D,
romancier in de Banlieue
I
Roken en longkanker
Herfsttij ven de LEVENSLOOP"
ImH
jojfykelemkm.J
■1
t
n k
Boekenoogst uit Frankrijk
Dr. Hermann Mannlieim ere-docior
u
Beschouwingen over de ouderdom
B
^«Jndocil
(gij
i f
Onzijdig beeld
Voorvader van de
kroonprinses
Architect Van Moorsel
65 jaar
Zeldzaam getijdenboek
geveild
Suzanne Danco
m
0\
WOENSDAG 20 FEBRUARI 1957
PAGINA 3
vxe
«ii
ft» (Van onze Parijse correspondent)
c%t Vo °°gst de hedendaagse generatie van Franse schrijvers
Kereen]?r een aanzienlijk deel uit de Parijse banlieue of wat daarmee
J|J«6 0m °mstig is. Die zelfkant van de wereldstad en haar onmiddel
ste steffVing is °m Van te ëruwen- Zoals in alle. voorsteden der
la3sa's i en' waarin de industriële groei meestal ontheemde volks-
H°men eeft opgehoopt, terwijl de sociale voorzieningen te laat zijn
^catie °m een afzichteIijk pauperisme te voorkomen, is er een
W^em Van de mensehjke persoonlijkheid te bespeuren, die aan de
k- is O?.06 vraa& opdringt: waarvoor leven die mensen eigenlijk.
9 ^eji eindelijh hun bestemming. Achter troosteloze gevels en
d^*1 PürpraifWe muren die °P instorting schijnen te wachten, is er
Vefsti] i a mosfeer en zelfs als de zon er doordringt voelt men er
p Astern 'u^iden en hwaad, zodat als er nog een ideaal wordt
same i dat Van de wraak is' onderhouden door de haat jegens
nieving, waarin de menselijke waardigheid verloren ging.
Pater Lhande
vNt!?
CS*
"glièilri3?4' doch dat de mens zijn
-i D Iw d teruggeeft. En dat werk be-
on"tkVraagstuk van de sJ°PPen- Met
"ij('st - jennen, of eraan voorbij te zien
fl<j z.leh buiten de realiteit. In
ü(,%e Andere romans
SCHATKIST
AMBTSAANVAARDING
PROF. KOHLBRUGGE
BISSCHOP LAAT VASTEN
BRIEF THUISBEZORGEN
Ö'5r Uw schoonheid met
eme van OrgantunQsa
Psychologie
Sociologie
Zielzorg
rj V>'
eveJ'
23 ;3j
31 ,51
16 ,(9
5"
ne'V
*1. V
dat de kennis omtrent
hgen van grote waarde is bij
.ril (j-60 tot hun sociale verheffing,
een 01,°ffianc'iers die in het banlieue-
den2elfs v,0,nrnuve'e redenen aantrekkelijke
"tyj ^aSraar n Profijtelijke materie
■ri ,?ïso0
vin-
me e? Helaas, als men de
der Franse letteren nagaat
if ,.rj^ee| itucivu nafiaoHi
^ith arhlpo ontmoet die de banlieue,
Vatten j gelijk te stellen volkscentra
;°ra» dan
haai»"™1 moet men ontdekken, dat
eefd trr°mans van dubieuze aard is
'•'"•-V'SgeJa6!-- verschijnsel is voor de
'»«t arrinv V de hedendaagse geestes-
voor de mens, ziet de mense-
het gebrek aan idealisme
rA^llinp Cl de! schrijvers, bij alle be
L
voelt men, dat er in die verloren massa
nog harten kloppen, gevoelens leven en
hoop is op te wekken. Het zjjn niet de
eerste romans die zo'n strekking hebben.
Cesbrons werk heeft nagenoeg gelijke
verdiensten, andere schrijvers zijn belang
rijker dan Zij (we denken bijvoorbeeld aan
Quéffelic). De kennis die zij van de
banlieue verspreiden is meermalen zeer
zwart, maar ze voert niet tot pessimisme
en wakkert tenslotte tot actie aan.
Het is Boris Simon eT niet in de eerste
plaats om te doen geweest het zo snel
opgeschoten en omvangrijke werk van
abbé Pierre op te hemelen. Abbé Pierre
heeft zelf verklaard dat de betekenis van
de romans van Boris Simon gelegen is in
het bijbrengen van begrip voor de paupers.
„Laat men zich niet vergissen" aldus
abbé Pierre „uw boek is niet een
apologie van wat de kameraden en ik
hebben gedaan, maar veeleer het relaas
van wat ons is overkomen". En inderdaad
is het meest treffende in de romans van
Boris Simon, dat hij aantoont hoe die
zwervers ook tot elkander worden ge
bracht. weer tot een gemeenschap komen,
elkander helpen, in welke onderlinge bij
stand het respect voor de menselijke
waardigheid weer opgroeit, waardoor
het vertrouwen in de ware menselijke be
stemming kan opbloeien.
