ARK, 10 JAAR KERKBOUW
Zolang
tot de
inkt
ijs
ACTUALITEITEN
sas ïi
wordt
ARTISTIEKE
Litteraire prijswinnaar
HARRY MULISCH
Chorbuben
Naar Stetenburg
Gouden tijd
mwmiim,
ZATERDAG 6 APRIL 1957 PAGINA 7
Opheldering over diep
gaande problematiek
V V
Iets van het eeuwige
Tanchelijn
Een groot oog
;-S{.
:;vA,V
ser
ies-
WÏI-
mr-
ge-
de
in
het
de
van
van
r de
28
Ne-
een
rdat
land
eper
leeft
ha-
dell.
em-
bied
lage
uid-
ka-
Zo-
n, of
rgte.
van
r en
0. C,
(on-
iaitse
van
n de
cur-
r. 7.
zeer
fanti
Cos-
De 5
root-
reld-
it- de
can'
1. 13.
gra-
Ken-
van
16.
Lut-
toog-
Gro-
1 telt
ands
af.
ibele
it de
>u er
:nsen
kel-
lood.
g en
geen
g be-
i hij:
t net
i an-
reed
onde
iuurt
een
,Kun
ibele
De
.g op
dera-
stddt
nieti
:wee-
veede
:ende
heb'
/ereP
n die
open-
mdat
kon
west
trek'
eelde
heeP'
B na!
en -'
vaP
voor
i met
inge-
a eP
i vaP
rhiP'
akeP-
u de
nog-
I zod
ioor-
nil?
zu't
kaPs
ikeP-
MlP
v -
•L- Sifrnons Dzn., Ned. Hervormde kerk 's-Gravenhage-Loosduinen. AI uit het exterieur blijkt de
samengesteldheid van het inwendige
Prof. M. Duintjer, Ned. Hervormde kerk, Amsterdam-W.; Concentratie rond de drie liturgische ele
menten. De wand is als een edel scherm om de gemeenschap
«Jttet de bedoeling een bijdrage te le-
«ren tot opheldering van de kerkbouw-
®roblematiek werd de tentoonstelling
10 jaar kerkbouw" met mede-
J^rking van rijksoverheid en kerkelij-
e en particuliere instanties georgani-
^•"d door de „prof. dr. G. van der
^«uwstichting, ontmoetingscentrum
an Kerk en Kunst". Dat is de korte
hischrjjving van de doelstelling mee-
*egeven aan de onlangs geopende ten-
°onstelling over kerkbouw in het
°ofdstedelijk museum. Op het eerste
"juicht lijkt het zelfs een doelstelling,
!e de expositie als een niet te tillen
'olt aan het been moet hangen. Want
et gaat om hervormde kerkbouw, en
e reeks van uitgestalde foto's, tekenin-
en maquettes maakt gaandeweg
hideiyk met wat voor koene worp
a« protestantse zijde de kerkelijke
c*»itectuur is gestort in de smeltkroes
n het hedendaagse bouwen.
gAat daarbij de problematiek zwaar
«ch ^rukken zal geen aandachtige toe-
hoUwer ontkennen. Maar zij is getild
«en een verve die bevrijdende oplossin-
jAL"it eeuwenoude en nog meer druk-
vra£en vond; een verve ook die
den ^are'blanke synthese wist te vin-
lil en t°e tussen de eisen van de
kLrgische beweging in de protestantse
fj. ken en de innerlijke en levende ge-
^«hschapsspiritualiteit, die vooral in
hervormde kerken zo duidelijk is na-
sfreefd.
Maar de dichter-dominee W. Barnard
de kerkbouwproblematiSennie VT
deze opmerking eng mag
worden verstaan of dreigt te worden
verstaan. Zjj betekent beslist niet, dat
de kerkbouwer niet anders te doen
heeft dan het nuttig omsluiten van een
gemeenschap-in-eredienst-bjjeen. Maar
zoals een preek meer wil zijn dan een
toespraak zo zal ook een kerkgebouw
meer zijn dan de handigste omhulling
van een liturgisch program. Het ideaal
van de schuurkerk behoort als brokje
hageprekersromantiek allang tot het
verleden.
