DIETSCHE WARANDE ioo BESTAAT JAAR Nieuwe parochiekerk Van de Nederlander Jozef Alberdingk Thijm tot de Vlaming Albert Westerlinck Hausse voor bloemlezers Nieuw geluid in het D Brabantse muziekleven OP RE BRES VOOR DE KATHOLIEKE CULTUUR aan het Haagse Bezuidenhout LETTERKUNDE IN ZAKFORMAAT ZATERDAG 12 NOVEMBER 1955 PAGINA 5 - - au AR Culturele ontvoogding Rijke liturgische mogelijkheden NOG ZONDER duidelijk stede bouwkundig verband ligt in het destijds kaalgebombardeerde Bezuidenhoutkwartier te Den Haag de nieuwe Parochiekerk van O.L.V. van Goede Raad. „Daar moet hooi onder", zei het dochtertje van een onzer Haagse vrienden toen ze voor het eerst het merkwaardige vierkante blok omringd door aflopende daken en bekroond met een pyramidaal dak in het oog kreeg en in deze opmerking ligt een samenvatting besloten van al wat er tegen de jongste schepping van Ir J. v. d. Laan valt in te brengen. Eigenlijk is het jammer dat nog niet een stapje verder ge gaan kan en mag worden. Wan neer de voor de viering van het H Officie nogal verstarrende banken achterwege zouden kun nen blijven, (maar de tijd is daar voor zeker nog niet rijp) dan zou hechter nog het Kerkvolk rond de altaarruimte geschaard kun nen zijn. Fusie Vernieuwing Een vruchtbaar terrein voor Prisma's en Ooievaars Geen werlc Multatuli Paul van Ostaijen Voor de bijl Veelzijdig Toekomst i hia- ester- Jrokx, e met htigde hem irende plot- doofd- en de diens de-bu- ian de ien zo door n ver- i con- onden n „de in de rgade- tin op erver- d: mr :as, ir mej. Haan, oeven, ej. M. Witte, i. heeft Ie 31- G B. ■jarige ld tot aftrex 1 vier in die id op- k, inner- it. die omdat ion- ich en n het i Hei wan' ?n ke •e m i~ •ti i y slechts res .n e reo els e 5t rmg ei he. duejdo ;hud- tran- il die uit- n die irwijl uit- in de leken r het don- rn en vens assen l iets m te itien. naar Julia en de Tinnie i om e met hen waar nede- iraag e dat traag gezel soort haar om- e ve en en i met :n. de roos- mod- t vijf fit. j toch ;en is n. nu rdap- vro- rd? s nog temd •daan, ir ge it ons okke- (Van onze Brusselse correspondent EEN letterkundig tijdschrift dat 100 jaar bestaat, is een zeld zaamheid. De Dielsche Warande heeft die prestatie geleverd. Dat zal Zondag feestelijk herdacht wor den te Antwerpen, in het magni fieke kader van het Rubenshuis, nadat tevoren in de Ste Lutgardis- kapel een plechtige H. Mis van dankzegging zal zijn opgedragen. In de academische zitting, die daarop zal volgen, zal over het jubilerend tijdschrift gesproken worden door: Dr Ernest Clae«, Mgr Dr A. Mansion, Prof. Dr Albert Westerlinck, Dr Herman Teirlinck en Prof. Dr Anton van Duinkerken. De promotor en schepper van de Dietsche Warande, honderd jaar ge leden, was prof. Jozef Alberding Thijm. In Nederland was toen pas de kerkelijke hiërarchie hersteld. Thijm had er geen gras over lalen groeien, om met deze tweede katho lieke daad van wal te steken. Waarom koos hij de naam Dietsche Warande? Met het woord Dietsch, wilde hij het katholieke Vlaanderen erbij betrekken. En met Warande woord, dat, tussen haakjes, niet eens in de Winkler Prins staat! wilde hij symbolisch de verscheidenheid (als in een park) aangeven, die hij in zijn tijdschrift beoogde. Zijn hoofddoel was de culturele ontvoogding van het ka tholieke Nederlandse volksdeel. De stem van het katholieke Holland moest gehoor vinden. En vond dat. Thijm, die tot de „ontdekkers" van Gezelle behoorde, bleef tot in 1876 zo goed als alleen al het werk voor zijn tijdschrift verrichten. Toen werd hij Het exterieur heeft iets van een Westfriese boerderij is te landelijk van aard en te weinig doortrokken 'Van een stedelijk en bewust