BLIKSEM-INTERVIEW
met Sint-Nicolaas
DE HEILIGE ongenade
„Weg met de Kerstmannen!"
Tot welke leeftijd
moet St.-Nicolaas bestaan?
die voor Jantje toch nog goed afliep
en zijn
Analist
Jantje is eigenlijk altijd een vervelend jongetje geweest, dat het
heel leuk vond om andere kinderen te plagen. Meestal moesten zijn
broertjes en zusjes het ontgelden, maar ook zijn vriendjes waren
niet veilig voor zijn plagerijen. Een of andere plagerij kwam soms
plotseling in hem op en dan deed hij het voordat hij er eigenlijk
over nagedacht had en wanneer hij andere kinderen dan pijn had
gedaan of zo, en ze huilden dan had Janje er altijd veel spijt van,
maar dan was het te laat.
Wraak is zoet
Vol verwachting
Een vraag
Ergens" ontmoetten wij dezer da-
Sen Sint-Nicolaas; hij verbleef daar
incognito, gekleed in een eenvoudig
colbertje. Dus wij mochten eigenlijk
niet weten, dat hij er was. Doch wij
wisten het, konden dat niet helpen. En
dus begroetten wij hem eerbiedig met
een: „Hoe maakt U het Sint"?
De Heilig Man bleek wat boos, dat
Wij zijn pad kruisten en zei: „Ik heb
Seen tijd voor een praatje; waar blijft
je „open brief", zoals andere jaren"?
Wij antwoordden, dat wij veel te blij
Waren door deze persoonlijke ont-
rnoeting ontslagen te zijn van onze ver
plichtingen om te schrijven. Van dit
jaar eens wat anders, vonden wij en
dus een vraaggesprek.
Tenslotte bleek de Sint er ook wel
iets voor te voelen. „Dan behoef ik
dat lange geval van jou niet te lezen;
dat spaart mij veel tijd".
In het geheime hoofdkwartier van de
Sint aangekomen, konden wij starten:
„Bent U hier met verlate vakantie",
vroegen wij.
„Kan je denken; heb wel wat anders
te doen. Ben bezig met inkopen, doch
ze denken, dat ik hamster, als ik van
bepaalde artikelen grossen tegelijk
koop".
„U ziet er ook wat „burgerlijk" uit in
uw burger-kostuum. Waar is uw statie
gewaad"?
„Bij de stomer. Ik ben net als jullie
mensen. Wacht ook altijd tot het laat
ste ogenblik, zodat het haast te laat is
Ja, hollen en draven, dat is tegenwoor
dig het leven. De mensen hebben altijd
haast. Op het station rennen om de
trein te halen; in de straten een run
op de trams; in de winkels gevechten
voor de toonbanken. En in stad en dorp
en daar buiten auto's en bromfietsen in
woeste vaart. De mensen lijken Wel be
zeten".
De Sint was niet in een al te beste
bui. Het was wat moeilijk om het ge
sprek op gang te houden. Duidelijk
zeiden zijn ogen; „Duvel maar op". Wij
Probeerden daarom een prettiger on
derwerp aan te snijden en vroegen
„Mooi weer gehad met uw vakantie?
Ons weer was „pet".
Sint-Nicolaas wees alleen maar met
zijn vinger boven zijn hoofd. Wat be
tekende dat? De vinger op zijn voor
hoofd zou duidelijk genoeg zijn ge
weest, maar boven zijn hoofd! Wat was
dat? Toen gloeide er een 100-kaars op
in ons brein. Boven zijn hoofd hoort
eenMieter. Dus trokken wij de
stoute schoenen aan en vroegen; „Had
u „mieters" weer"?
De Sint bloosde en lachte. Gelukkig
dat wij het begrepen. De Heilige Man
mocht natuurlijk zo'n lelijk woord niet
over zijn lippen laten komen. Doch de
goede stemming wa| zo weer over, want
hij bromde: „jullie mensen weten
nooit anders dan over het weer te
praten".
Wij weerspraken zulks; wij hadden
pas maandenlang over de kabinetscii-
sis gesproken.