De taak van de kerkbouwer vindt
mischien het best weergave in de ka
rakteristiek van dr. Miedema: „Het ken
merk van het beste Nederlands-Her
vormde kerkgebouw en zijn inrichting
zij soberheid, rust, licht zonder nuch
terheid, kunstrijke eenvoud en adel".
Een omschrijving, die ook dunkt ons
uit het Katholieke of Gereformeerde
hart, dat niet te zeer zijn bloed uit een
vervlogen tijd pompt, gegrepen zal kun
nen zijn.
Maar toch wekt de hoofdstedelijke
expositie de indruk dat er een zekere
voorsprong op de weg naar het ideaal
bij de Nederlands-Hervormde kerk
bouw te ontdekken valt.
Of het nu gaat om een meer ook ar
chitectonisch ontlede dienstvorm, waar
bij een afzonderlijke avondmaalsruimfe
is ontworpen, of het nu een duidelijke
concentratie van de liturgische elemen
ten, doop, preek en avondmaal betreft,
telkens frappeert ons juist in de Neder
lands-Hervormde kerken, die typische
gemeenschapsspiritualiteit, die ook in
het bouwkundige haar uitdrukking
vindt. Met opzet spreken wij van „uit
drukking" en dan denken wij ook aan
een reeks Gereformeerde kerken. Want
in die kerkinterieurs wordt het voel
baar dat de religieuze spiritualiteit als
levenwekkend element voorafgaat; de
vormen leggen haar niet op maar
schijnen uit haar geboren.
Het is of de tendens naar vrijzinnig
heid (in de ruimste niet-dogmatische
betekenis) een elite-kerk oproept, waar
in de nobelste vormen het sterkst kun
nen bloeien als expressie van een sterk
innerlijk.
Maar daarmee is een probleem aan
de orde dat ver buiten de bouwkunst
wortelt. De herderlijke en disciplinaire
rol van een kerkelijke gemeenschap
bindt haar, zo zij strenger wordt geno
men, op een beginsel vast van solidari
teit met de minder ontwikkelden, met
de indocti, de illiterati en de imbeciles,
die de Katholieke Kerk ook canonisch
omhelst. En dat leidt tot belering, il
lustratie en allerlei vormverschijnselen,
die beneden de geconcentreerde aan
dacht van de elite liggen. En die in het
bouwkunstige het accent plegen te ver
leggen van een voor velen ongrijpbare
ruimtewerking naar de meer materiële
randgebieden van de architectuur. In
zoverre zijn wij Katholieken, dat wordt
in het hoofdstedelijk museum duidelijk,
de ietwat tragische broeders van vele
Gereformeerden.
v. R.
Prof. F. A. Eschauzier, F.
Eschauzier Jr. en B. van
Kasteel, Ned. Hervormde
kerk („Goede Herder
kerk"), Oosterbeek-hoog
beroemde dirigenten als Erick Kleiber
en Eugen Jochum. Op dit repertoire
staan werken als de „Weihnachtskan-
tate" van Honnegger, „Othello" van
Verdi, „Comoedia de Christi Resur-
rectione" van Orff en ook„Car
men" opera in 4 bedrijven van George
Bizet. En dat terwijl voor toelating tot
het koor wordt vereist niet alleen mu
zikale aanleg maar ook morele kwa
liteiten.
maken. In Australië was daar minder
gelegenheid voor. Toch is daar, vooral
sinds de oorlog een bloeiend muziek
leven. In elk van de zes Australische
staten bestaan er uitstekende symfo
nie-orkesten, die zowel door hun eigen
staat als door de nationale regering
gesubsidieerd worden. Het bezoek aan
de concerten is zeer groot. Daarbij
zijn er veel niet-Australische musici
in Australië, vooral Hongaren. Mis
schien gaat het muziekleven in Aus
tralië wel een gouden tijd tegemoet.
