was van alle markten thuis
Goedgekozen tentoonstelling die meer
geeft dan schilderkunst alleen
Door een hachelijk avontuur werd een boekbinder een meesterdrukker
Vloeiende schoonheid
Hollands
leven
in de
gouden
eeuw
W aterbouwkundige
plannen
GRONDLEGGER VAN DE KATHOLIEKE UITGEVERIJ IN DE NEDERLANDEN
Avontuur
Suspect
Biblia Regia
Catastrofe
Belofte ingelost
DR D. K. DE JONGH
HOOGLERAAR
T N HET HOGE KOOR van de O. L. Vrouwe Kerk te Antwerpen ligt
Plantijn begraven. Het grafschrift noemt hem de „Prins der Drukkere
een treffende naam, zonder overdrijving of grootspraak voor iemand die
het presteerde in vijf jaren 250 jaren boeken van kwaliteit op de markt te
brengen. Geen wonder dat de tot. ras-Vlaming vergroeide Italiaan Guicciar-
dini, in zijn vermaarde beschrijving der Nederlanden, vol verbazing toegeeft
dat een bedrijf als van Plantijn nergens in Europa bestaat of heeft bestaan.
Deze Christoffel Plantijn gaan de sinjoren aan de Schelde herdenken
in een' groots opgezette expositie die vandaag is geopend. De.
aanleiding om hiervoor 1955 te kiezen vond men in het feit dat Plantijn
juist. 400 jaar geleden, in 1555, zijn eerste boek uitgaf en ivel een paeda-
gogische verhandeling over de opvoeding van jongedames uit gegoede
kringen, of, zoals de titel aangeeft: ,.L'institution (Tune fille de noble
maison
Plantijn was dus drukker en uitgever
tegelijk, Tietgeen toen, in tegenstelling
met tegenwoordig de normale bedrijfs-
combinatie was. Plantijn was daarbij de
grootste boeken-exporteur van zijn tijd.
Van afkomst behoort Plantijn tot he:
Franse volk, omdat hij bij Tours het
levenslicht zag, in een der jaren tussen
1518 en 1525. Plantijn zelf wist niet pre
cies het jaar, laat staan de datum.
Zijn vader zwierf, weduwnaar gewor
den, met de jonge Christoffel van stad
tot stad om te belanden in Caen, waar
de jonge Plantijn bleef tot hij zich in
1549 in Antwerpen ging vestigen. Waar
om precies de Scheldestad werd uitver-
Het museum Plantijn te Antwerpen
koren, heeft Plantijn zelf in 'n brief aan
paus Gregorius XIII uiteengezet: „Wat
mij tot deze keus vooral heeft doen be
sluiten, is het feit, dat, volgens mij,
geen andere stad meer voordelen biedt
voor het vak dat ik wenste te beoefe
nen. Men komt er gemakkelijk; men
ziet er de verschillende landen op de
markt samenkomen; men treft er ook
al de onmisbare grondstoffen aan voor
het uitoefenen van mijn ambacht; men
vindt er zonder moeite, voor alle vak
ken, de werklieden, die men in korte
tijd kan onderrichten; overigens stel
de ik vast, tot bevrediging van mijn
godsdienstig geloof, dat deze stad en het
hele land waarin zij zich verheft, boven
alle naburige volkeren uitschitteren door
hun grote liefde voor de katholieke
godsdienst, onder de scepter van een
koning, katholiek van naam en daad;
het is tenslotte in dit land dat de be
roemde universiteit van Leuven bloeit,
waar de leerstoelen ingenomen zijn door
professoren wier medewerking ik hoop
te te verkrijgen tot groter heil van het
publiek".
