D, romancier in de Banlieue I Roken en longkanker Herfsttij ven de LEVENSLOOP" ImH jojfykelemkm.J ■1 t n k Boekenoogst uit Frankrijk Dr. Hermann Mannlieim ere-docior u Beschouwingen over de ouderdom B ^«Jndocil (gij i f Onzijdig beeld Voorvader van de kroonprinses Architect Van Moorsel 65 jaar Zeldzaam getijdenboek geveild Suzanne Danco m 0\ WOENSDAG 20 FEBRUARI 1957 PAGINA 3 vxe «ii ft» (Van onze Parijse correspondent) c%t Vo °°gst de hedendaagse generatie van Franse schrijvers Kereen]?r een aanzienlijk deel uit de Parijse banlieue of wat daarmee J|J«6 0m °mstig is. Die zelfkant van de wereldstad en haar onmiddel ste steffVing is °m Van te ëruwen- Zoals in alle. voorsteden der la3sa's i en' waarin de industriële groei meestal ontheemde volks- H°men eeft opgehoopt, terwijl de sociale voorzieningen te laat zijn ^catie °m een afzichteIijk pauperisme te voorkomen, is er een W^em Van de mensehjke persoonlijkheid te bespeuren, die aan de k- is O?.06 vraa& opdringt: waarvoor leven die mensen eigenlijk. 9 ^eji eindelijh hun bestemming. Achter troosteloze gevels en d^*1 PürpraifWe muren die °P instorting schijnen te wachten, is er Vefsti] i a mosfeer en zelfs als de zon er doordringt voelt men er p Astern 'u^iden en hwaad, zodat als er nog een ideaal wordt same i dat Van de wraak is' onderhouden door de haat jegens nieving, waarin de menselijke waardigheid verloren ging. Pater Lhande vNt!? CS* "glièilri3?4' doch dat de mens zijn -i D Iw d teruggeeft. En dat werk be- on"tkVraagstuk van de sJ°PPen- Met "ij('st - jennen, of eraan voorbij te zien fl<j z.leh buiten de realiteit. In ü(,%e Andere romans SCHATKIST AMBTSAANVAARDING PROF. KOHLBRUGGE BISSCHOP LAAT VASTEN BRIEF THUISBEZORGEN Ö'5r Uw schoonheid met eme van OrgantunQsa Psychologie Sociologie Zielzorg rj V>' eveJ' 23 ;3j 31 ,51 16 ,(9 5" ne'V *1. V dat de kennis omtrent hgen van grote waarde is bij .ril (j-60 tot hun sociale verheffing, een 01,°ffianc'iers die in het banlieue- den2elfs v,0,nrnuve'e redenen aantrekkelijke "tyj ^aSraar n Profijtelijke materie ■ri ,?ïso0 vin- me e? Helaas, als men de der Franse letteren nagaat if ,.rj^ee| itucivu nafiaoHi ^ith arhlpo ontmoet die de banlieue, Vatten j gelijk te stellen volkscentra ;°ra» dan haai»"™1 moet men ontdekken, dat eefd trr°mans van dubieuze aard is '•'"•-V'SgeJa6!-- verschijnsel is voor de '»«t arrinv V de hedendaagse geestes- voor de mens, ziet de mense- het gebrek aan idealisme rA^llinp Cl de! schrijvers, bij alle be L voelt men, dat er in die verloren massa nog harten kloppen, gevoelens leven en hoop is op te wekken. Het zjjn niet de eerste romans die zo'n strekking hebben. Cesbrons werk heeft nagenoeg gelijke verdiensten, andere schrijvers zijn belang rijker dan Zij (we denken bijvoorbeeld aan Quéffelic). De kennis die zij van de banlieue verspreiden is meermalen zeer zwart, maar ze voert niet tot pessimisme en wakkert tenslotte tot actie aan. Het is Boris Simon eT niet in de eerste plaats om te doen geweest het zo snel opgeschoten en omvangrijke werk van abbé Pierre op te hemelen. Abbé Pierre heeft zelf verklaard dat de betekenis van de romans van Boris Simon gelegen is in het bijbrengen van begrip voor de paupers. „Laat men zich niet vergissen" aldus abbé Pierre „uw boek is niet een apologie van wat de kameraden en ik hebben gedaan, maar veeleer het relaas van wat ons is overkomen". En inderdaad is het meest treffende in de romans van Boris Simon, dat hij aantoont hoe die zwervers ook tot elkander worden ge bracht. weer tot een gemeenschap komen, elkander helpen, in welke onderlinge bij stand het respect voor de menselijke waardigheid weer opgroeit, waardoor het vertrouwen in de ware menselijke be stemming kan opbloeien. Zulk een literatuur, ontroert ook door de bladzijden met de mislukkingen heen, en zet tot daden aan. En het werk over abbé Pierre is zeker niet het enige dat ons de banlieue met nieuwe ogen heeft doen zien. Als men het hoek heeft ge lezen. dat Noël Bayon schreef over het Secours Catholique. ontvangt men