Het Philosophicum
te Warmond 25
fpf
®11
ALBERT VERWET
AAD DE HAAS
Wk M
H
E
D
als geestelijke leider
Ruime aandacht voor de persoonlijke vorming
1
fes
¥L\ mt
I
DICHTERLIJKE
STRIJDBAARHEID
WILLEM
Na de contemplatie de stormwind
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1955
PAGINA 5
en
SE LACHENDE
PHILOSOOF
Maurits Uyidert vertelt over zijn Verwey-biografie
1890—1915
Als een dorpeling
Nalatenschap
Geen kamergeleerden
NIEUW WERK
GEëXPOSEERD
IN MAASTRICHT
.|>»ASV N- v V - - *.y,-
Een drietal tafrelen uit het
leven op het Philosophicum.
Van boven naar beneden: e°n
studentenkamer; de decor-
bouw voor het feeststuk „De
wolken''; de Zondagse Vespet s
waaraan de Schola haar muzi
kale medewerking verleent.
ET ZAL voor de literatuurminnaar goed nieuws
zijn, dat het tweede deel verschenen is van
Mfbrits Uydert's boek over Albert Verwey. Er is over
„de mannen van Tachtig" heel veel geschreven, maar
weinig definitiefs. De eeste stap tot een biografie, die
werkelijk een model mag worden genoemd, zette
Maurits Uyidert in 1948 met „De jeugd van een
dichter Uit het leven van Albert Verwey". Het
geeft een beeld van deze prominente tachtiger, van
zijn geboorte (1865) tot zijn vestiging in Noordwijk
I 1890)Het boek werd begroet als een voortreffelijke
studie, even boeiend als betrouwbaar en instructief.
Het is meer dan een naslagwerk er komt een figuur
uit naar voren, de figuur van een nog jonge man, in
wie echter reeds de drang naar schoonheid en weten
brandde.
Men kan slechts betreuren", aldus
verzuchtte Anton van Duinkerken na le
zing van Uyldert's boek, „dat dit le
vensverhaal hier ophoudt" Inmiddels
heeft het Ministerie van O., K. en W.
het grote belang van deze Verwey-bio
grafie ingezien en het heeft de auteui
opdracht gegeven tot het schrijven van
het tweede deel, dat onder de titel „Dich
terlijke strijdbaarheid" wordt uitgege
ven door Allert de Lange te Amsterdam.
lil zijn stille werkkamer, van waar
uit men neerziet op een der brede
lanen van Amsterdam-Zuid, vertelt
Maurits Uyidert ons over het ont
staan van zijn boek. De vier-en
zeventigjarige spreekt vol toewij
ding over het werk, dat niet alleen
zijn aandacht maar vooral ook
zijn liefde heeft.
„Het nieuwe boek sluit direct aan op
„De jeugd van een <3lcht".' Hm be
schrijft Verwey's werkzaamheid als dich
ter en geestelijk leider en geeft tevens
een schets van zijn persoon nk leven
tussen 1890 en 1915. „Dichterlijke strijd
baarheid" behandelt dus ook e jsis,
welke tot de ondergang van „De nieu
we Gids" heeft geleid en de stichting
van het „Tweemaandelijks tijd
dat later „De XXe eeuw" h?®tMTT;Mert
In deze tijd kwam Maun. ,shprt ver
in persoonlijk contact met Ainert
wey, die, zestien jaar oU(*®r'
een zeker gezag bezat. In 1900st
de jonge Uyidert hem een gedicht
keuring. „Heel goed", oordeelde Verwey,
„maar ik wil graag wat meer verzen
van u lezen vóór ik ze publiceer".
Met dankbaarheid denkt "Uyidert te
rug aan de raadgevingen, die hij uit
Noordwijk ontving. „Verwey was veel
eisend maar hij was ook erg bemin
nelijk. Hij was gesloten van natuur;
toch wist hij een sfeer van vertrouwelijk
heid te scheppen. De verhouding, aan
vankelijk die van rijp dichter tegenover
beginneling, kreeg op den duur een
vriendschappelijk karakter. Geen moeite
was Verwey teveel om jonge mensen, in
wie hij talent bespeurde, te helpen en aan
te moedigen. „Hij maakte zich hier niet
met een vriendelijkheidje van af. Men
had wat aan zijn opmerkingen. Het ge
beurde wel dat ik het niet met hem eens
was, maar meestal zag ik later in dat
hij gelijk had gehad.