Oorspronkelijk was Plantjjn geen druk
ker doch boekbinder. Maar in 1555 be
leefde hij een allesbehalve prettig avon
tuur, dat hem bijna het leven kostte,
doch dat ten slotte een tweede voorna
me mijlpaal in zijn bestaan bleek te
vormen
Gabriël de Cayas, secretaris vrfi Fi-
Iips II, bestelde tijdens zijn verblijf in
Antwerpen bij Plantijn een rijk bewerkt
lederen koffertje, bestemd voor zijn
meester. De boekbinder wilde zijn voor
name cliënt persoonlijk het afgewerkte
product bezorgen. Maar bij schemerdon
ker over de Meir gaand, stuitte hij op
enkele dronkaards, die, beledigd door
een guitaarspeler op zoek waren naar
hun vijand. Ze hielden Plantijn met zijn
koffertje onder de arm voor de gezoch
te man, en doorboorden hem de schou
der met een zwaard. Een tijdlang lag
Plantijn tussen leven en dood, tot zijn
sterk gestel de overwinning behaalde.
Doch ieder handwerk waarbij hij zich
veel diende te bewegen, was hem voor
taan onmogelijk. Noodgedwongen moest
hij het vak van boekbinder laten varen
voor dat van boekdrukker.
Alle begin is moeilijk, en de eerste
boeken die Plantijn's persen verlieten
waren van de gewone alledaagse'soort.
Doch reeds inl559 pakte de nieuwe
drukker uit met „La magnifique et
sompteuse Pompe funèbre faite aus ob-
sèques de Charles Cinquième, cele-
brées en la ville de Bruxelles" dat
even „magnifique" van uitvoering als
de rouwplechtigheid zelf, met één slag
de faam van de uitgever vestigde.
JAN VAN SCOREL
AAN de grote zomertentoonstelJingen
van beeldende kunst heeft nu ook
de stad Utrecht er een toegevoegd.
Tot einde October wordt in het Cen
traal Museum in de Agnietenstraat een
verzameling getoond uit de werken van
Utrechts grootste schilder uit de histo
rie: Jan van Scorel, die leefde van
I Augustus 1495 tot 6 December 1582.
weten te verwerven op een door hem
uitgevonden nieuwe manier van dijkma-
ken mei zinkstukken, een manier die
ons, twintigste eeuwse Nederlanders al
zeer modern in de oren klinkt, na de his
torie van de watersnood, enige jaren
geleden.
Al van jongsaf was Jan van Scorel be-
oaald geen stilzitter. Op zijn vier en
natuur; een lyrische ontboezeming over
het licht, de atmosfeer, de schoonheid
van een vrouwengelaat, een vrouwelijk
gebaar, de verrukking van de zintuigen
die niet tot aan de hemel raakt daar zij
aan de geschapenheid zelf genoeg
heeft.
De Madonna is bij Jan van Scorel een
liefelijke jonge vrouw, sierlijk getooid
in rijke gewaden, het haar met verfijn
de bevalligheid opgemaakt; ze draagt
de bloemen in haar met het licht spe
lende vingeren als 'n symbool van haar
schoonheid, de vochtige glans van het
morgenlicht legt fijne toetsen van be
koorlijkheid op haar lippen, langs de
diepe zachte welvingen van heur rozige
mond over de oogschelpen, de ademen
de vleugeltjes van haar kleine, kinder
lijke neus en het ronde kussentje van
haar kin. Echt en diep leven vindt men
niet in haar: Jan van Scorel is een Hol
landse Manierist, en niets Manieristi-
scher is er in Holland ooit geschilderd
dan de Jesus-kindjes die Jan van Sco
rel zijn Madonna meegaf. Zij zijn vol
komen pose en bedenksel, naar de teke
ning, de vorm geheel „la Maniera Mi
chel Angelo" die Vasari met zoveel
ijver voorstond, maar zonder een zweem
van de Michel Angeleske aandrift of
ademtocht van leven van geest en wl.
Vloeiende, transparante schildertrant,
vloeiende kleurenschaal, vloeiend licht
glanzen, vloeiende composities van ge-
waaoplooien, gebaren, van bewegingen
en ritmen; vloeiende, oogbekorende
schoonheid, ziedaar Jan van Score] in
zijn uitvoerige composities van figuien
en landschappen. Daarbij heel vaak cok
de merkwaardige voorliefde van zijn
epoque voor het grillige, als uit de plot
selinge behoefte - telkens - om de wie
gezang te doorbreken, te contrapuncte-
ren, hetgeen zowel in de tekening een
grillig boomsilhouet dat bijna zwart met
lange scherpe lijn tegen het stromend
glanzen van lichte couleurige figuren
ingaat als in de kleur.
