Ra™ Het gebeurde in i Nederlandse koren zingen J 0) I Eenheid der nuances ^ZATERDAG 20 JULI 1957 Eei prijsvraag die problemen oproept Waarvan is de kevel" een teken? VB egin dezer week brachten wij lan .VerslaS van een hoogst be- ngrijke studie-bijeenkomst in oma °^e kruithuis; belangrijk ^dat de prijsvraag voor het ai ia-heiligdom in Syracuse de Opsteen werd voor een grondige ezmning op het wezen van de erkelijke architectuur en de ty- ?lsche tijdsaspecten, die met het ^dndamentele in botsing dreigen e komen. En het prijsvraagresul- aat leende zich voor deze gedach- enslijperij voortreffelijk, zelfs - °°rzover het bekroonde project 11 het middelpunt van de geestes- c°ncentratie stond. - Conflict Oe Bij de tijd Zorgwekkend? m f v "-f»W iJkkêj, jHft8 Perosi, Britten Pancratius brengt Britten Jaar van kentering in de beeldende kunst HET Stedelijk Museum te Amsterdam heeft on der de titel „Europa 1907" een honderdtal werken van schilder- en beeldhouwkunst bijeenge bracht, die alle in het jaar 1907 in Europa zijn ont staan. Deze collectie vormt de zomertentoonstelling van genoemd instituut, die te bezichtigen zal blij ven tot 30 september. Zoals de organisatoren zelf hebben opgemerkt, ligt de reden voor het merkwaardige thema dezer expositie dieper dan het simpele feit dat wij thans de vijftigste verjaardag van het jaar 1907 zouden kunnen vieren. Op zich zou dit feit zelfs nauwelijks voldoende aanleiding mogen heten. Maar 1907 is in de beeldende kunst een uitzonderlijk vruchtbaar jaar geweest en daarenboven een jaar van kente ring, van krachtige vernieuwing. Het lijkt ons geen uitgemaakte zaak dat zulks voor het jaar 1907 in groter mate geldt dan voor bijvoorbeeld het jaar 1906, waarin Matisse zijn grote „Joie de Vivre" schildert, negerplastieken koopt en ze aan Picasso laat zien, die in datzelfde jaar de archaïsche kunst van zijn geboorteland ont dekt en zijn „Demoiselles d'Avignon" op zet of enig ander jaar daaromtrent. Niettemin voeren de samenstellers van „Europa 1907" ponderabele rede- nen voor hun thema aan. Het jaar 1907 beleeft het hoogtepunt der Fauves, de rijkste en rijpste oogst van „die Brücke", de grote herdenkingstentoon stelling van Paul Cézanne die juist een jaar te voren gestorven was en 'als eerste neerslag van de geweldige indruk die deze maakte op schilders als Braque en Picasso: het ontstaan van het kubis me, aangekondigd reeds in Picasso's zojuist ver melde schilderij der Avignonse deernen, dat m 1907 voltooid werd. Het is ook het jaar van Monets „Waterlelies" en van Munchs „portret van Walter Rathenau"; de eerste Duitse biografie van Vincent van Gogh verschijnt in 1907; Daniel-Henri Kahn- weiler opent zijn later, met de werken van het kubisme die hij toont en moedig verdedigt, snel befaamd geworden kunstzaal in Parijs; Renoir be gint het werken, in klei, tegelijkertijd zijn Rodin en Maillol als antipoden werkzaam aan de twee tegen gestelde polen der beeldhouwkunst; Barlach, de Duitse beeldhouwer, zojuist teruggekeerd uit Rus land, begint een eigen monumentale vorm te vin den, terwijl de generatie der impressionisten die van 1840 nog volop aan het werk is, forceert de generatie van 1880 Picasso, Braque, Mare en ook Kokoschka haar eerste doorbraaki Van binnen uit aid te Hef Maria-heiligdom voor Syracuse i HET RIJKE CULTURELE LEVEN dat lag voor de hand. Want de PiPS pr^s voor Michel Andrault en qj 5re Parat sluit beslist de vraag biet We k*er te doen hebben St; een project van zuiver bouwkun- Prnf aard. De fraaie volzinnen van ju dr. Rudolf Schwarz, die als beiy" 11166 hielp het ontwerp te «^en, deden dat evenmin. Hij - ak in den brede over een voort- tra mg van de beste architectonische üities van Frankrijk en verwees Vof Auguste Perret, die de schakel hecjm^e tussen het verleden en het hia 11 van Eranse architectuur; 3a ar Wat hij met al die woorden niet stier ,nde.was de eigenlijk bouwkun- iVe&e Wahteit, het en hier stappen Vnn ,°V6r °P de gedachtelijn van de m i'treffelijke inleider Dom. H. v. d. \v a1 O.S.B. uitdrukken van de be- h0nlng' zoaTs die