In Mei 1903 toog Uyidert naar Noord
wijk om de dichter te ontmoeten. Hi)
had, als autodidact, in de literatuur- en
cultuurgeschiedenis gegrasduind en zou
zo graag richtlijnen hebben voor een
systematischer studie. Wie zou hem die
beter kunnen geven dan Verwey, wiens
boek over Potgieter pas was versche
nen en werd geprezen als een werk van
groot inzicht en vakmanschap?
„Ik ging 's morgens al bijtijds met
de stoomtram naar Noordwijk", vertelt
Uyidert. „Op weg naar „Villa Nova"
herkende ik opeens in de man, die bij
een groenteman iets stond te kopen, de
dichter. Hij had een grote tuinmanshoed
op en zag er uit als een dorpeling.
Ik dacht dat hij het misschien vervelend
zou vinden, als ik in deze situatie naar
hem toe kwam. Daarom liep ik door
en ging een minuut of wat later terug
naar zijn huis, waar ik heel vriendelijk
werd ontvangen."
Er volgde een langdurig gesprek,
waarbij Verwey Uyidert verschillende
studieboeken aanbeval, doch hem voor
al op het hart drukte niet in de eerste
plaats uit de literatuurgeschiedenis doen
uit de literatuur zelf te leren.
Dit was het begin van een hechte
verbondenheid, die tot aan de dood van
Verwey heeft geduurd; we danken er de
beste biografie aan, gewijd aan een der
hoofdfiguren van de hedendaagse lite
ratuur. Uyidert schreef dit werk in de
bezettingstijd. Hij was in Februari 1943
begonnen aan een groot dramatisch ge
dicht. „Alkestis" (verleden jaar versche
nen bij Boucher), maar werd hier op
28 Maart in gestoord door Dr Heroma
(Muus Jacobse), die hem namens een
uitgever kwam vragen een biografie
over Verwey te schrijven. Uyidert ant
woordde, dat volgens hem prof. P. N.
van Eyck hiervoor de aangewezen man
was, aangezien deze in het herdenkings
nummer van „De Stem" (Juli Augus
tus 1937), onder de titel „Dichterwor-
ding" al een begin had gemaakt met
een levensbeschrijving aan de hand van
de biografische gedichten van Verwey.
Dr Heroma was echter al bij prof. van
Eyck geweest en deze had de uitno
diging van de hand gewezen.
Nu lag de zaak dus anders. Mevrouw
Verwey-van Vloten was geëvacueerd en
woonde tijdelijk bij Uyidert in de buurt.
Hij ging eens met haar praten. Zij zegde
hem inzage van alle brieven en docu
menten toe en vulde al deze gegevens
mondeling aan. In Maart 1944 voltooide
Uyidert „De jeugd van een dichter",
dat vier jaar later verscheen.
„Nauwelijks was ik klaar, 06 mevrouw
Verwey werd ernstig ziek. Zij kon de
vermoeiende gesprekken niet meer aan,
en zo scheen er van een vervolg niets
te kunnen komen. Maar na de dood van
mevrouw Verwey werd de omvangrijke
litteraire nalatenschap van haar man aan
de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek
in bruikleen gegeven." Na een moei
zame ordening vond Uyidert hier vol
doende gegevens voor een beschrijving
van Verwey's verdere leven en werk.
U moet weten", legt hij uit, „dat
Verwey, tengevolge van zijn betrekke
lijk geïsoleerd leven in het vissersdorp
Noordwijk, zijn verkeer met vrienden
en medewerkers voor het grootste deel
schriftelijk onderhield. Hij heeft hun
brieven zorgvuldig bewaard, evenals ve
le, op zichzelf staande notities, die het
karakter van dagboek-aantekeningen
dragen. Ook in latere jaren, toen h«
professor was in Leiden, heeft hij, ten
behoeve van zjjn colleges, menige be
langrijke gedachte op schrift gesteld.
