Zelfstandigheid behouden door er een
deel van prijs te geven
Van paardelram to! electronica
Middenstand en glorie van het ambacht
MIDDENSTANDERS LEERDEN DE HANDEN INEEN TE SLAAN
Herinneringen van
een kleine jongen
uit een
kieine stad
Inkoopcombinaties
Het Vrijwillige
Filiaalbedrijf
Over de grenzen
WOENSDAG 5 OCTOBER 1955
PAGINA 7
Omzetten met sprongen
gestegen
Klemtoon op de verkoop
Thans zien wij °°k in andere
landen van Europa toenemende
belangstelling o.a. voor het vrij
willige filiaalbedrijf en inkoop
combinaties, want uiteindelijk
blijkt daar toch de groei van het
grootbedrijf niet te stuiten. Van
uit Nederland en onder de pous
serende kracht van onze onder
nemers verbreidt het V.F.B. zich
nu over West-Europa, onderling
gebonden door dezelfde geest,
dezelfde inspiratie.
Ook de textiel-inkoopcombina-
ties hebben inter-Europees con
tact, dat reeds veel belooft voor
een hechtere band in de nabije
toekomst. Aldus ontstaat een
nieuwe vorm van Europese sa
menwerking, die kan bijdragen
tot de verwezenlijking van de
zozeer begeerde eenheid.
De Lijnbaan, prototype van een moderne winkelstraat, vrucht van samenwerking der winkeliers,
had haar spontaan gegroeide voorgangsters in vrijwel alle steden in Nederland van Amsterdam tot
Maastricht. Het verschil blijkt duidelijk uit onderstaande beelden van de Kalverstraat, te Amster
dam flinksen de Grote Straat, te Maastricht (rechts). Punten van overeenkomst zijn er
natuurlijk ook, al was het alleen maar de drukte van kopers en kijkers, die deze winkelstraten te
verwerken krijgen. Zou de Lijnbaan, hierboven afgebeeld, in dit opzicht wat tegenvallen, weet dan,
dat de fotograaf een rustige Maandagmorgen koos, om de weg voor zijn lens vrij te krijgen.
groothandel
winkeliers
grosslerderij vrijwillig filiaalbedrijf
Samenwerkingsvormen, uit nood geboren,
maken van de nood een deugd
Men hoori nogal eens mensen, die de herbouw
van de Rotterdamse binnenstad op de voet volgen en
die het ene centrum van winkels en warenhuizen, na
het andere, ja van hele koopwijken zien ontstaan, Ie
met kennelijke bezorgdheid uitgesproken vraag
stellen: „Hoe moeten al deze zaken in 's hemelsnaam
aan een ionend bedrijf komen?" Maar daarbij
realiseren die lieden zich meestal niet, dat het aantal
detailhandelsvestigingen ten opzichte van de toe
genomen bevolking relatief is gedaald en dat het in
sommige branches waarschijnlijk zelfs ook absoluut
is teruggelopen. De klantenkring heeft zich dus u;t-
gebreid en de mogelijkheden voor de kleinhandelaar
zijn dienovereenkomstig groter geworden. Hij moet
ze alleen weten uit te buiten.
Een van de eerste vereisten is daartoe, dat het publiek
Vooral na de oorlog is dit anders
geworden. Welbewust en na rijp
overleg stichten tal van middenstan
ders thans hun eigen winkelwijk, of
Waar deze nog aanwezig is, slaan
zij de handen ineen, om tot gezamen
lijke verkoopacties te komen.
Toch is het verwonderlijk, dat, nu
d.e kansen eigenlijk voor het grijpen
hggen, een verkeerd begrepen zelf-
standigheidsgevoel velen er nog van
^veerhoudt de mogelijkheden, welke
e stroom van kopers en kijkers voor
loa,.W, de straat kan hebben, vol-
a*g uit te buiten: gezamenlijke
cclarnecampagnes en verkoopacties,
'Jzondere attracties en eventueel
'°or bepaalde gelegenheden ook ge-
coördineerde inkoop.
