JEUGD EN KUNST Belemmeringen en kansen voor een confrontatie Marino Marini's Ruiter te Paard Tussen oorlog en vrede Zin van het bevrijdingsfeest Niet te versmaden mogelijkheden TOEN NOG KINDEREN De grandioze DE RUIMTE DER VRIJHEID HONDENPRAAT Kans van deze generatie k Niet te permitteren luxe Onveranderlijk Zelfwerkzaamheid Kentering 1 ZATERDAG 30 APRIL 1955 PAGINA De vele tentoonstellingen, de vele mogelijkheden die er heden bestaan contact op te nemen met het kunstwerk en zich zodoende geestelijk te verrijken, mogelijkheden ook die op ongehoorde wijze wor den versmaad uit onbekend heid en onbegrip, waren de aanleiding voor een betoog over jeugd en kunst. We schreven het ter be moediging van hen die be weren: „daar heb ik toch geen verstand van", opdat deze zouden geloven dat kunst geen privilege is voor een elite, ter kastijding van alles en iedereen die stikt in critiek, zonder zijn domheid te erkennen, uit verontwaar diging over de verwaarlozing der kunsten bij onderwijs en opvoeding en als een poging om met een enkel argument iets te laten bevroeden van het voortreffelijk genoegen, van de veredeling van de geest waartoe kunstgenie ting in staat is. Daarbij gaat een reportage van de confrontatie van een groep jongelui met een mees terwerk van Marino Marini. - TELEVISIE-UITZENDING VAN DE H. MIS Voor- en tegenstanders op het Unda-congres in Wenen ■'4? H 11jUIL,, t Er zijn er twee die scheppen kunnen: God en de mens. Het is een wondere macht die de laatste aan de Eerste ontleent en waarvan de vruchten de genietbaarste aller vruchten zijn. God schiep de Schep ping en zag dat het goed was, hetgeen onder meer betekende dat het schoon was. Op dc zevende dag schiep hij de mens die in potentie de macht had voort te gaan met scheppen van dingen die schoon zouden zijn. God schiep de natuur en de mens het kunst werk. De Eerste uit niets, de mens uit zijn rijke geest met behulp van gereedschap: Tempels en woningen, beeldhouwwerken, schilderingen en versieringen; muziek, letterkunst, de dans en het toneelspel. Het is alles materialisatie, gestaltegeving van een geestelijke rijkdom. Noch tans zijn het er weinig die tot het scheppen van een kunstwerk in staat zijn. Maar omdat geen enkele menselijke act van louter particu liere aard is en niet kan ziju omdat we gemeenschapwezens zijn -— hebben wij er allen deel aan. Kunst is geen zaak voor een kleine scheppende élite en een even kleine genietende élite. DE mens is in staat, bij de gratie van God en de kunstenaar, bet kunstwerk te scheppen en DE mens is in staat de geestelijke rijkdomervan te veroveren. Dat wij, bij duizenden tot die genieting niet in staat zijn, mag aan alles liggen, het ligt nooit aan onmacht. Binnen de grenzen van het bereik van de ons geschon ken talenten (waarvan de één er meer bezit dan de ander) ligt do weg naar het kunstwerk voor ieder open. Wij voor ons met de herinnering aan de confrontatie van bonderden jonge mensen met het kunstwerk, voor ogen zijn er daarbij vast van overtuigd, dat alle mogelijke overwoekeringen als vooroordelen en conventies veel meer het savoureren van kunst werken in de weg staan dan de veronderstelde geringe hoeveel heid talenten 0111 te kunnen zien eu horen. Met een groepje jongelui naderen we het beeld: Ruiter te paard, één der meesterwerken van de Italiaan se beeldhouwer die in het Museum Boymans exposeert. Dat het een ge niaal kunstenaar is en dat vele stuk ken moeilijk toegankelijk zijn'voor het ongeoefend oog, dat er hier en daar wel een afweerhouding zal blijken te bestaan, we vergeten het, delen het niet mee. We zijn slechts gekomen om te kijken, om te onder gaan. Dit proces voltrekt zich voor ongeoefende ogen waarschijnlijk wel niet zonder hulp. zo bedenken we. Er zullen er zijn, die „er tegenaan" zullen blijven kijken, indien de weg niet gewezen wordt. De