t =J a Willem Hofhuizen en de levensvreugde Kantoren en prielen" van het Toneelmuseum m I? EERSTE KERKENBOUWZONDAG na de tui Mislukt boek met beloften VISITEKAARTJE^ i tr Vreugde en zielzorgelijke rimpels in I mi m SS*' onze kerkelijke architectuur JULI 1957 Maquetten en nog jonge vruch ten van voorafgaande geld-acties onder het motto „Helpt de Bis schop kerken bouwen", maken het duidelijk dat er aan het front van de katholieke kerkelijke ar chitectuur ingriioende doorbra ken aan de gang zijn. De wee moed om wat de protestanten wel en wij blijkbaar niet kunnen, kan min of meer stil vallen nu we op deze Kerkenbouwzondag ge confronteerd worden met tal van nieuwe plannen. Schijn-huivelijk Keulen en ivij De interieurs raken vrij van de don kere en soms zwaarmoedige sfeer, waarmee vroeger het sacrale dikwijls ten onrechte werd geïdentificeerd. Soms krijgt men bij het zien van de nieuwe interieurs wel eens het ge voel, dat de kerkenbouw in en rond Keulen van niet weinig invloed is ge weest. Maar al gauw volgt dan de ontdekking, dat de gelijkenis wij zouden zeggen gelukkig slechts aan de oppervlakte ligt, dat zij steekt in de ruimere toepassing van glas, in het open voor de dag komen met een ge heel betonnen constructie en in het ge bruik van lichte en vreugdiger tinten. V Hechte basis Amsterdam als bonte theaterstad (Van onze Amsterdamse redactie) Nederland bezit een toneel- mupseum, althans een instelling, die talloze toneelhistoris-he voor werpen van belang heeft verza meld en beschikt over een ruimte voor de opslag daarvan. De stichters van dit museum waren in het oprichtingsjaar 1925 vol goede moed dat de hoofdstad spoedig zou kunnen helpen aan een passend onderdak. Dit ver trouwen dreigt vermetel te wor den want het wacht nog -teeds op zijn rechtvaardiging. Er be staat op het ogenblik een rede lijke mogelijkheid dat het huis- vestingsvraagstuk binnen afzien bare tijd een gunstige oplossing zal krijgen. Tot nu toe echter heeft de collectie een waar zwer versbestaan moeten lijden. Na onderkomens als kelders en zol ders vormt het huidige verblijf op de bovenste etage van het ge bouw Amstel 1, waar de dienst Publieke Werken kantoor houdt, al een verbetering. Men heeft nu het Toneelmu seum uitgenodigd in museum Fodor de geschiedenis te illustre ren van Amsterdam als theater- stad. Oudste „Kloris en Roosje „Gratie in staan, gaan en zitten' 85 theaters J&SP. 4. NEI tó A j»S i KV UIT HET RIJKE CULTURELE LEVEN ARK Het is alsof aan de tot dusverre door traditionalismen nogal verduisterde hemel de eerste sterren hun klaarte geven en de hoop op een melkweg voeden. Want wat direct na de oorlog nodig was om de kerkelijke bouw kunst niet verloren te laten lopen in al die capriolen, waartoe nieuwe mogelijkheden en kansen na een pe riode van stilstand plegen te verleiden, heeft zijn werk voor een groot deel gedaan. De bezinning op en de terug keer naar het elementaire kerkge bouw, het afsnoeien van een cultuur- ballast van een goede 15 eeuwen, heeft in Nederland geleid tot een vrij heldere stellingneming omtrent het wezen van de kerk, een stellingne ming ook die zich aansloot bij wat na de oorlog leefde niet enkel bij het kerkvolk: Afkeer van franje en overdaad, een tasten naar de onver bloemde kern der dingen, werd steen ook in de na-oorlogse katholieke kerken. Wat bij deze ontwikkeling nog hin derde was een ogenschijnlijk getrouwd zijn aan vormen, die sterk aan de oud christelijke basiliek herinnerden. Maar dat het om een schijnhuwelijk ginc wordt nu pas goed duidelijk. Nu na ruim tien jaren blijkt de nieuwe orthodoxie terecht het wazen van de kerk en niet zijn toevallige vormen- kleed tot voorwerp te hebben gehad. De driebeukige basilica met reeksen ramen, langs het middenschip, een halfronde basis en een narthex als ingangspartij raakt bij de