in de kerk zijn gste expressie hoort te vinden. Jrri.e vraag begint een extra-relief te 0 Sen door de strijd die rond het teit ErP tussen de geestelijke autori- in sVracuse en de Italiaanse idkundige dienst dreigt los te anden. Bedoelde dienst ziet een bflict tussen het monument-in-op- 8 1 en de klassieke sfeer van de om- ^jng terwijl de clerus, met waar- aan het hoofd mgr. Baran- rn„' aartsbisschop van Sarycuse en. the llusumeci, die zich vooral als ge0 °og met het tranenwonder heeft tjg °cUpeerd, waarschijnlijk nog hef. r Voor het plan zal stelling nemen, t0c,riPate hij meer verzet van de rjte. al niet zo geziene bestuursauto- V t ln P°me ontmoet. ^Urn- vraagstuk omtrent de bouw- e6ll ai§e waarde is dus niet alleen uit hj. °ogpunt van algemene theorie r evenzeer tegen het decor van de geplaatst interessant ge- - Van% er no® eens enkele aspecten ®cht belichten. Voorop moeten wij Syr er ontkennen, dat het probleem lij^t C^Se ons van hoogste gewicht kej.Voor het perspectief van de ker- ^ch ln het algemeen. Men zal 7!l(rrinneren dat wij maandag j.l. V'°om bezorgdheid vooral in de bajg J~6n van Dom. van der Laan sig. een bezorgdheid die dui- van j e maken had met de houding zielzorgelijke overheden ten ^hst Van kerkelijke bouw- eh Vq leJzorg wil bij de tijd blijven °ral niet ouderwets, aftands, on- actueel of verstard lijken, aldus moet ongeveer de gedachte van deze inlei der zijn geweest en daarom raakt zij gemakkelijk in de maalstroom van een onbezonnen tijdgeest, in de Cha ry bdis van een oppervlakkige en on- uitgewogen vormentaal, als het erop aankomt een keuze te doen op het terrein van kerkelijke kunst. Op zichzelf een gevaar, dat ook wij graag onder de aandacht willen bren gen. Niet elke bouwvorm, die de in dustrie dient is duidelijk architectuur en geschikt om in de kerkelijke bouwkunst een rol te spelen. Dom. van der Laan stelde o.i. zeer terecht, dat architectuur zich richt op de be woning in de ruimste zin, maar even zeer op de openbaring van deze functie aan de geest. En heilige koel torens of heilige ruïnes kunnen mis schien wel dienen om rond een altaar samen te komen, maar de pelgrim zal deze materiële dienstbaarheid niet uit de vormentaal kunnen opmaken. Integendeel, hij zal herinnerd worden aan het lot van dode stof, die in het ene apparaat pleegt gekoeld te wor den, in het andere zijn vergankelijk heid heeft uitgedrukt. Het is derhalve duidelijk, dat spe ciale eisen te stellen zijn aan de bouwwerken, die specifiek op het ter rein van de architectuur liggen, de ruimten voor menselijk verblijf. En liet is juist de opkomst geweest van wat destijds „de ingenieurskunst" is genoemd, die tot veel ontwaarding en verwarring in de architectuur heeft geleid. In feite bestaat deze be dreiging nog steeds, zoals men ook in het bekroonde en allerlei niet-be- kroonde projecten voor Syracuse er vaart. Maar het zou onjuist zijn plot seling in onrust te komen alsof het verschijnsel nieuw was of een bijzon der acuut karakter had aangenomen. Wie maakt zich druk over het feit. dat de architectuur voor de Wereld tentoonstelling 1958 veel meer met koene constructies dan met het bou wen van verblijven te maken heeft; dat absurde scheefhangende pavil joens worden geprojecteerd alleen om te laten zien, dat* de tegenwoordige techniek voor niets staat; dat a-archi tectonische vormen bijv. van een atomium worden gehanteerd waar binnen argeloze miljoenen straks met roltrappen, panorama's en liften gaan spelen alsof er geen loden problemen meer op de wereld bestaan? De hele „ingenieurskunst" heeft aan de wieg van het verschijnsel wereldtentoonstelling gestaan en een naar de vorm aan 't Syracuse-project verwant bouwsel houdt in Parijs de herinnering aan een mondiale expositie en aan ingenieur Eiffel le vendig. Bestaat er dan zoveel reden om in de kegel voor Syracuse een keerpunt te zien of te vrezen voor onze kerkelijke architectuur? Wij ge loven het niet. Deugt de barok als bouwkunstige taal niet omdat de Sint Pieter zo lelijk is uitgevallen? Ook het project van Bramante, of een zuivere