Bovendien hield hij van belangrijke^ uit-
gaande brieven copie, of bewaarde daa -
van het concept. Een en ander heeft
mij mogelijk gemaakt, de ontwikkeling
van zijn leven en de ontplooiing van
zijn werkzaamheid te volgen van jaar
tof jaar."
Welk een werk dit is geweest, beseft
men pas als men weet dat de docu
menten opgeborgen zijn in meer dan
vijftig dozen, waarvan elk tussen de
honderd en tweehonderd foliomappen be
vat met brieven en aantekeningen. Al
les moest worden gelezen zelfs het
onaanzienlijkstekladje kon belangrijk
zijn.
„Van ieder document, dat van pas
kon komen, heb ik een afschrift ge
maakt", zegt Uyidert. „En daarmee
alleen al is een jaar heengegaan van
vroeg opstaan en hard werken. Maar nu
is het tweede deel gelukkig klaar. Het
verschijnt mede dank zij de steun van
het Prins Bernhard Fonds en de Ne
derlandse Organisatie voor Zuiver-We
tenschappelijk Onderzoek".
Omdat het ondankbaar zou klinken,
durven we de schrijver één vraag niet
stellen: of hij met een derde deel de
voltooien. Er past ons reeds genoeg
dankbaarheid
K.
TUSSEN de .herfstige bomen
lanen van Warmond ligt het
complex van liet seminarie, dat de
naam van het dorp een nieuwe in
houd gegeven heeft. Want War
mond moge een vriendelijk oord
zijn dat in de zomermaanden een
centrum is voor liefhebbers van dc
watersport, katholiek: Nederland
verbindt aan de klank „Warmond'
vooral de gedachte aan het bolwerk
der hogere priesterscholing in het
Haarlemse, waar de wijsgerige en
theologische opleiding het tegen
deel beoogt en bereikt van „war-
mondig" disputeren.
In 1779 opgericht bestaat het befaam
de seminarie sedert 1930 uit twee
afzonderlijke instituten, het Theolo-
gicum en het Philosophicum, waar
van het laatste de tweejarige voor
opleiding vormt voor de vierjarige
studies aan het Theologicum.
De twee vleugels zijn onderling ver
bonden, niet door een deur, maar
door een gang met deuren aan weers
zijden. „Laat men deze openstaan.,
dan kan het er verschrikkelijk
tochten" merkte een oude chroniqueur
niet zonder symbolische betekenis
op. De scheiding tussen beide vleu
gels Is inderdaad duidelijk afgete
kend waarlijk niet alleen door het
feit, dat de philosophen in burger, de
theologen in toog hun studietijd vol
brengen.
Zo kan het gebeuren dat het Philo
sophicum afzonderlijk a.s. Dinsdag
zijn 25-jarig bestaan feestelijk her
denkt. Met een Pontificale H. Mis,
die mgr Huibers in de kapel van het
Philosophicum zal celebreren, met
een academische zitting waar de Leu
vense hoogleraar prof. A. Dondeyne
spreekt over „De zin der wijsgerige
studie in de vorming tot het pries
terschap" en met de opvoering van
Aristophanus „Wolken" door een
aantal studenten.
Geestelijke vorming
In dit feestprogram ligt het karak
ter van het Instituut verankerd. De
kerkelijke plechtigheid, de weten
schappelijke voordracht en de mu
sische activiteit op de feestdag zijn
de kristallisatie van de geestelijke
occupaties, waarop de aandacht der
studenten welbewust wordt gericht.
Want al is de vakmatige beoefening
der wijsbegeerte de hoofdschotel, het
gaat er niet om vakwijsgeren te vor
men maar breed georiënteerde pries
ters, aldus de huidige directeur prof.
dr J. G. M. Willcbrands. Vandaar
naast de wijsgerige vakken een uit
gebreide geestelijke vorming waarin
het liturgisch leven, de geestelijke
verdieping, qe studie van de spiritua
liteit en ook vele aspecten van kunst
en cultuur ruime aandacht krijgen.
