DIETSCHE WARANDE ioo
BESTAAT
JAAR
Nieuwe parochiekerk
Van de Nederlander Jozef Alberdingk Thijm
tot de Vlaming Albert Westerlinck
Hausse voor bloemlezers
Nieuw geluid in het
D
Brabantse muziekleven
OP RE BRES VOOR DE
KATHOLIEKE CULTUUR
aan het Haagse Bezuidenhout
LETTERKUNDE
IN ZAKFORMAAT
ZATERDAG 12 NOVEMBER 1955
PAGINA 5
- -
au
AR
Culturele ontvoogding
Rijke liturgische
mogelijkheden
NOG ZONDER duidelijk stede
bouwkundig verband ligt in
het destijds kaalgebombardeerde
Bezuidenhoutkwartier te Den
Haag de nieuwe Parochiekerk
van O.L.V. van Goede Raad.
„Daar moet hooi onder", zei het
dochtertje van een onzer Haagse
vrienden toen ze voor het eerst
het merkwaardige vierkante blok
omringd door aflopende daken
en bekroond met een pyramidaal
dak in het oog kreeg en in deze
opmerking ligt een samenvatting
besloten van al wat er tegen de
jongste schepping van Ir J. v. d.
Laan valt in te brengen.
Eigenlijk is het jammer dat
nog niet een stapje verder ge
gaan kan en mag worden. Wan
neer de voor de viering van het
H Officie nogal verstarrende
banken achterwege zouden kun
nen blijven, (maar de tijd is daar
voor zeker nog niet rijp) dan zou
hechter nog het Kerkvolk rond
de altaarruimte geschaard kun
nen zijn.
Fusie
Vernieuwing
Een vruchtbaar terrein
voor Prisma's en Ooievaars
Geen werlc
Multatuli
Paul van Ostaijen
Voor de bijl
Veelzijdig
Toekomst
i hia-
ester-
Jrokx,
e met
htigde
hem
irende
plot-
doofd-
en de
diens
de-bu-
ian de
ien zo
door
n ver-
i con-
onden
n „de
in de
rgade-
tin op
erver-
d: mr
:as, ir
mej.
Haan,
oeven,
ej. M.
Witte,
i.
heeft
Ie 31-
G B.
■jarige
ld tot
aftrex
1 vier
in die
id op-
k,
inner-
it. die
omdat
ion-
ich en
n het
i Hei
wan'
?n ke •e
m i~
•ti i y
slechts
res .n
e reo
els e
5t rmg
ei he.
duejdo
;hud-
tran-
il die
uit-
n die
irwijl
uit-
in de
leken
r het
don-
rn en
vens
assen
l iets
m te
itien.
naar
Julia
en de
Tinnie
i om
e met
hen
waar
nede-
iraag
e dat
traag
gezel
soort
haar
om-
e ve
en en
i met
:n. de
roos-
mod-
t vijf
fit.
j toch
;en is
n. nu
rdap-
vro-
rd?
s nog
temd
•daan,
ir ge
it ons
okke-
(Van onze Brusselse
correspondent
EEN letterkundig tijdschrift dat
100 jaar bestaat, is een zeld
zaamheid. De Dielsche Warande
heeft die prestatie geleverd. Dat
zal Zondag feestelijk herdacht wor
den te Antwerpen, in het magni
fieke kader van het Rubenshuis,
nadat tevoren in de Ste Lutgardis-
kapel een plechtige H. Mis van
dankzegging zal zijn opgedragen.
In de academische zitting, die
daarop zal volgen, zal over het
jubilerend tijdschrift gesproken
worden door: Dr Ernest Clae«,
Mgr Dr A. Mansion, Prof. Dr
Albert Westerlinck, Dr Herman
Teirlinck en Prof. Dr Anton van
Duinkerken.
De promotor en schepper van de
Dietsche Warande, honderd jaar ge
leden, was prof. Jozef Alberding
Thijm. In Nederland was toen pas
de kerkelijke hiërarchie hersteld.
Thijm had er geen gras over lalen
groeien, om met deze tweede katho
lieke daad van wal te steken.
Waarom koos hij de naam Dietsche
Warande? Met het woord Dietsch,
wilde hij het katholieke Vlaanderen
erbij betrekken. En met Warande
woord, dat, tussen haakjes, niet eens
in de Winkler Prins staat! wilde
hij symbolisch de verscheidenheid (als
in een park) aangeven, die hij in zijn
tijdschrift beoogde. Zijn hoofddoel was
de culturele ontvoogding van het ka
tholieke Nederlandse volksdeel. De
stem van het katholieke Holland
moest gehoor vinden. En vond dat.