IN DE WEEK na Pasen heeft men
in verschillende plaatsen van ons land
de gelegenheid te luisteren naar een
jongenskoor uit München, dat reeds
met groot succes voor de Beierse,
Zwitserse en Italiaanse radio is op
getreden en al verschillende tournees
door Duitsland, Italië, Zwitserland
en Spanje achter de rug heeft. Deze
„Münchener Chorbuben" geven van
22 t.m. 29 april een serie Paasconcer-
ten- Het eerste concert is in Rotterdam
in de Proveniersingelkerk. Het jon
genskoor telt plusminus honderd le
den, allen onder de leeftijd van 21
jaar. Het slechts vijf jaar oude koor
het werd op 7 maart 1952 opgericht
door Fritz Rothschuh, de huidige ,,Di-
rektor" heeft reeds een tamelijk
uitgebreid repertoire opgebouwd o.l.v.
IN HET INDUSTRIE-GEBIED van
Salzgitter, Goerings beruchte dwang
arbeiderskamp, ligt de plaats Steten
burg. De bevolking bestaat er, gelijk
in de hele erts-streek nabij Brunswijk,
vrijwel geheel uit import. Tal van na
tionaliteiten zijn er vertegenwoordigd
en de godsdienstige verzorging is er
even noodlijdend als de huisvesting.
Dank zij Nederlandse hulp heeft Ste
tenburg nu een kapel gekregen. Zelfs
een kapel met gebrandschilderde ra
men. De opdracht voor deze ramen
ging naar de jonge Bredase kunste
naar Piet Buys. Voor hem, nog staan
de aan het begin van zijn carrière,
betekende dit een grote kans. Hij
heeft haar met beide handen aange
grepen. Zijn ramen die op het voor
treffelijke Bredase atelier Wuisman
gereed staan om volgende week naar
Stetenburg te worden gezonden, tonen
dat Buys gevoel heeft voor composi
torische mogelijkheden, ook in hoog-
gerekte en ronde ramen. De vier
gróte samen beelden in min of meer
geslaagde taeferlen rond de centraal
gestelde hoofdfiguur enkele geloofs
waarheden uit. „De Schepping" ach
ten wij om de eigen visie, om de kleur
schakering en ook om de bereikte een
heid het beste van de vier. Maar wat
deze jonge glazenier voor de toekomst
belooft bewijst duidelijker zijn rond
engelenraam voor dezelfde kerk en
een vierkant raam vol kleurschittering
en speelsheid dat hij het vorig jaar
maakte voor de Petrus en Paulus-
school aan de Brederostraat te Breda.
ramen
HET OVERIJSSELS PHILHARMO-
NISCH ORKEST heeft onder zijn con
trabassisten een jonge Australiër, Da
vid Niven, die na een 6-jarig verblijf
in Engeland op aandringen van een
vriend naar Nederland is gekomen.
Niven is uit Australië weggegaan om
in Engeland zijn dirigentenstudie te
Piet Buys in zijn atelier
„Er m alleen maar oppervlakte;
de oppervlakte van het diepste
wat er bestaat. Dat weet iedere
kunstenaar en daarin onder
scheidt hij zich van de dilettant.
Het gaat hem om de diepte van
de oppervlakte". Is dit een cha
otisch spel van woorden of de
oude taal uit een vreemde denk
wereld Het werd in ieder geval
geschreven door Harry Mulisch
die in „Voer voor psychologen"
zichzelf tekent, eerlijk zoals hij
in alle romanfiguren is, onbe
schaamd eerlijk, maar is dat niet
het voorrecht van de kunste
naar
Enige tijd geleden ontving Har
ry Mulisch opdracht van het Mi
nisterie van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen tot het schrij
ven van een occulte roman. Een
opdracht, die past bij de schrij
ver, die steeds buiten zichzelf
treedt, die zich afsplitst en door
die afsplitsing zichzelf handhaaft
Mulisch legt zijn eigen wezen niet
wetens en willens in zijn boeken
maar hij neemt bij zichzelf span
ningen waar, die hij gestalte
geeft. Hij staat naast zichzelf en
neemt dan waar. „De goede ro
manschrijver kan men scheiden
van de mens. Hij registreert als
schrijver zonder zelf te oordelen.