-t streven naar behoud van zelf
standigheid is misschien voor de
eeste middenstanders het voor-
fpn?S'e struikelblok om tot doeltref-
VibKk samenwerking te komen. Zij
orli de zelfstandigheid als een
groot goed leren waarderen, zij heb-
naar hem toe komt, hem weet te vinden. Dc winkelier,
die voorziet in de dagelijkse behoeften van de mens
zoekt zelf zijn klanten op en gaat zo dicht mogelijk
in hun buurt zitten, maar zij, die goederen aan
bieden van meer duurzame of luxe aard kruipen
als van nature bij elkaar, vormen een winkelstraat,
of -wijk, waar de stroom van kopers doorheentrekt,
waar gewinkeld kan worden en de goede koopman
zijn waren wel aan de man kan brengen.
Men kan dit een eerste vorm van samenwerking noe
men. Vroeger ontstonden zo in alle steden de winkel
centra, ongeorganiseerd, dikwijls zelfs haast onbewust
en ofschoon de winkeliers hun concurrenten
toen misschien niet eens wilden aanzien, werkten z'j
in feite toch samen, want de koper van de een, was
de kijker hij de ander en kijkers worden wel kopers.
Do 'ouS-rwofie- verhouding labrlhanl-groolhandal-dalailllsl ge,II verwerd iplnneweb
leveranties te zien, zodat hof geheel de, relaties irrationaal verloopt.
1 tcx fcJIl WciCli.t-lCJ.C-II, Z-rj U1-"
n voor hun zelfstandigheid ook
vaak grote waardering ondervonden
en wat meer is, zelfstandigheid is
m de huidige samenleving zelfs iets
bijzonders geworden. Begrijpelijk is
daarom dan ook wel het verlangen
baar te behouden, begrijpelijk ook de
Vrees voor massificatie.
Dit wil echter niet zeggen, dat men
de zelfstandigheid nu ook om haar
zelf moet gaan nastreven, temeer nu
het gevaar niet denkbeeldig is, dat
men zich zelf daarmee te gronde zou
kunnen richten. Prijsgeven van een
deel van zijn zelfstandigheid kan een
wijs besluit zijn, als men daardoor
een hoger doel kan bereiken, n.l. een
hetere vervulling van zijn functie in
het maatschappelijke bestel.
Trouwens de mens is aangewezen
°P samenwerking met anderen en
nu zich zoveel veranderingen op so
ciaal en economisch gebied hebben
voorgedaan en de kleinen op moe
ten boksen tegen de groten, zijn de
eersten uit eigenbehoud wel op sa
menwerking aangewezen.
Spreekt dit misschien minder in
een tijd van hoogconjunctuur en
massaal verspreide koopkracht zoals
de huidige, wjj hebben ook andere tij
den gekend, toen het met name voor
groot- en kleinhandel moeilijk was
het hoofd boven water te houden.
De nood dreef hen toen samen en
zo ontstonden de samenwerkings
vormen bij uitstek: de inkoopcombi
naties en het vrijwillige filiaal be
drijf.
De inkoopcombinaties zijn van
ouder datum, dan het vrijwillige fi
liaalbedrijf. In ons land stammen zij
reeds uit het einde der vorige eeuw,
als voor de hand liggend middel voor
niet met elkaar concurrerende be-
drijfjes, om de voordelen van inkoop
in het groot uit te buiten. Maar ooa
zij beleefden hun sterkste groei in
de moeilijke jaren tijdens en na de
eerste wereldoorlog, in de crisis
periode van de jaren dertig, gedu
rende de iaatste wereldoorlog en in
de tijd van schaarste, die er op
volgde.
Geleidelijk aan zijn vrijwel in alle
takken van detailhandel inkoopcom
binaties ontstaan, merendeels in de
vorm van coöperatieve inkoopver
enigingen, dikwijls van zuiver plaat
selijk of regionaal karakter. Maar er
zijn er ook, die ver daarbuiten tre
den en het gehele land bestrijken.