karak ter. Het dak boven de centrale ruim te is minder een bekroning dan een afdekking in de meest elementaire zin, het is een deksel. Ook het in terieur heeft iets dat aan kunstnij- verheids-primitivisme doet denken, vooral dank zij het wat ruwe metsel werk en de donkere toon. Bovendien zijn de zijportalen met onevenredig kleine deuren weinig geslaagd, maar wie eenmaal de ruimte-conceptie van het inwendige in zich op heeft ge nomen en die voorts in verband heeft gebracht met de liturgische mogelijkheden telt deze bezwaren licht. De vrijwel vierkante middenruim te, die er uitziet als een met cassetten- plafond afgedekt cortile geeft de volle gelegenheid de vergaderde ge lovigen aan drie zijden van het al taar te groeperen. De marmeren com muniebank sluit de koorruimte, die geheel in de centrale hal gelegen is, in op overeenkomstige wijze als de Cancelli van na de vroeg-Christelijke periode dat deden, maar de breedte van de nieuwe Haagse kerk brengt de bediening middenin de ook ruim telijk duidelijk verbeelde gemeen schap der gelovigen. De schaal van het nieuwe kerkge bouw, dat Woensdag j.l. werd gecon sacreerd en op 20 November plech tig in gebruik zal worden genomen, spreekt het duidelijkst in het inte rieur, dat een kloeke allure ver toont. Bij de Consecratie bleek al dat ook de acoustiek daarmee gediend is: zij is correct droog, al heeft zij niet de weidse adem van een grootse basilica. t'roj. Jozej Alberdiiigri 1 nijin afgelost, maar tot in 1887 bleven de door hem gegeven richtlijnen gelden. Op het ogenblik dat hij het tijdelij ke met het eeuwige verwisselde (17 Maart 1889, te Amsterdam), was de Dietsche Warande al sedert twee jaar naar Vlaanderen overgeheveld, waar zijn broer, de Leuvense hoogleraar dr Paul Alberding Thijm, er de re dactie van had overgenomen en daar eigenlijk de Vlaamse periode van het tijdschrift heeft ingeluid. Er kwamen toen vooral bijdragen in voor van de Vlamingers Servaes Daems, Jan van Droogenbroeck, Guido Gezelle. Men trachtte toen, naast de Nederlandse en Vlaamse medewerkingen, ook bijdragen uit Duitsland te krijgen, doch het bleef van die zijde bij een platonische be lofte, die nooit werkelijkheid werd. DIT DE inhoud van die periode, Week een voorliefde voor het verleden. Heette het tijdschrift bfj de oprichting in 1855 nietDe Dietsche Warande, Tijdschrift voor Nederlandse oudheden en nieuwere kunst en letteren? De Dietsche Warande fusionneerde in 1891 met: De Wetenschappelijke Nederlander. Bij de Gentse drukkerij Sifter, waar de Dietsche Warande toch werd ge drukt, verscheen sedert 1886 het spe cifiek Vlaams letterkundig tijdschrift Het Belfort. Dat was voortgevloeid uit de door Gezelle met Rond den Heerd en De Biekorf in het leven geroepen particularistische traditie. Het interesseerde zich vooral voor de taal en de folklore, maar legde daar naast toch meer belangstelling voor de toenmalige letterkundige produc tie aan de dag dan de Dietsche Wa rande, die in haar Nederlandse perio de al blijk had gegeven geen goed in zicht te hebben op het toenmalig let- derkundig leven in de Nederlanden. Noch Warande noch Belfort, die maar steeds in het verleden bleven blikken, zagen de vernieuwing van de letterkunde die door De Nieuwe Gids en Van Nu en Straks werd bevorderd. Belfort was zelfs blind voor het be lang van het op het litterair podium verschijnen van de jonge Streuvels, die door dat tijdschrift zelfs onheus werd behandeld. Aan het einde der vorige eeuw was er niet veel verschil tussen de rela ties der beide organen. Gezelle Ser vaes Daems, prof. dr L. Scharpè, prof. dr Paul Alberding Thijm, Mej. Elisabeth Belpaire en Hilda Ram, zonder