meeste van onze jonge vrienden, hebben God dank afgeleerd in de eerste seconde te oordelen en te veroordelen. Er is n grote bereidheid te luisteren naar hetgeen het beeld te zeggen heeft. vragen: „Waar kijken jullie naar, wat staat daar?" De zaak is duidelijk een ruiter te paard. „Waar denk je aan bij zo'n onderwerp rui ter te paard?". Er ontstaat een ge sprekje over dit thema. Sommige herinneren zich Prins Willem van ijranRj voor het Koninklijk Paleis te en Haag, Waren ze meer bereisd geweest, ze hadden ons een hele F mannen te paard genoemd. r>r,7„ J kan een divisie cavallerie 0,5 de keen brengen. In elk e°ncluderen we. dat de G10- Aarde, vooral in vroeger da te n' Ve^ vereeuwigd «jn. gezeten Jti?! Veldheren en koningen be- vriJOers en tyrannen. Voor ons zelf, merken we ai op, dat, staande voor uit beeld, niemand van de jongelui neigingen vertoont te gaan associë ren met jockeys, cowboys en ama zones te paard, of gewone soldaten. We weten het nu al zeker, dit beeld zal indruk maken, ze zullen verstaan wat ermede bedoeld is. We zeggen daarover niets, doch weiden wat uit over dit zonderlinge neiginkje, op een paard gezeten vereeuwigd te worden, dwalen wat in de historie yan hot ruiterstandbeeld cn beschrij- rn heimelijk verlangen van 7rc,ni? beeldhouwer, ooit nog eens baar to mogen maken. Blijk- naavri Is de greep naar ruiter en Hrppr!' voor menig kunstenaar een öphJ,„"aar een universeel grootse nr,at n.S. waartoe al zijn talenten oini hiV"' Slaa§t hij in zo'n schep- ,„J mag zich rekenen tot de j. L Kunstenaars. Men vraagt ons,: „is aat dan zo moeilijk?" „Laten we dat samen uit gaan maken". c'e ruiter eens goed en ze_ me wat voor type dal is". De osrg bijvoegelijke naamwoorden, brokjes van zinnen, opmerkingen en gebaren zijn meer dan voldoende om te getuigen voor bet. scherpe zicht van de jongelui. Dit is een verheven heerser, schouwend in de verte, aan de krioelende burgers ontstegen, klein in niets, groots in alles. Op een of andere wijze is het de kunstenaar gelukt met deze vorm geving in brons, deze typering, door iedereen aangevoeld en begrepen, de toeschouwer duidelijk te maken Maar hoe in concreto? Dit is voor iir een moeilijke opgave. We zijn bij het mysterie van de kun- stenaarsact aangeland. Met welke middelen, langs welke weg bereikte Marim ons? „Houding en blik", ant woorden ze. Er is meer. Wie van jullie zou een ruiter naakt te paard zetten, als het ging om een veldheer of een vorst? We worden het er over eens, dat het in eerste instantie veel meer voor de hand ligt paard en vorst uit te rusten met banieren, schitterende wapenrusting en rijk tuig. Marini moet dat ook geweten hebben, maar hij doet het niet. Zou hij het welbe wust niet gedaan hebben, zou hij welbewust een andere weg gekozen hebben? Het beeld wordt opnieuw bekeken. Langzaam dringen we door in de verheven schoonheid van het beeld. De eenvoud begint op te val len. De eenvoud begint fascinerend. De jongelui zien verder dan de naaktheid alleen, ze zien de uiterst summiere aanduidingen van oren, neus, handen en voeten, het volko men weglaten van het leidsel, de allereenvoudigste behandeling van ruiter en paard.... Met minder kan het niet. Maar als eenvoud het ken merk van het ware is. dan past hier alleen nog bewondering De verhe venheid, het ontstijgen aan de tijd, het „van alle tijden zijn'' van dit beeld zit voor het belangrijkste deel in de ontstentenis van ai het kleine, het pieterige, het niet ter zake doende Dit is d e heerser, niet d i e heerser. Of nog algemener aan deze vormgeving dankt de ruiter zijn ver heven heerser zijn, zonder naam. Een van de jongelui heeft ontdekt dat ruiter en paard afzonderlijk zijn gegoten en dat ter plaatse de ruiter op het paard is gezet. „Dat zou je ook niet zeggen", luidt een commen taar. We zijn daar blij mee, want een ander aspect vraagt