dezelfde onuitwisbare indrukken. Dit laatste werk laat ook het ontzaglijke complex van wer ken van naastenliefde, door mgr. Rodhain geleid, dn al zijn geledingen kennen. Er is dezer dagen, bij het eeuwfeest van het tijdschrift der Paters Jezuïeten, „les Etudes" aan het werk van pater Lhande herinnerd, die dertig jaar geleden getroffen door de geestelijke noodtoestand der bewoners van de noordelijke zelfkant van Parijs, zich onder de banlieusards begaf om het werk te beginnen dat de prachtige inleiding tot de Parijse missie werd. Aan die datum moet worden vast gehouden, want deze Baskische priester, die als geslaagd romanschrijver naar Parijs kwam (hij verbleef ook in Gemert) en met zjjn frisse geest van bergbewoner zijn schouders zette onder het werk van geestelijke hulp voor de ontkerstende wij ken. Zjjn talent van romancier deed hem zijn ervaringen neerleggen in het toen zo opzienbarende „Le Christ dans la Ban lieue", dat het in een paar jaar tot een oplaag van 135.000 exemplaren bracht. Het werk werd gevolgd döor „Le Dieu qui bouge" en „Le Christ sur les fortifs". Na vijf jaren arbeid waren als gevolg van de ontvangen materiële hulp, 52 kerken, 80 patronaten, 40 consultatiebureaus en 20 kinderbewaarplaatsen gebouwd. Het was de prachtige inzet voor de „100 kerken van de werkplaatsen van de kardinaal", dat thans door een tweede honderdtal wordt gevormd. Door te zware eisen die hjj aan zichzelf als redenaar stelde is pater Lhande ten slotte overwerkt, zodat hij zich in de rust van het klooster heeft moeten terugtrekken. Maar wat in verband met ons onder werp van betekenis is en waaraan pater de Passage heeft herinnerd, is dat de toen rt -os. r"nse schrijver Queffelec !rnmin;g voorbij of acht haar zelfs J:s aanwezig dan in het tijdelijk °r ben 's be* berusten in een 'eVei<j van het bestaan een soort V1? 0vo an zij nog eens aan het filoso- teven, dan blijven zij toch '1 f(grofste materialisme woe-len en 'i* kip 'izonder kenschetsend voor hen utve roman van Robert Sabatier, ïiterair talent ontbloot is. 'L\J leven van zelfvernietiging of tvQjpv "appelijk afzinken zodanig als beschrijft, dat het niet ver- Vk 0' aat de centrale figuur van zijn feru, ogenblik van zijn vrijwillige in bet hevigste van zijn levens- de U1 troep komt: „er zijn slechts tvil+'^'a 1U' dss salauds V^ri-S" ge ®ls het grootste deel der k't ®»Ben ers <jp'aVan een Eugène Sue of een Zola, S ?ualiteit vernist met de filosofie \aCes" 'rie- Zij menen daarmee het to ,Va'h de Amerikaanse zwarte ^bereiken. .generatie door hun geestelijke ,.„t 1 tot het meest brutale cynisme V'lrii', t de „literatuur" zijn terug- V« Van c-1T-.1- -n p v.an de hanlieue krijgt daar- dat enzijd.igheiid en hopeloosheid, en qL Van -4 *1® re yan een verworpen wereld, iets Om, htvaardigheid belet te aanvaar- ®h misschien zelfs in het bij do banlieue wordt door de O werk van naastenliefde '^"tjvp '-'Ods genade volbracht, door een levensdoel erkennen, .'ia-.e aHeen boven de menselijke >1 a' iaar Is 'Ih d'le sombere we- lVonfbeurd' da': be' ongeoorloofd s °hte^iikh schrijver die een verant- !%.:s a[s wil aanvaarden ook, ze een verworpen wereld te be- i tf' ft» ratn bie veranderingen hebben j ,.e te doen ontstaan, die zonder j V 1m>vp11r<*°t optimisme te leiden, toch er f® tekens zodanig demonstreert, rie ^Opiphens 2yn verantwoordelijkheid ziinte®enove.r. een bevolking aan h. Jh naastenliefde niet mag ont- k. van Boris Simon. „Les C1*6») j ®mmalls" en „Le poids des ontstane banlieue-literatuur gevaarlijk optimistisch was. De goede ontvangst hie pater Lhande. mede door zijn innemende persoonlijkheid ten deel viel, het feit dat de uittoch; uit Parijs door de woningnood ook veel parochianen naar de banlieue deed verhuizen, het feit dus dat pater Lhande er een bevolkingsdeel vond dat de kerk node miste, bracht zichtbare re sultaten bij de opening der eerste hulp kerken. Maar pater Lhande steunde te veel op de overtuiging dat voor de ker stening van de banlieue het vooral nodig was kerken te bouwen. Die