„O ja", antwoordde hij sarcastisch,
„dat is waar ook. Binnenkort zal men
in Nederland mijn cadeaus niet meer
nodig hebben, want men gaat toch aan
„bezitsvorming" doen. Als jullie ge
noeg bezitten, behoef ik niets meer te
brengen",
Nu kregen wij toch een beetje de
smoor in en antwoordden oneerbiedig:
„Dat sommige mensen niet het belang
van bezitsvorming inzien, dat is daar
aan toe, doch verwacht mocht worden,
dat U verstandiger was. Bovendien,
heeft U weieens mensen ontmoet, die
menen, genoeg te hebben? Kom, ik
wilde U wijzer hebben".
De man in colbertje riep ontsteld:
Piet gooi die vent de deur uit", maar
Piet was ook incognito en dus zonder
zak en roe. En toen wij de zwarte
knecht vroegen: „wie breng je daarvoor
mee", werd hij wat witjes om zijn neus
U moet weten, dat wij een zeer groot
persoon zijn met een bijzonder gezet
postuur.
Toen was het even onheilspellend
stil.
„Ik krijg zeker nu niets voor mijn
Sinterklaas" vroegen wij een beetje ge
schrokken van ons ontactisch optreden
„Och, als ik alle mensen met een
brutale mond zou overslaan, was ik
gauw klaar", gaf de Sint ons moed.
„Wil je ook een bromfiets"?
„Liever een auto
„Zal erom denken, als ik in een speel
goedwinkel kom".
Het bleek steeds duidelijker, dat er
met de Sint niet te spelen viel. Wij
gdoiden het ter afleiding op Hongarije
maar de Heilige Bisschop weerde af
met een: „spreek me niet over het valse
spel van de Russen. Ik heb verplichtin
gen aan mijn heilige staat en mag dus
niet alle woorden zeggen, die mij naar
de lippen wellen. Houd dus op, voor
ik mij vergeet".
Ja, maar wij wilden niet ophouden,
ons stukje voor de krant was nog te
klein.
„Egypte en Israël dan", probeer
den wij.
„Och, een spreekwoord op zijn kop:
„Oude liefde roest niet"; „er is daar in
de oudheid ook al eens gebakkeleid.
Haal nu geen oude koeien uit de sloot".
Met de aarde lukte het dus niet; wij
stapten derhalve over naar de hemel,
waar de verblijfplaats is van Sint-
Nicolaas als Heilig Man. Nieuwsgierig
informeerden wij, hoe het in de
hemel is.
„Best om uit te houden", strafte ons
Sinterklaas in zijn sarcasme af.
Wij slikten even, doch boosaardig
klonk ons antwoord: „Dat klinkt nogal
bemoedigend".
Toen vergat de Sint zich en riep
boos: „Bliksem op"!
En aangezien door ons onhebbelijk
optreden met Sinterklaas die dag geen
bliksem viel te beginnen, verdwenen
wij als de weerlicht.
Aldus eindigde ons „bliksem
interview".
In een brief, die wij onlangs ontvin
gen, schreef een onzer jeugdvrienden
over het St.-Nicolaasfeest. Brieven van
jeugdvrienden zijn altijd gezellig. Niet
om die vriend, ook niet om die brief,
maar om de relatie met het verleden,
de herinnering. Toch was deze brief
niet zo gezellig als anders. Ook al door
het verleden, want hij wilde breken
met een traditie. Een der leukste blad
zijden uit zijn jeugdmemoires wilde
hij uitscheuren: St.-Nicolaas.
Veel vragen groeiden in ons inneru.ik
sindsdien. Wat heeft die oude trouwe
bisschop toch misdaan, dat hij uitge
stoten wordt? Waarom mijter en staf
weg te werpen, die ons sinds mensen
heugenis dienden? Onmiddellijk gin
gen wij op weg naar het secretariaat
der Verenigde Sinterklazenbond in
Spanje, dat zich reeds iaar en dag be
zig houdt met de behartiging der stof
felijke en geestelijke belangen van de
Europese bisschoppen en dra werd het
ons duidelijk, dat wij hier een prbleem
aansneden van verstrekkende beteke
nis.