Zulk een literatuur, ontroert ook door
de bladzijden met de mislukkingen heen,
en zet tot daden aan. En het werk over
abbé Pierre is zeker niet het enige dat
ons de banlieue met nieuwe ogen heeft
doen zien. Als men het hoek heeft ge
lezen. dat Noël Bayon schreef over het
Secours Catholique. ontvangt men dezelfde
onuitwisbare indrukken. Dit laatste werk
laat ook het ontzaglijke complex van wer
ken van naastenliefde, door mgr. Rodhain
geleid, dn al zijn geledingen kennen.
Er is dezer dagen, bij het eeuwfeest
van het tijdschrift der Paters Jezuïeten,
„les Etudes" aan het werk van pater
Lhande herinnerd, die dertig jaar geleden
getroffen door de geestelijke noodtoestand
der bewoners van de noordelijke zelfkant
van Parijs, zich onder de banlieusards
begaf om het werk te beginnen dat de
prachtige inleiding tot de Parijse missie
werd. Aan die datum moet worden vast
gehouden, want deze Baskische priester,
die als geslaagd romanschrijver naar
Parijs kwam (hij verbleef ook in Gemert)
en met zjjn frisse geest van bergbewoner
zijn schouders zette onder het werk van
geestelijke hulp voor de ontkerstende wij
ken. Zjjn talent van romancier deed hem
zijn ervaringen neerleggen in het toen zo
opzienbarende „Le Christ dans la Ban
lieue", dat het in een paar jaar tot een
oplaag van 135.000 exemplaren bracht. Het
werk werd gevolgd döor „Le Dieu qui
bouge" en „Le Christ sur les fortifs". Na
vijf jaren arbeid waren als gevolg van de
ontvangen materiële hulp, 52 kerken, 80
patronaten, 40 consultatiebureaus en 20
kinderbewaarplaatsen gebouwd. Het was
de prachtige inzet voor de „100 kerken
van de werkplaatsen van de kardinaal",
dat thans door een tweede honderdtal
wordt gevormd. Door te zware eisen die
hjj aan zichzelf als redenaar stelde is
pater Lhande ten slotte overwerkt, zodat
hij zich in de rust van het klooster heeft
moeten terugtrekken.
Maar wat in verband met ons onder
werp van betekenis is en waaraan pater
de Passage heeft herinnerd, is dat de toen
rt -os.
r"nse schrijver Queffelec
!rnmin;g voorbij of acht haar zelfs
J:s aanwezig dan in het tijdelijk
°r ben 's be* berusten in een
'eVei<j van het bestaan een soort
V1? 0vo an zij nog eens aan het filoso-
teven, dan blijven zij toch
'1 f(grofste materialisme woe-len en
'i* kip 'izonder kenschetsend voor hen
utve roman van Robert Sabatier,
ïiterair talent ontbloot is.
'L\J leven van zelfvernietiging of
tvQjpv "appelijk afzinken zodanig als
beschrijft, dat het niet ver-
Vk 0' aat de centrale figuur van zijn
feru, ogenblik van zijn vrijwillige
in bet hevigste van zijn levens-
de U1 troep komt: „er zijn slechts
tvil+'^'a 1U' dss salauds
V^ri-S" ge ®ls het grootste deel der
k't ®»Ben
ers
<jp'aVan een Eugène Sue of een Zola,
S ?ualiteit vernist met de filosofie
\aCes" 'rie- Zij menen daarmee het
to ,Va'h de Amerikaanse zwarte
^bereiken.
.generatie door hun geestelijke
,.„t 1 tot het meest brutale cynisme
V'lrii', t de „literatuur" zijn terug-
V« Van c-1T-.1-
-n p v.an de hanlieue krijgt daar-
dat enzijd.igheiid en hopeloosheid, en
qL Van -4
*1® re yan een verworpen wereld, iets
Om, htvaardigheid belet te aanvaar-
®h misschien zelfs in het bij
do
banlieue wordt door de
O werk van naastenliefde
'^"tjvp '-'Ods genade volbracht, door
een levensdoel erkennen,
.'ia-.e aHeen boven de menselijke
>1
a' iaar Is 'Ih d'le sombere we-
lVonfbeurd' da': be' ongeoorloofd
s °hte^iikh schrijver die een verant-
!%.:s a[s wil aanvaarden ook, ze
een verworpen wereld te be- i
tf' ft» ratn bie veranderingen hebben j
,.e te doen ontstaan, die zonder j
V 1m>vp11r<*°t optimisme te leiden, toch
er f® tekens zodanig demonstreert,
rie ^Opiphens 2yn verantwoordelijkheid
ziinte®enove.r. een bevolking aan
h. Jh naastenliefde niet mag ont-
k.