Het is juist een der redenen ge
weest waarom wijlen mgr Aengenent
in 1930 het Philosophicum stichtte, dat
men aan de geestelijke voorbereiding
op het priesterschap een meer per
soonlijke zorg wilde besteden. Slechts
door de „eerstejaars" studenten in
een kleiner milieu bijeen te brengen
kon aan de persoonlijke vorming
meer aandacht worden besteed.
Tot in de bouw van het Philosophi
cum, waarin, iedere student zijn eigen
studeerkamer heeft, komt deze be
doeling van _het Instituut tot uiting.
„Het is van belang, zo zegt dr Wil-
lebrands, dat de studenten hun stu
dies op een zelfstandige manier kun
nen doen. Zij hebben de tijd zich op
hun priesterroeping te bezinnen. De
twee jaar op het Philosophicum zijn
in zeker opzicht te vergelijken met
de noviciaatstijd van de kloosterling.
De studenten moeten zich bewust
worden van een heel stel gewoonten,
die zij zich moeten eigen maken. Zij
moeten zich in deze tijd bewust wor
den van hun roeping. De student gaat
er een idee van krijgen, dat hij man
nelijke besluiten moet gaan nemen".
Reputatie
Wat de wijsgerige opleiding betreft
had Warmond overigens al lang voor
het Philosophicum tot stand kwam
een bijzondere reputatie. Min of meer
spectaculaire figuren als de latere
Mgr van Vree en Broere en voor
al professor Beysens, philosophiedo-
cent op Warmond van 1895-1909, heb
ben op het philosophie-onderricht gro
te invloed gehad. Beysens die zijn
gróte werken in Warmond schreef,
is de grondlegger van' het systema
tisch wijsgerig onderricht geweest.
Ruimtetekort in verband met
het toenemend aantal studenten
was in 1930 de directe aanlei
ding tot het oprichten van het Philö-
sophicum. De diepere reden echter
was dat de philosophische cursus zich
niet meer voegde naar de eisen van
het kerkelijk recht en de problema
tiek van de tijd. Daarom bouwde men
dit aparte instituut waar Mgr J. H.
Niekel, thans Deken van Rotterdam
de eerste directeur werd.
Het instituut bloeit. Er zijn 96 stu
denten, waarvan 55 eerstejaars en
zeven hoogleraren, die een omvang
rijk aantal vakken doceren, vanaf
methaphysica en logica tot anthro
pologic, cosimologie, ethica, wijsgeri
ge staatsleer, chemie, geschiedenis
der wijsbegeerte, de eerste begin
selen der theologie, bijbelwetenschap
en apologetica.
Meen echter niet, dat de studen
ten onder de zware vracht van zoveel
wijsheid dorre kamergeleerden wor
den. Een kort bezoek aan het Philo
sophicum is voldoende om deze mis
vatting uit de wereld te helpen. Er
heerst onder de studenten een fris
se geest. Dichtte niet een hunner on
langs in het lijfblad „Areopaag" over
de lachende philosoof? De lach der
aankomende wijsgeren klinkt in de
gangen, op het voetbalveld of op
de tennisbaan, tijdens het opbouwen
van een toneeldecor voor het jubi-
leumspel, dat zij eigenhandig in el
kaar timmeren, in de aula waar
's avonds biljarters, tafeltennissers en
bridgers hun slag slaan of in de eet
zaal waar verbijsterende stapels bo
terhammen in korte tijd verdwijnen.
Hun geestelijke inspanningen rea
geren zij af in een ochtendlijke bos-
loop, een der eerwaardige tradities
van het huis, of met een duik in het
zwembad, door sommige heldhafti-
gen dagelijks voortgezet tot het wa
ter is dichtgevroren en de schaatsen
te voorschijn komen. Zij maken mu
ziek onder leiding van dr Kat en luis
teren naar solisten die op Warmond
worden uitgenodigd. Zij spelen toneel
en hebben hun eigen vakdispuut in de
Academie, waar ieder op zijn beurt
een referaat blootstelt aan de cri-
tiek van gretige debaters.