Thijm, die tot de „ontdekkers" van
Gezelle behoorde, bleef tot in 1876 zo
goed als alleen al het werk voor zijn
tijdschrift verrichten. Toen werd hij
Het exterieur heeft iets van een
Westfriese boerderij is te landelijk
van aard en te weinig doortrokken
'Van een stedelijk en bewust karak
ter. Het dak boven de centrale ruim
te is minder een bekroning dan een
afdekking in de meest elementaire
zin, het is een deksel. Ook het in
terieur heeft iets dat aan kunstnij-
verheids-primitivisme doet denken,
vooral dank zij het wat ruwe metsel
werk en de donkere toon. Bovendien
zijn de zijportalen met onevenredig
kleine deuren weinig geslaagd, maar
wie eenmaal de ruimte-conceptie van
het inwendige in zich op heeft ge
nomen en die voorts in verband
heeft gebracht met de liturgische
mogelijkheden telt deze bezwaren
licht.
De vrijwel vierkante middenruim
te, die er uitziet als een met cassetten-
plafond afgedekt cortile geeft de
volle gelegenheid de vergaderde ge
lovigen aan drie zijden van het al
taar te groeperen. De marmeren com
muniebank sluit de koorruimte, die
geheel in de centrale hal gelegen is,
in op overeenkomstige wijze als de
Cancelli van na de vroeg-Christelijke
periode dat deden, maar de breedte
van de nieuwe Haagse kerk brengt
de bediening middenin de ook ruim
telijk duidelijk verbeelde gemeen
schap der gelovigen.
De schaal van het nieuwe kerkge
bouw, dat Woensdag j.l. werd gecon
sacreerd en op 20 November plech
tig in gebruik zal worden genomen,
spreekt het duidelijkst in het inte
rieur, dat een kloeke allure ver
toont. Bij de Consecratie bleek al dat
ook de acoustiek daarmee gediend
is: zij is correct droog, al heeft zij
niet de weidse adem van een grootse
basilica.
t'roj. Jozej Alberdiiigri 1 nijin
afgelost, maar tot in 1887 bleven de
door hem gegeven richtlijnen gelden.
Op het ogenblik dat hij het tijdelij
ke met het eeuwige verwisselde (17
Maart 1889, te Amsterdam), was de
Dietsche Warande al sedert twee jaar
naar Vlaanderen overgeheveld, waar
zijn broer, de Leuvense hoogleraar
dr Paul Alberding Thijm, er de re
dactie van had overgenomen en daar
eigenlijk de Vlaamse periode van het
tijdschrift heeft ingeluid.
Er kwamen toen vooral bijdragen
in voor van de Vlamingers Servaes
Daems, Jan van Droogenbroeck,
Guido Gezelle. Men trachtte toen,
naast de Nederlandse en Vlaamse
medewerkingen, ook bijdragen uit
Duitsland te krijgen, doch het bleef
van die zijde bij een platonische be
lofte, die nooit werkelijkheid werd.
DIT DE inhoud van die periode,
Week een voorliefde voor het
verleden. Heette het tijdschrift
bfj de oprichting in 1855 nietDe
Dietsche Warande, Tijdschrift voor
Nederlandse oudheden en nieuwere
kunst en letteren?
De Dietsche Warande fusionneerde
in 1891 met: De Wetenschappelijke
Nederlander.
Bij de Gentse drukkerij Sifter, waar
de Dietsche Warande toch werd ge
drukt, verscheen sedert 1886 het spe
cifiek Vlaams letterkundig tijdschrift
Het Belfort. Dat was voortgevloeid
uit de door Gezelle met Rond den
Heerd en De Biekorf in het leven
geroepen particularistische traditie.
Het interesseerde zich vooral voor de
taal en de folklore, maar legde daar
naast toch meer belangstelling voor
de toenmalige letterkundige produc
tie aan de dag dan de Dietsche Wa
rande, die in haar Nederlandse perio
de al blijk had gegeven geen goed in
zicht te hebben op het toenmalig let-
derkundig leven in de Nederlanden.
Noch Warande noch Belfort, die
maar steeds in het verleden bleven
blikken, zagen de vernieuwing van de
letterkunde die door De Nieuwe Gids
en Van Nu en Straks werd bevorderd.