ontwerpers geleidelijk uit de running. Steeds meer zien wij een vormgeving, die bij de behoeften van hedendaags kerkge bruik en stedebouwkunde aanknoopt. Kantige bouwsels met ruime toepas sing van glas en een sobere noblesse, die het kerkgebouw toch dat eigene geeft, dat op een hogere orde duidt, adapteren het geheel in de omgeving van deze tijd. Dikwijls wordt een voor hof gebruikt om de plasticiteit van het complex te verhogen en tevens een overgang te vormen van de profane wereld naar het religieuze beleven. Juist aan dit punt gekomen ervaart de aandachtige toeschouwer evemuel de waarde, die in het bezonnen be gin van na de oorlog verscholen lag. De vernieuwing mag in de Keulse contreien sneller om zich heen ge grepen hebben, zij groef minder diep dan bij ons, omdat zij in Nederland kans zag de wezenlijke sam.enhang met een sterke drang naar liturgische vernieuwing duidelijk uit te druk ken. Veel van de Keulse scheppingen zijn een blijere en soberder variant op een gothisch schema. Nog steeds vinden we daar het altaar tegen of vlak voor de eindwand, zodat het schip een overheersende lengtewer king krijgt. Voor een groepering der gelovigen, driezijdig rond het altaar, is daar nog geen duidelijke architec tonische expressie gevonden. Ook in Maquette van de kerk van de H.H. Antonius en Lodeivijk te s-Gravenhagewaarvoor op Kerkenbouwzondag door mgr M. A. Jansen de eerste steen - J-". gelegd. Het bewogen pro ject is van Ir. W Wouters en Ir. F. P. J. Peutz. V'Nx'. m •>v .v inds een dag of tien prijkt in de Grote Looierstraat te Maasricht, een der schilderachtigste stra ten dezer schilderachtige stad, een in tiem beeldengroepje van Willem Hof huizen. Het verbeeldt de levensvreug de. Deze is voorgesteld door een jeug dige moeder met vier kinderen, alle vier volop in actie. Het kleinste rijdt triomfantelijk paardje op moeders schouders; de drie andere dartelen aan haar voeten. De moeder zelf bleekt evenals haar spruiten van levenslust, de schreden enthousiast voorwaarts richtend, het hoofd fier opgericht. De voorstelling is ongecompliceerd, plezie rig, charmant. De Maasrichtenaren die het stel kwamen bekijken, hebben er hun goedkeuring aan gehecht. Het kan hun bekoren, wat niet van alle Maas trichtse monumenten gezegd kan wor den. geworden. Hofhuizen is een man die 't hem omringende leven der mensen in tensief gade slaat. En 't laat hem niet on beroerd. Hij wordt geintigreerd door het mysterie van Christus" dood in on ze ivereld. Driemaal situeert hij het kruis temidden van de hedendaagse mensen. Er is een prent achter glas, getiteld „Christus" Kruisdood in Rome" waarop wij de plaats der schriftge leerden zien ingenomen door een paar se monseigneur en een priester in su- perlie. Er is een Kruisdood in Savo- ye". Er is een groot doek „Christus" Kruisdood in de Looierstraat", waarop men het leven in de Maastrichtsestraat ziet gebeuren, zonder dat iemand zich bekommert om het kruis dat er staat. Engelen vangen het bloed op dat uit de wonden van de Verlosser stroomt. Dat zij de verlosten zijn, dringt tot de passanten niet door. p de dag der onthulling van de levensvreugde, zaterdag 23 juni, begon in Kunsthandel Dejong- Bergers aan de Grote Staat een schil derijententoonstelling van Hofhuizen. Hij is immers schilder; als beeldhouwer schiep hij zijn opus 1. De expositie laat zien, dat de levensvreugde niet altijd zijn deel is en niet vanzelf zijn bezit is enzelfde literaire instelling als uit de genoemde spreekt ook uit an dere doekenDood van Petrouchka, Het Dansfeest, De Hartsteek. Is Hof huizen nu een redenaar, die de taal der peiiselen voert in plaats van die der stembanden? Toch niet, althans niet uitsluitend. Een expressiviteit als op de beschouwer overlaat van de portretten Droomsteren Moeder met twee zoons", is zuiver picturaal. Evenzo