Zo vult zich de dag der „philoso-
fen" vanaf het wekkeralarm te kwart
voor zes tot het avondklokje van tien
uur, het tijdstip waarop de lichten in
de studentenkamers op hoog bevel
worden uitgedraaid. En als wij de
vrolijke gezichten van de 96 studen
ten van het Philosophicum een bekij
ken kunnen wij ons niet voorstellen,
dat er veel zijn, die spijt hebben van
hun komst naar Warmond.
De enige, die vanaf 1930 aan het
Philosophicum verbonden is geweest,
is Willibrordus Klaassen, in de wan
deling „Willem". Willem is de por
tier van dit instituut. Hij heeft wel
licht meer monseigneurs en autori
teiten, meer toekomstige pastoors
en meer seminarie-professoren on
der zjjn vriendelijke supervisie in, het
huis binnengelaten dan hijzelf ver
moedt. Voor Willem maakt het niet
veel verschil wie er voor de poort
staat. Het belangrijkste voor hem is,
dat er iemand achter de poort staat.
Zonder diens medewerking immers
bliif, de deur gesloten.
Vanaf het moment dat mgr Nie
kel, de eerste directeur, hem als por
tier aannam, heeft Willem met ont
roerende stiptheid zijn plicht ver
vuld. „En wat is nou", zo vroegen
wij Willem, „de mooiste dag geweest
uit je carrière?" Willem behoefde
niet lang na te denken.
„Dat was mijn jubileum, hè" zegt
de 67-jarige Willibrordus Klaassen.
Er was een Mis en een feestelijke
bijeenkomst waar de studenten en
de directeur mij toegespeecht hebben.
En ik ben er ook geridderd, hè."
Even later heeft hij het kleine rode
doosje uit de portierskamer gehaald,
waarin op de watten het gouden
Pro Ecclesia-kruis dat Willem op 11
October 1955 bü zijn 25-jarig feest
op de borst werd gespeld.
SEDERT cJe geschiedenis van Wahl-
willer en de prentjes van pater
Mathot een geschiedenis te over
bekend om haar hier te vertellen
heeft de schilder en graficus Aad de
Haas niets meer van zich laten horen,
tot aan verleden Zaterdag.
Toen werd in het Bonnefantenmuseum
te Maastricht de stellig door zeer ve
len al jaren lang verbeide tentoonstel
ling der voortzetting van zijn werk ge
opend, die bevestigt wat enkele insiders
al lang hebben rondvertelt: dat de
Aad de Haas van vroeger nu niet meer
te herkennen is.
Er is niets meer terug te vinden van
de schroomvolle, bijna dromerige inge
togenheid die het geestesmerk van zijn
Wahlwillerse kerkschilderingen was;
niets meer van de verpuurd geestelijke
aandachtigheid, de geluidloze zielsstil-
te van de vrome en zeer wijze poëet,
de bidder die deze schilder eenmaal
was, wiens werken langs de kerkwan-
den weefden een dralende ijlte, welke
als de rook uit het lithurgisch reukvat
onmerkbaar de ganse ruimte vervullen
de was, een dichterlijke damp die waar
lijk hemels mocht heten, „engelsheid'
om met Vondel te spreken. Daarvan,
inderdaad, is niets meer terug te vin
den, tenzijdoor iemand die over
enige kennis van de mens beschikt.