Het krachtigst kond-n zy zich in
die branches ontw^elen' dje goede
ren leveren voor he dagelijkse ver
bruik van vrijwel iedereburger, al
of niet van duurzaam ka akter, welke
branches ook voornamelijk de con
currentie van het grootbedrijf kregen
e veiduren, inkoopcombi-
grootste en krachtigste
naties op het gebi jevens_
handel en vervolgens laatgte
hiiddelenbranche. In a ns een
heeft zich later echter tevens een
andere vorm van saI?®n^liaaibedrijf.
Wikkeh1, het vrijwillige f"103
vooral van kruideniers, dat men stiikt
benomen niet meer onder de inkoop
combinaties mag rangschikken, al
wordt dit veelal wel gedaan. Het doel
van het vrijwillige filiaalbedrijf is
veel wijder, dan dat van dc inkoop
combinaties en de gemeenschappe
lijke inkoop is voor het V.F.B. al van
oorsprong af niet het voornaamste
oogmerk.
Bundeling van orden
Het meest naar voren treden de
inkoopcombinaties in de textielhan
del. Er zijn er die de gehele branche
bestrijken, zoals „De Faam", te Am
sterdam, de oudste, daterend van
1895, de „Nederland" te Amsterdam
en „St. Homobonus", te Rotterdam,
daarnaast die zich speciaal bezighou
den of- met herenkleding of met da
meskleding, of met artikelen voor de
woninginrichting.
Hun diensten bestaan voorname
lijk hierin, dat zij min of meer zelf
standig als grossier optreden, waar
bij zij zelf risico dragen en maga
zijn houden. Meestal doen zij dit
echter slechts voor de altijd gangba
re artikelen, die niet sterk aan mode
onderhevig zijn. Daarnaast worden
de orders van de leden gebundeld.
De leden komen deze zelf afhalen.
Ook worden wel gemeenschappelijke
orders geplaatst, terwijl de goederen
door de leveranciers rechtstreeks
aan de leden worden gezonden. Be
taling geschiedt echter altijd cen
traal.
Naast deze zuivere inkoopfunctie
vervullen de inkoopcombinaties nog
andere diensten voor hun leden, me
de gericht op het bevorderen van de
verkoop o.a. door op beperkte schaal
centraal de reclame te verzorgen,
door voorlichting in zake admini
stratie en beheer.
Een derde van de omzet
Naar schatting zijn er in ons land
thans 22 a 23 officiële inkoopcombina
ties op textielgebied, afgezien van de
mogelijk bestaande onderonsjes. Bij
deze I. C.'s zijn ongeveer 2.500 zaken
aangesloten van de ca 15 a 16.000 ves
tigingen in Nederland. Een betrekke
lijk gering aantal zaken is dus slechts
aangesloten, maar deze nemen bij el
kaar toch naar raming een derde van
de totale textielomzet voor hun reke
ning. Het groot-winkelbedrijf heeft
ook ongeveer een derde, zodat de
13.000 niet aangesloten winkeliers me
meer dan een derde van de totale om-
zet in de wacht kunnen slepen.
Hoe deze 13.000 overigen, mm 01
meer onafhankelijk kunnen bestaan
van een zeer geringe omzet, is voor
alsnog een raadsel. Vermoedelijk va t
hieronder een groot aantal taxtiet
zaakjes ten plattelande, die als ne-
venbedrijf worden gevoerd en waar
over nog heel weinig bekend s. -
schien, dat de Staatscommissie, die
thans een onderzoek instelt naar het
kleine middenstandsbedri.it (z.g. rana-
bedrijf) te zijner tijd over deze situa
tie nadere onthullingen zal doen.