Slechts zijn romanfiguren oorde
len en leven. Is dit niet het ge
val. dan is hij een slechte schrij
ver". Dit zegt MulisCh niet al
leen, maar het is weer die op
vallende eerlijkheid in de jonge
begaafde auteur, die zijn woorden
niet laten verklinken als ijle
klanken, maar die steeds weer
woord voor woord bewijst, dat zijn
gedachten voortspruiten uit zijn
levensbeschouwing.
MulisCh leeft van het extreme.
„Het bolsjewisme als uiterste in
teresseert me evenveel als de
Kartuisers".
„Het zwarte licht" is de ro
man, waarvoor Mulisch de Bijen-
korMitteratuurprijs heeft gewon
nen. Weliswaar met de hakken
over de sloot, want de beslissing
werd genomen met 3 tegen 2
stemmen. Het is een korte ro
man, waarvoor Mulisch zich let
terlijk in hogere sferen heeft be
geven. Is het misschien symbo
lisch, dat de beiaardier in deze
roman die speelt op 20 augus
tus 1953, de dag „toen in aan
sluiting op voorspellingen in „De
Stenen Spreken" door vele sekten
het Laatste Oordeel werd ver
wacht" zoals hijzelf bekent is
het dus symbolisch dat in deze
roman de serafijnse hoogten wor
den beschreven in een supra-nor-
male wereld?
Een ogenschijnlijk toevallige
opmerking, die Mulisch maakte,
toen hij tegenover mij zat, waar
bij hij bekende niet voor de tele
visie of welke radio-omroep dan
ook te willen schrijven- geeft de
sleutel tot beantwoording van de
ze vraag.
„Ik kan niet iets schrijven
wat maar e€n keer vertoond
wordt. Ik wil toch iets van het
eeuwige".
Mulisch ls geen auteur, die een
omschreven religie aanhangt. Hij
is echter ook geen schrijver, die
zich a priori van iedere moraal
„bevrü-'t". Zijn denkwereld ls
niet gericht op het losslaan van
alle gangbare waarden. Mulisch
is niet een litterair bolsjewist. In
tegendeel. Tijdens zijn reis door
Roemenië Is hij nauw in aanra
king gekomen met de Russische
kunst in een land, dat achter het
IJzeren Gordijn gelegen is en dat
zich daardoor natuurlijk in een
geheel andere positie bevindt,
dan de communisten in de vrije
wereld. „De Russische kunst is
achterlijk. Vooral de architectuur
en de beeldende kunst. Daarin
wordt de werkvreugde verheer
lijkt".
„Maar de kunst van Bert Breoht
dan, die interesseert u toch in
grote mate".
„Brecht is voor mij de meest
vooruitstrevende figuur, die ook
voor later grote betekenis zal
hebben. Bij Breoht blijft de toe
schouwer zichzelf. Hij brengt de
toeschouwer niet, zoals Stanis-
lawski, In een zekere stemming,
in een ban. Breoht werkt met
een verblindende belichting, waar
door de toeschouwer zich steeds
bewust blijft, dat hetgeen op het
toneel gebeurt ook toneel is en
geen werkelijkheid".
Juist omdat de toeschouwer de
afsplitsing van de acteur waar
neemt en kan observeren, is de
kunst van Brecht zo boeiend voor
Mulisch, omdat Brecht geheel
past in zijn kader. Brecht schrijft
politiek-cerebraal. Hij omhult zich
niet met een cultus, maar hij
schrijft om te laten waarnemen.