zijn natuurlijk onmisbaar, maar de ervaring heeft ge leerd dat zulks weinig inslaat bij de hei dense of ontkerstende arbeidersmassa. In deze kwart eeuw heeft men geleerd dat die massa slechts voor naastenliefde toe gankelijk is. In dat opzicht is de ervaring meermalen bijzonder hard geweest en we behoeven niet eens aan de moeilijkheden van de missie te herinneren. Vandaar dat er een tegenstelling nagenoeg bestaat tussen de werken van pater Lhande en die van Henri Quéffelec. die. na als Bretons schrijver naam te hebben gemaakt, enige jaren naar de Parijse omgeving is geko men om het leven der banlieusards (en der voddenrapers van de noordelijke randgemeenten) te bestuderen. Dat gaf een nieuwe banlieue-romantiek. die niet het opwekkende had van de werken van pater Lhande. maar bijvoorbeeld in ..Celui qui ch ere ha it Ie soleil" een psychologie der bewoners bloot legde, van grotere be tekenis voor hef richten der apostolaats- actie. Quéffelec heeft die tegenstelling in beider werk onomwonden vastgesteld, doch het verschil volkomen gemotiveerd: Het werk van pater Lhande. zo verklaar de hij, is van een. andere tijd. En hoewel het werk van Quéffelec heel* wat minder optimistisch is. heeft hij toch aan zijn laatste werk de titel: „Le Jour se léve sur la Banlieue" gegeven. De katholieke romanciers hebben dus aan de literatuur, die haar materie aan het leven in de banlieue ontleent een ontwikkeling gegeven, en die met des te meer belangstelling gevolgd moet worden omdat '-ij ondanks soms ernstige tekortko mingen. toch een uiterst leerzame bijdrage Jevert voor de sociologie van het gods dienstig leven, die slechts het juiste beeld van het leven van de in pauperisme le vende bevolking kan geven. Uit een publikatie van de heer A. R. Kleyn in „Gens nostra", het maandblad van de Nederlandse Genealogische Vereniging blijkt dat prinses Beatrix haar artistieke aanleg niet slechts heeft van moe derszijde (prinses Wilhelmina, haar grootmoeder en prinses Wilhelmi na van Pruisen, de eerste gemalin van koning Willem I)- Het blad heeft n.l. in zijn laatste aflevering een stamboom opgenomen van de Spaanse schilder Velasquez. Deze stamboom eindigt bij de ouders van prins Bernhard, zodat prinses Bea trix dus van vaderskant van de beroemde Spaanse meester afstamt" Op 5 maart a.s. hoopt architect C. M. van Moorsel Pzn te Voorburg 65 jaar te worden. De heer "Van Moorsel was leer ling uit de school van dr. H- P. Berlage en A. J. Kropholler, met wie hij enkele jaren aan verschillende objecten samen werkte- Uit 1923 dateert zijn ontwerp voor het eerste geheel in gewapend beton uitge voerde gebouw in Den Haag (winkelpand hoek Riviervismarkt en Schoolstraat) waarvoor de onlangs overleden beeldhou wer John Raedecker zijn eerste relief aan een bouwwerk maakte. De heer Van Moorsel is oprichter en gedurende 12L jaar hoofdredacteur geweest van het Ka tholiek Bouwblad. Van zijn vele ontwerpen noemen wij de sanatoria „Berg en Bos" te Bilthoven, ..Hornerheide" te Hom (bij Roermond), zijn parochiecentra in Scheveningen, Gel drop, Nijmegen. Velp (bij Grave). Mid delburg en 's Hertogenfoosch, zijn kloos ters in Egmond en Bloemendaal. Ook in het buitenland was hij werkzaam en ont wierp hij kerken voor Stavanger (Noor wegen), Ajloun (Trans Jordanië), Thuin- Nord (België), Solano (Philippijnen) en voor Kroonstad (Zuid-Afrika). Verder een groot aantal schoolgebouwen, volkswonin gen e.a. (Advertentie) IEXINCT0N Rock n Roll in de Hofstad. Dans om de schatkist. Alle sigaretten straks een duppie per pakje meer. Tob niet beste vrienden, maar blijf waar voor uw geld kiezen, dus... Lexington' van America's Best Tobaccos. (Van onze Utrechtse redacteur) Ter gelegenheid van de viering van de 321ste dies natalis van de rijksuniversiteit te Utrecht zal op vrijdagmiddag 29 maart a.s. een eredoctoraat in de rechtsgeleerd heid worden verleend aan dr. Hermann Mannheim. Dr. Mannheim werd geboren in Duits land in 1889. In 1923 werd hij rechter in Berlijn, later raadsheer in een Hof. Daar