Romeo Julia K Volkskunst WERELP drum ft Als in een pagina^ niet had ontmoet i Dominee-dichter Duitse muziek van Franse inspiratie I museum m Amerikac»15 r POLEMISCH DAGBOEK BLAD Liturgie, poëzie en toneel Mag Toneel Adam Kans voor Liechtenstein •'mê A A. A. i (VB DINSDAG 26 FEBRUARI 1957 ie Of het spel ooit voltooid zal worden en opgevoerd? Ds. Bar nard twijfelt eraan. „Ik heb wel voor leketoneel geschreven maar of ik de dramatische toon en techniek te pakken heb? Ik zal altijd wel de schrijver van dramatische gedichten, bijbel spelen en liturgische tonelen blijven. Wie weet blijft „Paris" daarom liggen. Als u op een goede dag fragmenten ervan ge publiceerd ziet, neem dan ge rust aan dat ik de moed heb op gegeven „Maar dat komt dan misschien ook omdat ik nu weer zo bezeten ben van die nocturnen, litur gische beurtzangen, liederen, kortom de poëzie in de bedie ning van het woord, als openba ringsvoertuig". Ds. Barnard vertelde ons dat veel van zijn kunstvrienden hem helpen met bijdragen in woord of melodie. Gabriel Smit en Mies Bou- huys, Jan Mul en vele anderen. En juist vanmiddag vond ik een bijdrage van Henk Badings, in de vorm van muziek voor Kyrië, Gloria, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei, in de bus." mm NIEUWE GRAMMOFOON PLATEN Carl Orff. Cuevas Serge Golovine, Rosella Hightower, George Zoritch en nog vele anderen, zal een belangrijk ballet in première brengen „Song of Unending Sorrow". Dit werk de choreografie is van Ana Ricarda is gebaseerd op een Chinees liefdesgedicht uit de T'ang periode. Daarnaast worden nog vele bekende balletten opgevoerd. Onder de optredende solisten zijn Rosella Hightower, Jacqueline Moreau, Ana Ricarda, Serge Golovine, Vladimir Skonratoff en George Zoritch. mm*. iV en f +L- oi^U TK begrijp niet goed, waarom A pastoor Loots zo verbolgen is op Péret.- Op de keper beschouwd, ontdaan van een bepaalde franje (en keper en franje vindt ge in De Nieuwe Eeuw van 12 jan.), is wat Péret vertelt over de liefde van man en vrouw toch niets nieuws of schokkends. In feite zegt hij: 1. dat in de liefde „geest, vlees en hart samenvloeien'', en dat „de geliefde gezien wordt als de bron van alle geluk"; 2. dat deze (voor pastoor Loots dwaze) beschouwingswijze er een is van de laatste eeuwen en bij geen andere volkeren voorkomt dan de westerse 3. dat aan iedere man één be paalde vrouw als levensgezellin is voorbehouden; ontmoet hij die, dan bereikt hij zijn hoogste geluk; ont moet hij die niet, dan zal hij het in het huwelijk met minder geluk moeten stellen. Met betrekking tot 1. zouden we het navolgende willen opmerken. Het feit dat een man niet de kloosterlij ke staat, maar het huwelijk, het leven in twee-een-heid, als de grondvorm en in zoverre als de natuurlijke be stemming en vervulling van zijn men selijk bestaan ervaart, betekent te vens dat door deze twee-eenheid zijn menselijke onvoltooidheid als eenling beëindigd werd, dat hij eindelijk zich zelf werd, bij zichzelf „zu Hause" is. Eerst door deze voltooiing, dit bereikt hebben van de grondstructuur van zijn bestaan, zijn de voor hem be stemde mogelijkhe den aan persoonlijk geluk bereikbaar ge worden. Welk geluk hij ook vindt buiten de vrouw in de kunst, de wetenschap, de arbeid God, de zijns wijze van al het voor hem bereikbare ge luk wordt zolang deze twee-eenheid duurt, bepaald door deze twee-eenheid. En men bemerk te, dat geluk alleen maar reëel be staat in zijn „zijnswijze". Aan deze twee-eenheid, en daarmee aan de vrouw, heeft hij alles te danken (zo als de kloosterling al het voor hem bereikbare geluk te danken heeft aan de kloosterlijke