uitvoering van Michel Angelo's pro ject voor de hoofdkerk der Christen heid zou waarschijnlijk geen bouw kunstig en sacraal succes zijn gewor den. En dat zou niet tegen de kunst der renaissancisten of van de ma nieristen hebben gepleit, maar enkel tegen het weinig heldere uitgangspunt y m De leegte spreekt meer dan de bewoning dat de gedachten der opdrachtgevers bepaalde. Men dacht teveel aan een gigantisch grafmonument en geen ar chitect kan van een graf een kerk maken. De strijdende Kerk is nu een maal niet de zegepralende en dit feit drukt zich als vanzelf door in het vlak der bouwkunst.'Maar het hoeft nau welijks verklaring, dat er gevallen zijn, waarin deze algemeen aanvaarde wijsheid even wordt vergeten en er monumentaal wordt gedaan ver boven iedere schaal van de bewoning uit. Zorgwekkend lijkt ons dit verschijnsel niet, zolang er geen tekenen zijn, dat het verder om zich heen grijpt. Maar al is het niet een enigszins ontmoe digde zorg waard, onze aandacht ver dient het fenomeenin het geval Sy racuse beslist. Vooral omdat het in de Bossche studiedagen van de Cursüs „Kerkelijke Architectuur" niet volle dig uit de doeken is'gedaan en tot een conflict tussen Kerkelijke en wereld lijke autoriteiten'in Italië gaat leiden. Ontaarding Daarom in aanvulling op de Bos sche discussies nog een enkele ge dachte: Het project voor Syracuse manifesteert met een zekere nadruk kelijkheid de mogelijkheden van de mpderne techniek, dat zijn wij met Dom v. d. Laan volkomen eens. Wan neer men rekening houdt met de bouwopdracht; die o.m. voorschrijft, dat de basiliek twintigduizend gelo vigen zal moeten kunnen herbergen, dan dringt zich echter nog. een ander aspect op. Het is duidelijk, dat het samenbrengen van zoveel mensen in een ruimte in onze tijd een dusdanig technisch kunnen vraagt, dat de tech niek zelf, de kunst dus van het sa menstellen der materialen tot een omsluiting van een 'ruimte met het nodige oppervlak, zeker de aandacht zak vragen ook van de leek. Maar het bljjft denkbaar, dat een geheel ontstaat, waarin de ruimte in zijn dienstbaarheid aan de bewoning door zovelen tot de geest blijft spre ken. In het bekroonde project gebeurt dat echter niet en dat heeft naar onze smaak iets met die Gothische traditie te maken, waarvan prof. Schwarz zo geestdriftig sprak. Ook in de Gothi sche kerk sprak minder de bewoning dan de leegte en wel omdat ook de Gothiek tendeerde naar een ontaard' sing van het aardse; en daarmee ont aardde, omdat de strijdende kerk in architectonicis zegepralende kerk pro beerde te spelen. En een overeenkomstige sensatie' voelt ieder, die een doorsnede van de toekomstige Syracusaanse kegel be kijkt. Voor de bewoning en zijn expressie is die hoge spitsvorm van geen enkele betekenis. De spits speelt van binnen schacht naar de hemel, doch het hemelvaren heeft nu een maal niets met vertoeven te maken. JëO van Syrucusë' zoals hij er bij avond uit zou zien En wanneer men het exterieur be ziet, komt men tot een overeenkom stige ervaring. Hier is zoiets ontwor pen als een vinger omhoog; de aan dacht wordt juist afgezogen van de plaats waar de gelovige verblijft, om hoog gestoken naar de plaats waar hij moet komen. En daarmee is meer dan door de sterk naar het Technische ge bogen expressiviteit aan de uitdruk king van het wonen te kort gedaan. De bouwkunst in deze vorm drukt niet allereerst het wonen uit, zelfs niet allereerst de techniek van hel omhullen der bewoning, neen, zij is vooral tot teken van iets geheel an ders geworden, tot teken van een werkelijkheid, die het grondthema van de architectuur nimmer kan wor den. En daarmee staat dit ontwerp op een duidelijke voet van vijandschap met de wereld der antieken, die ge kenmerkt werd door matiging, aan vaarding der menselijke schaal en be perktheid en van die elementaire kunstwaarden, die middeleeuwen lang hebben moeten sluimeren om tot renaissance te mogen komen. Mr. A. J. J. VAN ROOI J Wie zou menen dat tie tijd van Perosi's kerkmuziek voorbij is, vergist zich. Want een halve eeuw na het bestaan van deze zoet