naast wijdde hij zich aan wetenschappe lijk werk, werd in 1924 privaatdocent aan de universiteit van Berlijn en in 1929 al daar buitengewoon hoogleraar in het strafrecht. In 1933 legde hij in verband met de verandering van regiem zijn func ties neer en in 1934 vertrok hij met zijn echtgenote uit Duitsland en vestigde zich in Londen. In het cursusjaar 1936-'37 werd hij be noemd aan de universiteit van Londen in het kader van de z.g. Leon Fellowship. Sinds zijn vestiging te Londen heeft Mannheim zich geheel op de criminologie gespecialiseerd en is hij voor de Engelse criminologie van grote betekenis gewor den. Hij heeft aan het criminologisch werk in Engeland nieuwe impulsen gegeven en geleidelijk een school gevormd van goede leerlingen. In de internationale criminologische we reld wordt Mannheim beschouwd als een der figuren van het eerste plan. Mann heim is in Nederland geen onbekende. In 1950 hield hij voordrachten in verschei dene universiteiten waaronder Utrecht. Mej. prof. dr. D. J. Kohlbrugge, (jie on langs werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, om onderwijs te geven in de Iraanse taal- en letterkunde, heeft haar ambt aanvaard met een oratie over de individualistische tendenties in de wereld van de Islam. Vandaag is een zeldzaam 15e-eeuws monnikenhandschrift, een getijdenboek uit Rouaan, op de veiling van het Inter nationaal Antiquariaat te Amsterdam voor 13.500 gulden verkocht. De nieuwe eige naar wordt onbekend gehouden Een Chi nees bankbiljet uit 1375 als type reeds beschreven door Marco Polo, bracht 310 gulden op. 3500 gulden werd betaald voor een 16e-eeuws magische kalender. In to taal zijn vandaag 442 zeldzame boekwer ken onder de hamer gekomen. Een groot aantal kopers, voor een groot gedeelte vertegenwoordigd door de veilinghouder, de heer Menno Hertzberger, nam aan de veiling deel. Voor de Union internationale des Amis du Bel canto zal Suzanne Danco (sopraan) m.m.v. Felix de Nobel (piano), op dinsdag avond 5 maart een recital in Diligentia te Den Haag geven. Het programma ver meldt werken van Gluck, Schubert, Brahms, Strauss, Gounod, Debussy en Poulenc. Mgr. Marty, bissohop van Saint- Flour, laat zijn vastenbrief niet, zoals hij dat andere jaren gewend was vanaf de preekstoel voorlezen, maar thuisbezorgen bij de gelovi gen. De brief behandelt de toekomst van de jeugd. Gisteren hield burgemeester Kolfschoten receptie voor autori teiten te 's-Gravenhage. Ook mgr. W. A. E. Bokeloh, deken van 's-Gravenhage kwam zijn opwachtng maken. uH j.-o jj in ae Seuil verschenen, ver- h„v tnas'1 van verschenen wer- üj 6 LGsm, -.bt te worden. Het zijn de v t0 etfg rÜvingen ran het werk van v ®8®Voe en 3'in helpers, en er moet van zjjn geholpenen. Hier hn?j a^a's de kinderhuid kan u Weer zijn. Endocilhor- eq Seeft uw huid nieuwe ^en ^uheid; rimpels enon- ^Cj^dwijnen! VTh hark!"7'cinS v71" Endocil gaat tq yUti» PTT door. Gebruik dus ook ^ke^l a's basis voor poeder hi Voor de onder bovenstaande titel bij Het Spectrum in Utrecht verschenen 70 bladzijden vond prof. dr- F. J, J. Buy- tendijk, voorzitter van de Kath. Cen trale Vereniging voor Geestelijke Volks gezondheid, onder welker auspiciën de studie ook is uitgegeven, het geenszins overtollig een woord ter inleiding te schrijven, vermits „het verzorgen van het welzijn van de oudere generatie niet slechts een plicht is maar een belang rijke bijdrage tot de eerbied voor de medemens, welke eerbied tevens het fundament vormt voor aller geestelijke gezondheidszorg". Een drietal geleerden laten dan ook over het bejaarden-probleem hun licht schijnen. Allereerst een psycholoog, nl. J. M. A. Munnichs, van het Gemeen schappelijk Instituut voor Toegepaste Psychologie; vervolgens drs. R. A. de Moor, socioloog bij het Instituut voor Arbeidsvraagstukken van de Kath. Econ. Hogeschool; en tenslotte van ziel zorgzijde de Dominicaner pater A. H. Maltha. „Ofschoon onder de psychologen de belangstelling voor de bejaarden groei ende is overigens meer in het buiten land nog dan