EEN knap vakman en een groot ar
rangeur mag men Van Scorel in
deze dingen zeker noemen. En
niettemin komt het mij voor, dat hij
voor dit hoog-aesthetisch spel te Hol
lands, te polderlands was. Zijn kleur
en zijn licht mogen nog zozeer verruk
ken, zo edel en glanzend, zo „suver"
zijn, iets van een onbeholpen, ingebo
ren en nooit helemaal overwonnen
lompheid kan plotseling de ganse illu
sie bij hem verstoren: een te dikke
neus, te zware lippen, een te brede
hand, een te kort dijbeen; in feite, hoe
knap Van Scorel ook de anatomie be
heerst, hoe precies hij de ligging en de
werking der spieren kent en hun ver
rukkelijk spel met het licht weet voor
te toveren, toch beheerst hij niet de
figuur. Herhaaldelijk blijkt hem het
gevoel voor de proporties met name
een lastig gemis te zijn.
In één ding slechts, is hij werkelijk
groot: het portret. Daar komt men niet
op uitgekeken, de Jerusalemvaarders
nog afgezien van de wijze waarop
hij in deze stukken met zijn composi
tie weet te boeien in een slechts ogen
schijnlijk eenvoudige oplossing en de
enkele portretten, zoals dat onvergete
lijke van zijn „huysvrou" Agatha van
Schoonhoven en het beroemde school
jongetje. Geen portret heeft Van Scorel
Madonna van Jan van Scorel. Een
der hoogtepunten van de Utrechtse
tentoonstelling.
geschilderd, of het houdt de ogen vast.
Hier kon hij zich juist in al de hem als
Nederlander aangeboren eigenschap
pen geheel laten gelden.
Wat de overige „exposanten" bet.vU:
sommige van hen deden niet voor -an
van Scorel onder. Jan van Heemskerk
lijkt mij een knapper realist en in alle
cverige opzichten aan zijn leermeester
gewaagd; Dirck Jacobsz lijkt mij ec»n
beduidend dieper menselijk dieper
kunstenaar, als portrettist in geen enkel
opzicht de mindere van Jan van Scorel,
in scherpte van „psychologisch zien"
zelfs zijn meerdere.
Inmiddels verzuime niemand de kans,
deze belangrijke en zeer boeiende ten
toonstelling te gaan zien. Ze is misschien
voor de niet-kunsthistoricus, evenals de
andere zomertentoonstellingen, wat
overladen; maar wie zijn eigen vader
landse cultuur wil kennen, stapt over zo
gering euvel met lichte passen heen.
IC. S.
In die tijd was een drukker spoedig
suspect als hij zich aan het vervaardi
gen van godsdienstige tractaten waag
de en dat werd ook Plantijn's eigen er
varing in 1562. Beschuldigd een ketters
boekje te hebben gedrukt, kreeg hij in
1562 bezoek van gerechtelijke autoritei
ten. Drie zijner drukkersgezellen wer
den aangehouden en zijn niet meer op
gedoken. Het onderzoek tegen Plantijn
zelf bleef zonder gevolg. Niettemin acht
te de drukker 't geraden een tijdlang
te verdwijnen en hij nam de wijk naar
Parijs. Maar reeds in 1563 was de zaak
zo ver geluwd dat hij naar de Schelde
stad kon terugkeren.
Inmiddels hadden schuldeisers zijn in
boedel doen verkopen, wellicht om zijn
bezit althans ten dele te onttrekken aan
inbeslagneming, maar desondanks pres
teerde Plantijn het om in de eerste vijf
jaren 1563-1568 na zijn terugkomst 230
boeken uit te geven.
En met de kwantiteit was ook de
kwaliteit gestegen: uitgaven in handig
zakformaat van klassieke auteurs, ver
zorgd en gecommenteerd door bekende
geleerden; Hebreeuwse bijbels die door
de Antwerpse kooplui tot in Marokko
werden verspreid; uiterst verzorgde li
turgische werken; de rijke geïllustreer
de anatomische verhandelingen van An
dreas Vesalius enz. enz. Plantijn had
zijn weg gevonden!