staat, die voor hem éérste bestaansvoorwaarde en daar mee toegang tot alle geluk werd.) Reeds om die reden is het vanzelf sprekend, dat hij de geliefde bezit „als de bron van alle geluk"; zoals het ook vanzelfsprekend is dat in de liefde, deze twee-eenheid, „geest, vlees en hart samenvloeien". Wat 2 betreft. Als we de liefde van punt 1 als een misverstand moeten afboeken omdat ze een ideaal is van later tijden en uitsluitend van het westen, dan kunnen we met evenveel recht de liefde tot God, het God be minnen boven alles, zoals Christus ons dat geleerd heeft, als een misver stand opzij schuiven, want tot en met Christus zijn er alleen maar tijden en volken geweest, ook religieuze tij den en volken, die dat ideaal, als be horend tot de orde van het menszijn in het geheel niet gekend hebben. Op ontelbare wijzen hebben de volkeren in de loop der tijden getracht hun le ven religieus vorm te geven, maar pas in en met Christus heeft het zijn definitieve gestalte ontvangen de normatieve grondslag ervoor. Even als het godsdienstig leven is ook de geschiedenis van de verbintenis man vrouw een eeuwenlange chaotische reeks pogingen geweest om aan deze verhouding vorm en gestalte te geven een tasten naar zijn vormgeving, een (telkens anders) vastleggen ervan in voorschriften en verboden etc. Soms schoon, soms absurd, soms rondweg afgrijselijk etc., en tenslotte is dan (als voorlopig laatste resultaat?) de onze ontstaan, 'n Betrekkelijk nor male wordingsgeschiedenis. En wat nieuw is, is nu eenmaal nooit ge weest; daarom is het nieuw. En wat 3 betreft. Ik begrijp niet wat het „totaal valse" is van deze thesis. We moeten toch aannemen, dat elke mens, behalve uitermate gecompli ceerd en steeds zichzelf goeddeels on bewust, een uniek, onherhaalbaar en onverwisselbaar wezen is. Reeds hier uit volgt, dat er voor de man hoog uit één vrouw kan bestaan, met wie hij de hoogste geluksmogelijkheden, die er met zijn leven gegeven zijn, re aliseert. Evenmin als hij verwissel baar is, is de vrouw een willekeurig te verwisselen grootheid. - Péret vervolgt: Vindt hij die ene vrouw, dan verwerkelijken zich de voor hem hoogste geluksmogelijkheden; vindt hij haar niet, dan moet hij met min der genoegen nemen. Volkomen nor maal, lijkt me. Dat hij met minder genoegen moet nemen, betekent ove rigens in het geheel niet, dat hij niet gelukkig of niet zeer gelukkig zou kun nen worden, alleen zijn hóógste ge- luksmogelijkheid bereikt hij niet. Ook het feit, dat de man de vrouw, die door haar wezen bestemd is zijn hoog ste geluk te worden, vrijwel altijd mis loopt, doet aan Péret's stelling geen afbreuk. Daaruit yolgt alleen, dat de mens meestentijds genoopt is het met minder te stellen dan zijn hoogste ge- luksmogelijkheid. Nu, dat is niets uit zonderlijks: ook overal elders is de mens gedoemd beneden de mogelijk heden te blijven die met zijn persoon gegeven zijn. Zo gaat, om een voor beeld te noemen, elke perfectie die de mens op een bepaald gebied be reikt, ten koste van andere perfecties die hij moet verwaarlozen om die ene perfectie te worden. Pastoor Loots attaqueert echter iets anders nog dan een paar stellingen. In wezen loopt hij storm (en nogal honend) tegen de „sublieme liefde" met haar grote, ge vaarlijke vervoeringen en hartstoch ten. Die sublieme liefde is voor hem een romantisch, enigszins ridicuul misverstand, een samenstel van gro te woorden, een laat waan-idee van de blanke mens dat nergens anders voorkomt, in geen enkele literatuur, „het koeren van enkele Islamitische tortelduifjes" uitgezonderd. Wij zou den hier toch even willen herinneren aan het „sublieme" Hooglied, dat, hoe ook allegorisch of mystiek ver- Waan, weergave moest zijn van reëel bestaande aardse liefdegevoelens vooral eer het allegorie kón worden. Die schone „islamitische tortelduif jes" koeren overigens ook elders nog dan in het Hooglied: in de Chinese poëzie, de Egyptische („vrolijke lie deren"), de Indonesische, in allerlei negerpoëzie (oude en moderne), - och, zouden ze eigenlijk niet overal koeren, en subliem kunnen koeren, waar twee mensenkinderen tot el kaar worden aangetrokken? Als onwezenlijke koerders moeten het echter vooral Romeo en Julia ontgelden. Met hen vooral moet de stelling weggeveegd en geridiculi seerd, dat aan iedere man slechts één vrouw is voorbehouden. In hem im mers wordt die waan-idee een super- j latief van zelfbedrog. Want „als Ro- i meo in de straten van Verone eerder i links dan rechts ware omgeslagen, dan zou hij een an- i dere Julia ontdekt j hebben". Hoe kluch- I voortredenerend, tig. Op die manier j moet ik besluiten dat j ook ik (evenals een- ieder) een volkomen j waardeloos en te ver- I waarlozen feit ben, en wel omdat ook j mijn bestaan (zoals j elk) in voorsprong op j een bloot toeval be- i rust. Er behoefde maar iets een weinig anders te zijn j geweest, en mijn broers en zusjes hadden een geheel „ander' broertje (of zusje) mogen begroeten, d.w.z. i ik was er helemaal niet geweest. Ben ik (of is de mens) daarom een waar- j deloos of te verwaarlozen feit? Maar i pastoor Loots meent bovendien, dat i Romeo dezelfde gevoelens en harts- j tochten voor elke andere vrouw zou hebben gekend. Dat is natuurlijk een i onhoudbare veronderstelling. Zoals de ervaring leert wekken nog geen twee vrouwen dezelfde gevoelens; en I helemaal op een fictie berust de hier veronderstelde bereidheid, om met willekeurig wélke juffrouw de dood in te gaan. Wat rest er dan, als we nu eens aannemen, dat Romeo inderdaad een andere straat was ingeslagen en I voor een andere vrouw liefde had op- j gevat. Wel, dan nemen we niet méér aan dan we reeds hierboven aanna- i men en ook door Péret werd aange- I nomen, nl. dat Romeo dan een min- der volmaakte vorm van persoonlijk j liefdegeluk had gevonden. R REST echter nog een geheel I J-J andere mogelijkheid, nl. dat Ro- I meo, ondanks alle doorleefde I vervoeringen, ten onrechte heeft ge- f meend, dat hij met Julia de enige, I waarlijk voor hem bestemde vrouw I had gevonden. Het is dan niet enkel mogelijk, dat hij bestemd zou blijken voor een nog „subliemer" liefde (een 1 goddelijke b.v. of opnieuw 'n aardse), 1 maar eveneens: dat hij bestemd zou f blijken voor een veel alledaagser vrouw en daarmee voor een aanmer- 1 kelijk burgerlijker staat van geluk. In het laatste geval is Romeo door het aanschouwen van Julia kortstondig doch op sublieme wijze boven zich zelf uitgetild. Zo kan men ook, gegre pen door de schoonheid van het kloos terleven, daarin tijdelijk de bestem ming van zijn leven zien (met alle prachtige en waardevolle gevoelens van dien), om later te ontdekken dat men voor een veel minder volmaakte staat van leven bestemd is. En in het eerste geval bewijst Romeo enkel, hoezeer reeds de vrouw die nog maar een benadering is van de vrouw, met welke men een waarachtige twee-een heid zou vormen, „een storm van geluk", van reëel geluk, en meer dan dat, vermag los te slaan. Zo kan ons ook een kunstwerk de hoogste ontroering schenken die we op dat ogenblik denkbaar achten, ter wijl later een ander kunstwerk, dat een nog zuiverder en volmaakter re alisatie is, pas die hoogste ontroering rechtvaardigt. Doch in belde geval len is niets van gewekte gevoe lens