in ons land mag niet gezegd worden dat men het stadium van verkennen al te boven is. Een over zicht van de problemen, die in het laat ste levenstijdperk verwacht kunnen wor den, is zelfs nog toekomstmuziek. Studie en onderzoek zijn daarom gewenst en moeten op korte termijn worden on dernomen, want een oplossing van het bejaarden-probleem is dringend nood zakelijk." Terwijl vervolgens de schrijver er kent, meer dan enig ander overtuigd te zijn van de „voorlopigheid" zijner beschouwingen en nogmaals eerlijk toegeeft „dat de psychologie nog niet toe is aan een definitieve ouderdoms- psychologie. Systematisch verzamelde gegevens ontbreken nog. Slechts hier en daar zijn pogingen gedaan enige feiten te achterhalen" levert hij toch zelf een belangwekkende bijdra ge tot het onderzoek door zijn eigen kijk te geven op het fenomeen van het ouder-worden, de ontwikkeling van „le printemps de la vieillesse" (A'braham-zien) via .,1a vieillesse vraie" (de toewending naar akoestische en optische indrukken, afscheid van de beweeglijke wereld, psychosomatische eenheid, door geheugenbeperking le ven in het verleden,mildere levensinstel ling onbezorgdheid voor de toekomst) naar „la dernière vieillesse", de pe riode waarin de bejaarde „thuis raakt in zich zelf' met algemene beperking in verstands- on gevoelsleven, en het langzaam geheel inslapen. Wij lichten uit het erudiete betoog hier nóg enkele passages: een onderzoek naar het ziekte-verzuim van 10.000 arbeiders boven 50 jaar toonde aan ,.dat de ziek ten voornamelijk bestonden uit stoor nissen van het circulatie-apparaat en dat daarentegen huidinfecties, griep en verkoudheidsziekten met het klimmen der jaren afnamen", de oudere mens ..maakt zich niet meer zo druk. het ge drag verliest zijn scherpe kanten, voor wat hij belooft staat hij in, zet zich zon der veel moeite opzij als de omstandig heden hem daartoe nopen, maar zet zich volledig in als hem gevraagd wordt veelomvattende zaken, zoals staatsbe stuur op zich te nemen; over het alge meen draagt de vrouw de last der over gangsjaren gemakkelijker en verwerkt die beter dan de man omdat zij beter dan deze fysiek lijden doorstaat"; ..voor al de man kan het brengen tot allerlei dwaasheden, tot speculeren en andere gewaagde ondernemingen. Echtscheiding is niet zelden het gevolg", van de oudere mens wordt een mentaliteit geëist waar bij hij er vanzelf op gesteld is „er al leen te zijn voor de ander"; men schrijft die verandering wel eens toe aan verkal king, „er zijn echter voorbeelden te over die dat weerspreken; zij tonen aan dat de ouder wordende mens meer door zijn instelling en zingeving wordt ge leid dan door de verandering in zijn lichaam". En voorts nog dit: „De ouderdom schijnt primair van belang '-oor de mens zelf. Wij dienen de ouderdom dan ook te verstaan als een tijdperk waarin het individu een overwinning behaalt op zijn soort". „De emotionaliteit van be jaarden is een vrijwel onbetreden ter rein en voorzover betreden een gebied waar veel gemis aan eenstemmigheid heerst- Zijn de bejaarden inderdaad apathisch, star, onverschillig, of inter preteren wij eenzijdig? Een groot braak liggend terrein ligt hier op ontginning te wachten". Overzien wij het tame lijk magere geheel van de genoemde psychologische vondsten, dan schijnt de bejaarde zich alleen nog in de wereld van het woord te handhaven en dan nog alleen voorzover de andere functies hem dit onbelemmerd toestaan". Tenslotte enkele concIusies: „Als eer ste voorwaarde voor het gezond oud zijn moeten wij stellen, dat een zekere welstand aanwezig moet zjjn. Voldoende financiële onafhankelijkheid moet even als voldoende „privacy" bij het wonen gewaarborgd zjjn. Een tweede algemene voorwaarde is dat zij d'e in de Periode van het ouder worden beland zijn voor gelicht dienen te worden over hun in dividuele situatie en vervolgens voorbe reid worden op de komende ouderdom". En: ,,men mag de bejaarde nooit iets opdringen". Bij het beschouwen van het bejaarden probleem uit sociologisch