Er bleken ook hier commissies te be
staan, zoals overal. De hoofdcommissie
heeft een culturele doelstelling. Zij geeft
richtlijnen ter bevordering van de St.-
Nicolaasviering en bestrijdt de anti-
Sinterklaasgedachte met woord en
daad. Haar lijfblad „De Goede Sint"
zal dit jaar waarschijnlijk huis aan
huis worden versreid, terwijl er plannen
bestaan om hen, die in hun anti-hou
ding volharden, te straffen. Daartoe
zullen in de jutefabrieken van Sinter
klaas grote zakken worden vervaar
digd, waarin alle weerspannigen naar
Spanje zullen worden gebracht om daar
te worden opgevoed in de Klaas-gedachp
te.
Dit lot wacht ook onze vriend.
De sub-commissie der Verenigde Sin
terklazenbond is er een van sociale
aard. Het is een soort werkverschaf
fing voor Zwarte Pieten. Door het weg
ebben der Sinterklaasambities bij ve
len dreigen rissen Zwarte Pieten zon
der werk en in een vervroegd ouder
domspensioen te komen. De Sinterkla
zen zijn enslotte bisschop. Zij hebben
dus wel werk, maar ee nPiet blijft he
hele jaar een Pie en daarmee basta.
Hij wordt in de lente en zomer bezig
gehouden met het inpakken van ge
ken meer torsen, maar voeren een
strijd op leven en dood met de „United
Christman-men-association", die in Ne
York zetelt. Het zijn deze vriendelijke,
witgebaarde mannetjes, die het debiet
der Klaas-Piet-combinaties dreigen te
veroveren, aldus de voorzitter der sub
commissie.
De reeds vergr'jsde, zwarte moor
werd haast wit van woede om zijn
neus toen hij over de kersmannen
sprak.
Spoedig waren wij nu tot de kern van
het St.-Nicolaasfeestprobleem doorge
drongen terwijl wij ons tegoed deden
aan verse peperkoek en granadabier
(dit is nog beter dan ons beste bier).
„Het is de kerstman, die een oneer
lijke concurrentiestrijd voert". „Oneer
lijk?" stribbelden Wij tegen. „Jazeker",
riep de zwartepietencommissie voltal
lig. Wij bonden terstond in, want enke
len keken zeer dreigend en rondom
ons lagen veel jutezakken van groot
formaat! De Winnetou van de donkere
heren nam het woord en vertelde van
de verkerstening van het Sinterklaas
feest, zoals hij het noemde.
Sinterklaas heeft een eigen sfeer, zei
hij. Het is een familiefeest, waar de
humor op de voorgrond treedt. Men
denkt, dat het om dure cadeaus gaat
en ter bevordering van de jaaromzet
van bepaalde winkels dient, doch niets
is minder waar. Het is een unieke ge
legenheid om de gezinsband te verster
ken en iemand op liefderijke wijze zijn
feilen voor te houden op een onper
soonlijke manier door middel van ge
dichten en kleine presentjes. Nu gaat
men daarmee ophouden en dit feest
samenbinden met het kerstfeest. Die
koppeling is uit den boze. Men grieft
de oude bisschop ten zeerste door hem
uit te bannen en men begrijpt niets
meer van de zin van het kerstfeest,
dat een diepe godsdienstige betekenis
heeft.
Nu ontdekten ook wb het gevaar, dat
de kerstmannenactie met zich brengt,
doch op andere wijze dan de oude,
wijze Piet. Het hangen van cadeaus
aan de kerstboom dreigt tot een ver
wereldlijking van het mooie kerstfeest
te worden. Hier gaat het niet om een
stuk speelgoed of chocola, maar om
iets hogers. Sinterklaas is een feest
van de stof, georganiseerd door en voor
christelijk, onwerkelijk. Het bederft het
eigen karakter van 5 december en ver
nietigt de geestelijke betekenis van de
herdenking van Christus' geboorte. Een
kerstboom met pakjes die belekt wor
den door kaarsenvet is een botte uit
spatting van vermaak. Daarom: „weg
met de kerstmannen", riep de oude
zwartjas tenslotte, welke kreet door
alle aanwezigen werd overgenomen,
ook door ons. En spoedig zongen wij
uit volle borst weer van de maan, die
elk jaar door de bomen schijnt, van
makkers, die hun geraas moeten sta
ken en van naderende stoomboten.