In Plantijn's geest was Inmiddels een
groots plan gerijpt: een betrouwbare,
wetenschappelijke uitgave van de bij
belteksten. Door bemiddeling van kar
dinaal Granvelle en de Cayas wist hij
Filips II voor de onderneming te in
teresseren. De Spaanse koning beloof
de hem financiële steun en stuurde
als wetenschappelijk leider van de on
derneming zijn huiskapelaan, de grote
humanist Arias Montanus, naar de Plan-
tijnse drukkerij. In 1568 werd met het
drukken begonnen; In 1572 was 't reu
zenwerk klaar: de „Biblia Regia" of
„Biblia Polyglotta" in vijf talen (Latijn,
Grieks, Hebreeuws, Syriak en Chal-
deeuws (Aramees) en met uitgebrei
de en uiterst waardevolle appendices
(Hebreeuwse, Chaleeuwse, Syriakse,
Griekse grammatica's en woordenlijs
ten; studies over de maten, kleder
drachten, gebruiken der oude He
breeën, enz. enz.) Acht omvangrijke in-
filios Plantijns meesterstuk, en het be
langrijkste werk dat ooit door één
drukker der Nederlanden is onderno
men.
De koortsachtige productie der litur
gische werken en der talrijke andere bij
bels in diverse talen die hij liet ver
schijnen, konden Plantijns werkijver
niet volledig opslorpen. Daarnaast vond
hij nog tijd en gelegenheid en kapitaal
om enkel van de beste eruditie- en
wetenschappelijke werken van zijn tijd
te publiceren: verscheidene kruidboe
ken van Dodonaeus, Clusius, Lobelius; 't
„Thesaurus Theutonicae linguae" zijnde
het eerste, op persoonlijk initiatief van
Plantijn samengesteld woordenboek der
Nederlandse taal: en meer andere.
De catastrofe voor Antwerpen en voor
Plantijn kwam met de Spaanse furie (4
November 1576) Het Plantijnse huis ont
snapte aan de verwoesting en plunde
ring doch 't productietempo stokte: in
1577 werkten er nog slechts vijf persen.
Naderhand werd dit getal weer opge
voerd, maar meer dan 15 persen zou
Plantijn toch niet meer in bedrijf heb
ben.
Maar verminderde de kwantiteit, het
zelfde kan niet worden gezegd van de
kwaliteit: ondanks de troebele oorlogs
jaren bleven nog zeer belangrijke wer
ken Plantijns persen verlaten. Zoals de
atlassen van Ortelius, muziekboeken
(waaronder de monumentale „Missae"
van La Héle), de zo belangwekkende
historisch-geografische beschrijving der
Nederlanden door Guicciardini, talrijke
studies van de grote humanist Justus
Lipsius, en tientallen soortgelijke wer
ken meer
Tijdens de politieke woelingen wist
Plantijn te schipperen, naar de Spaanse
en de vrijheidskant, en de aartsdrukker
van de Spaanse koning wist niet alleen
de gunsten te verwerven van de opstan
dige prinsen, Willem van Oranje, die
de drukkerij met een bezoek vereerde,
van aartshertog Mathias van de hertog
van Anjou, maar werd zelfs de officiële
drukker van het leidend organisme van
de opstand, de Sta ten-Generaal. Zoals
hij toen ook de officiële drukker werd
van de stad Antwerpen.
Plantijn kwam in zijn laatste levens
jaren voor ernstige financiële en ande
re moeilijkheden te staan. Justus Lip
sius, toen te Leiden verblijvend, raad
de hem aan over te komen en deed hem
aanstellen tot drukker van de jonge
Leidse universiteit met een jaarwedde
van 200 gulden. En in 't begin van 1583
ging Plantijn zich te Leiden vestigen.
Doch niet voor lang. Alhoewel Plantijn
openlijk katholiek gebleven, door zijn
Calvinistische omgeving steeds zeer
hartelijk werd bejegend zoals hij zelf
herhaaldelijk verzekerde kon hij toch
te Leiden niet goed aarden. Begin
Augustus 1585 ve rliet hij de stad om
z'ich naar Keulen te begeven en de Ne
derlanden definitief de rug toq te wen
den.