gezichtspunt, passeren het toenemend aantal bejaar den, de industrialisatie, de verstedelij king alsmede de structuurverandering en het functie-verlies der familie aller eerst de revue, alle verschijnselen die veranderingen in de sociale positie van de oudere mens hebben veroorzaakt- Drs. de Moor werkt dit in den brede uit voor al de aandacht concentrerend op de fa milie en de arbeid, telkens weer ook hij in zijn lezenswaardig betoog wij zend op het onvolledige onderzoek tot nu op verschillend gebied gedaan en het in gebreke blijven van de niet-bejaarden ten opzichte van hun oudere medemen sen. hun nl. de plaats te geven die hun toekomt. Na er reeds terloops ..daar de be jaarde bij zijn streven naar aanpassing beheerst wordt door zijn behoefte aan existentiële zekerheid" op gewezen te hebben dat „de zielzorger bij de hulp aan de bejaarden zeker een centrale plaats zal moeten innemen", komt schr. in zijn eindconclusie tot de uitspraak: „Noch de familie noch de arbeid kun nen echter de mens hef antwoord geven op zijn vraag naar de uiteindelijke zin van zijn bestaan. Juist de ouderdom geeft echter, als tijdperk van het einde, meer dan ooit aanleiding voor bezinning op de diepte en eigenlijke zin van onze existentie. Voor de Kerk is er dus alle reden om het probleem van de ouder dom tot het hare te maken". „Present" meldt zich P. Maltha O.P., die met een citaat van Pius XI over de grote schande dor Kerk van de negentiende eeuw dat zij de arbeiders verloren had, waarschuwt voor een herhaling ten opzichte van de ouden van dagen. Met hen heeft de theologie zich weliswaar altijd bemoeid en wij krij gen dan over de deugden en zonden van de oude mens een lange lijst op gezag van St.-Paulus en St.-Thomas, maar de nieuwere wetenschappen hebben de kennis ter zake verdiept en verfijnd. P.en Bladzijde van prof. Oarp sluit zich hierbij voortreffelijk aan. En dan volgt een uitvoerig en geest driftig pleidooi om de oude mens toch vóór alles au serieux te nemen, want meer dan vroeger dwingen de bejaar den alleen reeds door hun aantal (80.000 in de Kath. Bond!) respect voor hun zielen af. Tim. I, 4: „Ge moet niet hard optreden tegen een bejaard man, maar hem vermanen als een vaderbe jaarde vrouwen als moedersde ouderdom moet go eren" verleent aan de zielzorg onder bejaarden het onver wachte en gevaarvolle cachet van een uitbreiding van het vierde gebod- „Dat betekent iets heel praktisch en iets hee] lastigs: dat de priester veel meer dan vroeger beleefdheid zal moe ten aanleren tegenover oude mensen Weg daarom het kleinerende .opa' of ,oma' en liever het Franse voor aüe stan. den geldende .mijnheer' en .mevrouw' gebruikt, waar dit slechts enigszins mo gelijk is. Weg met de vlugheid van het biechthoren van oude mensen want een van de fijnste attenties der beleefdheid is dat men iemand zijn tijd geeft"- „Elke bejaarde moet aPart als mens au serieux worden genomen, evenzeer als de personen van middelbare leef tijd, maar nu moderne psychologen en sociologen de raad geven oude men sen zo lang en zo sterk mogelijk een zekere zelfstandigheid te laten inzake inkomen, huisvesting en tijdbesteding, moeten de zielzorgers van hun kant ook zo lang mogelijk geloven in de zelfstandigheid of kwasi-zelfstandig- heid van de bejaarde mensen tot wie zij zich richten". Op de vraag wat de zielzorger aan de bejaarden te zeggen heeft ant woordt P. Maltha dat hij een biecht spiegel te hunnen gebruike moet op stellen, d»e uiteindelijk heeft te dienen voor een generale biecht, waarbij mis schien ook nog een generale restitutie zal kunnen aansluiten. Bijzonder moeilijk wor-dt de zielzorg bij de echte oude zondaar of zondares, waarover meer dan een pagina wordt uitgeweid. „Indien wij er flink op studeren en niet zo maar even met een vrome wissel op de eeuwigheid bij een oud mens ko men binnenlopen, zullen wij een gewil lig gehoor vinden, gegeven de bekende aanleg tot wijsheid en religieuze bezin ning in de hoogste leeftijdklasse-.. Op één tegenwerping zullen wij echter al tijd