Even opmerkelijk is, dat ondanks
de invloed van de inkoopcombinaties
en allerlei andere uitschakelingsten-
denzen er toch nog een 2000 zelfstan
dige grossiers in de textielhandel zijn.
abrikanten
aangeslote
-lisch weer. De efficiency'
Git geeft de grondgedachte van het Vrijwillig Filiaalbedrijf 5C duidelijk naar voren.
oordelen van dit rechtlijnige en geconcentreerde' schema spring
ic-itieschema's werden welwillend
fc^uie „i, uit art!**» opyennmen schetsen van orgah'® en en soortgelijke organisaties
instaan' dooi de Vereniging van vrijwillige Fiiiaalbeünjv
i.evensmiddoienmanche.
Zoals boven reeds opgemerkt, gaat
het doel van het Vrijwillige Filiaal
bedrijf veel verder. De structuur hier
van is ook geheel anders. Zij zijn in
Nederland de typische vrucht van de
crisis der jaren dertig, toen het zo
wel de grossier als de detaillist in
kruidenierswaren hijzonder slecht
ging. Een ondernemende grossier, de
lieer Van Wel, opperde toen in navol
ging van Amerika, het denkbeeld, dat
grossiers en detaillisten door de han
den ineen te slaan, nog een mogelijk
heid zouden kunnen vinden, tegen de
stroom op te roeien. Niet voorname
lijk de voordelen van gezamenlijke in
koop stonden daarbij voor ogen, maar
de kans een actievere verkooppolitiek
te voeren en tegenwicht te vinden te
gen de moderne en op de massa inge
stelde verkoopmethoden van de groot
winkel- en filiaalbedrijven was het
eerste doel.
Zo ontstond „De Spar" als eerste V.
F. B. Al spoedig kwamen er verschil
lende andere, die snel in omvang
groeiden. De grootste zijn thans
naast „De Spar", de V.I.VO., Stich
ting T.I.P., Verkoopgemeenschap Végé
en Verkooporganisatie Grosco, alie
te Amsterdam gevestigd, maar met
aangesloten grossiers en kruideniers
over geheel Nederland.
De ervaring met het V.F.B. heeft
bewezen, dat de omzetten van de al
dus met de kleinhandel samenwer
kende grossiers met sprongen is ge
stegen, veel meer, dan die van de on
afhankelijke grossiers en dat hun kos
ten sterk zijn gedaald, mede omdat zij
veel rationeler kunnen leveren en
distribueren. De voordelen hiervan
komen in de prijzen tot uiting. De
kruidenier koopt niet alleen tegen
lagere prijzen, maar hij heeft ook veel
minder moeite met de inkoop. Hij kan
tijd en energie dus vooral werpen op
de verkoop, waarbij zijn organisatie
hem krachtige hulp verleent, in de
vorm van collectieve reclame, étalage
diensten, winkelbouw en -verbouw,
centrale boekhouddiensten, bedrijfs-
vergelijking en statistieken, algemene
voorlichting en opleiding, onderlinge
hulp in geval van ziekte en moeilijk
heden etc.
Met recht ligt hier de klemtoon
op de verkoopmethoden, omdat het
wel mooi is voordelig in te kopen,
maar men hier niets aan heeft als
men met de spullen blijft zitten. De
verkoopmethoden moeten steeds „up
to date" zijn, aan de tijd aangepast
en onze tijd eist rationalisatie en
efficiency, grotere investeringen en
ruimere verkoopcapaciteit om een
massale koopkracht te kunnen ver
werken.
Ook de hierboven genoemde in
koopcombinaties zijn daarom niet
alleen bij de inkoop blijven staan,
maar hebben zich in toenemende
mate óók op de verkoop gericht en
het zal, dunkt ons, niet uit kunnen
blijven, dat zij dit evenals het V.F.B.
met nog meer intensiteit gaan doen,
dan tot nu toe, zodat ook daar op den
duur het accent verlegd wordt.