nu de aan dachtde onverbrekelijke eenheid van ruiter en paard. Inderdaad, dit is geen man OP een paard. Dit is een tweeëenheid. Dit is een verhe ven geheelmens en dier. De een kan niet buiten de ander. Tezamen zijn ze groots. We vragen dan om het beeld te gaan wandelen en met het oog de contouren af te tasten, die dan im mers steeds wisselen. We vragen aandacht voor het oppervlak en voor de vormenharmonie. Het zijn wéér nieuwe aspecten, die op een andere manier leiden tot bewondering en verwondering. Maar meer geleide naar het wezen van dit kunstwerk is onnodig. We hebben de gelegenheid om met de suppoost een praatje te gaan ma ken en hem te vragen of er al veel mensen zijn komen kijken. We kunnen eigenlijk heengaan. De jongelui zijn onder .elkaar bezig, de weg is hun nu bekend. Onnodig te zeggen dat ze schone uren hebben beleefd. Maar met welke argumenten zouden we de weg naar het kunstwerk opgedre ven moeten worden? Ik kan een leven lang gelukkig zijn zonder kunst of hoog uit met de paar schilderijen uit de win kel aan mijn kamerwanden, mijn opera uur eens in de week door de radio en mijn, naar mijn inzicht, artistieke H. Hartbeeldals ge dat alles kunst wil noemen! Deze cn dergelijke vraagstellingen en meningen komt men herhaaldelijk te gen. Een afdoend antwoord hebben we nog nooit gevonden cn toch dit zon der onrust welbewust voorbij gaan aan het hoogste menselijke kunnen lijkt ons een moeilijk te permitteren luxe: Im mers het gaat hier om een veredeling van het menselijk wezen, waartoe wij allen geroepen zijn. Natuurlijk moet eenieder van ons zich beperkingen op leggen aangezien de bctrccdbare terrei nen des geestes zó groot zijn dat een bezoek overal slechts zó oppervlakkig moet blijven, dat men nauwelijks aan die veredeling toekomt. Doch slechts node zal men voorbijgaan aan veel dat de geest verrijken. Bij dat alles vinden we dat het para dijs der kunsten, inzonderheid een ver laten land is, waar zo ontstellend wei nig jonge mensen te ontwaren zijn, jon ge mensen voor wie beslist niet geldt dat ze noodgedwongen, bij zoveel andere culturele belangstelling, afwezig zijn. Voor de meeste van hen geldt het al oude spreekwoord: „Onbekend maakt onbemind". We mogen hier één facqg van het kunst zien en genieten belichten, een reden aangeven dus om een voorzichtige zwerftocht te gaan maken in het on bekende en onbeminde gebied. De res trictie hebt ge reeds gelezen, we spraken van kunst zien cn genieten en doelen dus op de beeldende kunsten, een restric tie, die in dit geval werkelijk berust op de beperktheid van onze activiteiten, die zich voornamelijk uitstrekken op dit terrein. De confrontatie van' mens met mens ls een in ons leven dagelijks weerkerend gebeuren. De veranderlijke ontmoet de veranderlijke in steeds wisselende om standigheden, in steeds wisselende com binaties. Het is het meest dynamische gebeuren, want het voorwerp der ont moeting de ander reageert. Er is weerklank, er is wederwoord. Uit de situaties, uit ons eigen gemoed, bepalen èn wij èn de ander de reacties. Hoezeer heeft in onze dagen die confontratie het karakter van een militante ontmoeting. Er is onbegrip, onwil, wantrouwen en twijfel. We wapenen ons voor de ont moeting. We spreken van frontmentali teit. Dc mensontmoeting binnen het kleine verband van bloedverwanten en vrienden, van het arbeidsmilieu (soms!) is nog gedragen door hartelijkheid, be grip en door zoveel naastenliefde als de mens maar op kan brengen, wordt de kring wijder dan verloopt het contact al te vaak in aanval en afweer. Niet zo dc confrontatie van mens en kunstwerk. Het kunstwerk is onveran derlijk schoon, is er om ondergaan te worden Het is toegankelijk altijd, soms eenvoudig, soms moeilijk, maar altijd verraad rZ1°nder twijfel, zonder vei raad. Feitelijk weerloos te<»en de enige veranderlijke in het duel de