kopij zowel aan het ene als aan het andere. HET liet optreden van de jonge Rodenbach en de Blauwvoete- rij, kwam een merkbare drang naar vernieuwing. Lodewijk Dosfel trad naar voren met zijn Jong Dietschland. Pastoor August Cuppens, Mej. Belpaire en Hilde Ram, sticht ten de letterkundige kring Eigen Le ven. Deze wilde een vernieuwing van het Katholiek Vlaams cultuurleven. De ouderen moesten nu wel geleidelijk mee. Voor de beoogde vernieuwing van het cultuurleven had men een gezaghebbend tijdschrift nodig. Als vanzelf vloeide daaruit voort de fu sie van Warande, en Belfort. In de laatste maanden van de vorige eeuw had Emiel Vliebergh daarover onder handelingen gevoerd met Paul Al berdingk Thijm, en in Januari 1900, dus op de drempel v?in de nieuwe eeuw, verscheen het eerste nummer van Dietsche Warande en Belfort, zoals dit tijdschrift nu nog heet. Vliebergh nam er zeven jaar lang het secretariaat van waar, met naast hem de stuivende kracht van Elisa beth Belpaire. Slechts langzaam was het do nieuwe richting uitgegaan. Een Gezellenummer en de rehabilitatie van Streuvels_ luidden de periode der vernieuwde inzichten in. Dan kwam de leiding van de grote criticus prof. dr Jules Persijn (1907 tot 1924, met onderbreking van de oorlogsjaren). Alles wat toen naam had in de Vlaamse letterkunde werd door Persijn naar zijn tijdschrift ge bracht. Persijn had, aan het einde van zijn bestuur, evenwel niet voldoende de betekenis van het expressionisme in de Vlaamse letteren aangevoeld. En er kwam een andere leiding, deze van het tweemanschap August van Cauwelaert-Gerard Walschap, die van 1924 tot 1941 duurde. Bijna alle bij dragen waren litteraire stukken. De jongeren kregen er royaal plaats, en onder hen ook veel jonge Nederlan ders, o.m. Willem de Merode, Anton van Duinkerken en Willem Nieu- wenhuis, die geregeld meewerkten. Gedurende het overgrote deel van de tweede wereldoorlog verscheen het tijdschrift niet, maar slechts een paar maanden na de capitulatie der Duitsers was het weer present. Met het overlijden van dichter Van Cau- welaert moest naar een nieuwe lei ding worden gezocht. De steeds actieve en toegewijde mej. Belpaire, die Persijn voor Dit- sche Warande en Belfort had „ont dekt", deed andermaal een gelukki ge greep, met de dichter en criticus Albert Westerlinck (E. H. prof. dr J Aerts) bereid te vinden op zijn beurt het tijdschrift te leiden. Deze jonge Leuvense „prof" doet dat met vaste hand, wat academisch, maar vooral toonaangevend voor de katholieke cul tuur, zowel binnen als buiten de gren zen van België. Dit zijn „les frères Jacques", de Franse chansonniers die volgende weck enkele voorstellingen in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam komen geven. Zij bezoeken, voor het laatst als ensemble in deze vorm optredend Nederland tijdens een wereldtournee die hen in New York, Zuid Amerika cn vele Europese landen bracht. Hun grootste dagToen zij voor de Koningin van Engeland en haar gevolg op de Franse Ambassade te Londen optraden. De verdiensten van het pocketboek zijn genoeg geprezen. Iedereen is het er wel over eens dat de uitgevers van deze zakboekjes, althans zii die bij de keuze van hun titels de litteraire smaak niet opofferen aan commercieel gewin, een bijzonder goed werk doen. Zij bren gen de beste voortbrengselen van de li teratuur binnen het bereik van nagenoeg iedere lezer. Zij cioen dit in de vorm van herdrukken, maar ook in een an dere vorm. Nooit immers zag de boe kenmarkt zoveel bloemlezingen betref fende bepaalde tijdperken of figuren uit de letterkunde als sinds het pocketboek op grote schaal zijn intrede deed in Nederland, Het heeft weinig