waardeloos; zij behoren tot het schoonste en reëelste dat de mens mag ervaren. Zij 't dan naar aanlei ding van een misverstand. Maar ook sublieme misverstanden zijn waarde vol en soms een het gehele verdere leven bevruchtende ervaring BINNENKORT herbergt het hoofdstedelijk museum een tentoonstelling Moderne kerkenbouw"Daar zal blijken hoe ook in de protestantse kerkenbouw een vernieuwing doorbreekt. Een vernieuwing, nie-t zozeer gericht op uiterlijke architecturale effecten dan op ruimtelijke aan passing aan gegroeide liturgische behoeften. Het meest opvallende daarbij is wellicht het streven, los te komen van de typische preek-kerk. Zo zal bijvoorbeeld de aan dacht vallen op kerken, voorzien van een aparte Avond- maalruimte. Zij zullen de traditionele misvatting helpen opheffen, dat de eredienst der protestanten vrijwel uit sluitend de verkondiging zou betreffen van het Woord. van der Graff Dit vertelt ons ds. W. Barnard, voor velen beter bekend onder zijn j schuilnaam als dichter Guillaume van der Graft. Het is niet mogelijk de predikant Barnard te scheiden van de dichter Van der Graft. Spre- ken over de poeet alleen zou de dominee te kort doen. In beide op- zichten mag men zijn arbeid expe rimenteel noemen. Op de door hem geschapen dinsdagavondse „Noctur- nen" in de Amsterdamse Marana- thakerk- experimenteert hij met een liturgische vormvernieuwing, ge- ent op oud-christelijk gemeengoed, in de dichtkunst met poëtische be gripsvernieuwing, opgeroepen door woorden, die hij bevrijdt uit de sleur van de spreektaal. Beide acti viteiten worden geprikkeld door de zelfde inspiratie: iets openbaar ma ken van het Woord. Enerzijds met een liturgie die in haar vroeg-chris- telijke terminologie, haar moderne lied-teksten en blijmoedige melodie- en een poëtische inslag vertoont, anderzijds met een poëzie, die door grondtoon en thematiek de neiging wekt haar liturgisch te noemen. Guillaume van der Graft laat ons zijn jongste gedicht zien: let terlijk poezie voor de liturgie. Het is een lied voor de avonddienst, geïnspireerd op het epistel van Septuagesima. „Wat ik met de ze liederen probeer is het kerk lied te herstellen in zijn oude rechtstreeksheid. Het volk moet persoonlijk achter de tekst staan die het zingt. Geen stichtelijke versjes dus, maar kernachtige getuigenissen met de magie van oude hymnen". Magie, dat is een term, die bij Van der Graft's kunst past. Zijn woorden hebben nooit een be schrijvende taak, zij roepen iets op, beelden, gedachten of begrip, en brengen op een suggestie ve manier het woord van God onder de mensen en omgekeerd het woord van de mensen voor God. „Woorden van brood" heet zijn jongste bundel („De Windroos") waarin Van der Graft weer weet te toveren met gewone woorden, die opeens een diepe inhoud krijgen. „Het schijnt met mij een wonder lijk geval te zijn" zegt de dominee dichter, wiens optreden zo geheel afwijkt van het beeld dat onze 19e eeuw van de predikant-poeet heeft geijkt. „Ziet men in eigen kring met enige verbazing titels als „Eucharis tie" (maar mag ik soms geen Grieks gebruiken?) en vindt men daarin aanleiding mij te vertellen dat ik de Moederkerk wel zeer dicht ben genaderd,, van rooms,-katholie- ke zijde krijg ik juist te horen, dat ik met mijn gehechtheid aan „het woord" typisch protestant ben". Graft is een smid die zijn beste werk stuk volbrengt met alledaags ma teriaal. Ruw ijzer hervormen in een ongedachte zinvolle vormge- ving: daar komt het meer aan op j scheppen dan op ciseleren en po lijsten. Een kunstenaar die het liefst woorden herdoopt en met woor den als toverformules het leven herschept tot zijn