van Boris Simon. „Les
C1*6») j ®mmalls" en „Le poids des
ontstane banlieue-literatuur gevaarlijk
optimistisch was. De goede ontvangst hie
pater Lhande. mede door zijn innemende
persoonlijkheid ten deel viel, het feit dat
de uittoch; uit Parijs door de woningnood
ook veel parochianen naar de banlieue
deed verhuizen, het feit dus dat pater
Lhande er een bevolkingsdeel vond dat
de kerk node miste, bracht zichtbare re
sultaten bij de opening der eerste hulp
kerken. Maar pater Lhande steunde te
veel op de overtuiging dat voor de ker
stening van de banlieue het vooral nodig
was kerken te bouwen. Die zijn natuurlijk
onmisbaar, maar de ervaring heeft ge
leerd dat zulks weinig inslaat bij de hei
dense of ontkerstende arbeidersmassa. In
deze kwart eeuw heeft men geleerd dat
die massa slechts voor naastenliefde toe
gankelijk is.
In dat opzicht is de ervaring meermalen
bijzonder hard geweest en we behoeven
niet eens aan de moeilijkheden van de
missie te herinneren. Vandaar dat er een
tegenstelling nagenoeg bestaat tussen de
werken van pater Lhande en die van
Henri Quéffelec. die. na als Bretons
schrijver naam te hebben gemaakt, enige
jaren naar de Parijse omgeving is geko
men om het leven der banlieusards (en
der voddenrapers van de noordelijke
randgemeenten) te bestuderen. Dat gaf
een nieuwe banlieue-romantiek. die niet
het opwekkende had van de werken van
pater Lhande. maar bijvoorbeeld in ..Celui
qui ch ere ha it Ie soleil" een psychologie
der bewoners bloot legde, van grotere be
tekenis voor hef richten der apostolaats-
actie. Quéffelec heeft die tegenstelling
in beider werk onomwonden vastgesteld,
doch het verschil volkomen gemotiveerd:
Het werk van pater Lhande. zo verklaar
de hij, is van een. andere tijd. En hoewel
het werk van Quéffelec heel* wat minder
optimistisch is. heeft hij toch aan zijn
laatste werk de titel: „Le Jour se léve
sur la Banlieue" gegeven.
De katholieke romanciers hebben dus
aan de literatuur, die haar materie aan
het leven in de banlieue ontleent een
ontwikkeling gegeven, en die met des te
meer belangstelling gevolgd moet worden
omdat '-ij ondanks soms ernstige tekortko
mingen. toch een uiterst leerzame bijdrage
Jevert voor de sociologie van het gods
dienstig leven, die slechts het juiste beeld
van het leven van de in pauperisme le
vende bevolking kan geven.
Uit een publikatie van de heer
A. R. Kleyn in „Gens nostra", het
maandblad van de Nederlandse
Genealogische Vereniging blijkt
dat prinses Beatrix haar artistieke
aanleg niet slechts heeft van moe
derszijde (prinses Wilhelmina, haar
grootmoeder en prinses Wilhelmi
na van Pruisen, de eerste gemalin
van koning Willem I)- Het blad
heeft n.l. in zijn laatste aflevering
een stamboom opgenomen van de
Spaanse schilder Velasquez. Deze
stamboom eindigt bij de ouders van
prins Bernhard, zodat prinses Bea
trix dus van vaderskant van de
beroemde Spaanse meester afstamt"
Op 5 maart a.s. hoopt architect C. M.
van Moorsel Pzn te Voorburg 65 jaar te
worden. De heer "Van Moorsel was leer
ling uit de school van dr. H- P. Berlage
en A. J. Kropholler, met wie hij enkele
jaren aan verschillende objecten samen
werkte-
Uit 1923 dateert zijn ontwerp voor het
eerste geheel in gewapend beton uitge
voerde gebouw in Den Haag (winkelpand
hoek Riviervismarkt en Schoolstraat)
waarvoor de onlangs overleden beeldhou
wer John Raedecker zijn eerste relief aan
een bouwwerk maakte. De heer Van
Moorsel is oprichter en gedurende 12L
jaar hoofdredacteur geweest van het Ka
tholiek Bouwblad.
Van zijn vele ontwerpen noemen wij de
sanatoria „Berg en Bos" te Bilthoven,
..Hornerheide" te Hom (bij Roermond),
zijn parochiecentra in Scheveningen, Gel
drop, Nijmegen. Velp (bij Grave). Mid
delburg en 's Hertogenfoosch, zijn kloos
ters in Egmond en Bloemendaal. Ook in
het buitenland was hij werkzaam en ont
wierp hij kerken voor Stavanger (Noor
wegen), Ajloun (Trans Jordanië), Thuin-
Nord (België), Solano (Philippijnen) en
voor Kroonstad (Zuid-Afrika). Verder een
groot aantal schoolgebouwen, volkswonin
gen e.a.