treffen bij „Het dansfeest" de voor treffelijke verdeling van de talrijke ge stalten over het vlak en de afgewogen heid der kleuren. Bovendien zijn er op de tentoonstelling enkele stillevens en een enkele abstracte compositie, welke echter niet de sterkste representanten van Hofhuizens talent zijn. Het literaire element lijkt van zijn persoonlijkheid niet te scheiden. De manier waarop hij zichzelf portretten, duidt daar trou wens ook op. Een plastische uitwerking die op verschillende punten aan het verledn herin nert, kenmerkt het plan van prof ir, M. J. Granpré Molière voor de O. L. Vr. v. Lour des- kerk te A'dam. Niemand kan zeggen, dat Jan Ra- dinger volslagen onbekende in de tuin onzer letteren lezend Neder land verbaast door de enorme be tekenis van hetgeen hij in zijn roman „Kantoren en prielen" naar voren brengt. Er is in dit boek een probleem aan de orde, dat als zodanig nocli bij zonder veel gewicht in de schaal legt, noch werd uitgediept met een scherp zinnigheid, die geen vragen overlaat. Thijs Valck. de held van de roman, beweegt zich op het grensgebied tus sen twee schier onverenigbare ambi ties. Van aanleg een musisch mens, belandt hij langs de weg der familiale vererving in de hogere sferen van het bedrijfsleven. Na vijf generaties Valck zal Thijs de zesde zijn die de degelijke reputatie van een 18e eeuwse firma moet hand haven. Dat knaagt aan hem, zowel de verantwoordelijkheid over het inge wikkeld raderwerk van een bedrijf de Duitse kerken wordt het altaar bij voorkeur lager geplaatst maar het blijft doorgaans het eindpunt van de blikken inplaats van een middel punt in de gemeenschap der gelovi gen. De ruimte is geheel met deze conceptie in overeenstemming, ter wijl onze na-oorlogse kerken door gaans een ruimtelijkheid vertonen, die minder eenzijdig gericht is, maar meer op centralisatie van de aan dacht. Zijn daarmee de beschikbare mid delen uitgeput? Is het samenspel van wanden tot interieur tot aan de uiterste perfectie gestegen? Ongetwij feld niet! In aanleg is onze kerkelijke architectuur gezond en sterk. Maar de verfijning, het vreugdig en subtiel afstemmen van alle elementen op el kaar, als een weerslag van de ge groeide sensibiliteit van de moderne stadsmens is nog steeds niet tot een duidelijk hoogtepunt gekomen Maar het stramien is er en de talentvollen onder onze kerkenbouwers hebben daarop maar in de grootst moge lijke mate van innerlijke vrijheid en los van de dienst aan overleefde vor men— door te borduren, om het be tekenisvol perspectief van de Neder landse kerkelijke architectuur dicht bij te brengen. Alles met de verwachting, dat het katholiek volksdeel geeft wat het kan, om deze architectuur aan het nood zakelijke fundament te helpen. Zo lang de middelen telkens opnieuw te kort schieten is er in de kerkebouw niet enkel sprake van zielzorg maar ook van zielzorgelijkheid. En menige kerk, resultaat van voortdurend be snoeide plannen vertoont van deze zorgelijkheid de rimpels. Inplaats van vreugde om genade en Gods aan wezigheid, treffen we dan een sfeer van distributie, van rantsoenering der zielzorg gepland achter de staf kaarten van de kerkelijke overheid. En dat houdt ons ver af van de op gewekte en tegelijk innige spirituali teit, die wij tijdens de ARK-tentoon- stelling zozeer in de protestantse ker kebouw hebben leren bewonderen. v. R. Lichte zuier in moderne materialen; Ir. H. Nefkens ontwerp voor de nieuwe kerk in Rotterdum-Zuidwijk Men heeft nu het Toneelmuseum uit genodigd in museum Fodor de geschie denis té illustreren van Amsterdam als theaterstad. Er hangen om te beginnen een viertal gravures van Coster's Academie aan de Keizersgracht, in 1617 geopend door dr. Samuel Coster en stamhoudster van de huidige Stadsschouwburg aan het Leid- seplein. Nadat van kerkelijke zijde fel was