droom, kan haast geen romanliefhebber zijn. Van der Graft geeft het toe „Ik voel niets f- voor romans en voor de daarin nood zakelijke beschrijvingen. Wel voor toneel waar de beschrijving dan ook uit de boze is en als het ten- i, minste goed toneel is elk woord II meetelt". Hij heeft al verschillende spelen op zijn naam staan. Een spel S over Ezau en Jacob, een spel over de engelen vóór de schepping van de mens, een paar lekespelen en s fragmenten voor een stuk van gro- f§ ter omvang op het thema van het oordeel van Paris. Hierin boeide mij de symboliek van de drie kandidaten: Hera als het zinnebeeld van het religieuze Athene van het ethische, Aphrodite van het esthetische. De fragmenten hebben al jaren in een la gelegen. Maar ze bevallen mij nog steeds en wanneer dit zo is dan zit het ge woonlijk wel goed. V -V' - - Maranathakerk in Amsterdam-Zuid. Het woord de naamgeving aan de dingen intrigeert Guillaume van der Graft inderdaad in hoge mate. Tal van versregels maar speciaal het gedicht „Adam" in zijn nieuwe bundel bevestigen het weer. Voor de eerste mens, het prototype van de dichter heeft hij een aandacht, die bijna grenst aan afgunst. Even Adams rol van eerste naam-gever te mogen overnemen, zoals hij doet in dit gedicht, moet voor hem tot de grootste verrukking behoren. Hij is een woordkunstenaar maar in andere zin dan de Tachtigers, an ders zeker dan een Toussaint van Boelaere, de „goudsmid". Van der lllll Bach met castagnetten! Er heeff, zich dc laatste decennia een merkwaardige evolutie voltrokken in de Duitse muziek. De jongeren: Carl Orff, Boris Blacher, We'r.r Egk of Hugo Dust ier zoeken minder aanknopingspunten bij de Uebermensch Wagner, noch bp diens godenkinderen R. Strauss en Pfitzner, noch zelfs bij de School van Schönberg- Haba-Berg, maar bij Latijnse volkeren, vooral dc Fransen. Althans te oordelen naar de voortreffelijk geslaagde opname door het Deutsche Gramophon Gesell- schaft der werken van Egk en van Dist- Ier zouden we zeggen dat, andermaal de Franse geest gelijk eens Voltaire. Frc- derik de Grote beïnvloedde zich van deze Duitsers heeft meester gemaakt. Werner Egk komt er rond voor uit met de hier op een L.P.-plaat vastgelegde Französische Suite naar motieven van Jean-Philippe Rameau voor groot orkest bewerkt, benevens La Tentation de Saint- Antome op wat frivol teksten van de 18e eeuwse Opera-comique-dichter Michel Le- daine. Wat Egk hier van de Fransen geleerd heeft is niet het, melodisch substraat dat hij van de schepper van Castor et Pollux heeft overgenomen, alsmede de lichtheid, de transparantie van vorm en kleur, de lichtvoetige ritmiek welke in de dagen van Brahms en Strauss op Duitse bodem eerder een militair marsgedreun en uni formiteit verried. In de chansonreeks begeleid door strijk kwartet gaat hij nog een stap verder in de Franse richting door te doen alsof hij niet in Auchsenheim in Beieren maar in Versailles geboren zou zijn. Hij assimi leert zich zo joyeus met deze galante teksten, dat men bijna zou vergeten hier met een Duitse muziekvinder te doen te hebben. Alleen de overigens heel mooie altstem van Lilian Benningen heeft ons voor een probleem gesteld: men heeft n.l. de groot ste moeite om vast te stellen dat deze soliste een Franse tekst zingt. Hier volgt uit dat er geen sprake zijn kan dat men verstaat wat de tekst inhoudt. En dit llllllllllllll ondank3 het onbetwistbare feit. dat. aan de welluidendheid van deze melodieën alle recht wordt gedaan door haar nobel zang orgaan. Men geniet namelijk ten volle van deze muziek, van Egk's melodische inventie en zijn doeltreffende gebruik van het