(Advertentie)
IEXINCT0N
Rock n Roll in de Hofstad. Dans om de schatkist. Alle sigaretten straks een duppie per
pakje meer. Tob niet beste vrienden, maar blijf waar voor uw geld kiezen, dus... Lexington'
van America's Best Tobaccos.
(Van onze Utrechtse redacteur)
Ter gelegenheid van de viering van de
321ste dies natalis van de rijksuniversiteit
te Utrecht zal op vrijdagmiddag 29 maart
a.s. een eredoctoraat in de rechtsgeleerd
heid worden verleend aan dr. Hermann
Mannheim.
Dr. Mannheim werd geboren in Duits
land in 1889. In 1923 werd hij rechter in
Berlijn, later raadsheer in een Hof. Daar
naast wijdde hij zich aan wetenschappe
lijk werk, werd in 1924 privaatdocent aan
de universiteit van Berlijn en in 1929 al
daar buitengewoon hoogleraar in het
strafrecht. In 1933 legde hij in verband
met de verandering van regiem zijn func
ties neer en in 1934 vertrok hij met zijn
echtgenote uit Duitsland en vestigde zich
in Londen.
In het cursusjaar 1936-'37 werd hij be
noemd aan de universiteit van Londen
in het kader van de z.g. Leon Fellowship.
Sinds zijn vestiging te Londen heeft
Mannheim zich geheel op de criminologie
gespecialiseerd en is hij voor de Engelse
criminologie van grote betekenis gewor
den. Hij heeft aan het criminologisch werk
in Engeland nieuwe impulsen gegeven en
geleidelijk een school gevormd van goede
leerlingen.
In de internationale criminologische we
reld wordt Mannheim beschouwd als een
der figuren van het eerste plan. Mann
heim is in Nederland geen onbekende. In
1950 hield hij voordrachten in verschei
dene universiteiten waaronder Utrecht.
Mej. prof. dr. D. J. Kohlbrugge, (jie on
langs werd benoemd tot buitengewoon
hoogleraar in de faculteit der letteren en
wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht, om onderwijs te geven in de
Iraanse taal- en letterkunde, heeft haar
ambt aanvaard met een oratie over de
individualistische tendenties in de wereld
van de Islam.
Vandaag is een zeldzaam 15e-eeuws
monnikenhandschrift, een getijdenboek
uit Rouaan, op de veiling van het Inter
nationaal Antiquariaat te Amsterdam voor
13.500 gulden verkocht. De nieuwe eige
naar wordt onbekend gehouden Een Chi
nees bankbiljet uit 1375 als type reeds
beschreven door Marco Polo, bracht 310
gulden op. 3500 gulden werd betaald voor
een 16e-eeuws magische kalender. In to
taal zijn vandaag 442 zeldzame boekwer
ken onder de hamer gekomen. Een groot
aantal kopers, voor een groot gedeelte
vertegenwoordigd door de veilinghouder,
de heer Menno Hertzberger, nam aan de
veiling deel.
Voor de Union internationale des Amis
du Bel canto zal Suzanne Danco (sopraan)
m.m.v. Felix de Nobel (piano), op dinsdag
avond 5 maart een recital in Diligentia te
Den Haag geven. Het programma ver
meldt werken van Gluck, Schubert,
Brahms, Strauss, Gounod, Debussy en
Poulenc.
Mgr. Marty, bissohop van Saint-
Flour, laat zijn vastenbrief niet,
zoals hij dat andere jaren gewend
was vanaf de preekstoel voorlezen,
maar thuisbezorgen bij de gelovi
gen. De brief behandelt de toekomst
van de jeugd.
Gisteren hield burgemeester Kolfschoten receptie voor autori teiten te 's-Gravenhage. Ook mgr. W. A. E. Bokeloh, deken
van 's-Gravenhage kwam zijn opwachtng maken.
uH
j.-o jj in ae Seuil verschenen, ver-
h„v tnas'1 van verschenen wer-
üj 6 LGsm, -.bt te worden. Het zijn de
v t0 etfg rÜvingen ran het werk van
v ®8®Voe en 3'in helpers, en er moet
van zjjn geholpenen. Hier
hn?j a^a's de kinderhuid kan
u Weer zijn. Endocilhor-
eq Seeft uw huid nieuwe
^en ^uheid; rimpels enon-
^Cj^dwijnen!
VTh hark!"7'cinS v71" Endocil gaat
tq yUti» PTT door. Gebruik dus ook
^ke^l a's basis voor poeder
hi
Voor de onder bovenstaande titel bij
Het Spectrum in Utrecht verschenen 70
bladzijden vond prof. dr- F. J, J. Buy-
tendijk, voorzitter van de Kath. Cen
trale Vereniging voor Geestelijke Volks
gezondheid, onder welker auspiciën de
studie ook is uitgegeven, het geenszins
overtollig een woord ter inleiding te
schrijven, vermits „het verzorgen van
het welzijn van de oudere generatie niet
slechts een plicht is maar een belang
rijke bijdrage tot de eerbied voor de
medemens, welke eerbied tevens het
fundament vormt voor aller geestelijke
gezondheidszorg".