bedacht moeten blijven de zg. ..ver anderlijkheid van de Kerk en van het geloof". Wie van ons zal nu nog afvallen omdat de aarde niet het onbeweeglijke middelpunt van het zonnestelsel blijkt le zijn, of omdat de mens naar het lichaam misschien wel van een dier af stamt?" Dit laatste als terugslag op het eerder genoemde feit, dat „sommige bekor den niet meer ter kerke gaan omdat de 40-daagse vasten is vervallen, anderen zijn hardnekkig onkerkelijk geworden omdat er bepaalde kerkelijke feestdagen zijn afgeschaft, weer anderen omdat een gehuwde dominee priester mocht wor den of omdat men tegenwoordig in de onveranderlijke Rooms-Katholieke Kerk water mag drinken alvorens te commu niceren. Wee degene, die lacht om de ergernis der kinderen, wee degene die lacht om de ergernis der ouden, want wij hebben ze zo snel opgevoed, dat ze door zó weinig worden geschokt". P. Maltha doet ten slote het organisa torische voorstel, in iedere pastorie (klooster) een bijeenkomst te houden over de onder eigen ressort vallende bejaarden, ja zelfs van alle bejaarden waar rnen enig contact mee heeft: dat hun namen worden genoteerd en er af spraken en werkverdelingen worden ge maakt over wat voor deze groep en de afzonderlijke leden kan worden gedaan. L.H. (Van onze medische medewerker) SINDS de boekdrukkunst werd uit gevonden verscheen er elke eeuw wel minstens één werk over de kunst om lang en gezond, soms ook nog gelukkig, te leven. Wanneer men deze vergelijkt dan vallen daar ver schillende conclusies over de ver anderde hygiënische opvattingen uit te trekken. Deze opvattingen zijn zowel afhankelijk van de gevaren, die de gezondheid in een bepaalde eeuw bedreigden als van de voorstellingen, die over het een en ander bestonden. Wie in onze tijd hygiënische voorlich ting geeft wordt geconfronteerd met de vraag of roken al dan niet schade lijk is. In de na-oorlogse jaren heeft de long kanker steeds meer aandacht gevraagd en is er steeds klemmender verband tus sen roken en het optreden van deze kanker aangetoond. De „British Medical Journal" heeft onlangs een aantal vragen over deze materie aan de kanker deskundigen prof. Bradford Hill en Doll gesteld, die het „Nederlands Tijdschrift van Geneeskunde" van zulk een belang achtte, dat het deze overnam. Van 1944 tot 1955 steeg in Engeland het aantal sterfgevallen aan longkanker van 5331 tot 14.820 voor mannen en van 1237 tot 2451 voor vrouwen, terwijl geen enkele andere vorm van kanker zulk een toeneming liet zien. Integendeel, bij ver schillende vormen van kanker viel een kleine vermindering waar te nemen. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat verbete ringen in de diagnostiek veel zouden hebben bijgedragen tot de waargenomen toeneming van de sterfte aan long kanker in de laatste 10 jaar. Een van de redenen, die dit onwaarschijnlijk ma ken is de volgende: De sterfte aan long kanker is in 1955 bij mannen bijna 13 maal zo hoog als in 1930, terwijl in dezelfde periode deze sterfte bij vrou wen slechts 5 maal zo hoog werd. Het is niet goed voor te stellen, dat ver beteringen in de diagnostiek bij het ene geslacht zoveel meer invloed hebben ge had dan bij het andere. Dat tegenwoordig 'meer mensen ouder worden geeft meer ziekten van de ge vorderde leeftijd en derhalve ook meer kanker. Als men echter de sterfte aan longkanker in de afgelopen 10 jaar na gaat dan blijkt deze voor alle leeftijds groepen boven de 45 jaar toegenomen. HET verband tussen roken en kan ker van de longen is vooral sta tistisch gelegd en is niet af komstig van de directe waarneming aan het ziekbed. Er zijn in verschil lende landen thans in totaal een zeventien retrospectief statistische onderzoekingen verricht. Hierbij heeft men aan honderden patiënten met longkanker gevraagd naar hun rookgewoonten. Ditzelfde heeft men gedaan bij controle-groepen van patiënten zonder longkanker en bij elk onderzoek bleek het percentage zware rokers onder de lijders aan longkanker veel groter en het aantal ndet-rokers kleiner dan bij de