Belfort was zelfs blind voor het be
lang van het op het litterair podium
verschijnen van de jonge Streuvels,
die door dat tijdschrift zelfs onheus
werd behandeld.
Aan het einde der vorige eeuw was
er niet veel verschil tussen de rela
ties der beide organen. Gezelle Ser
vaes Daems, prof. dr L. Scharpè,
prof. dr Paul Alberding Thijm, Mej.
Elisabeth Belpaire en Hilda Ram,
zonder kopij zowel aan het ene als
aan het andere.
HET liet optreden van de jonge
Rodenbach en de Blauwvoete-
rij, kwam een merkbare drang
naar vernieuwing. Lodewijk Dosfel
trad naar voren met zijn Jong
Dietschland. Pastoor August Cuppens,
Mej. Belpaire en Hilde Ram, sticht
ten de letterkundige kring Eigen Le
ven. Deze wilde een vernieuwing van
het Katholiek Vlaams cultuurleven.
De ouderen moesten nu wel geleidelijk
mee. Voor de beoogde vernieuwing
van het cultuurleven had men een
gezaghebbend tijdschrift nodig. Als
vanzelf vloeide daaruit voort de fu
sie van Warande, en Belfort. In de
laatste maanden van de vorige eeuw
had Emiel Vliebergh daarover onder
handelingen gevoerd met Paul Al
berdingk Thijm, en in Januari 1900,
dus op de drempel v?in de nieuwe
eeuw, verscheen het eerste nummer
van Dietsche Warande en Belfort,
zoals dit tijdschrift nu nog heet.
Vliebergh nam er zeven jaar lang
het secretariaat van waar, met naast
hem de stuivende kracht van Elisa
beth Belpaire. Slechts langzaam was
het do nieuwe richting uitgegaan. Een
Gezellenummer en de rehabilitatie
van Streuvels_ luidden de periode der
vernieuwde inzichten in.
Dan kwam de leiding van de grote
criticus prof. dr Jules Persijn (1907
tot 1924, met onderbreking van de
oorlogsjaren). Alles wat toen naam
had in de Vlaamse letterkunde werd
door Persijn naar zijn tijdschrift ge
bracht. Persijn had, aan het einde van
zijn bestuur, evenwel niet voldoende
de betekenis van het expressionisme
in de Vlaamse letteren aangevoeld.
En er kwam een andere leiding, deze
van het tweemanschap August van
Cauwelaert-Gerard Walschap, die van
1924 tot 1941 duurde. Bijna alle bij
dragen waren litteraire stukken. De
jongeren kregen er royaal plaats, en
onder hen ook veel jonge Nederlan
ders, o.m. Willem de Merode, Anton
van Duinkerken en Willem Nieu-
wenhuis, die geregeld meewerkten.
Gedurende het overgrote deel van
de tweede wereldoorlog verscheen
het tijdschrift niet, maar slechts een
paar maanden na de capitulatie der
Duitsers was het weer present. Met
het overlijden van dichter Van Cau-
welaert moest naar een nieuwe lei
ding worden gezocht.
De steeds actieve en toegewijde
mej. Belpaire, die Persijn voor Dit-
sche Warande en Belfort had „ont
dekt", deed andermaal een gelukki
ge greep, met de dichter en criticus
Albert Westerlinck (E. H. prof. dr J
Aerts) bereid te vinden op zijn beurt
het tijdschrift te leiden. Deze jonge
Leuvense „prof" doet dat met vaste
hand, wat academisch, maar vooral
toonaangevend voor de katholieke cul
tuur, zowel binnen als buiten de gren
zen van België.
Dit zijn „les frères Jacques", de Franse chansonniers die volgende weck
enkele voorstellingen in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam komen
geven. Zij bezoeken, voor het laatst als ensemble in deze vorm optredend
Nederland tijdens een wereldtournee die hen in New York, Zuid Amerika
cn vele Europese landen bracht. Hun grootste dagToen zij voor de
Koningin van Engeland en haar gevolg op de Franse Ambassade te Londen
optraden.