toe! schouwer, die het nrii kan ne[ PriJzen en vernielen onIf1mnMnCi!!raaan Van een kunstwerk, de het p.,- Vs Van de t°esehouwer met oeieir v, JeiK' waart,ii deze laatste de gelegenheid gelaten wordt zijn geestelijke intrinsieke waarde over te dragen op e eerste, die anders dan in alle andere omstandigheden zich tot een opperste rust dwingt om toch maar goed te ver staan en voor eenmaal niet gereed staat te pareren, aan te yallen, te twijfelen en „op zijn hoede" te zijn, is een hoge menselijke act, waarnaar te weinig van ons meer verlangen. Maar, zoals we reeds opmerkten, niet het gebrek aan mogelijkheden in poten tie, doch het tumult, -de overwoekerin gen beletten ons de weg naar het kunst werk. Onder vele lagen der bevolking, dus ook onder u, jonge mensen, bestaat een ongekende stupiditeit ten aanzien van kunst, kunstenaar en kunstgenieting. Als ge toch in uw dagelijkse arbeid zó ont zagwekkend dom zoudt zijn als op dit terrein! En dan te bedenken dat dit al les anders had kunnen zijn! Wie heeft U echter leren kijken en wie heeft met U geprobeerd om over kunst na te den ken? Natuurlijk gaat men diep op de za ken in, dan zullen velen het spoor bijs ter worden, maar zelfs de eenvoudige beginselen zijn U onbekend. Talloze oor zaken zijn voor dat onbegrip aanwijs- 'baar. De dynamiek van onze tijd, die de mens op een tempo heeft gejaagd, waarop neurosen ontstaan, het materia lisme o.a. hebben het klimaat vergeven, waarin kunstgenieting mogelijk is. Maar bovenal hindert ons het feit dat in het algemeen niemand en niets er een hand naar heeft uitgestokenal kenteren de tijden gelukkig. Van de belangrijkste opvoedings- milieu's, gezin en school, heeft de laat ste niet opgehouden op schromelijke wijze te kort te schietenverlengstuk ken als het zijn van de „Verlichting", die blijkbaar nog niet is uitgedoofd. In artistieke zin levert de middelbare school nog altijd hele of halve cultuurbarbaren af met te weinig smaak en interesse, zonder elementaire kennis van één der schoonste mogelijkheden die God de mensen geschonken heeft. En dat geldt niet alleen voor de middelbare schooi, illustere instelling, die we als illuster voorbeeld uitkozen. De berg argumenten die men tegen deze stelling aan kan voe ren beslaan een hele krant, maar zijn wat ons betreft van geen waarde, om dat ze alle stoelen in het rationalisme, een verkeerd uitgangspunt. We zouden willen, maar we kunnen niet, is het standpunt van de meest zachtzinnige op ponent. We kunnen niet bij gebrek aan tijd, tijd die nodig is om de geforceerde dagmarsen af te leggen naar een eind examen, dat een pakhuis kennis vraagt noodzakelijk om in het leven te „slagen". Zodoende is al wat de jonge mens aan geestelijke adeldom, aan goede stijl, goede smaak en kunstbegrip op school opdoet slechts „meegenomen". Neen, kijken hebt ge nooit geleerd! Dan is er de zelfwerkzaamheid op ar tistiek gebied: de eigen pogingen zich uit te drukken in beeldende vormen, in muziek e.a. De muziek is zonder meer een schandalig verwaarloosd stiefkind, dat op de L. s. door een toegewijde juf frouw nog enige verzorging krijgt, wel licht, cn daarna wegens de verwoede pogingen „in het leven tc gaan slagen", volkomen veronachtzaamd wordt, de be oefening ervan overlatend aan het gril lige en rijpe kind dat aj spoedig, stuur loos als het is, gevangen wordt door de cacophonie van wat men het schoon- ®te ®uPhemisme ons hekend de lich te muze noemt. De beeldende uiting zou haar kans kunnen krijgen in het teken onderwijs. !Met een eerbiedig eresaluut aan de kleine schare, die heden bezig 1S schone „vak" uit de sfeer van de u* 'sheid te halen, mogen wij echter toch opmerken: als ge eens wist, wat daar allemaal gebeurde! urefi"'i gC hebt nooit iets leren doen op artistiek gebied! De weg naar het kunstwerk is voor 70 Soed als versperd èn door de tijd