zin zich to verdiepen in de oorzaak van deze haus se voor bloemlezers. Mogelijk zijn het de faciliteiten met het auteursrecht die de uitgevers verzot maken op dit genre, mogelijk ook dwingt Je schaarste aan bruikbare titels de redactieraden ertoe, over te gaan tot het publiceren van bundels; Dat doet er ook niet toe. Wat de oorzaak ook moge zijn, de liefhebber der letteren is met deze uitgaven ge baat. Want waar vond hij bijvoorbeeld tot dusver een bundel gedichten uit Neder lands bloeitijd, samengebracht met zo veel gevoel voor wat anno 1955 nog leeft als in „Het Goud der Gouden Eeuw"? In zijn kwaliteit van professor Assel- bergs presideerde Anton van Duinker- ken een dertigtal Nijmeegse Neerlandi ci die een keuze maakte uit de veertien 17e eeuwse dichters wier medaillonpor- tretten het omslag sieren. In vier groe pen van zes kozen zij hetgeen hun oor bekoorde uit de vier kwartalen waarin Van Duinkerken de Gouden Eeuw ver deelt. Een vijfde groep, reeds meer er varen in de wetenschap, legde het ge kozene op de goudschaal. Zo ontstond een voortreffelijke bundel, die de gevoe ligheid, de zwier en de intense uitings kracht van Bredero, Hooft en Vondel, van Kevius, Camphuizen, Cats en Jan Luiken in verrassende schoonheid open baart. Bij de rangschikking werd de chronologie achtergesteld bij de ideëen, Achtereenvolgens hoort men de diverse dichterstemmen zingen over lief en leed van de liefde, over vaderlandse en gods dienstige thema's, over de natuur, het menselijk leven en over de genoegens van een feestelijke dronk. Naast de onvolprezen Prisma-reeks, waarvan het boekje deel uitmaakt, be gint een andere reeks de opmerkzaam heid waard te worden. Wij doelen op de Haagse Ooievaarboekjes, die met enke le belangwekkende bundels werd ver rijkt. Zo bijvoorbeeld „In Ballingschap" waarin A. Koland Holst een keuze doet uit zijn werk, dat, naar hij „Achteraf" verklaart nimmer werk was, maar slechts ten doel had een hem ingescha pen wezen „dat in het dagelijks leven nooit, of in veel te geringe mate aan bod kwam naar buiten hoorbaar en zichtbaar te maken: enigszins te be stendigen wellicht". In poëzie en pro za legt de dichter zijn soms duister we reldbeeld bloot. Niet het minst interes sant is in deze bundel de laatste ru briek: Geschreven portretten van oude en nieuwe dichters. Een andere bloemlezing die de aan dacht verdient biedt de lezer verhalen, parabelen en aforismen van Multalu'.i. In de titel „Barbertje moet hangen", oevestigt de samensteller, Garmt stui veling, natuurlijk met opzet, de in het spraakgebruik onontroeibaar geworden misvatting omtrent het slachtoffer van de executie waarvan het verhaal „Bar bertje" spreekt. De bundel bevat be kende en minder bekende parabelen die Multatuli's geladen natuur in gevoe lig proza verhullen. Zij besluit met een aantal aforismen die bewijzen dat zyn geladenheid vaak de uitlaatklep verder openrukte dan zijn intelligentie verant woorden kon. De katholieke lezer en niet alleen hij, zal de aforismen dan ook met een flinke korrel zout op de koop toe hebben te nemen. Maar inplaats van ze schamper opzij te leggen omdat ze niet stroken met onze waarheid, is het beter van Multatuli enige dingen te lezen. Bij voorbeeld hoe jammerlijk het de sa menleving aan naastenliefde ontbreekt. Evenals Multatuli heeft Paul van Os taijen een oeuvre nagelaten dat één heftige hartekreet is van een gevoelige neuroticus. Anders dan het vrolijke om slag van „Music Hall" en de soms iet wat oubollige inleiding van Gerrit Bor- gers doen vermoeden wringt achter ieders vers, achter vele der bonte essay's de pijn van een niet met het leven ver zoende. Anderzijds kan