De verdiensten van het pocketboek
zijn genoeg geprezen. Iedereen is het
er wel over eens dat de uitgevers van
deze zakboekjes, althans zii die bij de
keuze van hun titels de litteraire smaak
niet opofferen aan commercieel gewin,
een bijzonder goed werk doen. Zij bren
gen de beste voortbrengselen van de li
teratuur binnen het bereik van nagenoeg
iedere lezer. Zij cioen dit in de vorm
van herdrukken, maar ook in een an
dere vorm. Nooit immers zag de boe
kenmarkt zoveel bloemlezingen betref
fende bepaalde tijdperken of figuren uit
de letterkunde als sinds het pocketboek
op grote schaal zijn intrede deed in
Nederland, Het heeft weinig zin zich to
verdiepen in de oorzaak van deze haus
se voor bloemlezers. Mogelijk zijn het
de faciliteiten met het auteursrecht die
de uitgevers verzot maken op dit genre,
mogelijk ook dwingt Je schaarste aan
bruikbare titels de redactieraden ertoe,
over te gaan tot het publiceren van
bundels; Dat doet er ook niet toe. Wat
de oorzaak ook moge zijn, de liefhebber
der letteren is met deze uitgaven ge
baat.
Want waar vond hij bijvoorbeeld tot
dusver een bundel gedichten uit Neder
lands bloeitijd, samengebracht met zo
veel gevoel voor wat anno 1955 nog leeft
als in „Het Goud der Gouden Eeuw"?
In zijn kwaliteit van professor Assel-
bergs presideerde Anton van Duinker-
ken een dertigtal Nijmeegse Neerlandi
ci die een keuze maakte uit de veertien
17e eeuwse dichters wier medaillonpor-
tretten het omslag sieren. In vier groe
pen van zes kozen zij hetgeen hun oor
bekoorde uit de vier kwartalen waarin
Van Duinkerken de Gouden Eeuw ver
deelt. Een vijfde groep, reeds meer er
varen in de wetenschap, legde het ge
kozene op de goudschaal. Zo ontstond
een voortreffelijke bundel, die de gevoe
ligheid, de zwier en de intense uitings
kracht van Bredero, Hooft en Vondel,
van Kevius, Camphuizen, Cats en Jan
Luiken in verrassende schoonheid open
baart. Bij de rangschikking werd de
chronologie achtergesteld bij de ideëen,
Achtereenvolgens hoort men de diverse
dichterstemmen zingen over lief en leed
van de liefde, over vaderlandse en gods
dienstige thema's, over de natuur, het
menselijk leven en over de genoegens
van een feestelijke dronk.
Naast de onvolprezen Prisma-reeks,
waarvan het boekje deel uitmaakt, be
gint een andere reeks de opmerkzaam
heid waard te worden. Wij doelen op de
Haagse Ooievaarboekjes, die met enke
le belangwekkende bundels werd ver
rijkt. Zo bijvoorbeeld „In Ballingschap"
waarin A. Koland Holst een keuze doet
uit zijn werk, dat, naar hij „Achteraf"
verklaart nimmer werk was, maar
slechts ten doel had een hem ingescha
pen wezen „dat in het dagelijks leven
nooit, of in veel te geringe mate aan
bod kwam naar buiten hoorbaar en
zichtbaar te maken: enigszins te be
stendigen wellicht". In poëzie en pro
za legt de dichter zijn soms duister we
reldbeeld bloot. Niet het minst interes
sant is in deze bundel de laatste ru
briek: Geschreven portretten van oude
en nieuwe dichters.
Een andere bloemlezing die de aan
dacht verdient biedt de lezer verhalen,
parabelen en aforismen van Multalu'.i.
In de titel „Barbertje moet hangen",
oevestigt de samensteller, Garmt stui
veling, natuurlijk met opzet, de in het
spraakgebruik onontroeibaar geworden
misvatting omtrent het slachtoffer van
de executie waarvan het verhaal „Bar
bertje" spreekt. De bundel bevat be
kende en minder bekende parabelen die
Multatuli's geladen natuur in gevoe
lig proza verhullen. Zij besluit met een
aantal aforismen die bewijzen dat zyn
geladenheid vaak de uitlaatklep verder
openrukte dan zijn intelligentie verant
woorden kon. De katholieke lezer en niet
alleen hij, zal de aforismen dan ook met
een flinke korrel zout op de koop toe
hebben te nemen. Maar inplaats van ze
schamper opzij te leggen omdat ze niet
stroken met onze waarheid, is het beter
van Multatuli enige dingen te lezen. Bij
voorbeeld hoe jammerlijk het de sa
menleving aan naastenliefde ontbreekt.