Opgelucht keerden wij huiswaarts,
nu wetend hoe wij 11e anti-Klazen moe
ten bestrijden. Op de heenreis waren
wij bang geweest voor de toekomst
van de oude bisschop en zijn schim
mel. Bij ons zal hij niet in ongenade
vallen en wij zullen propaganda voor
hem blijven maken, zoals wij in Spanje
beloofden. Daarom kloppe op 5 decem
ber weer ons oude of jonge hart vol
verwachting voor de goediheiligman,
die koek en gard zo naar verdiensten
weet uit te delen.
(Nadruk verboden)
ER ZIJN maar weinig dingen zó ont
roerend als de uitdrukking op een kin
dergezichtje, wanneer het met de goe
de Sint geconfronteerd wordt. Of dit
nu gebeurt in de intieme sfeer van de
huiskamer, in een schoollokaal of in
een publieke gelegenheid, waar de kin
deren samengekomen zijn om het Sin
terklaasfeest te vieren, het is altijd
hetzelfde. Op deze ernstig opgeheven
kindersnuitjes ligt de verwachting le
vensgroot geschreven. De oogjes stra
len, de mondjes springen open. Het
is of je de hartjes kunt horen kloppen.
Als dan die kleine stemmetjes de
oude liedjes beginnen te zingen, eerst
wat bevend van ontzag, maar gelei
delijk aan vaster en moediger, omdat
de vreugde en de verwachting het toch
winnen van dat kleine beetje angst,
loopt dan je eigen hart niet boordevol,
zodat de tranen je wel in de ogen kun
nen springen?
Weet je dan opeens niet weer pre
cies, hoe je jezelf voelde, toen je nog
zo klein was, dat je in Sinterklaas ge
loofde? Niet alleen op de dag zélf,
maar weken en weken tevoren reeds,
wanneer de sfeer van geheimzinnig
heid zich om je heen begon te weven.
Hoe vroeg was je 's morgens wakker,
wanneer je de avond tevoren je schoen
bij de schoorsteen had mogen zetten!
En hoe opgewonden van verwach
ting sloop je de trap af, tot het laatst
toe in benauwde onzekerheid gevan
gen, ofschoon je toch wist, dat die
goede Sint je nooit teleurstelde! Altijd
lag daar in je schoen het suikeren
beest, het chocoladen popje of een an
dere kleinigheid, waarmee je gelukki
ger was dan met het '*ostbaarste ca
deau. Want Sint had het voor je „ge
reden" en Sint was het symbool van
alles wat goed en lief en vriendelijk
was.
O, WAT HEERLIJK, om deze vreug
de, deze onvergetelijke emoties op
nieuw te mogen beleven in je kinde
ren en hen daardoor zó volmaakt te
begrijpen! Nuchtere ruder: heb ik wel
eens horen vragen, of het verantwoord
is, de kinderen van deze tijd met
sprookjes op te voeden. Eerlijkheid
moet er wezen! Mag je dan een kind
in de waan laten en deze waan zelfs
moedwillig versterken, dat Sinterklaas
bestaat, wanneer dit op een onwaar
heid berust?
Deze ouders zou ik willen toeroe
pen: „Gunt hun het geluk, de gave
vreugde van de verwachting, die stille
tedere geheimzinnigheid, die de kin
derziel zo sterk aanspreekt. Laat hun
dit glanzende sprookje in een nuchtere
wereld, waarmee zij later nog vaak
genoeg geconfronteerd zullen wor
den!" Kijkt naar die gezichtjes; leest
de droom in die oogjes en vraagt u dan
af, of u het tere bouwsel van hun fan
tasie kapot moogt maken op gevaar
af dat u iets anders, iets onvervang
baars, bij hen stuk zult maken.
Herinnert u zich uit uw eigen kinder
jaren nog de dag, waarop u ontdekte,
dat Sinterklaas niet echt bestond? Viel
er niet opeens iets liefs van u af? Ont
stond er geen leegte, waaraan u pas
langzaam leerde wennen? Er kwam
weliswaar iets anders tegenover te
staan:* je was gróót geworden; je
mocht nu weten, hoe de vork in de
steel zat. Dat hielp je heen over het
verlies van de illusie, maar toch
„HOE LANG moeten we ons kind
laten geloven in het bestaan van Sin
terklaas", wordt mij wel eens ge
vraagd. Mijn antwoord is: „Zolang het
erin geloven wil". Dit is een persoon
lijke kwestie. Het éne kind is eerder
aan de waarheid toe dan het andere.