Een drietal geleerden laten dan ook
over het bejaarden-probleem hun licht
schijnen. Allereerst een psycholoog, nl.
J. M. A. Munnichs, van het Gemeen
schappelijk Instituut voor Toegepaste
Psychologie; vervolgens drs. R. A. de
Moor, socioloog bij het Instituut voor
Arbeidsvraagstukken van de Kath.
Econ. Hogeschool; en tenslotte van ziel
zorgzijde de Dominicaner pater A. H.
Maltha.
„Ofschoon onder de psychologen de
belangstelling voor de bejaarden groei
ende is overigens meer in het buiten
land nog dan in ons land mag niet
gezegd worden dat men het stadium
van verkennen al te boven is. Een over
zicht van de problemen, die in het laat
ste levenstijdperk verwacht kunnen wor
den, is zelfs nog toekomstmuziek. Studie
en onderzoek zijn daarom gewenst en
moeten op korte termijn worden on
dernomen, want een oplossing van het
bejaarden-probleem is dringend nood
zakelijk."
Terwijl vervolgens de schrijver er
kent, meer dan enig ander overtuigd
te zijn van de „voorlopigheid" zijner
beschouwingen en nogmaals eerlijk
toegeeft „dat de psychologie nog niet
toe is aan een definitieve ouderdoms-
psychologie. Systematisch verzamelde
gegevens ontbreken nog. Slechts hier
en daar zijn pogingen gedaan enige
feiten te achterhalen" levert hij
toch zelf een belangwekkende bijdra
ge tot het onderzoek door zijn eigen
kijk te geven op het fenomeen van
het ouder-worden, de ontwikkeling
van „le printemps de la vieillesse"
(A'braham-zien) via .,1a vieillesse vraie"
(de toewending naar akoestische en
optische indrukken, afscheid van de
beweeglijke wereld, psychosomatische
eenheid, door geheugenbeperking le ven
in het verleden,mildere levensinstel
ling onbezorgdheid voor de toekomst)
naar „la dernière vieillesse", de pe
riode waarin de bejaarde „thuis raakt
in zich zelf' met algemene beperking
in verstands- on gevoelsleven, en het
langzaam geheel inslapen.
Wij lichten uit het erudiete betoog hier
nóg enkele passages: een onderzoek naar
het ziekte-verzuim van 10.000 arbeiders
boven 50 jaar toonde aan ,.dat de ziek
ten voornamelijk bestonden uit stoor
nissen van het circulatie-apparaat en
dat daarentegen huidinfecties, griep en
verkoudheidsziekten met het klimmen
der jaren afnamen", de oudere mens
..maakt zich niet meer zo druk. het ge
drag verliest zijn scherpe kanten, voor
wat hij belooft staat hij in, zet zich zon
der veel moeite opzij als de omstandig
heden hem daartoe nopen, maar zet zich
volledig in als hem gevraagd wordt
veelomvattende zaken, zoals staatsbe
stuur op zich te nemen; over het alge
meen draagt de vrouw de last der over
gangsjaren gemakkelijker en verwerkt
die beter dan de man omdat zij beter
dan deze fysiek lijden doorstaat"; ..voor
al de man kan het brengen tot allerlei
dwaasheden, tot speculeren en andere
gewaagde ondernemingen. Echtscheiding
is niet zelden het gevolg", van de oudere
mens wordt een mentaliteit geëist waar
bij hij er vanzelf op gesteld is „er al
leen te zijn voor de ander"; men schrijft
die verandering wel eens toe aan verkal
king, „er zijn echter voorbeelden te
over die dat weerspreken; zij tonen aan
dat de ouder wordende mens meer door
zijn instelling en zingeving wordt ge
leid dan door de verandering in zijn
lichaam".
En voorts nog dit: „De ouderdom
schijnt primair van belang '-oor de
mens zelf. Wij dienen de ouderdom dan
ook te verstaan als een tijdperk waarin
het individu een overwinning behaalt op
zijn soort". „De emotionaliteit van be
jaarden is een vrijwel onbetreden ter
rein en voorzover betreden een gebied
waar veel gemis aan eenstemmigheid
heerst- Zijn de bejaarden inderdaad
apathisch, star, onverschillig, of inter
preteren wij eenzijdig? Een groot braak
liggend terrein ligt hier op ontginning
te wachten". Overzien wij het tame
lijk magere geheel van de genoemde
psychologische vondsten, dan schijnt de
bejaarde zich alleen nog in de wereld
van het woord te handhaven en dan nog
alleen voorzover de andere functies hem
dit onbelemmerd toestaan".