van Ostaijen in derdaad zeer geestig zijn, met zijn zonder linge lapidaire humor zoals in de uitlating: ,,In Nederland lacht men niet. Prof. Colen brander ziet ons!" Van beide aspecten, en ook van Van Ostaijen's li terair inzicht getuigt de uitstekend gekozen bloemlezing. die, doordat de volledige werken van de Vla- mingslechts in 'n zeer kostbare editie ver krijgbaar is, voor velen wij maken hier voorbehoud voor critisch gerijpte le zers welkom zal zijn. Een wonderlijke bloemlezing stelde A. Marja samen. Hij ver zamelde in „Voor de bijl" een aantal polemische uitingen in proza en poëzie uit de Nederlandse literatuur. Liefhebbers van scheld stukken kunnen hier hun hart ophalen. Er staan misselijk anti-katholieke stuk jes in, die de samensteller „vanwege 'de objectiviteit" afwisselt met strijdba re uitingen van een christelijke levens beschouwing zoals de „Ballade van de katholiek" van Van Duinkerken. Men krijgt niet de indruk, dat Marja erin geslaagd is zijn bundel zo samen te stel len, dat zij, behalve in het vermogen tot schelden onzer 19e en 20ste eeuwse auteurs- ook inzicht geeft in het belang rijkste dat in de afgelopen eeuw da opwinding der literatoren gaande maak te. Veel is van middelmatig belang en als het op formuleringskracht aan komt steekt een Menno ter Braak toch wel met kop en schouders boven de rest uit. Een aardig bundeltje verscheen ten slotte als no. 8 van de jaarlijkse uit gave „Singel 262". Een en twintig Ne derlandse auteurs schreven hier een brokje jeugdherinnering, veelal nauw verweven met de sfeer van het ouder lijk huis. (Brulez heeft school gemaakt) maar ook aan de geboortestreek (Hel man, Annie Schmidt, Stuiveling), aan buitenlandse ervaringen (Greshoff, Adr. v. d. Veen) en zelfs aan schrijftafels (Max Dendermonde). De bundel vormt een aardige afwisseling op de tot dus ver in deze reeks verschenen korte bio grafische schetsen; uit deze jeugdim- pressie treedt vaak op verrassende wij ze de eefste aanzet van een schrijvers carrière naar voren. Zo draagt ook de jongste „Singel 262" het hare bij voor het inzicht in de eigen letterkunde, dat door alle hier vermelde boekjes wordt gediend op een wijze, die de lage prijs dubbel en dwars waard is. P. N.a.v. „Het Goud der gouden eeuw" (Prisma-reeks, het Spectrum, Utrecht) vier deeltjes uit de Ooievaar-reeks (Daa- men, Den Haag en. „Singel 262" Querido, Amsterdam). Paul vn Ostayen, naar een portret van Flori Jespers Willem Goedhart at in de opbouw van 'het muziekleven in Brabant een sterke stuwkracht moest ko men is sinds jaren dui delijk. En nu het Bra bants Orkest tot deze emancipatie een belang rijke stoot gegeven heeft, is meer dan voor heen gebleken dat men niet met het plafond de zer opbouw beginnen moet maar met het so lide fundament van het muziekonderwijs. Zulks te meer waar nu de oude muziekschool, die onder de R.K. Leergan gen een min of meer gedrukt leven leidde, daarvan een onafhanke lijk instituut geworden is en in de „Stichting Brabants Conservato rium" een eigen leven kan gaan leiden. Een dergelijke cultuur instelling valt of staat ech ter met de leiding geven de persoonlijkheid. Het was derhalve een moeilij ke keuze om juist voor dit pril muziekpaedagogisch centrum een muzikant te vinden die over voldoen de eruditie en inzichten, tact en karakter zou be schikken om hier het be doelde fundament te leg gen. We voegen hier on middellijk aan toe dat me de door het advies van prof. Snijers een alleszins gelukkige keuze gemaakt is in de figuur van Willem Goedhart. Goedhart is een in onze muziekwereld nog weinig gekende. Hij leefde niet in de schijnwerpers van het concertbedrijf; gaf slechts