Ziet u, dat uw kind gaat twijfelen en
zich daardoor onrustig voelt, of komt
het zelf met rechtstreekse vragen bij
u, licht het dan in. Maar doet het zó,
dat u de illusie zo min mogelijk be
schadigt.
Vertel het van de grote kinder
vriend, die lang geleden leefde en
alle kindertjes in de vreugde van zijn
verjaardag wilde laten delen door ze
met cadeautjes te verbliiden.En al is
deze St.-Nicolaas nu zelf al vele jaren
dood, dan hebben de mensen hem
toch'in ere willen houden, door voort
te gaan met elk jaar op zijn verjaar
dag de kinderen blij te maken.
Als u het zo uitlegt, loopt u zeker
geen gevaar, dat het kind zich in u
bedrogen of door u misleid zal voe
len, zoals sommigen onder u wellicht
vrezen. Heus, de kinderjaren zijn te
kort en te kostbaar, om iets van de
illusies uit die tijd te mogen verstoren
door overdreven aangevoelde waar
heidsliefde.
(Nadruk verboden).
MARCELLE.
Verschrikkelijke Sl.-NiCOlaasaVOnd
schenken. Is er nu veel werk, dan doet1 elkander speciaal voor kinderen. Op
men maar 1 of 2 papiertjes om het 5 december letten wij op cadeautjes
cadeau. Maar bij slapte in het Sinter-
klaasbedrijf wordt elk presentje in pak
ken papier gewikkeld. Wordt nu de
ze heilige bij velen afgezworen, dan
zou men ongetwijfeld tot ontslag van ee
aantal morianen moeten overgaan, an
ders zou om elk cadeau teveel papier
komen (wat toch reeds voorkomt).
Dit is een nationale ramp voor Span-
je en daarom heeft ook generaal Fran
co reeds regeringssi'bsidie beloofd voor
instandhouding en ondersteuning van
de zwartepietenstand. De zo juist (zwart)
geschilderde subcommissie bestaat ge
heel uit oude, reeds gepensioneerde
zwarte mannen. Zij kunnen geen zak
en gedichten met een symbolische ach
tergrond. Het hoofdmotief is de bin
ding van verwante en bevriende men
sen. Men haalt de liefdes- en vriend
schapsbanden aan door een gezellig sa
menzijn en uitwisseling van verrassin
gen.
De humor is als een verflaag, waar
mee het geheel wordt verfraaid en
bespoten. Een feest van groepen en ge
zinnen. Zo is de Sint van grote beteke
nis voor gezin en enkeling. Speciaal
in Nederland, waar wij huis en haard
en gezelligheid zo weten te waarderen.
Verplaatsing van de Sinterklaasgeest
naar 25 december is on-Nederlands, on-
Sint
Perikelen
TEMPORA MUTANTUR zegt men;
't Is een waarheid als een koe:
Alle tijden zijn sinds tijden
Steeds veranderd; nou En hoe
En de mens verandert mede,
Dat is óók een vaststaand feit;
Denk maar eens aan nu en vroeger
In de vijf-decembertijd.
Vroeger leefden de kinderen soms
wel tot hun achtste jaar in de stellige,
heerlijke overtuiging, dat „Hij" écht
bestond; bij de pientersten kwam wel
eens even twijfel, maar uit praktische
en economische overwegingen drukten
zij die twijfel telkens weer de kop in:
als ze „hem" niet zouden erkennen,
zou dat désastreuse gevolgen kunnen
hebben in verband met de geschenken.
Volbloed Nederlandse kinderen. En
het was maar geei fijn idee, dat er op
die héle grote wereld tenminste één
mens bestond, die er volkomen onbaat
zuchtig op uit was om ons op alle mo
gelijke manieren goed te doen en te
verwennen Dus: houwen zo
Nèt zo lang, totdat een vriendje
't Fijne van de zaak vernam
En ons deze praoht-illusie
Met één enkel woord ontnam.
Soms zelfs was de slag drie-voudig,
Met een héél kort commentaar:
Och, jog, daar bestaèt geen paashaas
Géén Sint en géén ooievaar
In de tijd van tegenwoordig
Duurt d'illusie maar héél kort,
Zónder dat het Sint-geheimpje
Door een vriend verraden wordt.