vloeiende pieuze en voor dietjjd baan brekende kerkmuziek presteert Tele- funken het nog 0m door middel van een prominent mannenkoor als „Ven- lona" met diens driestemmige Mis in D. voor het forum te verschijnen. En nog steeds schept men behagen in de bijna speelse vrijheden welke de inmiddels overleden componist zich destijds veroorloofde en krach tens zijn Italiaanderschap kan per mitteren om de kerkmuziek te be vrijden van de starre dreun van het luthers koraal dat nog steeds ook in onze kerken als een soort basalt blok staat, waarop iedere melodi euze vloeiing of lyrische golfslag breekt. En dat juist een koor als „Ven- lona" werd uitverl- iren om deze mu ziek tot klank-mogelijkheid te maken stemt tot vreugde, allereerst om dat sonoor materi. zo eminent is, maar ook om deze zangers te her inheren aan de oorsprong der koor muziek. Gods huis zelf.. Wat de op name betreft: deze voldoet aan hoge verwachtingen. Het koor verleent aan deze muziek een brede adem en grote sonoriteit welke met. de solo stemmen (de tenor P. Hameleers en de bariton J. Timp) en 't orgel (or ganist A. van Deursen) hand in hand gaan. In doorsnee lijkt de dirigent Jos Vranken de tempi wat te vlot te nemen of liever wat romantisch willekeurig. De bariton-solist hoede zich voor een Nederlandse uitspraak van de g, en de ténorsolist voor een Nederlandse uitspraak van de klinker e. Wanrieer de bassen het „cum sancto spiritu" inzetten geschiedt dit wat te luidruchtig terwijl de tem pi van het Gloria -Darop volgend een te gróót stringendo vertonen. Daar de orgelklank duidelijkheid en doorzichtigheid vooral in de forti mist, komt minder door het vaar dige spel van de organist dan door de aard van zijn instrument in de Martinikerk dat te weinig markante stemmen bezit. Hiermee zijn dan en kele feiten aangetoond die de totaal indruk van deze voortreffelijk ge slaagde opr.ame en de discipline van Jos Vranken's koorgemeenschap niet in het geding brengen. DAT een ander zuidelijk mannen koor „Pancratius" eveneens voor de microfoon verscheen en wel met een 45 toeren plaatje van Co lumbia stemt eveneefts tot grote vol doening. De tekst die de Britse componist Britten zich veroorloofde te bezingen in „The Ballad of lit tle Musgrave and lady Bernard" is evenals andere teksten waarmee deze gevierde muziekvindèr zich en derhalve ook de toehoorders en uit voerders confronteerde, lichtelijk onereus, doch de wat c'-inson-achti- ge^ toon dezer typisch Engelse balla- de; de volkstoon, is zo voortreffelijk getroffen dat men wel even kiekeboe wil spelen. Er zijn in het gemid delde der mannen-koorliteratuur weinig werken die met zulk een be perkte instrumentale bezetting als van één tweehandig bespeeld klavier zulk een breed-getrokken melodische lijn bezitten als deze ballade van Britten. De uitvoering is zoals bij alle interpretaties van Pancratius van een voor een amateur-zanggemeen schap hoog-technisch geha"o en goe de proportie tussen boven- en onder stemmen. Het klavier g0ed be speeld lijdt in het begin vooral aan zwevingen en wat te metallieke klank. t Dat deze plaat exclusief Engelse muziek brengt Ijjkt een wat een zijdig eerbewijs aan de vreemde ling vooral waar deze opname ge completeerd wordt door een wat zoet sappig werfje van Vauehan Williams (in de bewerking van Henri Heyden- daal) Lindeslea en het bekende Land of hope and S'ory waarvoor men een leger van tenoren moet heb ben om aan deze triomfmars een zegevierend slot 'te bezorgen. Van de drie opnamen Hikt ons eerstge noemde het best geslaagd. Hier werd dank zij Heydendaal's muzikale in terventie een goed werkstuk gele verd. MARIUS MONNIKENDAM De redenen zijn dus da: 1907 niet alleen een beslissende kentering laat zien en een uitzonderlijke vrucht baarheid van beeldende produktie, maar ook die megkwaardige „polyfo nie", die het toevallig samentreffen van de kracht van veie," zeer ver schillende generaties uit de vele stem men doet opklinken. Inderdaad is dat een heel boeiend élement in de beel dende rijkdom van het jaar 1907: het „psychologisch moment" der stem