controlegroepen. On der zware roker wordt verstaan iemand, die 25 of meer sigaretten per dag rookt. Een van deze onderzoekingen bij 1357 mannen met kanker van de longen en eenzelfde aantal als controle, liet zien dat 25 pet. van de lijders aan longkan ker zware rokers waren tegen 13 pet. van de controlegroep. Onder deze lijders aan longkanker waren slechts 7 niet- rokers, terwijl de controlegroep er 61 telde. Interessant uit een oogmerk van me thodiek is een onderzoek in Amerika, waarbij de rookgewoonten van bijna tweehonderdduizend mannen van 50 tot 60 jaar werden verzameld. In de vol gende jaren bleek elk jaar opnieuw, dat van deze geregistreerde groep de sterfte aan longkanker bij de opgegeven rokers hoger was dan bij de geregistreerde niet- rokers. Toch geven de statistische gegevens niet een afdoend bewijs, dat het roken van sigaretten de directe oorzaak is van longkanker. Zowel bij mannen als bij vrouwen die nooit gerookt hebben kan longkanker voorkomen. Uit de cijfers kan men afleiden, dat de kans om aan longkanker te sterven gelijke tred houdt met de hoeveelheid tabak, die wordt ge rookt. Afgezien van de moeilijkheid wat men zich moet voorstellen ais men spreekt van een bepaalde, in cijfers uitgedruk te kans om aan een ziekte te gaan lij den, kan men de vraag stellen: hoe groot is de kans, dat een zware roker aan longkanker sterft? Heady en Barley hebben op grond van de vroegere rook gewoonten van de zo straks reeds ge noemde 1357 mannelijke lijders aan longkanker en de sterftecijfers voor ge heel Engeland een schatting gemaakt, volgens welke men kan verwachten dat ongeveer 9 pet. van de mannen van 25 jaar. die meer dan 25 sigaretten per dag roken dit is één op de elf vóór het bereiken van de 75-jarige leeftijd aan longkanker zullen sterven. Men heeft niet kunnen bevestigen, dat dit risico door inhaleren groter wordt. ANDERE oorzaken dan roken voor het steeds meer optreden van longkanker zijn niet aan te tonen. Zo heeft men zich afgevraagd: is luchtverontreiniging door rook uit schoorstenen van betekenis voor het ont staan van longkanker. Men dacht in dit verband aan het verschil in sterfte aan longkanker, dat in de grote steden wel vier maal zo hoog is als op het platte land; doch 30 jaar geleden werd er in de steden meer gerookt. Voorts is be kend, dat in schoorsteenrook het 3.4 ben- zopyreen aanwezig is, een stof waarvan bekend is dat het bij proeven op dieren careinogene, d.i. kankerverwekkende, eigenschappen bezit. Men dient echter te bedenken, dat dit niet goed in over eenstemming is te brengen met het grote verschil in longkankersterfte tus sen mannen en vrouwen. Evenmin zijn de uitlaatgassen van benzinemotoren van betekenis. Hoewel de careinogene stof 3.4 benzopyreen in de uitlaatgassen van benzinemotoren aan te tonen is, komt onder de lijders aan longkanker geen onevenredig groot aan tal personen voor, die uit hoofde van hun beroep aan deze gassen zijn blootge steld. De reeds genoemde careinogene stof 3.4 benzopyreen en het eveneens kankerverwekkende 1.2 benzantraceen heeft men in tabaksrook aangetoond. Is er grond om aan te nemen dat roken niet voor het ontstaan van kan ker verantwoordelijk is, doch slechts de plaats bepaalt waar het gezwel zich ont- wikkelt; m.a.w. is het waarschijnlijk dat iemand, die doordat hij jarenlang zwaar heeft gerookt longkanker krijgt, toch ergens anders een kankergezwel zou hebben gekregen als hij ndet had ge rookt! Er zijn geen waarnemingen be kend waaruit te concluderen valt, dat personen, die door roken longkanker krijgen, ergens anders kanker zouden hebben gekregen als zij niet hadden ge rookt. In bedrijven, zoals een nikkel- raffinaderij of uraniummijnen, met car- oinogene stoffen komt ook alleen de kanker van de longen meer voor dan van andere organen. Overzien we al deze gegevens dan xunnen we zeggen, dat steeds meer en meer blijkt, dat aan roken enige bete kenis voor het ontstaan van longkanker kan worden toegekend. «du

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 3