De inneming van Antwerpen door
Alexander Farnèse voerde hem terug
naar zijn geliefde stad, waar hij tot zijn
laatste dag zou blijven voortgaan met
drukken. Die laatste dag kwam op 1
Juli 1589.
baar meesterschap van Jan Steen en van
de andere zeventiende eeuwse schilders
beantwoord. Het is slechts de kunst de
„antwoorden'' z0 te ordenen dat zij een
soort afgerond geheel vormen. Dit nu is
in IJzendijke geschied.
Wij zullen de laatste zijn om iemand te
adviseren naar dit overigens zeer aan
trekkelijke Zeeuw-Vlaamse stadje te
trekken om een Jan Steen, of zelfs om
zeven Jan Steens te zien. Heus, in de
grote musea zijn deze evengoed te be
zichtigen. Evenmin is er reden IJzendij
ke te complimenteren met een zo hoge
gemiddelde kwaliteit van het geëxpo
seerde dat de tocht over de eilanden bij
na een culturele plicht wordt. Er is goed
werk en minder goed. er zijn „groten"
als Steen, van Ostade, Ruysdael, Cuyp,
Gerard Dou, Pieter de Hooch, er zijn ook
geringeren.
Wat de expositie bijzonder maakt is de
keuze, hef: zó bij elkaar brengen van
goede en voortreffelijke vaderlandse
kunst, dat het geheel de belofte, gedaan
in de titel der tentoonstelling, geheel in
lost. Hollands leven in de Gouden Eeuw.
Daarbij hoort het bijna 2 meter brede
doek van Sybrant van Beest „Vertrek
van koningin Henriette vanaf Scheve-
ningen" n»zt dat carré van laneiers, de
erewachters en de kanonschutters op het
si'rand evengoed als Pieter de Hooch's
verstilde binnenhulsscenes: Gerrit Lun-
dens illustratief rijke kermistafreel
evenzeer als het kleine stukje waarop
Esaias Boursse de kantwerkster ver-
eeuwigde die als nevenberoep brood ver
koopt.
Van de ruim 76 schilderijen en de vele
schilders zouden er zo een heleboel op te
sommen zijn. We noemen er nog een:
Cornelis Dusart. een niet al te opvallend
getalenteerde genreschilder, die echter
voor deze tentoonstelling zijn gewicht in
goud waard is. Al was het alleen maar
om de goed geobserveerde boerenstukjes
bij de groentenkar en, bij het inmiddels
niet meer levende bolspel dat aan kege
len of aan het Limburgse beugelen her
innert. Daar krijgt men het Hollands
leven met haast fotografische duidelijk
heid uitgebeeld.
Behalve de schilderijen bevatten de
zalen van het raadhuis een grote serie
voorwerpen, meubels, eetgerei, wapen
borden, kandelaars, aardewerk, klokken,
horloges, glazen, ijzeren en koperen cu
riositeiten die, uit de 17e eeuw bewaard,
het beeld van de schilderijen bevestigen.
En om dat beeld voor de bezoeker geheel
levend te maken is op de overloop een
17e eeuwse dis bereid met grote tinnen
schalen, roemers en bekers. Wie loopt
niet het water in de mond bij "het zien
van de broden, in vorm en formaat pre
cies naar de Steense herbergtafrelen na-
gebakken? Bon appetit in IJzendijke!
Dr D. K. de Jongh te Haarlem is be
noemd tot buitengewoon hoogleraar in
de veterinaire pharmacologie. een nieuwe
leerstoel aan de universiteit te Utrecht,
Dr De Jongh, die in 1909 in Enschede
werd geboren, heeft na het gemeentelijk
lyceum in zijn geboortestad te hebben
doorlopen, van 1927 tot 1934 medicijnen
gestudeerd aan de Leidse universiteit.
Daarna begon hij een dokterspractijk in
Enschede. In 1943 promoveerde hij aan de
gemeentelijke universiteit van Amster
dam op proefschrift „Critische beschou
wingen over de homoeopathie".