waarin we leven èn door verwaar lozing, want als wij allen jong begonnen waren te leren zien en te leren doen, dan was de achterlijkheid heden niet zo groot. Dan zoudt ge een schoon stuk levensgeluk rijker zijn geweest. Nu draaien de artistieke opvattingen rond het criteriUm; het is mooi, want het is echt, rond een subjectivisme dat neerkomt op verwerping van de waar heid dat de schoonheid in de dingen is. Nu tuiten de oren van de ingewijden tot vervelens toe van de onzinnigste me ningen en veroordelingen van aiies wat men niet ais kunst ondergaan kan, zon der de oorzaak te zoeken in eigen on mondigheid. Grotere getolereerde gebor neerdheid is ondenkbaar. Nu is Piascso een begrip geworden voor de artistieke infantiliteit van duizenden, die er de spot mee drijven- O Ergens lieten we de opmerking vallen dat de tijden gelukkig kenteren. We geloven dat inderdaad. Het is niet aan ons en zeker on^ogelijk in het korte bestek van dit artikel uit te maken waar de argumenten liggen dat de mens van heden evolueert uit de aerea van de lou tere rede en het naakte materialisme. Wij echter geloven daarin. De mens zal meer en meer het °or neigen naar de schreeuw om voedsel Van zijn eigen geest. Het klimaat voor de kunstgenie ting wordt beter. Op de tweede plaats geloven we <iat onze opvoedingsinstitu ten mee zuilen evolueren uit deze aerea. Het proces is h'er en daar reeds begon nen, al zouden wij graag zien dat som mige bastions (de middelbare school o.a.) meer revolutionnair genomen zouden worden. De mogelijkheden zullen dus groter worden om jong te gaan leren zien en doen. Ondertussen be jonge mens, die te laat is OP bit stuk voor de wereld in wording, ze'^ krampachtig pogen de weg te banen ter verkrijging van het culturele goed waarvoor we hier gepleit hebben. F. B. Over enkele dagen gaat Nederland de Bevrijding vieren. Talloze mensen zitten deze dagen over hun papieren gebogen 0111 op schrift he stellen hun gedachten over de zin van deze Bevrijding. Zij zullen in hun herinnering zoeken naar persoonlijk doorleefde momenten. En dan proberen aansluiting te vinden met de wereld van nu. Er is nu een hele generatie tot 20-jarigen toe, die er zich nauwelijks iets van heriwnért. Wat heelt een toenmaals 10-jarige ervaren van de Bevrijding? Om van jongere kinderen in het jaar 1945 nog maar niet te spreken. Zij zullen toch moeten deelnemen aan optochten en plechtige herden kingen bijwonen. Dc zin van dc Bevrijding is voor hen niet zo makkelijk verstaanbaar te maken. O111 iets van de Bevrijding te smaken moet j'J het leed van de onderdrukking hebben ervaren. 'r v '"'N' In de naaste toekomst moeten in de grote kerken ook televisie-schermen wor den opgesteld, opdat ook de gelovigen in de zijbeuken en in verre hoeken van de kerk aan het liturgische gebeuren kun nen deelnemen, aldus betoogde Pierre Levie uit Brussel tijdens het Unda-Con- gres, dat te Wenen wordt gehouden. De christelijke gemeente zelf gevoelt een belangrijke verbreding van haar ho rizon door de uitzending van gebeurte nissen uit het christelijke leven overal ter wereld. De Katholieke Kerk op haar beurt doet'zich kennen als een levendige, wereld-omvattende gebeurtenis. Tussen heel die gevarieerde mensengroep, die overal in Neder land de bevrijding gaat vieren, zul len veel jongeren tussen de zeven tien en de vijfentwintig zich on wennig voelen en onzeker. Zij vie ren 'n bevrijding mee, die ze zich kunnen reconstrueren uit wat ze hoorden en lazen, zij waarderen een bevrijding waarvoor ze be grip hebben vanuit de rijpheid van nu: zij vieren meer een bevrij dingsfeest van nu, dan dat zij er een kunnen herdenken, die zich verliest in de verte van toen zij nog kinderen waren.. Natuurlijk hebben zij de gebeurtenissen van tien jaar terug meegemaakt en beleefd, maar zelfs de oudsten uit die groep waren toen nog maar