verdriet is heen
geleefd om in alles toch nog spel
en vreugde en'goedheid te ont
dekken en misschien zelfs humor.
Omdat de jeugd van nu toen nog
kind was heeft zij misschien in
1955 de taak de geest van 't evan
gelie te vertegenwoordigen, die
nog weet heeft ondanks alles van
de Vader in de hemel, Die niet
zomaar een mus van het dak laat
vallen, zelfs bij een bombardement
en geen haar zal krenken van een
ter dood veroordeelde. Dan is zij
toch een nieuw begin en een nieu
we jeugd, die niet meer het epithe
ton „naoorlogs" zonder meer voor
zich aanvaardt.
v.O.
UR ZIJN WERKELIJKHEDEN in
het menselijk bestaan, welke
men beter beleven dan beschrij
ven kan. Zo het begrip vrijheid. Tien
jaar hebben we nu de gelegenheid ge
kregen in vrijheid te leven, in vrijheid
ons land opnieuw op te bouwen. Tien
jaren lang heeft het begrip vrijheid
voor ons meer betekend als voor een
vroeger geslacht en betekent het wel
licht voor ons, die de oorlog en be
zetting hebben meegemaakt meer dan
voor degenen, die reeds geen bewuste
herinnering meer hebben aan de vijf
jaren oorlog, terreur en leed. Het is
voor hen reeds een vanzelfsprekende
ruimte geworden van hun leven. Maar
hoe zouden we het kunnen beschrijven.
We zouden het kunnen aantonen in
honderd en één kleine dingen van ons
dagelijkse leven. Het betekent avon
den zonder verduistering en zonder
lichtbundels, welke de hemel afzoeken
naar vliegtuigen. Het betekent winke
len in een stad, waar alles in over
vloed te krijgen is. Het betekent het
rustig in huis zitten, zonder dat een
bel ons aan het schrikken brengt, om
dat we bang zijn voor een inval of
bekeuring. Maar het betekent boven
al, dat we ons leven in vrijheid kun
nen ordenen, zoals wij wensen en wil
len. Het is een ruimte, waarin de mens
leven en zich ontplooien kan. Men be
hoeft hier niet direct aan grote dingen
te denken, maar aan het gewone dage
lijkse leven. In ons huisgezin, dat we
zo kunnen inrichten als we willen; on
ze vrije tijdsbesteding en onze toekomst
plannen. Ik wil de krant lezen, waar
aan ik gehecht beu en een film zien,
waarin ik zin heb. Ik wil aan sport
doen, omdat ik aan sport wil doen of
een avondje in een restaurant zitten,
alleen maar, omdat ik er in wil zit
ten. En ik wil niet, dat de staat zich
met alles bemoeit of dat een regering
meent overal propaganda voor haar
ideeën te moeten maken. Dan is de
aardigheid er al lang af. Ik wil mijn
eigen mening uiten, zonder bang te
zijn opgepikt te worden en ik wil een
tijdschrift oprichten voor de postdui-
venteelt, louter omdat ik er aardig
heid in vind. Ik wil vrij zijn om anti-
of pro-Duits, anti- of pro-Amerikaans
enz. te zijn. Dat gaat niemand iets
aan. Ik wil mijn diepste overtuigingen
kunnen uiten op alle gebieden van
het leven in krant en film, in het pu
blieke leven en in de politiek. Ik wil
mijn mening openlijk uiten en met
mijn tegenstander als een vrij mens in
discussie treden, zonder hierin gehin
derd te worden. Zo moet deze ruimte
der vrijheid mij de mogelijkheden ge
ven mijn leven in te richten zoals ik
dat wil: in de kleine dingen van het
alledaagse leven en in de grote din
gen van mijn diepste overtuigingen.
Wanneer de staat zich met al deze
dingen van het particuliere leven zon
der noodzaak gaat bemoeien, wordt
die vrijheid beknot en ben ik minder
mens. Daarom' is het goed, nu we
tien jaren in vrijheid ons leven heb
ben kunnen opbouwen, om tegelijk een
gewetensonderzoek in te stellen of die
vrijheid, welke met zoveel moeite en
leed bevochten werd, niet langs een
andere, misschien minder geweldda
dige weg, toch ons aan het ontsnap
pen is, of die ruimte der vrijheid niet
kleiner wordt door allerlei staatsbe
moeiingen in ons particulier leven,
zonder dat er van een noodzaak sprake
is. En ook dan wil ik de vrijheid heb
ben hier tegen in te gaan, omdat ik
dit zie als een aanslag op mijn per
soonlijkheid, op mijn diepste ik. Want
de vrijheid betekent de mogelijkheid
men persoonlijkheid te realiseren.
H. B.
is dit al heel sterk, omdat hier alles nog
duidelijker van de onderlinge verstand
houding afhankelijk is dan bij de land
macht. In christenmensen en christelijke
gebruiken en voorschriften, zoek je naar
de persoon van Chrisutus. Wanneer je
,„ziet''. dat Hij deze weg aanwijst en
ervan overtuigd bent, zal Zijn liefde voor
jou .ie kunnen inspireren deze weg ook
te gaan Hij zal je geloofspract.ijk graag
/icn opbloeien uit ie geloofshouding. Dit
blijft ook voor jullie waar, maar 't ver
trekpunt is verschillend. Jullie zeggen:
wie ben ik en wie is Christus en waar is
Hij, wat moet ik doen?
Vóór de oorlog was de vraag: wat
doet Christus, wat moet ik doen, wat is
het gevolg daarvan? In het kort en heel
algemeen dus kun je zeggen: we gaan nu
van het zijn naar het doen en vroeger
ging men van het doen naar het zdin.
G. 3.
„Nu we straks de Bevrijding gaan
herdenken", aldus hond, peinzend
naar de nog lege vlaggestok turend,
„wil ik graag en van harte een ern
stig woord van opwekking en ver
maan richten tot gans ons feestvie
rende volk. Straks wapperen weer
de vlaggen en dreunt de lucht weer
van fanfares. De mensen gaan de
straat op, kopen ijsjes en kijken
naar de versiering. De honden heb
ben een mooie dag, omdat niemand
op hen let. Alleen de agenten en
vaandeldragers hebben het moeilijk,
alsmede de met hun kroost door de
stad wandelende huismoeders. Wat
ik deze en alle andere feestgenoten
op het hart zou willen binden, is dit:
praat niet teveel over Vrijheid op
deze feestdag en luister ook niet te
nadrukkelijk naar alle woorden, die
anderen over Vrijheid zullen spre
ken. Dat schept immers verplich
tingen. Tien jaar geleden zijn we
bevrijd van de knellende ketens van
oorlog, honger en bezetting: de muil
band ging af, we konden weer te
voorschijn komen uit ons hok en
blaffen en bijten zoals we wilden. Wat
dat blaffen en bijten betreft heeft
menigeen in die voorbije tien jaar
niet stil gezeten. De oorlog was voor
bij, en velen zijn oorlogje gaan spe
len met elkaar. De honger werd
gestild, en men begon elkaar te la
ten hongeren naar vertrouwen en
eendracht. De bezetting trok naar
der Heimat, en hoevelen probeer
den niet geleidelijk elkaar te tyran-
nisoren! Er is heel wat geblaft en
gebeten van 1945 tot 1955. In alle
vrijheid. Misschien mag ik zo vrij
zijn dit als hond even op te mer
ken. Dat het honds klinkt, kan ik
waarachtig niet helpen.
Misschien geloven jullie mensen
ondanks alles in een vrijheid, waar
voor de vlaggen niet tevergeefs wap
peren"..
«•MM*»*»»»»,
min»