Dr De Jongh bleef zijn practijk in En
schede uitoefenen tot 1949. Hij verliet
"deze om zich in ruimere mate aan we
tenschappelijke arbeid te kunnen wijden
en werd pharmacoloog op het laborato
rium van de Amsterdamse Chininefa-
briek N.V. en kwam daartoe in Haarlem
wonen. Hij is thans directeur van. ge
noemd laboratorium en is voornemens
voorlopig beide werkkringen te combi
neren.
Mansportret door Jan van Scorel op de expositie te Utrecht.
Ook hier geldt het een overzicht dat te
voren nog nergens te zien is geweest,
al mogen belangrijke exposities als die
der „Noord-Nederlandse Schilder- en
beeldhouwkunst vóór 1575" in 1913 even
eens te Utrecht gehouden, en „Dutch
Art" in 1929 te Londen, enigszins als
Voorlopers van de huidige worden be
schouwd. Zeer geleidelijk aan zijn in
de laatste halve eeuw de grenzen van
Scorels oeuvre wetenschappelijk afgeba
kend, evenals van die zijner leerlingen
en tijdgenoten, en de genoemde expo
sities hebben in die ontwikkeling zo'n
beetje voor mijlpaal gespeeld. Alle on
zekerheden zjjn ook nu nog niet opge
lost, maar men kan er tenminste ze
ker van zijn, dat wat op de huidige ex-
Positie in de Domstad zonder meer aan
van Scorel wordt toegeschreven, ook in
derdaad door van Scorel geschilderd
ls.
Jan van Scorel was een zeer boeien
de figuur in het culturele leven van
zijn tijd. Hij was een geletterd man,
••vriend en gelijke van- bekende huma
nisten als Janus Secundus Haganus en
Alardus Amstelredamus" gelijk prof.
Hoogewerff in zijn zeer deskundige in
leiding op de catalogus uiteenzet die
behalve schilder ook een bekwaam tech
noloog en een verdienstelijk musicus
was. Men heeft hem in zijn eigen land
als een soort Da Vinei beschouwd, een
man die van alle markten thuis was,
e®n universele geest. Hij leverde nog
'n 1549 drie waterbouwkundige plannen.
Een voor de verbetering van de haven
yan Harderwijk, een tot verdieping van
de Vecht en andere rivieren en een tot
droogmaking van de Zijpe.
Voor dit laatste krijgt hij nog
'Wee jaar later het keizerlijk octrooi,
ffjiar het plan wordt een nagel aan zijn
doodkist, hij heeft er veel tegenslag mee,
de werken worden niet voltooid', het
moet hem dag en nacht hebben bezig
gehouden, want hij ontwerpt wel zeven
kerken voor het droog te leggen gebied.
Scwrel IwWt ook een keizerlijk patent
twintigste jaar maakt hij al een grote
reis naar Nörnberg om Durer te ontmoe
ten. Op zijn vijf en twintigste zit hij in
Karinthië, vervolgens in Venetië en nog
in datzelfde jaar bereikt hij, met een
groep pelgrims, de Heilige stad Jeru
zalem. Een jaar later treffen we hem
in Rome aan, en dan gaat het de jonge
schilder al heel erg voor de wind. Daar
is nl. zojuist de Nederlandse leermees
ter van Karei V, Adriaan Florisz Boey
ens. als Adriaan VI tot paus gekozen,
en deze stelt Jan van Scorel die hem
ijverig en ondernemend zijn diensten
zal hebben komen aanbieden aan
tot Conservator van „heel het Belvider".
het ambt dat kort tevoren Raffael had
bekleed (die in 1520 gestorven was) en
laat hem het atelier betrekken, dat paus
Leo X enkele jaren geleden voor nie
mand minder dan Leonardus da Vinei
had laten inrichten.
Hij bleef daar niet lang, want zoais
men weet stierf de paus reeds in het
najaar van 1523. Maar van de sterven
de paus ontving Jan van Scorel nog
een belangrijke gunst: hem werd een
vicarij verleend in het kapittel van St.
Jan te Utrecht. Dit vicariaat verwissel
de hij in 1525 voor 'n voordeliger in het
kapittel van St. Marie en in 1528 viel
hem de eerste aldaar vrijkomende ka
nunnikenplaats toe. Dit leidde tot Sco-
rels blijvende vestiging in Utrecht.