Als een kind gaat redeneren
(En dat doet 't moderne kind)
Twijfelt het al automatisch
Aan de echtheid van de Sint:
Uiterst zeldzaam is de schoorsteen,
Waardoor de goedheiligman,
De gesprekken af kan luist'ren
Of cadeautjes „droppen" .kan.
Stel je voor, dat d'oude Sint daar
In de dakgoot rijden zou
Van zo'n zeventien-verdiepings
Wolkenkrabb'rig flatgebouw
Stel je voor, dat Zwarte Piet eens
Door die smalle schoorsteen dook
En na snelle daling pikzwart
Opdook uit de oliestook
Nee, het kind van tegenwoordig
Heeft de Sint véél vlugger dóór;
Twintig Sinten in één stadje
Zorgen daar óók trouwens voor.
Zijn prestige te bewaren
Is een toer voor d'oude baas;
De toekomstige tendens is
Veel meer Drees dan Sinterklaas
Tot zó ver de kinderen. En de grote
mensen
Wij behoeven niet bang te zijn dat een
vriend of een vriendin of een vriendje
twijfel in onze harten zal zaaien over
het „to be or not to be" van paashaas
of Sinterklaas of zelfs van de ooievaar,
maar toch
Zo ging het ook op Sint-Nicolaas-
middag. Het had geregend en er lagen
buiten veel plassen. Met hun jassen
aan stonden Jantje en een paar
vriendjes over het Sint-Nicolaasfeest
te praten, dat die morgen op school
was geweest. Ze hadden het allemaal
schitterend gevonden.
„Vanavond komt Sint-Nicolaas bij
ons", verkondigde Jantje, want hij
had van vader en moeder gehoord, dat
de goede Sint hun huis zou bezoeken.
„Bij ons komt hij ook!" riep Ansje,
een meisje dat aan de overkant woon
de. „Hij komt bij ons allemaal", wist
Piet, een oudere jongen, te vertellen,
want al komt hij niet binnen, dan
laat zijn knecht de cadeautjes wel
door de schoorsteen zakken". De an
deren knikten.
„Bij ons komt hij echt en ik mag
hem zelf een hand geven", snoefde
Jantje. „Ik zou daar maar niet zo trots
op zijn", zei Kareltje van de buren
een beetje jaloers, „want het zou best
kunnen, dat Piet jou in de zak stopt!"
De anderen lachten allemaal.
Ik heb in onze héle stad
De winkels afgelopen,
Maar nérgens kon ik écht taai-taai,
Dat tèai taai-taai nog kopen.
Welk meisje interesseert zich nog
Voor 'n speculazen-vrijer
Da's uit de tijd en ordinair
Zo zegt haar scooterrijer.
Een hart van borstplaat, rozenrood
Wie komt op de gedachte
Het lieve kind schiet in een lach:
O, wat een halve zachte!
En tóchals straks de stoomboot
weer
Uit Spanje is gekomen,
(Al schijnt vanwege 't regenweer
De maan niet door de bomen)
Komt heerlijke herinnering
Weer bij ons allen boven
En tegen béter weten in
Gaan w'éven aan „hem" g'loven.
CLINGE DOORENBOS.
I
(Nadruk verboden)
JANTJE kreeg een kleur. Die verve
lende Kareltje ook. Hij stond vlak
naast Jantje en terwijl de anderen door
praatten, zon Jantje op wraak. Zonder
dat iemand het merkte, zette hij zijn
voet achter Kareltjes hak en plotse
ling gaf hij hem een duw. Natuurlijk
struikelde kareltje over de voet en viel
languit achterover in -en grote plas.
Hij was verschikkelijk nat en krab
belde boos overeind. Eerst lachten de
andere kinderen, want het was ook
zo'n dwaas gezicht geweest, toen Ka
reltje in de plas viel, maar toen ze
zagen hoe hij er uitzag, zo dik onder
de modder en druipnat, kregen ze toch
wel medelijden.
Boos keken ze naar Jantje en lang
zaam keerden ze zich van hem af.