kinderen. En als bevrijding vieren toch ook betekent je plaats be palen en je verantwoording dra gen in dit Nederland van nu, dan is de vraag niet te ver gezocht, welke bijdrage de jongeren te le veren hebben in dit bevrijdings feest. Men krijgt dikwijls de indruk, dat er zich een mythe gevormd heeft van de naoorlogse jeugd, een keiharde jeugd, nuchter en wars van sentimentaliteit, gedes illusioneerd, wantrouwend tegen over gevestigde meningen en tra dities, onafhankelijk, te vroeg zelf standig, opstandig, schamper en misschien wel blasé; en met ge lukkig ook nog de positieve keer zijde, die kwaliteiten vertoont als energiek, trouw, realistisch, eer lijk en de moed om door te drin gen tot de kern van de zaak. Ik noem het een mythe, omdat de ze karakteristiek maar generali serend blijft toegepast worden nu nog op de jongeren van vandaa0, die toch waarachtig in een heel andere zin „na-oorlogs zijn als de jongelui uit het verzet en de arbeidskampen, als onderduikers en on<*eiaagden. De jongeren van nu hebben als het kind van toen de laatste jaren van de oorlog, de bevrijding en de crisis van de eerste na-oorlogse jaren heel an ders ervaren, zijn er anders door gevormd of misvormd en staan anders in het bestaan dan die eeuwige na-oorlogse jeugd. Nu moet men zeker niet gaan idealiseren en zich gaan voorspie gelen, dat de kinderen van tien jaar 'terug ontkomen zijn aan de 'funeste invloed van oorlog en de wanorde van na de bevrijding: en het zou daarom oneerlijk zijn om de charmante these te gaan op stellen dat hun functie op dit be vrijdingsfeest zou zijn de mens te vertegenwoordigen, die vanuit zijn Hoe zal uw 20-jarige nu tie Bevrijding zien? Ons land heeft na een korte worsteling van enkele dagen de oorlog verloren. Na 5 jaren kwam de ommekeer voor ons land, bijna uitsluitend door buitenlanders. Door de gunstige ligging werd ons land door Amerikanen. Engelsen en Canadezen en bij hen aangeslotenen bevrijd, toen de Duitsers teruggedreven werden. Landen aan de andere kant kunnen niet van een „bevrijding" spreken: zoals Polen, Tsje- cho-Slowakije, Hongarije, Roemenië. Hun bevrijders zijn misschien erger dan de verdreven Duitsers. Maar sinds 1945 is ons land dus weer een min of meer zelf standige natie. Dat ,,min-of-meer" is vol- doende gebleken in Indonesië. Tien jaar I zijn wij nu weer vrij. Maar het is een voortdurend bedreigde vrijheid. Het is een I op en neer gaan van kansen op vrede en oorlog. Met. de mogelijkheden van een oorlog wordt terdege rekening gehouden. Het leger heeft in 't maatschappelijk ver keer een enorme plaats ingenomen Op vele fronlen ver weg en dichtbij wo len uiterst moeizame onderhandelingen ge voerd. 't Feest van de Vrijheid zal dan ook overal in 1 'eken staan van militaire i parades en van demonstraties van mili- aatho'd Hoewel zij hie nu 20 jaar zijn weinig deel gehad hebben aan de Bevrijding heb ben ze wel terdege de invloed van oorlog, bevrijding en van alle na-oor'.ogse moei lijkheden ondergaan. Alle menselijke ze kerheden zijn door de schok van de we reldoorlog in stukken gevallen Welke is voor hen, de 20—25 jarigen, de zin van dit feest? Door wat gebeurd is, alweer zoveel jaren geleden, ontstond Pr ren nieuwe kans. Anderen vochten, gaven hun leven en doorstonden alle verschrikkingen. An deren loonden misschien huns ondanks, onmiskenbaar aan, dat elk gebouw door mensenhanden gebouwd en door mense lijk brein uitgedacht, wankelt en geen vei ligheid biedt om er in te kunnen wonen. Anderen hebben twee tegenover elkander gestelde richtingen tot in de uiterste ex cessen beproefd en er de ontoereikend heid van moeien ervaren. En nu is er een vacuum ontstaan, een leegte, een bran dend vraagteken. Het is de grandioze kans van deze generatie om op deze vraag een antwoord te geven. Zij kan dit doen: in vrijheid. Vroeger en nu. We vieren onze