Evenals Multatuli heeft Paul van Os
taijen een oeuvre nagelaten dat één
heftige hartekreet is van een gevoelige
neuroticus. Anders dan het vrolijke om
slag van „Music Hall" en de soms iet
wat oubollige inleiding van Gerrit Bor-
gers doen vermoeden wringt achter
ieders vers, achter vele der bonte essay's
de pijn van een niet
met het leven ver
zoende. Anderzijds
kan van Ostaijen in
derdaad zeer geestig
zijn, met zijn zonder
linge lapidaire humor
zoals in de uitlating:
,,In Nederland lacht
men niet. Prof. Colen
brander ziet ons!" Van
beide aspecten, en ook
van Van Ostaijen's li
terair inzicht getuigt
de uitstekend gekozen
bloemlezing. die,
doordat de volledige
werken van de Vla-
mingslechts in 'n zeer
kostbare editie ver
krijgbaar is, voor
velen wij maken
hier voorbehoud voor
critisch gerijpte le
zers welkom zal
zijn.
Een wonderlijke
bloemlezing stelde A.
Marja samen. Hij ver
zamelde in „Voor de
bijl" een aantal
polemische uitingen
in proza en poëzie uit de Nederlandse
literatuur. Liefhebbers van scheld
stukken kunnen hier hun hart ophalen.
Er staan misselijk anti-katholieke stuk
jes in, die de samensteller „vanwege
'de objectiviteit" afwisselt met strijdba
re uitingen van een christelijke levens
beschouwing zoals de „Ballade van de
katholiek" van Van Duinkerken. Men
krijgt niet de indruk, dat Marja erin
geslaagd is zijn bundel zo samen te stel
len, dat zij, behalve in het vermogen
tot schelden onzer 19e en 20ste eeuwse
auteurs- ook inzicht geeft in het belang
rijkste dat in de afgelopen eeuw da
opwinding der literatoren gaande maak
te. Veel is van middelmatig belang en
als het op formuleringskracht aan komt
steekt een Menno ter Braak toch wel
met kop en schouders boven de rest
uit.
Een aardig bundeltje verscheen ten
slotte als no. 8 van de jaarlijkse uit
gave „Singel 262". Een en twintig Ne
derlandse auteurs schreven hier een
brokje jeugdherinnering, veelal nauw
verweven met de sfeer van het ouder
lijk huis. (Brulez heeft school gemaakt)
maar ook aan de geboortestreek (Hel
man, Annie Schmidt, Stuiveling), aan
buitenlandse ervaringen (Greshoff, Adr.
v. d. Veen) en zelfs aan schrijftafels
(Max Dendermonde). De bundel vormt
een aardige afwisseling op de tot dus
ver in deze reeks verschenen korte bio
grafische schetsen; uit deze jeugdim-
pressie treedt vaak op verrassende wij
ze de eefste aanzet van een schrijvers
carrière naar voren. Zo draagt ook de
jongste „Singel 262" het hare bij voor
het inzicht in de eigen letterkunde, dat
door alle hier vermelde boekjes wordt
gediend op een wijze, die de lage prijs
dubbel en dwars waard is.
P.
N.a.v. „Het Goud der gouden eeuw"
(Prisma-reeks, het Spectrum, Utrecht)
vier deeltjes uit de Ooievaar-reeks (Daa-
men, Den Haag en. „Singel 262"
Querido, Amsterdam).
Paul vn Ostayen, naar een portret
van Flori Jespers
Willem Goedhart
at in de opbouw van
'het muziekleven in
Brabant een sterke
stuwkracht moest ko
men is sinds jaren dui
delijk. En nu het Bra
bants Orkest tot deze
emancipatie een belang
rijke stoot gegeven
heeft, is meer dan voor
heen gebleken dat men
niet met het plafond de
zer opbouw beginnen
moet maar met het so
lide fundament van het
muziekonderwijs. Zulks
te meer waar nu de
oude muziekschool, die
onder de R.K. Leergan
gen een min of meer
gedrukt leven leidde,
daarvan een onafhanke
lijk instituut geworden
is en in de „Stichting
Brabants Conservato
rium" een eigen leven
kan gaan leiden.
Een dergelijke cultuur
instelling valt of staat ech
ter met de leiding geven
de persoonlijkheid. Het
was derhalve een moeilij
ke keuze om juist voor dit
pril muziekpaedagogisch
centrum een muzikant te
vinden die over voldoen
de eruditie en inzichten,
tact en karakter zou be
schikken om hier het be
doelde fundament te leg
gen. We voegen hier on
middellijk aan toe dat me
de door het advies van
prof. Snijers een alleszins
gelukkige keuze gemaakt
is in de figuur van Willem
Goedhart.