„Ik vind het een laffe streek", riep
Piet. De anderen knikten. Kareltje
huilde en ging naar huis om droge
kleren aan te trekken. Eigenlijk had
Jantje spijt van wat hij gedaan had.
Zo erg had hij het niet bedoeld, maar
de anderen waren allemaal boos op
hem. Wat moest hij doen? De pret
bleek ineens verdwenen en ook Jantje
ging naar huis. Langzaam slenterde
hij achterom en ging door de keuken
deur naar binnen. Zonder een woord
te zeggen hing hij zijn jas aan de kap
stok en ging in een hoekje zitten.
Even later kwam ziijn zusje Corrie
thuis. Zij had alles van de andere kin
deren gehoord en dadelijk begon ze
tegen Jantje: „Bah, wat een misselij
ke streek was dat van jou jóh, om
Kareltje in een plas te duwen. Wacht
maar, ik zal het vanavond wel aan
Sint-Nicolaas vertellen". En weg was
ze weer. Jantje voelde zich helemaal
niet op zijn gemak. Eerlijk gezegd was
hij erg bang. Natuurlijk kreeg hij dan
geen cadeautjes en misschien, mis
schien ging hij wel in de zak.
'S AVONDS werd het echt gezellig in
huis. Vader zat in zijn luie stoel met
een pijp in de mond en moeder zat
aan tafel en breide. De kinderen
mochten allemaal opblijven tot Sint-
Nicolaas was geweest en dat was een
feest. Ze waren uitgelaten vrolijk en
blij. Hun vrolijke kinderstemmetjes
galmden door de kamer en zo af en
toe moest moeder ze eens vermanen.
„Jongens doe toch eens rustig, anders
gaat Sint-Nicolaas ons huis nog voor
bij, wanneer hij hoort hoeveel rumoer
het hier is. Je moet bedenken, dat het
een oude man is!" Dan keerde de
rust weer voor een poosje terug, maar
even later was het weer precies eender.
Eén deed er niet mee en zat stil in
een hoekje. De anderen bemoeiden zich
niet met hem, want zijn broertjes en
zusjes hadden allen gehoord wat
voor streek Jantje had uitgehaald.
Vader en moeder spraken nergens
over en eerlijk gezegd vond Jantje
dat het ergst.
Plotseling ging de bel en in de kamer
steeg een gejuich op. Dat zou Sint-Nico
laas zijn. Jantje kroop nog verder in
zijn hoekje weg en het liefst was hij
door de grond gezonken.
Moeder ging opendoen en iedereen
was teleurgesteld, toen de kamerdeur
openging en Kareltje van de buren
binnenstapte. „Zo", zei moeder, „Ka
reltje is vanavond onze gast, we heb
ben hem uitgenodigd om bij ons te ko
men nu Sint-Nicolaas vanavond komt".
Jantje voelde zich nu helemaal niet
lekker. Maar Kareltje deed heel ge
woon. Hij kwam naar Jantje toe en
ging naast hem zitten. „Fijn hè, dat
Sinterklaas komt, vind je ook niet?"
begon hij. Jantje wist niet wat hij
zeggen moest. Was Kareltje niet meer
boos op hem? „Ja, 't is wel leuk", zei
hij met een benepen stemmetje. Maar
verder kwam hij niet, want weer ging
de bel. Nu moest het Sint-Nicolaas toch
zijn!
Wat klopt daar?
ADEMLOOS luisterden de kinderen
om te horen wie door moeder werd
binnengelaten. Daar hoorden ze een
zware mannenstem en dadelijk zetten
ze allemaal in „Hoort, wie klopt daar
kinderen". Ze verdrongen zich alle
maal bij de deur en vader stond op
en zette zijn leunstoel bij de haard.
Jantje kroop nog verder in zijn hoek
en het angstzweet brak hem uit.
Daar kwam Sint-Nicolaas binnen en
achter hem liep lachend Zwarte Piet,
die een zware zak torste en met zijn
roe zwaaide. Vanuit zijn hoek kon Jan
tje alles zien. Het hele feest vond plaats
zonder hem en niemand keek naar
hem om.
Uit de zak kwamen heel veel cadeau
tjes, maar niets voor hem. Voor alle
broertjes en zusjes en zelfs voor Karel
tje had de Sint iets meegebracht, maar
naar Jantje werd niet gevraagd. Tot
dat de zak leeg was, toen keek de Sint
om zich heen als zocht hij iemand en
sprak: „Piet, breng Jantje eens hier,
met die moet ik een woordje praten".