strijkkwartet ter begeleiding en men neemt gaarne de tekst al of niet verstaan °P de koop toe. OUDE TRADITIES. Hugo Distlcr's muzikale geloofsbrieven zjjn anders gesteld dan van Egk. Hij komt voort uit de jeugdbeweging van de jaren twintig toen Frits Jöde openbare zang lessen op pleinen en in parken hield, waar aan een ieder en passant kon deelnemen. Behalve tot Duitse volksliederen wendden zij zich ook (weer) tot de koorcultuur, tot de polyfonie, tot dc echte zang- vreugde die behalve Jöde, ook Pepping en Distier tot animators had. Maar hier sluiten deze componisten zich aan bij een zangtraditie zoals die in Hongarije, Joego slavië, Italië en Frankrijk nog voortleeft en die reeds dateert vanaf de tijd dat onze Orlandus Lassus chansons kis de Landsknechtserenade componeerde. In d® geest van het klassieke chanson is het dat Distier zijn Mörike-Chorliederbuch op. 19 (een uittreksel van 48 melodieën voor vrouwen-, mannen- en gemengd- kioor) componeerde. Hier worden we minder door persoonlijke inventie gelijk bij Egk, dan door een herleven van oude tradities getroffen: van de melismatiek en psalmodie, van techniek en van de motet en madrigaal- vormen. Dit alles herleeft in een weinig conventionele vorm en met veel begrip voor de welluidendheid. Van geheel andere aard is de zoeven verschenen Deoca L.P.-plaat (L.K. 4142) Antonio and his Spanish Dancers ge naamd. De grote Spaanse danser prijkt trouwens met breed armgebaar op de om slag zodat men niet anders verwacht dan dat dit dansfenomeen hier via de plaat ten tonele zal verschijnen. Het ongeluk is echter dat een grammofoonplaat (tot nu toe) een louter auditief element is en dat men de ogen sluitend de rest er maar bij moet fantaseren. Decca steekt ons hierbij de behulpzame hand toe wijl de zeer strenge dansvormen, die Spanje even goed als Duitsland en Frankrijk in de tijd dat Joh. Seb. Bach zijn Franse-, Engelse en Duitse Danssuiten componeerde, ge kend heef.t hier „per sumptibus Decca" worden vergezeld door castagnetten ge klepper Bij de later volgende dans wijze van Granados, Turina en De Falla doen deze klepperinstrumenten meer ver trouwd aan en ook al blijft men van de over het aardvlak zwevende verschijning van Antonio visueel verstoken, toch worde door deze Spaanse muziek, voor orkest en piano getransponeerd, dusdanige herin neringen opgeroepen, dat we nolens vo- lens even de lucht, van Iberia voelen trillen MARIUS MONNIKENDAM. HENRI BRUNING. 1 DIT SEIZOEN ZULLEN ER op het Edinburgh Festival weer verschillen de voor Engeland nieuwe balletten worden opgevoerd. Daarvoor komen drie buitenlandse balletgroepen naar de Festival-stad, nl. The Swedish Royal Ballet, Les Ballets Africains de Keita Fodéba en het ook in Neder land bekende Grand Ballet du Mar quis de Cuevas. Deze laatste groep, die al een groot aantal sterren van de eerste rang heeft opgeleverd zoals Marjorie Talichieff, George Skibine, Zweedse Koninklijk Ballet drie nieuwe balletten. Het brengt VOOR HET EERST is in het pro gramma van de kunstmaand Amster dam, die voor de zevende maal ge houden wordt van 15 mei tot 15 juni, een opera opgenomen. Uitgevoerd zal worden „Die lustigen Weiber von Windsor" van Otto Nicolai in de Duitse tekst. Deze opera wordt niet door een bestaand operagezelschap uitgevoerd, doch de leiding vari de kunstmaand is erin geslaagd hier voor de medewerking te verkrijgen van een aantal operazangers en -zan geressen. Welk koor met het Kunst- maandorkest zal medewerken, is nog niet bekend. De solisten zijn o.a. Guus Hoekman, Erna Spoorenberg, Hans Wilbrink, Laura Cormonte, Hans van de Leeuw, Annet de la Beye en Henk Meyer. De decors en kostuums worden ont worpen door Loni Lichtveld. Er zul len drie uitvoeringen worden gege ven. De leiding berust bij Hans Liech tenstein, die hier eindelijk eens de kans krijgt te bewijzen wat hij als opera-regisseur en -dirigent in zijn mars heeft. Is de Ned. Opera niet op zoek naar een bekwame en ervaren opera-dirigent? Laat men eens bij de Amsterdamse kunstmaand gaan kij ken en luisteren. wMSrssssiHtL .