Engelsheid en diersheid
Want het moge zijn dat in de huidige
fase het werk van Aad de Haas aan de
eerste oogopslag niet dan „diersheid"
openbaart, de waarheid is zoals de dich
ter zeide: „Engelsheid en diersheid bei
de, mengen in de mens zich ondereen",
in' een en dezelfde mens. En het is
niet moeilijk te begrijpen hoe bij de kun
stenaar Aad de Haas zo fundamenteel
de tweede schaal doorsloeg aan het juk
van het evenwicht (Men begrijpe mij
goed, ik spreek niet over de Haas-als-
mens. maar als kunstenaar), d.w.z. ais
arbeider die zich zelf, geest en lichaam
in zijn arbeid ontlaadt en bevrijdt om
als mens tot zedelijk evenwicht in staat
te zijn. Het kan zijn dat die arbeid is
als het naakt zich werpen in de door
nen zoals Franciscus deed, een heilige
daad die de Haas als onderwerp voor
een zijner doeken nam).
Dat evenwicht tussen engelsheid en
diersheid het artistieke zo goed als
het zedelijke is altijd labiel zolang
een mens op aarde vertoeft en ook gees
telijk nog niet een dode is
Maar wij weten dat Aad de Haas,
die misschien te zeer, en misschien te
zeer uit schroom, zich m de vroom
heid van zijn reli
gieus wezen zijn
engelsheid had te
ruggetrokken, be
lasterd is gewor
den en verdacht ge
maakt in de Chris
tengemeenschap,
die hem eenmaal
had opgenomen en
waarin hij gevraagd
had te worden
opgenomen, omdat
't goddelijk Woord,
Christus zelf was,
de Mystieke Chris
tus, Hij in wien
Zijn „engelsheid"
veilig zou zijn en
gevoed worden. Wij
weten, dat men in
zijn kunst de vrij
brief heeft geüsur
peerd om zich
meester te maken
van zijn persoon
en die door het
slijk te halen.
Christenen hebben
dat gedaan en an
dere Christenen
hebben toegezien
zonder te verbleken
of te blozen, laat
staan zich voor
hem te weer te
stellen Er was on
der hen niet de
„naaste" langs de
weg die afliep van
Jeruzalem naar
Jericho of zo die
gevonden werd
heeft de Christen
gemeenschap ook
deze geslagene
Aanklacht
R ZIJN MENSEN wier physieke
constellatie allergisch is voor een
of andere geur, een bepaalde prik
kel van buitenaf. Als hun zinnen door
als een stormwind die de verf in flar
den uitjaagt, woedende strepen, kleur
en grel licht. Maastricht staat te bloe
den langs de Maas. Rode vlammen
stromen uit over de Romeinse brug waar
onder met witte slierten het duistere wa-
die prikkel langdurig worden aangedaan ter ijlt. Luchten hebben zonsondergan-
heeft een merkwaardige besmetting
plaats, de huid wordt overdekt met uit
slag en zij lijden ademnood. Er zijn ook
mensen, wier ziel allergisch is voor
gen en zijn bevlogen van duistere vo
gels en gillende wolken of zij zijn een
woelende brand. Soms blijven de krach
ten onder de aandrift ongebonden, de
Maastricht, een schilderij van Aad de Baas.
Zelfportret van Aad de Haas met Rotterdam als jJ^niig!
achtergrond.
geiv.
bepaalde ervaringen, die haar van bui
tenaf worden ongedwongen. Wie de nei
ging zou gevoelen zich door het jongste
werk van Aad de Haas gescandaliseerd
te gevoelen, moge bedenken dat de ziel
van deze kunstenaar duidelijk allergisch
is voor de soort sensatie waarmee men
hem bespogen heeft en opgejaagd uit
het hol zijner „wereld"-vreemde terug
getrokkenheid. Wat viel er anders te
oogsten, dan dat deze schilder plotse
ling de gewaarwording had dat zijn ziel
in benauwing lag en met een afzichtelijk
eczeem was overdekt?
Boordevol is dit werk van de effec
ten dezer gewaarwording. Schilderijen
als „de vallende boer", „Hypochonder"
„Carnaval" zijn niet anders te verkla
ren. Zij zijn echter ook een betoog van
een veroordelende, een aanklacht. En
ze zijn een gevecht, lijf aan lijf met het
kwaad, dat de Haas onmogelijk kan
zien met de ogen van Graham Greene,
maar dat hij ziet met de ogen van Ber-
nanos.