Jantje stond het huilen nader dan het
lachen.
Piet ging op zoek en het duurde niet
lang of hij vond de kleine jongen. Met
stevige hand pakte hij hem in zijn
kraag en bracht hem voor de goede
Sint. „wat heb ik van jou gehoord",
begon de goedheiligman- Jantje snikte
zachtjes. „Je bent een echte plaag
geest, je begrijpt dat zoiets heel ern
stig gestraft moet worden", ging hij
verder. Jantje zei niets, zijn stem stok
te in zijn keel. „Piet ik geloof, dat we
hem maar mee moeten nemen in de
zak", sprak de Sint. „Een jaartje
in Spanje zal deze jongen goed doen,
misschien dat hij dan zijn nare pla
gerijen afleert". „Goed Sint-Nico
laas", sprak Piet en voordat Jantje een
kik kon geven, ging hij voorover in
de zak.
Toen hij in het donker zat, begon hij
■luidkeels te huilen en te roepen. „Ik
zal het nooit weer doen! Ik zal het nooit
weer doenMaar niemand luis
terde. Sint-Nicolaas sprak nog een
poosje met vader en moeder en met
de andere kinderen.
MAAR er was er één, die bedrem
meld voor zich uit keek en die de tra
nen in de ogen stonden en voor wie
het hele Sint-Nicolaasfeest bedorven
was en dat was Kareltje. Hij had het
Jantje al vergeven, dat bij hem die
duw had gegeven en eigenlijk waren
ze de beste vriendjes. Ze zaten naast
elkaar op school en ze gingen altijd
met elkaar om.
Ineens nam hij een kloek besluit en
stapte op de Sint toe. Dat huilen en
jammeren van zijn vriendje kon hij
niet langer aanhoren. „Sint-Nicolaas"
sprak hij, „ik wilde u wat vragen".
„Vertel het eens mijn jongen", zei de
goede Sint. terwijl hij Kareltjes hand
pakte. „Laat u Jantje uit de zak"!
smeekte Kareltje. „Maar jongen, Jan
tje heeft het zeker verdiend om mee te
moeten naar Spanje", antwoordde de
bisschop verwonderd. Kareltje wist
niet precies hoe hij het moest aanpak
ken, totdat hij plotseling een idee
kreeg. „Als u Jantje meeneemt, dan
hoef ik uw cadeautjes niet", sprak hij
met een heftig stemmetje en terwijl
de tranen uit zijn ogen drupten, leg
de hij het snoepgoed, een speelgoed
auto en een prentenboek in Sint-Nico
laas zijn schoot"f
In de zak was het muisstil gewor
den. Jantje hoorde hoe zijn vriendje
het voor hem opnam en een groot
gevoel van dankbaarheid stroomde
door hem heen. Sint-Nicolaas keek
vader en moeder eens aan en toen zei
hij „Piet, laat dat jongetje uit de
zak". Hij gaf Kareltje zijn geschenken
terug. „Die wil je nu toch wel weer
van mij aannemen, is het niet?" vroeg
de Sint. Kareltje knikte en een lach
gleed over zijn gezicht toen Jantje uit
de zak stapte.
„Luister eens vriendje", zei de
bisschop, terwijl hij Jantje naar zich
toetrok. „Voor deze keer laat ik je
hier omdat je vriendje voor je op
kwam. Je verdient het- niet, maar laat
ik volgend jaar geen lelijke dingen
meer van je horen, hè?" Jantje be
loofde de Sint dat hij nooit meer pla
gen zou en toen kwam Piet toch nog
met een cadeautje voor de dag.
Zo eindigde ook het feest voor Jan
tje nog goed en nooit heeft hij ande
re kinderen meer geplaagd, want
steeds moest hij aan Sint-Nicolaas,
Zwarte Piet en de zak denken. Karel
tje en hij bleven de beste vrienden en
altijd bleef Jantje hem dankbaar voor
wat hij voor hem gedaan had op die
verschdkkelijke Sint-Nicolaasavond, die
toch zo goed afliep.
(Nadruk verboden).