Enige cijfers
De omvang die het V.F.B. in ons
land heeft bereikt moge blijken uit
rle volgende cijfers: Van de 21.000
zelfstandige kruideniers waren er m
1954 9.000 bij zes V.F.B. s aangeslo
ten welke tezamen 50 pet van de to
tale kruidenierswarenomzet bereik
ten! Een kwart van de totale omzet
kwam voor rekening van 2.700 filia
len van grootwinkelbedrijven en
coöperaties en het laatste kwart ging
naar de 12.000 overgebleven zelf
standige kruideniers, waarvan er nog
2 000 aangesloten zijn bij de gio-
tere inkoopcombinaties. Uiteraard
zullen uit de overige 10.000 nog ver
schillende inkoopcombinaties zijn ge
vormd, het is echter duidelijk, dat
dit slechts kleine combinaties van
kleine bedrijfjes kunnen zijn.
Tezamen met de invloed van de
Vestigingswet hebben de inkoopcom
binaties en vrijwillige filiaalbedrij
ven een sanerende werking gehad.
Zij trokken uiteraard niet de zwakke
broeders aan en deze laatsten kon
den op eigen kracht niet de vaart en
ontwikkeling van de samenwerken
de middenstanders bijhouden.
Zo moesten vele onrendabele be
drijfjes de strijd opgeven en zullen
er in de toekomst nog meer van het
toneel verdwijnen, al was het alleen
maar, omdat zich geen gegadigden
zullen melden voor overneming of
voortzetting van de zaak. Illustratief
is reeds de daling van het aantal
kruideniers van 40.000 in 1939 tot
21.000 in 1954.
De hier geschetste ontwikkeling in
Nederland is bijzonder karakteris
tiek. De middenstand heeft in ons
land niet, zoals in verschillende an
dere Europese landen, de strijd met
het grootbedrijf aangebonden, door
te trachten dit b.v. met wettelijke
maatregelen in zijn groei te belem
meren, maar zij heeft zich zelf sterk
gemaakt, om de concurrent met ge
lijke wapens tegemoet te treden.
Daarmee was de vooruitgang ge
diend, werd een vrije ontplooiing
van krachten en aanpassing aan de
eisen van de tijd mogelijk en kon
men zich gaan toeleggen op verbete
ring van de productiviteit en het ver
lenen van diensten van hoogwaardig
karakter.
ANGEDAAN bijna had de
A spreker het gezegd: „De mid-
A denstand is de ruggegraat van
de maatschappij"
Het was voor de eerste keer, dat
ik dit hoorde en daar ik in die dagen
juist ook voor het eerst op de la
gere school de geheimen van het
menselijk lichaam, wat de botten en
de benen betreft, had horen ont
sluieren, vond ik de opmerking zo
verrassend, dat ik de spreker gul be
loonde met een schaterlach.
De geachte spreker keek me ver
nietigend aan; enkele mij zeer be
kende winkeliers en ambachtslie
den, die er overigens in hun feest
pakken plotseling veel minder ver
trouwd uitzagen, keken eens om en
mijn vader zal op dat ogenblik onge
twijfeld het besluit genomen hebben
geen zonen meer mee te nemen naar
bijeenkomsten van de „Hanze", al
zou er nu nóg zulk een mooi toneel
stuk ten beste worden gegeven.
LANG IS dit ALLES, zo'n klei
ne veertig jaar, voorbij. En de
„ruggegraat van de maatschap
pij" men kón nu eenmaal geen
tien zinnen, gesproken of gedrukt
over de middenstand vernemen of
dit stijlbloempje kwam er in voor
vond haar benaming zo gek nog
niet.
We leefden toen eenmaal in een
tijd, die niet bepaald omviel van en
kele hoogdravende zinnen en, bo
vendien wat de middenstand in onze
kleine stad betrefthet was wonder
lijk, hoezeer al die nijvere winkeliers
en ambachtslieden eigenlijk ook
recht hadden op die benaming. Want
zij brachten het leven in onze stad:
zij waren het, die zich bekommerden
om en kleur gaven aan de gemeente
politiek van die dagen; zij waren het
bovenal, die de „schone kunsten" be
oefenden, waaronder het amateur
toneel een eerste en geliefde plaats
innam.