Ook is dit werk boordevol van beschul
digingen die de wezenlijke aard van wat
de schilder werd aangedaan duidelijk
open leggen in ondubbelzinnige parabe
len. Daar is Joseph, door Putifars vrouw
belasterd en buiten de gemeenschap ge
worpen, daar is de geplunderde gewon
de langs de weg naar Jericho, daar is
het hoofd van Johannes op de fruitschaal
van een scabreuze Salome. Er is Chris
tus met Judas, Christus aan de geselpaal.
Wie ooit gezegd heeft dat de Wahlwil
lerse Kruisweg in eerbied voor Chris
tus tekort schoot, ga die Kruisweg zij
hangt beneden in een gang van het mu
seum vergelijken met het „Golgotha"
op de expositie boven: Ziedaar de pa
rabel van de Christengemeenschap: een
onvoldragen voortijdig uitgedreven men
senvrucht, dat is de Christus en hij sterft
niet de dood der zegepraal van hét licht
zoals in Wahlwiller, maar komt om. Ook
dit is geen tekort aan eerbied, het is
een feit in wat Christenen misdoen, maar
welk een last voor wie aan deze kennis
een zo schrikwekkend getuigenis ont
wrongen.
Stormwind
E BRAND DER zielsaandoenin
gen heeft met het wereldbeeld ook
de schilderwijze van Aad de Haas
grondig doen veranderen. Niet langer
gedragen is het geduld der contempla
tie, vliegen de penselen over het doek
sehilderstem overschreeuwt zich, de ex
pressie zakt krachteloos in elkaar zoals
in „Het rad van Avontuur". Maar het
gebeurt dat de schilder zijn macht be
houdt en dan snijdt de uitwerking u
diep in de ziel.
De portretten zijn alle aangrijpend en
enkele ervan zijn ontroerend door een
elders nooit geheel doorklinkende zacht
heid van hoop en aandacht. De radica
le geest van de schilder spreekt schrik
wekkend en aangrijpend in een mees
terlijk doek als „Bezoek'' In „Vrouw
met brief" en „Café Chantant". Mees
terwerken zijn ook onder wat ik noem
de de „parabelen".
Zelfportret
Toch dreigt het gevaar der ongebon
denheid op deze weg in toenemende ma
te en men moet hopen, dat de Haas die
een groot schilder is, vaster wegen
zal vinden dan deze verschrikking.
Dat behoeft niet van hem alleen af
te hangen.
Want als dit werk een verschrikking is
voor de beschouwer dan is datgene wat
hier verschrikt 't werk van onze Chris
tengemeenschap. niets anders. Hebben
deze schilderijen en de houtsneden, li
tho's, tekeningen en monotypen waar
over ik nog niet sprak de klank van een
verbitterde of hartstochtelijk beschuldi
gende aanklacht, zij zijn ook feitelijk
en in wezen een aanklacht en zij stel
len het feit van een ongedelgde schuld
die op onze Christennaam openstaat.
Er is bij de schilderijen een recent
zelfportret, waarop de schilder onver
hoeds front maakt tegen de beschouwer
met de trekken van zijn gelaat. Het is
geschilderd met dezelfde vliegende, rau
we penseelslierten verf, waarmee nu
al zijn doeken gegeseld zijn. De kleur is
snijdend en grel. De achtergrond is 's
schilders geboorteplaats: Rotterdam.
Witte toomkoppen schuim op het Maas
water. Een onheilslucht die in turbu
lente lichtvlammen schuinboven de
stad aanflakkert. Een kade en een
schip. En daarvóór: de grimmige mens.
Er vreet inwendig een rauw zuur in
op de trekken rond oog en mond, er
sproeit een azijnen verachting in de
blik. En er doorheen gaat iets. dat geen
mens beschrijven kan. Die mens is een
brandend requisitoir. Deze mens gaat
ons aan, de Katholieke gemeenschap
van Nederland. Niet om opnieuw sensa
tie met hem te bedrijven. Maar om een
schuld te delgen, in alle oprechte een
voud die de rechtvaardigheid past.
KO SARNEEL.