Tenslotte enkele concIusies: „Als eer
ste voorwaarde voor het gezond oud
zijn moeten wij stellen, dat een zekere
welstand aanwezig moet zjjn. Voldoende
financiële onafhankelijkheid moet even
als voldoende „privacy" bij het wonen
gewaarborgd zjjn. Een tweede algemene
voorwaarde is dat zij d'e in de Periode
van het ouder worden beland zijn voor
gelicht dienen te worden over hun in
dividuele situatie en vervolgens voorbe
reid worden op de komende ouderdom".
En: ,,men mag de bejaarde nooit iets
opdringen".
Bij het beschouwen van het bejaarden
probleem uit sociologisch gezichtspunt,
passeren het toenemend aantal bejaar
den, de industrialisatie, de verstedelij
king alsmede de structuurverandering
en het functie-verlies der familie aller
eerst de revue, alle verschijnselen die
veranderingen in de sociale positie van
de oudere mens hebben veroorzaakt- Drs.
de Moor werkt dit in den brede uit voor
al de aandacht concentrerend op de fa
milie en de arbeid, telkens weer ook
hij in zijn lezenswaardig betoog wij
zend op het onvolledige onderzoek tot
nu op verschillend gebied gedaan en het
in gebreke blijven van de niet-bejaarden
ten opzichte van hun oudere medemen
sen. hun nl. de plaats te geven die hun
toekomt.
Na er reeds terloops ..daar de be
jaarde bij zijn streven naar aanpassing
beheerst wordt door zijn behoefte aan
existentiële zekerheid" op gewezen
te hebben dat „de zielzorger bij de hulp
aan de bejaarden zeker een centrale
plaats zal moeten innemen", komt schr.
in zijn eindconclusie tot de uitspraak:
„Noch de familie noch de arbeid kun
nen echter de mens hef antwoord geven
op zijn vraag naar de uiteindelijke zin
van zijn bestaan. Juist de ouderdom
geeft echter, als tijdperk van het einde,
meer dan ooit aanleiding voor bezinning
op de diepte en eigenlijke zin van onze
existentie. Voor de Kerk is er dus alle
reden om het probleem van de ouder
dom tot het hare te maken".
„Present" meldt zich P. Maltha O.P.,
die met een citaat van Pius XI over
de grote schande dor Kerk van de
negentiende eeuw dat zij de arbeiders
verloren had, waarschuwt voor een
herhaling ten opzichte van de ouden van
dagen. Met hen heeft de theologie zich
weliswaar altijd bemoeid en wij krij
gen dan over de deugden en zonden van
de oude mens een lange lijst op gezag
van St.-Paulus en St.-Thomas, maar de
nieuwere wetenschappen hebben de
kennis ter zake verdiept en verfijnd.
P.en Bladzijde van prof. Oarp sluit zich
hierbij voortreffelijk aan.
En dan volgt een uitvoerig en geest
driftig pleidooi om de oude mens toch
vóór alles au serieux te nemen, want
meer dan vroeger dwingen de bejaar
den alleen reeds door hun aantal (80.000
in de Kath. Bond!) respect voor hun
zielen af. Tim. I, 4: „Ge moet niet hard
optreden tegen een bejaard man, maar
hem vermanen als een vaderbe
jaarde vrouwen als moedersde
ouderdom moet go eren" verleent aan de
zielzorg onder bejaarden het onver
wachte en gevaarvolle cachet van een
uitbreiding van het vierde gebod-
„Dat betekent iets heel praktisch en
iets hee] lastigs: dat de priester veel
meer dan vroeger beleefdheid zal moe
ten aanleren tegenover oude mensen
Weg daarom het kleinerende .opa' of
,oma' en liever het Franse voor aüe stan.
den geldende .mijnheer' en .mevrouw'
gebruikt, waar dit slechts enigszins mo
gelijk is. Weg met de vlugheid van het
biechthoren van oude mensen want een
van de fijnste attenties der beleefdheid
is dat men iemand zijn tijd geeft"-
„Elke bejaarde moet aPart als mens
au serieux worden genomen, evenzeer
als de personen van middelbare leef
tijd, maar nu moderne psychologen
en sociologen de raad geven oude men
sen zo lang en zo sterk mogelijk een
zekere zelfstandigheid te laten inzake
inkomen, huisvesting en tijdbesteding,
moeten de zielzorgers van hun kant
ook zo lang mogelijk geloven in de
zelfstandigheid of kwasi-zelfstandig-
heid van de bejaarde mensen tot wie
zij zich richten".
Op de vraag wat de zielzorger aan
de bejaarden te zeggen heeft ant
woordt P. Maltha dat hij een biecht
spiegel te hunnen gebruike moet op
stellen, d»e uiteindelijk heeft te dienen
voor een generale biecht, waarbij mis
schien ook nog een generale restitutie
zal kunnen aansluiten.
Bijzonder moeilijk wor-dt de zielzorg
bij de echte oude zondaar of zondares,
waarover meer dan een pagina wordt
uitgeweid.