•.v.v.-..-.v:-AV.V.S Hoekje uit het museum kunst uit India straties, concerten etc. Het een centrum voor studie zoekingswerk, speciaal v°'-tjjdV pologen. In de korte bestaan- g(li het museum hebben al ve® zoekers uit alle delen van d het museum bezocht. Studenten die aan het g o werken hebben de beschik 'n fotografisch laboratoria opri, kamers, een kamer voor j,jP men van microfilms en e theek, „De revolutie laat h®a eo^ gaan", door Wolfg®nf! .[pst^flf Bij* >eder "'V litsland „j h« $45 munistisch opgevoed en ineCial's ,gjjt yi Uitg. De Bezige Bii' Ic d« t''j: Als dertienjarige jongen tr0uit Kf ver in 1935 met zijn moeder gS tionaal-socialistische DuitóJ® nneil%,f Sovjet-Unie. Daar werd hÜ v]f,45 munistiseh opgevoed en in uste_i bij het kleine groepje onder leiding van Wdter p° rij Berlijn aankwam —a daar leven in de communistische fix pen opbouwen. Geleidelijk istj5c A echter twijfelen aan de s'aA; 0a thoden met als gevolg, dat g «Gt tussen Tito en Stalin in eo Stalinisten de rug toekeerde tf-y? nam naar Belgrado. In dit jt zijli pP Leonard deze hele periode Het is bijzonder interessant d J om te lezen hoe de zuivel"'nJflje fil, ren dertig zich in de Sovje jee»y hoe de Sovjet-Unie march® ^1^ ,1 het Hitler-Duitsland. hoe in de Sovjet-Unie zijn °P°' :ebou' vVe Hans Liechtenstein communistische propagandai j„ J hoe de communistische s f Duitsland is opgebouwd enZ' crjsis ze tijd, nu we de ernstigst ji wereldcommunisme beleven )f< üjks de tegenstelling ervare'jS he ofj Stalinisme enhet T,t0ÏS!rltt V* a van dit werk van zeer gr° dat men hierdoor de Sele° een ruime blik achter de slaan. Drie jaar geleden is in h® jp van de staat Nieuw Mexicp VerenigdeStaten, vlak bij ^ep' Fé (nog geen 500 km van d .^gp^ caanse grens en tussen de Ü1 j# van de Rocky Mountains) e seum uit de rotsige grond S® 0 dat de naam draagt van Mu» ee International Folk Art. Het laag bakstenen gebouw v 0vs men een groots uitzicht he® us® de omliggende dalen. Het 0<jefi' ligt op een punt waar de Amerikaanse, de middel Spaanse en de oorspronkelijk aanse culturen in elkaar ove ze>' en, hetgeen ook in het gebo« tot uiting komt. De collectie van het voor een groot deel een sCnartle van Miss Florence Dibell een kunstverzamelaarster uit of go, die de halve wereld afre' zoek naar oude kostuums, gie, werk, meubelen etc. Zo zich in dit museum voor volK ii- honderden kunstvoorwerpriG^',' Zweden, Hongarije, Noori Afrika, Zuid-Amerika, MeXlC verre Oosten etc. Miss Bartlett heeft Santa gekozen voor haai museum, dit culturele centrum van efi Amerika haar het meest bet" Onder de meest opmerkelijk^ zienswaardigheden zijn o.a. z j^o'/ snuifdozen uit Bolivia en een masker uit Liberia. ■et De kunstschatten worden schermd door glas of r< n(jtsA suppoosten, maar iedere haL.oh'v lijke bezoeker wordt elek1 „p», betrapt door middel van ®agrJ fi perende lampjes. Ook w°r? K kunstschatten elektroniscn^,0eti schermd tegen kwalijke e(l 0 van temperatuur, vochtigh®10 zuivere lucht. Het museum is niet uitslin^jiï^j stemd als tentoonstelling maar ook als centrum v°°Sng activiteiten met betrek» volkskunst, zoals lezingen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 6