gefulmineerd tegen het zondige to neelspel, moest Coster ziin academie sluiten en afbreken. De manende theolo gen konden van hun „triomf op het kwaad" genieten tot 1637, toen eveneens aan de Keizersgracht de Amsterdamse Schouwburg door Jacob van Campen werd gebouwd. Men ziet hier vele af beeldingen van, meest gravures en teke ningen van decors voor stukken, die er gegeven zijn, zoals „Het huwelijk van Orondates en Statira". „De zwetser", „Verliefde Brechje", en „De ontdekte sehijn-deugd". Te midden hiervan prijkt de spotprent, in 1738 uitgegeven bij ge legenheid van het honderdjarig bestaan van de Schouwburg. Op deze prent ko men voor Luther, Menno Simons en Calvijn, die het toneel, zondag als het in hun ogen was, zo heftig hebben bestre den. In deze afdeling van de tentoonstel ling bevindt zich ook de oudste nieuw jaarswens uit de verzameling van het toneelmuseum, t.w. „Schuldig eerbied openbaar betuigd op de Amsteldam- sche Schouwburg, den 5de januari 1756, onder het vertoonen van de Bruyloft van Kloris en Roosje door Thomasvaer en Pieternel". Hoe het in die dagen bij voorstellingen toeging kan men afleiden uit de voetnoot op een affiche uit 17170: „Niemand, zal in den Schouwburg Tabak rooken, of eenige Baldaadigheden aanregten, het zij met Schreeuwen, Raasen, Schelden of met Nooten Doppen ofte eenige ander Vuyligheden op den Aanschouwer te werpen op de Boete van drie gulden en boven dien uyt den Schouwburg te werden geleid"l Twee jaar nadat de Schouwburg aan de Keizersgracht was verbrand, werd op 17 september 1774 de nieuwe houten schouwburg op het Leidseplein geopend, die veel weg heeft gehad van een loods. Ook de historie van deze toneelzaal wordt geïllustreerd door ta! van gravu res van decors en affiches. Er is een terracotta-kleurig zijdeweefsel met empi- remotieven in gouddraad, dat gedragen is door mevrouw Ziessenis-Wattier (1762 —1827) en later door mevrouw Theo Mann-Bouwmeester in de rol van Cleo patra. Belangrijk voor de kennis om trent het toneelspel in het begin van de 19e eeuw is het historisch tot deze af deling behorende boek van J. Jelgers- huis Rzn, waarin deze schrijver zijn ver maarde „Theoretische lessen over de ge sticulatie en mimiek" geeft. Weer actueel vanwege het gelijkna mige filmspektakei is het affiche uit 1875 voor het melodrama in 12 bedrij ven „De reis om de wereld in 80 dagen". Een meer persoonlijk karakter geven aan deze toneelepisode een aantal snuis terijen van de befaamde toneliste mevr. M. J. Kleine-Gartman (1818—1885). Vijf jaar na haar dood brandde de Schouw burg op het Leidseplein, die in 1827 een stenen ommanteling had gekregen, af. In 1894 werd de huidige Stadsschouw burg geopend, ontworpen door de archi tecten J. en J. B. Springer en A. L. van Gendt. De uitgebreide weergave van de stam boom van de Stadsschouwburg houdt al lerminst In dat Amsterdam geen andere theaters heeft bezeten. De hoofdstad kan namelijk bogen op 85 toneelhulzen, wier namen achtereenvolgens of gelijktijdig een bekende of somtijds beruchte klank hebben gehad. Van enkele zijn er af beeldingen bewaard gebleven, zoals de Franse Schouwburg aan fle Overtoom „Blankenburg", gesticht in 1752 en welke twee jaar lang toen brandde het ge bouw uit is bespeeld door Franse ar tiesten, die binnen het rechtsgebied van Amsterdam geen speelvergunning kre gen. Dan is er „De Ooijevaar" in de Sint Anthoniebreestraat", waar tussen 1776 en 1880 het zogenaamde liefhebberijto neel voile zalen trok. Grote bekendheid heeft wel verworven de „Salon des Va riétés", in de Nes hoek Kuipersteeg, in 1839 gesticht door Joseph Duport. Ook de Amstelstraat heeft zijn „Salon des Variétés" gekend. Zo geeft de tentoonstelling een sma kelijke proeve van Amsterdam ais Thea terstad. Er is te veel om te vermelden, maar niet te veel om te zien Men krijgt er een boeiende