concerten op zijn eigen or gel in de St Janskerk te Gouda dat weergaloze instrument waarbij zelfs de glans van het St Bavo- orgel te Haarlem ver bleekt; hij dirigeerde en kele plaatselijke koren; hij verrichtte binnenska mers paedagogische ar beid door opleiding tot Staatsexamens, en slechts bij zijn examens op het Conservatorium te Am sterdam trad hij als or kestdirigent even in het openbaar op (bij de toen malige H.O.V.) met Mah ler's IVe Symphonie, ter wijl enkele jaren geleden het M.S.O. een Capriccio van zijn hand uitvoerde. Voegen we hier aan toe een optreden als dirigent van het Radio-Philh.-Or- kest in het kader der In tern. Dirigentencursus, dan hebben we ongeveer al zijn muzikale activitei ten naar buiten belicht. Maar ook de leek voelt uit dit alles een veelzijdige muzikale eruditie die haar grondslag vindt in ge noemde Conservatorium opleiding en haar voorlo pige afsluiting met een drietal einddiploma's voor orgel, voor compositie en voor muziekgeschiedenis. Mede dank zij Goedhart's gymnasiale opleiding be zit hij verder een veelzij dige belangstelling voor het cultuurleven; muzikaal zowel als litterair of in meer strikte geestelijke zin. Hij vond b.v. via Ho- negger's muziek bij „Jean ne d'Arc au bücher" de weg tot Claudel's dicht kunst die hij vol mystieke betekenis acht. Zijn nei ging tot de Franse cultuur gaat samen met een be wondering voor de Weense classici met Mozart voor aan, gevolgd door Schu bert en Bruckner. Tijdens ons gesprek bleek Goedhart boordevol plannen om het eigenlijk in naam nog fungerende „con servatorium" deze titula tuur haar juiste betekenis te verlenen. Een zijner eerste zorgen zal zijn om de orkestklasse betekenis te geven door volledig or kestraal ensemblespel, dus met gebruikmaking van ko per- en houtblazersgroepen. Om hiertoe te geraken heeft de nieuwbenoemde functionaris een beroep ge daan op de leden van het voormalig Tilburgs Orkest en inmiddels ook de mede werking verkregen van de dirigent van het Brabants Orkest. H. Jordans deed nl. zelf het voorstel om twee maal per maand aanvullen de krachten naar Tilburg te sturen om het sympho- nisch repertoire te leren kennen en lezen. Dit alles houdt tevens in dat dit onderwijsinstituut in de toekomst aan een im peratief zal kunnen beant woorden voor erkenning van Rijkswege als conser vatorium, wat nu nog niet het geval is. Deze centralisatie van vakopleiding te Tilburg zal enerzijds vele Brabanders de moeite besparen om eni ge malen boven de Moer dijk lessen te volgen, ter wijl uit de muziekscholen van Brabant zelf de vak studerenden aangetrokken worden. Deze gedachte ligt ook geheel in de lijn van O.K. en W. die de vakop leiding niet beperkt wil zien tot enkele hoofdsteden maar een spreiding over het gehele land beoogt. Nauwelijk benoemd heeft de directeur reeds contact opgenomen met directeu ren van andere muziekon- derwjjsinstcllingen in Bra bant en zijn eveneens ac- tief-vooruitstrevend be stuur streeft naar een over koepelend orgaan, een tref punt in het Brabants Con servatorium. Reeds bete kent de oplossing der ste delijke muziekschool van Tilburg in een conservato rium en de benoeming van haar directeur tot adjunct- directeur van dit „Bra bants Conservatorium" een belangrijke stap tot unifi catie of samenwerking. De afdeling Kerkmuziek van het voormalige instituut der R.K. Leergangen vindt eveneens in deze kleine, nieuwe „Alma Mater" een eigen plaats. Boordevol dus van jonge energie, een allegro ener symphonie gelijk, laat Wil lem Goedhart naar we ver wachten, een nieuw geluid horen in het jonge muziek land van Brabant. M.M.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 5