KORT WILLEN DEZE regels een
„hommage" zijn aan het verle
den van een stand, die door
sommigen reeds werd veroordeeld
alleen reeds omdat men hem mid
den"-stand noemt, die er onmiddel
lijk alleen maar iets middelmatigs ii
zien. Nog altijd denk ik met opper
ste verbazing terug aan de man, di(
ik veel later pas leerde kennen, he
vig artistiek deed en die, whnneei
hij iemand héél erg wilde krenken
hem uit de grond van zijn boze har
het woord „middenstander" toe-
stierde. Die man had het nooit be
grepen, zou het ook nooit begrijpen
en heeft het ook nooit tot zijn
laatste snik begrepen: dat behoren
tot de middenstand, een grote eer is.
Waarom dat zo is, behoef ik hier
niet uiteen te zetten. Als U het al
weet, is het niet nodig en ongetwij
feld is het op deze pagina's al véél
deskundiger gedaan dan ik het ooit
onder woorden zou kunnen brengen.
Laat me U liever even mogen te
rugvoeren naar een tijd, dat er in die
kleine stad nog een paardetram tin
gelde door een wat gezapige hoofd
straat. Er waren daar winkels zo
diep als een hele zijstraat en waar
men, na het luiden van een deurbel,
heel in de verte, in het achterhuis,
een deur hoorde opengaan, het slof
fende geloop in een lange, plavuizen
gang, weer een deur en dan, uit het
schemerdonker, de figuur van de
winkelier, compleet met voorschoot:
..En jonkman, wat is er van je
dienst?"
De grutter want het was een
„Handel in Koloniale- en Grutters
waren" was een steunpilaar van
de plaatselijke middenstand. Hij zat
in de raad, speelde doorleefde rollen
op het amateurtoneel en had mijn
speciale, levenslange sympathie, om
dat hij ons nooit, maar dan ook
nóóit de deur uit liet gaan zonder
„een snoepje, jonkman?" Hij kende
zijn waren tot in de perfectie (zelfs
zonder een portefeuille vol waren
kennis-brevetten van evenzovele be
drijfschappen) en mocht iemand mis
schien denken, dat zo iemand min
of meer een schertsfiguur was, dan
s hij er wel ver naast. Want deze
burger ivas in zijn tijd een hoogst
belangrijk man en ik zou U van al
les van hem kunnen vertellen. Maai
ook dit zal ik hier niet doen. Ik laai
U liever even staan in die wat duis
tere winkel, zo rond de eerste we
reldoorlog, die winkel met diepe
vakken langs alle kanten, de om
vangrijke scheppen in de gort en het
meel, de blinkend gepoetste weeg
schaal en glanzende reeks gewichten
MIJN HERINNERINGEN aan die
verre tijden, uit prille jongens
jaren, zijn bijna altijd verweven
met stille voorjaarsavonden of de
vroege schemering in het najaar.
Uren kon ik er staan, bij de
Meester Hoefsmid" en als ik nu nog
de ogen maar even sluit, ruik ik on
middellijk weer die geur, nadat het
sissend-hete beslag op het eelt van
de paardehoef geschroeid is. Dat
was machtig, dat was ook altijd
spannend. Rustig stond die zwarte
smid daar bij zijn gloeiende ijzers;
met een zwaai haalde hij het ijzer
uit het laaiende vuur, met een „hu"
werd het paard aangespoord zijn
been op te heffen, met een beitel en
een schaaf werd het eelt bijgeschaafd
en dan, met een vakkennis, die de
meester verried, kwam het beslag op
de plaats, waar het zijn moest. Wie
menen zou, dat het paard zich moest
voelen als wij bij de tandarts, ver
gist zich wel deerlijk. Want dat
paard reikte zó gewillig zijn paarde-
benen ter behandeling, dat een
gevoel van dankbaarheid in dat
paardehoofd wel moest overheersen.