uitbeelding van de ont wikkeling van het theaterleven tussen 1617 c-i 1957. Het Toneelmuseum heeft met deze tentoonstelling wel bewezen dat zijn wens naar een eigen vaste expo sitieruimte alleszins inwilliging verdient, mits 't streven niet wordt alles op toneel gebied met de drift van een verzamelaar bijeen te brengen. Dat gevaar is reëel nu er eenmaal zo veel nieuwe voorstel lingen per jaar zijn, dat de aanwinsten voor het oprapen liggen. De zelfbeheer sing, die aan de dag is gelegd bü de op bouw van de expositie in Fodor, doet echter het beste vermoeden voor de toe komst van het definitieve Toneelmuseum. als de aan zijn directeurschap^ vast zittende zakelijke routine, die de poëtische held danig de keel uithangt. Zulk een tweespalt is denkbaar. Maar zij wordt door Jan Radinger allerminst overtuigend op de spits ge dreven in het verschil van opvatting dat groeit tussen Thijs en zijn echt genote. Haar laat de schrijver een dweepster zijn met de poëtische mo gelijkheden die Thijs tot haar diepe teleurstelling onontgonnen laat ten bate van zijn aandeelhouders. Maar anderzijds rust Radinger dezelfde Ank toe met een dosis praktische kijk op het leven in het algemeen en op dat van Thijs in het bijzonder, die hemelsbreed verschilt van bakvis achtige dweepzucht en die het moei lijk maakt te geloven in de hals starrigheid waarmee zij in de dag droom van een dichtersvrouw zou blijven volharden. Daarmee valt het voornaamste conflict van „Kantoren en prielen", als onvoldoende mense lijk gefundeerd, in het niet. Wie verwacht echter van een debu tant meteen een in alle opzichten welgerichte voltreffer? Laten wij vooral in de Nederlandse romankunst, bescheidener zijn in onze verwach tingen. Dan heeft Jan Radinger toch wel plezierige verrassingen voor ons in petto. Hij kan pittig en raak een situatie beschrijven middels dialoog Hij doet eigenlijk niets anders, het hele boek lang, dan door middel van de dagelijkse en laten wij er uit drukkelijk bij vermelden: de heden daagse gesprekstoon situaties be schrijven en een klimaat weergeven. De sfeer van een aandeelhouders vergadering of achter het boekhom dersbureau, waarmee de „Kantoren" worden verbeeld, de wereld van half of heel artistieke vrienden die de aard van Thijs' „Priëlen" voor ons onthullen, het klimaat van verkilling tussen de echtelieden waarin het conflict werkelijkheid wordt. Tussen die drie aspecten speelt het leven van Thijs zich af. De toon waarin dit alles werd be schreven, is modern, lichtelijk cynisch „soms op het grove af en met gevoel voor de absurditeit die in veel onzer maatschappelijke cliché-uitdrukkin gen gelegen is. Een zachte humor werkt zich onweerstaanbaar naar vo ren, een humor waarvoor noch de Kantoren-, noch de Priëlen-partij vei lig is. Men late zich door deze moder- „De Levensvreugd", een beeld van Willem Hofhuizen te Maastricht, niteit van de toon evenwel niet ver leiden tot overschatting van Radin- gers kwaliteit. Ontdaan van het mo de-jargon der jongere romanschrij vers bestaat het boek bij de gratie van de oer-hollandse kwaliteit der be schrijvingskunst, de „kopieerlust des dagelijksen levens"._Maar het gaat in tussen toch vaak dieper dan de bui-: tenkant; in de vele getekende portret ten schuilt meer dan alleen uiterlijke gelijkenis. Er is hier wel degelijk sprake van een benadering van de ge stalten van binnen uit. Dit op zo'n kwasi-luchtige, puntige en boeiend leesbare manier gedaan te hebben geeft Radinger het recht op onze ver wachtingen voor zijn schrijverstoe- komst. N.a.v. „Kantoren en Priëlen" door Jan Radinger. Uitg. Van Holtema en Warendorf, A'dam. camrme S>'<ux1 tC"® 9 Jley's 6 Algbi 8 9 «o Theater Frascati aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam. «he A >0 V 'HU (^0 9 8

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 6