„Indien wij er flink op studeren en
niet zo maar even met een vrome wissel
op de eeuwigheid bij een oud mens ko
men binnenlopen, zullen wij een gewil
lig gehoor vinden, gegeven de bekende
aanleg tot wijsheid en religieuze bezin
ning in de hoogste leeftijdklasse-.. Op
één tegenwerping zullen wij echter al
tijd bedacht moeten blijven de zg. ..ver
anderlijkheid van de Kerk en van het
geloof". Wie van ons zal nu nog afvallen
omdat de aarde niet het onbeweeglijke
middelpunt van het zonnestelsel blijkt
le zijn, of omdat de mens naar het
lichaam misschien wel van een dier af
stamt?"
Dit laatste als terugslag op het eerder
genoemde feit, dat „sommige bekor
den niet meer ter kerke gaan omdat de
40-daagse vasten is vervallen, anderen
zijn hardnekkig onkerkelijk geworden
omdat er bepaalde kerkelijke feestdagen
zijn afgeschaft, weer anderen omdat een
gehuwde dominee priester mocht wor
den of omdat men tegenwoordig in de
onveranderlijke Rooms-Katholieke Kerk
water mag drinken alvorens te commu
niceren. Wee degene, die lacht om de
ergernis der kinderen, wee degene die
lacht om de ergernis der ouden, want
wij hebben ze zo snel opgevoed, dat ze
door zó weinig worden geschokt".
P. Maltha doet ten slote het organisa
torische voorstel, in iedere pastorie
(klooster) een bijeenkomst te houden
over de onder eigen ressort vallende
bejaarden, ja zelfs van alle bejaarden
waar rnen enig contact mee heeft: dat
hun namen worden genoteerd en er af
spraken en werkverdelingen worden ge
maakt over wat voor deze groep en de
afzonderlijke leden kan worden gedaan.
L.H.
(Van onze medische medewerker)
SINDS de boekdrukkunst werd uit
gevonden verscheen er elke eeuw
wel minstens één werk over de
kunst om lang en gezond, soms ook
nog gelukkig, te leven. Wanneer men
deze vergelijkt dan vallen daar ver
schillende conclusies over de ver
anderde hygiënische opvattingen uit
te trekken. Deze opvattingen zijn
zowel afhankelijk van de gevaren, die
de gezondheid in een bepaalde eeuw
bedreigden als van de voorstellingen,
die over het een en ander bestonden.
Wie in onze tijd hygiënische voorlich
ting geeft wordt geconfronteerd met
de vraag of roken al dan niet schade
lijk is.
In de na-oorlogse jaren heeft de long
kanker steeds meer aandacht gevraagd
en is er steeds klemmender verband tus
sen roken en het optreden van deze
kanker aangetoond. De „British Medical
Journal" heeft onlangs een aantal
vragen over deze materie aan de kanker
deskundigen prof. Bradford Hill en Doll
gesteld, die het „Nederlands Tijdschrift
van Geneeskunde" van zulk een belang
achtte, dat het deze overnam.
Van 1944 tot 1955 steeg in Engeland
het aantal sterfgevallen aan longkanker
van 5331 tot 14.820 voor mannen en van
1237 tot 2451 voor vrouwen, terwijl geen
enkele andere vorm van kanker zulk een
toeneming liet zien. Integendeel, bij ver
schillende vormen van kanker viel een
kleine vermindering waar te nemen.
Het lijkt onwaarschijnlijk, dat verbete
ringen in de diagnostiek veel zouden
hebben bijgedragen tot de waargenomen
toeneming van de sterfte aan long
kanker in de laatste 10 jaar. Een van
de redenen, die dit onwaarschijnlijk ma
ken is de volgende: De sterfte aan long
kanker is in 1955 bij mannen bijna 13
maal zo hoog als in 1930, terwijl in
dezelfde periode deze sterfte bij vrou
wen slechts 5 maal zo hoog werd. Het
is niet goed voor te stellen, dat ver
beteringen in de diagnostiek bij het ene
geslacht zoveel meer invloed hebben ge
had dan bij het andere.
Dat tegenwoordig 'meer mensen ouder
worden geeft meer ziekten van de ge
vorderde leeftijd en derhalve ook meer
kanker. Als men echter de sterfte aan
longkanker in de afgelopen 10 jaar na
gaat dan blijkt deze voor alle leeftijds
groepen boven de 45 jaar toegenomen.
HET verband tussen roken en kan
ker van de longen is vooral sta
tistisch gelegd en is niet af
komstig van de directe waarneming
aan het ziekbed. Er zijn in verschil
lende landen thans in totaal een
zeventien retrospectief statistische
onderzoekingen verricht.