Vastgegrift staat die „Meester Hoef
smid" in onze herinnering: als een
ambachtsman van grote klasse en
zelfs als een weldoener van mens
heid en dierenwereld tegelijk
MBACHT, HET VAK, waar leer-
A de je dat, in de tijd van de paar-
-1- detrams, van plaatselijke mid-
üenstands-glorie-avonden in Het
Gulden Vlies", van de eerste elec-
trische lampen? Er waren ook toen
al ambachtsscholen, maar de stad
telde in die dagen in iedere straat
tal van werkplaatsen, waar de baas
zijn leerlingen inwijdde in de gehei
men van het vak.
Van één vak hebben we méér dan
een vage herinnering. Dat is het
domein van de uurwerkmaker. Dat
kenden we heel goed, eigenlijk al
van de tijd af, dat we met moeite
een steil trapje konden opkruipen
om terecht te komen op een werk-
olaats, die zonder enige twijfel het
mooiste uitzicht bood van heel onze
oude, mooie stad en tevens ook een
ruime blik op het grootste plaatse
lijke uurwerk, gevat in een ranke,
in de avondzon soms bijna onwezen
lijk schoon-oplichtende toren. We
werden daar meestal met gedempt
gejuich ontvangen. Want de leerlin
gen op die horlogemakerswerkplaats
hielden wel van een verzetje, al was
dat dan niets anders dan een dreu
mes van twee turven hoogdie o, zo
graag weer eens klokje wilde spelen.
Daar is namelijk alle gelegenheid
voor op de werkplaats van een uur
werkmaker. Want horlogeveren
denk er aan: we leefden nog in de
tijd van de uitvoerige zakhorloges,
oftewel „knollen" konden, in
kleine stukjes geknipt en tussen een
minuscuul bankschroef je geklemd,
een heel carillon vormen en voor de
bassen zorgden de voorradige wek
kerveren.
Maar daar gaat het niet over. Het
gaat over die ambachtsman, die
„horloger", die we daar zo dikwijls
zagen zitten, uren achtereen, met
een loupe in het oog gekneld, met
allerlei liïliput-schroefjes en schroe
vendraaiers manipulerend, net zo
lang tot het horloge van de gewaar
deerde clientèle het weer deed. Zo
kregen ook de leerlingen hun lessen
van de meester of van de eerste be
diende, werden ze ingewijd in de
moeilijkheden van de „balans" en al
die andere dingen, waarvan ik de
vaktermen al vergeten ben. Maar
wat ik nooit vergeten zal, dat is de
rust, die uitging van zulk een iverk-
plaats vol ambachtslieden, gebogen
over hun werkstukken, hun repara
ties, soms over hun meesterstuk.
j LS DE AVOND viel over de
A st-ille stad, werden de winkel-
deuren de een na de ander ge
sloten, zo op de tijd, dat het de win
kelier en de klanten uitkwam. De
werkplaats raakte leeg en alleen zat
er dan nog, laat in de avond, bij
suizend gaslicht eerst, later bij het
wonder van de kaleelectrische
peerlamp, die uurwerkmakerdie ik
nooit vergeten zal en kan, omdat
hij nu eenmaal mijn vader was
jy AZEND SNEL IS de wereld vcr-
anderd; de man van het am
bacht met haar.
De „Handel in Koloniale- en Grut
terswaren" is misschien een zelfbe
dieningszaak geworden en de „Mees
ter Hoefsmid" is mét het trek
paard aan het uitsterven, plaats
makend voor een bromfiets-herst li-
plaats.
En die uurwerkmaker? Wel, dat
vak bestaat nog, maar de vakman,
die ik beschreef, zwaaide toen al
over een naar voor die tijd ultra
modern „Electro-Technisch Bu
reau". En wedden dat dat al weer
naar Electronicaevolueert?