tienjarige bevrijding. Nu reeds is te zien. hoe er een heel an der menstype aan het groeien is. Het is het type mens, dat alleen nog maar ver trouwen heeft in wat concrete werkelijk heid voor hem is. Dat is alleen datgene, wat hem aanspreekt, wat hij kan aan vaarden en waarin hij zichzelf terug vindt. Jullie zijn daarom ook geneigd om in de structuur van de fabriek of van de kazerne de mens, de persoon te zoe ken. Op de vliegbasis en bij de marine kinderjaren door alles heen heeft meegedragen het ongeschokte ver trouwen in mensen en bestaan; de functie om in 'n onzekere wereld vol vijandigheid opeens een nieuw begin te zij nazonder donker ver leden en funeste herinneringn. Trouwens, vanuit hun omgeving en door de situatie van nu wordt ook aan de tegenwoordige jeugd veel opgedrongen van wat oorlog en eerste na-oorlogse jaren hun bespaarden. Maar wellicht mogen wij toch tegen alle hoop in ver trouwen, dat het kind van toen de verschrikkelijke ernst van al die gebeurtenissen, die het mee maakte, niet tot het laatste toe au sérieux genomen heeft, dat er toch ook de relativiteit van er varen heeft, met kinderlijke non chalance over het verdriet is heen geleefd om in alles toch nog spel en vreugde en'goedheid te ont dekken en misschien zelfs humor. Omdat de jeugd van nu toen nog kind was heeft zij misschien in 1955 de taak de geest van 't evan gelie te vertegenwoordigen, die nog weet heeft ondanks alles van de Vader in de hemel, Die niet zomaar een mus van het dak laat vallen, zelfs bij een bombardement en geen haar zal krenken van een ter dood veroordeelde. Dan is zij toch een nieuw begin en een nieu we jeugd, die niet meer het epithe ton „naoorlogs" zonder meer voor zich aanvaardt. v.O. UR ZIJN WERKELIJKHEDEN in het menselijk bestaan, welke men beter beleven dan beschrij ven kan. Zo het begrip vrijheid. Tien jaar hebben we nu de gelegenheid ge kregen in vrijheid te leven, in vrijheid ons land opnieuw op te bouwen. Tien jaren lang heeft het begrip vrijheid voor ons meer betekend als voor een vroeger geslacht en betekent het wel licht voor ons, die de oorlog en be zetting hebben meegemaakt meer dan voor degenen, die reeds geen bewuste herinnering meer hebben aan de vijf jaren oorlog, terreur en leed. Het is voor hen reeds een vanzelfsprekende ruimte geworden van hun leven. Maar hoe zouden we het kunnen beschrijven. We zouden het kunnen aantonen in honderd en één kleine dingen van ons dagelijkse leven. Het betekent avon den zonder verduistering en zonder lichtbundels, welke de hemel afzoeken naar vliegtuigen. Het betekent winke len in een stad, waar alles in over vloed te krijgen is. Het betekent het rustig in huis zitten, zonder dat een bel ons aan het schrikken brengt, om dat we bang zijn voor een inval of bekeuring. Maar het betekent boven al, dat we ons leven in vrijheid kun nen ordenen, zoals wij wensen en wil len. Het is een ruimte, waarin de mens leven en zich ontplooien kan. Men be hoeft hier niet direct aan grote dingen te denken, maar aan het gewone dage lijkse leven. In ons huisgezin, dat we zo kunnen inrichten als we willen; on ze vrije tijdsbesteding en onze toekomst plannen. Ik wil de krant lezen, waar aan ik gehecht beu en een film zien, waarin ik zin heb. Ik wil aan sport doen, omdat ik aan sport wil doen of een avondje in een restaurant zitten, alleen maar, omdat ik er in wil zit ten. En ik wil niet, dat de staat zich met alles bemoeit of dat een regering meent overal propaganda voor haar ideeën te moeten maken. Dan is de aardigheid er al lang af. Ik wil mijn eigen mening uiten, zonder bang te zijn opgepikt te worden en ik wil een tijdschrift oprichten voor de postdui- venteelt, louter omdat ik er aardig heid in vind. Ik wil vrij zijn om anti- of pro-Duits, anti- of pro-Amerikaans enz. te zijn. Dat gaat niemand iets aan. Ik wil mijn diepste