Hierbij heeft men aan honderden
patiënten met longkanker gevraagd naar
hun rookgewoonten. Ditzelfde heeft
men gedaan bij controle-groepen van
patiënten zonder longkanker en bij elk
onderzoek bleek het percentage zware
rokers onder de lijders aan longkanker
veel groter en het aantal ndet-rokers
kleiner dan bij de controlegroepen. On
der zware roker wordt verstaan iemand,
die 25 of meer sigaretten per dag rookt.
Een van deze onderzoekingen bij 1357
mannen met kanker van de longen en
eenzelfde aantal als controle, liet zien
dat 25 pet. van de lijders aan longkan
ker zware rokers waren tegen 13 pet.
van de controlegroep. Onder deze lijders
aan longkanker waren slechts 7 niet-
rokers, terwijl de controlegroep er 61
telde.
Interessant uit een oogmerk van me
thodiek is een onderzoek in Amerika,
waarbij de rookgewoonten van bijna
tweehonderdduizend mannen van 50
tot 60 jaar werden verzameld. In de vol
gende jaren bleek elk jaar opnieuw, dat
van deze geregistreerde groep de sterfte
aan longkanker bij de opgegeven rokers
hoger was dan bij de geregistreerde niet-
rokers.
Toch geven de statistische gegevens
niet een afdoend bewijs, dat het roken
van sigaretten de directe oorzaak is van
longkanker. Zowel bij mannen als bij
vrouwen die nooit gerookt hebben kan
longkanker voorkomen. Uit de cijfers
kan men afleiden, dat de kans om aan
longkanker te sterven gelijke tred houdt
met de hoeveelheid tabak, die wordt ge
rookt.
Afgezien van de moeilijkheid wat men
zich moet voorstellen ais men spreekt
van een bepaalde, in cijfers uitgedruk
te kans om aan een ziekte te gaan lij
den, kan men de vraag stellen: hoe groot
is de kans, dat een zware roker aan
longkanker sterft? Heady en Barley
hebben op grond van de vroegere rook
gewoonten van de zo straks reeds ge
noemde 1357 mannelijke lijders aan
longkanker en de sterftecijfers voor ge
heel Engeland een schatting gemaakt,
volgens welke men kan verwachten dat
ongeveer 9 pet. van de mannen van 25
jaar. die meer dan 25 sigaretten per dag
roken dit is één op de elf vóór het
bereiken van de 75-jarige leeftijd aan
longkanker zullen sterven. Men heeft
niet kunnen bevestigen, dat dit risico
door inhaleren groter wordt.
ANDERE oorzaken dan roken voor
het steeds meer optreden van
longkanker zijn niet aan te tonen.
Zo heeft men zich afgevraagd: is
luchtverontreiniging door rook uit
schoorstenen van betekenis voor het ont
staan van longkanker. Men dacht in dit
verband aan het verschil in sterfte aan
longkanker, dat in de grote steden wel
vier maal zo hoog is als op het platte
land; doch 30 jaar geleden werd er in
de steden meer gerookt. Voorts is be
kend, dat in schoorsteenrook het 3.4 ben-
zopyreen aanwezig is, een stof waarvan
bekend is dat het bij proeven op dieren
careinogene, d.i. kankerverwekkende,
eigenschappen bezit. Men dient echter
te bedenken, dat dit niet goed in over
eenstemming is te brengen met het
grote verschil in longkankersterfte tus
sen mannen en vrouwen.
Evenmin zijn de uitlaatgassen van
benzinemotoren van betekenis. Hoewel
de careinogene stof 3.4 benzopyreen in
de uitlaatgassen van benzinemotoren aan
te tonen is, komt onder de lijders aan
longkanker geen onevenredig groot aan
tal personen voor, die uit hoofde van
hun beroep aan deze gassen zijn blootge
steld. De reeds genoemde careinogene
stof 3.4 benzopyreen en het eveneens
kankerverwekkende 1.2 benzantraceen
heeft men in tabaksrook aangetoond.
Is er grond om aan te nemen dat
roken niet voor het ontstaan van kan
ker verantwoordelijk is, doch slechts de
plaats bepaalt waar het gezwel zich ont-
wikkelt; m.a.w. is het waarschijnlijk dat
iemand, die doordat hij jarenlang zwaar
heeft gerookt longkanker krijgt, toch
ergens anders een kankergezwel zou
hebben gekregen als hij ndet had ge
rookt! Er zijn geen waarnemingen be
kend waaruit te concluderen valt, dat
personen, die door roken longkanker
krijgen, ergens anders kanker zouden
hebben gekregen als zij niet hadden ge
rookt. In bedrijven, zoals een nikkel-
raffinaderij of uraniummijnen, met car-
oinogene stoffen komt ook alleen de
kanker van de longen meer voor dan
van andere organen.
Overzien we al deze gegevens dan
xunnen we zeggen, dat steeds meer en
meer blijkt, dat aan roken enige bete
kenis voor het ontstaan van longkanker
kan worden toegekend.
«du