Goedhart is een in onze
muziekwereld nog weinig
gekende. Hij leefde niet in
de schijnwerpers van het
concertbedrijf; gaf slechts
concerten op zijn eigen or
gel in de St Janskerk te
Gouda dat weergaloze
instrument waarbij zelfs
de glans van het St Bavo-
orgel te Haarlem ver
bleekt; hij dirigeerde en
kele plaatselijke koren;
hij verrichtte binnenska
mers paedagogische ar
beid door opleiding tot
Staatsexamens, en slechts
bij zijn examens op het
Conservatorium te Am
sterdam trad hij als or
kestdirigent even in het
openbaar op (bij de toen
malige H.O.V.) met Mah
ler's IVe Symphonie, ter
wijl enkele jaren geleden
het M.S.O. een Capriccio
van zijn hand uitvoerde.
Voegen we hier aan toe
een optreden als dirigent
van het Radio-Philh.-Or-
kest in het kader der In
tern. Dirigentencursus,
dan hebben we ongeveer
al zijn muzikale activitei
ten naar buiten belicht.
Maar ook de leek voelt
uit dit alles een veelzijdige
muzikale eruditie die haar
grondslag vindt in ge
noemde Conservatorium
opleiding en haar voorlo
pige afsluiting met een
drietal einddiploma's voor
orgel, voor compositie en
voor muziekgeschiedenis.
Mede dank zij Goedhart's
gymnasiale opleiding be
zit hij verder een veelzij
dige belangstelling voor
het cultuurleven; muzikaal
zowel als litterair of in
meer strikte geestelijke
zin. Hij vond b.v. via Ho-
negger's muziek bij „Jean
ne d'Arc au bücher" de
weg tot Claudel's dicht
kunst die hij vol mystieke
betekenis acht. Zijn nei
ging tot de Franse cultuur
gaat samen met een be
wondering voor de Weense
classici met Mozart voor
aan, gevolgd door Schu
bert en Bruckner.
Tijdens ons gesprek
bleek Goedhart boordevol
plannen om het eigenlijk in
naam nog fungerende „con
servatorium" deze titula
tuur haar juiste betekenis
te verlenen. Een zijner
eerste zorgen zal zijn om
de orkestklasse betekenis
te geven door volledig or
kestraal ensemblespel, dus
met gebruikmaking van ko
per- en houtblazersgroepen.
Om hiertoe te geraken
heeft de nieuwbenoemde
functionaris een beroep ge
daan op de leden van het
voormalig Tilburgs Orkest
en inmiddels ook de mede
werking verkregen van de
dirigent van het Brabants
Orkest. H. Jordans deed nl.
zelf het voorstel om twee
maal per maand aanvullen
de krachten naar Tilburg
te sturen om het sympho-
nisch repertoire te leren
kennen en lezen.
Dit alles houdt tevens in
dat dit onderwijsinstituut
in de toekomst aan een im
peratief zal kunnen beant
woorden voor erkenning
van Rijkswege als conser
vatorium, wat nu nog niet
het geval is.
Deze centralisatie van
vakopleiding te Tilburg zal
enerzijds vele Brabanders
de moeite besparen om eni
ge malen boven de Moer
dijk lessen te volgen, ter
wijl uit de muziekscholen
van Brabant zelf de vak
studerenden aangetrokken
worden. Deze gedachte ligt
ook geheel in de lijn van
O.K. en W. die de vakop
leiding niet beperkt wil
zien tot enkele hoofdsteden
maar een spreiding over
het gehele land beoogt.
Nauwelijk benoemd heeft
de directeur reeds contact
opgenomen met directeu
ren van andere muziekon-
derwjjsinstcllingen in Bra
bant en zijn eveneens ac-
tief-vooruitstrevend be
stuur streeft naar een over
koepelend orgaan, een tref
punt in het Brabants Con
servatorium. Reeds bete
kent de oplossing der ste
delijke muziekschool van
Tilburg in een conservato
rium en de benoeming van
haar directeur tot adjunct-
directeur van dit „Bra
bants Conservatorium" een
belangrijke stap tot unifi
catie of samenwerking. De
afdeling Kerkmuziek van
het voormalige instituut der
R.K. Leergangen vindt
eveneens in deze kleine,
nieuwe „Alma Mater" een
eigen plaats.
Boordevol dus van jonge
energie, een allegro ener
symphonie gelijk, laat Wil
lem Goedhart naar we ver
wachten, een nieuw geluid
horen in het jonge muziek
land van Brabant.
M.M.