WAT nu het kunstenaarschap van de
schilder Jan van Scorel betreft,
hij was een groot vernieuwer. Op
de expositie die ook een degelijke
uitstap maakt naar het werk van Sco-
rels leermeesters en leerlingen om hem
beter te situeren in zijn tijd blijkt
dat wel heel duidelijk bij het vergelij
ken van b.v. Scorels madonna's met die
van zijn leermeester Jacob Cornelisz van
Oostzanen, (Cat. 79). Deze laatste sluit
nog opvallend dicht aan bij de aloude
traditie der primitieven, terwijl Scorels
Madonna's daar van meet af sterk
van afwijken, zowel van inhoud en
vorm, als van schildertechniek. Veel
minder uit diepe godsvrucht en de in
nigheid van waarlijk bidden ontstaan
dan de Madonna van zijn leermeester,
zijn de Madonna's van Jan van Sco
rel een soort minnezang aan de
kant gegeven. De namen spreken voor
zichzelf. Gaf IJzendijke in 1953 „De jacht
in de kunst" te zien, en was het vorig
jaar „Nederland waterland" troef, dit
maal is als thema gekozen „Hollands le
ven in de gouden eeuw".
De gedachte is boeiend. Men kan Jan
Steen bewonderen om zijn kleurcompo-
sitie, om de beweging die hij in de be-
Van IJzendijke herinnert iedere
voorbijganger zich zonder twijfel de
markt.- De voor liet inwonertal van dit
West-Zeeuwsvlaamsc stadje bijzonder
grote markt, die vooral uitmunt door
helderheid en eenvoud. Helder en een
voudig is de vorm, een ruim vierkant
omringd door gevels, wier rhythme
nergens wordt onderbroken door een
representatief gebouw of opgestuwd
door een kerktoren. Helder is ook de
kleur. Een groot deel van de gevels is
wit, of heeft de lichtheid van versge-
res'taureerde bouwsels. De muziektent
is wit. Maar witter dan wit is het
raadhuisje, half verscholen in een van
de smalle IJzendijkse straten, die op
de markt uitmonden. Het is er niet
druk op de markt. De rol die IJzen
dijke een eeuw of zeven geleden als
vestingstad vervulde, is na de vloed
die de plaats in de 13e eeuw als het
ware wegspoelde, bescheiden gewor
den. Maar in die bescheidenheid zijn
aspecten die een bezoek aan IJzendijke
de moeite waard maken.
Een daarvan is de reeks tentoonstellin
gen die thans voor de derde maal in het
witte raadhuis gehouden wordt. Het is
een reeks met een duidelijke lijn Burge
meester van Bönninghausen, de grote
stimulator dezer exposities, kent zijn
publiek. Hij weet dat hij hier m IJzen
dijke en wijde omgeving het is bekend
dat Zeeuws Vlaanderen, vergeten door
Nederlandse reislustigen, krioelt van
Belgische toeristen niet moe: aanko
men met kunstexposities waarbij de
schilderkunstige waarde alleen op de die °P de tcntoonstelhn
weegschaal wordt gelegd. Hij heeft aan te IJzendijke tot 2
zijn tentoonstellingen behalve de zuiver s I i ,-,£
picturale, ook een algemeen menselijke jepttmuerj it -itn ~iji
„In weelde
dhr
doeken
zeven
sie toe een
belangrijk,
van Jan Sleen
volkte ruimte weet te schilderen om de
raakheid waarmee hij midder. in het
volkse leven grijpt, men kan in zijn werk
ook dat leven zelf wat nader beschou
wen. Vragen als: hoe zag in de tijd van
Steen een burgerkamer er van binnen
uit, hoe een kroeg, hoe kleedde een moe
der haar zoontje voor de school, hoe
vierde men kermis of Prinsjesdag, hoe
moeten we ons een halteplaats van een
17e eeuwse reiskoets voorstellen, een
vismarkt, een caféterrasje bij de kerk op
Zondagmorgen, een vaandrig in vol or
naat, hoe het verschil tussen een aristo
cratisch dansje en een boeren-hospartij,
al deze vragen worden door het vrucht-