En onze wereld bezit een schat
van materiaal, ook in de niet-re-
alistische sfeer. De kunstenaar,
die hiervan gebruik weet te ma
ken benut een geoorloofd mate
riaal. „Ik ben ook een voorstan
der van concrete muziek. Onze
wereld is vol van geluiden en die
mag de kunstenaar gebruiken
voor zijn kunst".
Steeds weer komt als groot
Leitmotiv bjj Mulisch naar voren
dat hij in de wereld om zich heen,
in de tastbare en ontastbare we
reld, volop gegevens vindt voor
zijn romans. Actualiteiten ais de
grottenziekte b.v. zjjn voor Mu
lisch aanleiding om een toneel
stuk te schrijven over dit onder
werp. Maar als hjj daarmee be
zig is, stoot hjj „toevalligerwijze"
op de Vlaamse 12e eeuwse ketter
Tanchelijn, een van de weinige
Iekenketters die heeft geleefd.
Met enthousiasme schept hjj in
enkele woorden de sfeer, waarin
deze man leefde en over wie hij
ook een toneelstuk maakt. Zijn
bron is de brief, die de kanunnik
van Utrecht aan aartsbisschop
Frederik van Keulen heeft ge
schreven over het optreden van
deze Tanchelijn. die de apostoli
sche eenvoud preekte en die zelf
aanvankelijk in een jute zak ge
huld predikend rondtrok.
„Is hij te vergelijken met Jan
Hus?"
„Neen, hij is heel anders. Ik
weet trouwens niets van Hus".
Een typerend antwoord van Mu
lisch. Het ontwerp, dat hem
boeit is oorzaak dat hij zijn aan
dacht geheel richt op Tanchelijn
en met een intuïtie van de kun
stenaar weet, dat Hus niet met
Tanchelijn te vergelijken is.
Trouwens het latere gedrag van
deze Vlaming bewijst, dat Mulisch
gelijk heeft.
Mulisch heeft van zichzelf ge
tuigd, dat hij bezig is te veran
deren in een groot oog. Dit oog
beschrijft voorvallen, schaduwen
over straten, tegen huizen op,
mensen die door het zonlicht ver
zwolgen worden, geuren, hoofden
die door de lucht bewegen. De
heer Tiennoppen, van wie hij epi
sodes beschrijft in „Het Mirakel"
moest ervaren, dat hij op ieder
een lijkt, behalve op zichzelf.
Mulisch lijkt op ieder van zijn
romanfiguren, omdat hij zichzelf
ontdoet van de dwaling dat hij
bestaat. Hij existeert in zijn figu
ren.
„Alleen in een opzicht neem ik
toe aan „verstand": ik leer vorm
geven, en dat is het enige wat
van belang is in de wereld".
Vormgeven is bij Mulisch zijn
levensader. Zichzelf niet bewist
dat hij de Raspoetin van de lit
teratuur is, de auteur, die ma
gisch werkt op zijn omgeving en
die de scheidslijn van schijn, we
zen, aardse realiteit en een bui
ten-ruimtelijkheid vat in woorden
schrijft Mulisch extatisch en wel
licht daardoor zo virtuoos boei
end. Mulisch zal blijven schrij
ven zolang als een Villon: totdat
zijn inkt ijs is geworden. En als
hij niet de klokken van de Sor-
bonne hoort, dan zijn het toch de
klokken van de Haarlemse Bavo-
kerk, die hij met doodsverachting
beklimt omdat de beiaardier van
„Het Zwarte Licht" op die ge
denkwaardige Laatste Oordeels
dag van de twintigste augustus
1953 ook opklom naar zijn caril
lon. Mulisch strooit zijn littera
tuur uit over de wereld. Wie het
horen wil, luistere. Wie niet luis
tert, hoort hem toch omdat in het
onderbewuste de mens nu een
maal gevangen rit in hetgeen Mu
lisch onder woorden brengt. Eer
lijk. Onbeschaamd eerlijk soms.
Bu.
„De Schepping". Een der
voor Stetenburg