overtuigingen kunnen uiten op alle gebieden van het leven in krant en film, in het pu blieke leven en in de politiek. Ik wil mijn mening openlijk uiten en met mijn tegenstander als een vrij mens in discussie treden, zonder hierin gehin derd te worden. Zo moet deze ruimte der vrijheid mij de mogelijkheden ge ven mijn leven in te richten zoals ik dat wil: in de kleine dingen van het alledaagse leven en in de grote din gen van mijn diepste overtuigingen. Wanneer de staat zich met al deze dingen van het particuliere leven zon der noodzaak gaat bemoeien, wordt die vrijheid beknot en ben ik minder mens. Daarom' is het goed, nu we tien jaren in vrijheid ons leven heb ben kunnen opbouwen, om tegelijk een gewetensonderzoek in te stellen of die vrijheid, welke met zoveel moeite en leed bevochten werd, niet langs een andere, misschien minder geweldda dige weg, toch ons aan het ontsnap pen is, of die ruimte der vrijheid niet kleiner wordt door allerlei staatsbe moeiingen in ons particulier leven, zonder dat er van een noodzaak sprake is. En ook dan wil ik de vrijheid heb ben hier tegen in te gaan, omdat ik dit zie als een aanslag op mijn per soonlijkheid, op mijn diepste ik. Want de vrijheid betekent de mogelijkheid men persoonlijkheid te realiseren. H. B. is dit al heel sterk, omdat hier alles nog duidelijker van de onderlinge verstand houding afhankelijk is dan bij de land macht. In christenmensen en christelijke gebruiken en voorschriften, zoek je naar de persoon van Chrisutus. Wanneer je ,„ziet''. dat Hij deze weg aanwijst en ervan overtuigd bent, zal Zijn liefde voor jou .ie kunnen inspireren deze weg ook te gaan Hij zal je geloofspract.ijk graag /icn opbloeien uit ie geloofshouding. Dit blijft ook voor jullie waar, maar 't ver trekpunt is verschillend. Jullie zeggen: wie ben ik en wie is Christus en waar is Hij, wat moet ik doen? Vóór de oorlog was de vraag: wat doet Christus, wat moet ik doen, wat is het gevolg daarvan? In het kort en heel algemeen dus kun je zeggen: we gaan nu van het zijn naar het doen en vroeger ging men van het doen naar het zdin. G. 3. „Nu we straks de Bevrijding gaan herdenken", aldus hond, peinzend naar de nog lege vlaggestok turend, „wil ik graag en van harte een ern stig woord van opwekking en ver maan richten tot gans ons feestvie rende volk. Straks wapperen weer de vlaggen en dreunt de lucht weer van fanfares. De mensen gaan de straat op, kopen ijsjes en kijken naar de versiering. De honden heb ben een mooie dag, omdat niemand op hen let. Alleen de agenten en vaandeldragers hebben het moeilijk, alsmede de met hun kroost door de stad wandelende huismoeders. Wat ik deze en alle andere feestgenoten op het hart zou willen binden, is dit: praat niet teveel over Vrijheid op deze feestdag en luister ook niet te nadrukkelijk naar alle woorden, die anderen over Vrijheid zullen spre ken. Dat schept immers verplich tingen. Tien jaar geleden zijn we bevrijd van de knellende ketens van oorlog, honger en bezetting: de muil band ging af, we konden weer te voorschijn komen uit ons hok en blaffen en bijten zoals we wilden. Wat dat blaffen en bijten betreft heeft menigeen in die voorbije tien jaar niet stil gezeten. De oorlog was voor bij, en velen zijn oorlogje gaan spe len met elkaar. De honger werd gestild, en men begon elkaar te la ten hongeren naar vertrouwen en eendracht. De bezetting trok naar der Heimat, en hoevelen probeer den niet geleidelijk elkaar te tyran- nisoren! Er is heel wat geblaft en gebeten van 1945 tot 1955. In alle vrijheid. Misschien mag ik zo vrij zijn dit als hond even op te mer ken. Dat het honds klinkt, kan ik waarachtig niet helpen. Misschien geloven jullie mensen ondanks alles in een vrijheid, waar voor de vlaggen niet tevergeefs wap peren".. «•MM*»*»»»», min»

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 7