men verschilt ïn hoge mate; de „ge lijktijdigheid" is, psychologisch be schouwd, slechts schijnbaar aanwe zig. Zoals de ongenoemde inleider in de catalogus het wil verduidelij ken: „wat voor Toseph Israëls de lijd van zijn zwanenzang is, is voor zijn zoon Isaak het jaar der ont plooiing". Het gevolg is, dat de Amsterdam se tentoonstelling mede een aller- boeiendste illustratie is geworden van de heldere ingeving, die Wilhelm Pinder kreeg, toen hij het probleem der generaties in de kunstgeschiede nis aan de orde stelde: de gedachte n.l. dat niet zozeer de datum waai*- op een kunstwerk tot stand komt, maar veel r.ieer de geboortedatum van de kunstenaar relevant is voor de situatie van het kunstwerk te midden der algemene stromingen en levenshoudingen in de tijd. Dit uit gangspunt werkt bijzonder verhelde rend bij de poging iets van een vaste koers te ontdekker in een kunstont wikkeling, die bij eerste aanblik zo ontmoedigend gecompliceerd en ver ward schijnt als de ontwikkeling, die wij sedert ca. 1870 beleven. Kennelijk om de bezoeker in dit opzicht op de expositie de weg te wijzen, heeft men het omslag der catalogus laten bedrukken met de nalnen der vertegenwoordigde kun stenaars, in een zodanige typografi sche rangschikking ten opzichte van een tijdstabel in rood, dat men in één oogopslag van zien, wat onge veer het geboortejaar van elke kun stenaar was, en welke situatie het jaar 1907 in diens levenstijd heeft ingenomen. Maar men moet de waar de van Finders aanwijzing nu ook weer niet verabsoluteren. Behalve de generatie waartoe een kunstenaar behoort, is ook het verschil in na tionaliteit vaak relevant voor de aard der onderscheiden kunstwerken en bovenal natuurlijk de persoonlijkheid van elke artiest, zijn karakter, zijn eigen-aardigheid. Ook daarop wordt in de inleiding ge wezen. En er wordt aan toegevoegd, dat de rijke verscheidenheid, die het jaar 1907 in al de genoemde opzich ten gekenmerkt heeft, ons thans ge toond wordt in het perspectief van nu: uit de veelheid is slechts geko zen waf nu, na vijftig jaren, bestand lijkt tegen het oordeel van de tijd. Voor de bezoeker die dieper door wenst te dringen in de wezenlijke sa menhang der vele verschijnselen en stromingen die de expositie hem voor zet, is ook lezenswaard wat in de ca talogus wor^i geschreven over de eenheid die de nuancen van „Euro pa 1907" samenbindt, een eenheid, die „moeilijk onder woorden te bren gen" is, omdat zij een „visuele een heid" is, optisch resultaat van het feit dat „haast alle kunstenaars in 1907 met hetzelfde probleem worste len: het probleem der werkelijk heid". In Manets „Waterlelies" een optische illusie, een tinteling van reflexen, in Re- dons panelen niet meer duidelijk ge scheiden van de droom bij Fauves en (Franse en Duitse) Expressio nisten gekleurd en gevormd naar de menselijke harts tocht, is de wer kelijkheid anders geworden in het bewustzijn der kunstenaars, dan zij tevoren eeu wenlang was ge weest. De inleider schrijft: „de wer kelijkheid is hen tot probleem ge worden". Hier echter rij zen voor ons enige moeilijke vragen. Ik geloof er name lijk niets van dat voor de grote kun stenaars van deze eeuw de werkelijkheid, zoals zij op haar reflecteren in hun werken, een probleem is. Ik meen in hun werken juist gewaar te worden, dat de werkelijkheid voor hen is wat zij ook voor Henr) Bergson was, die in 1907 zijn idee, dat de materie slechts een afvalprodukt van de werkelijkheid is en dat het ware wclkelijke ..élan vital" is, nader uit werkte met het begrip „evo lution créatrice". Ook de existentialisten ervaren de ware werkelijkheid als iets dat niet geobjectiveerd kan worden maar dat wjj alleen leren kennen door intuïtie, d.w.z. een wijze van binnen dringen in de werkelijkheid door een subject, dat daar mee de werkelijkheid sub- jectiveert en eerst daardoor het Dasein in der Welt zichzelf verwerkelijkt. Zo ervaa-en, is de werkelijkheid geen probleem maar een mysterie. Een probleem k< men oDÏossen, een mysterie ervaart men, het kan niet worden opgelost, 't wordt dieper, raad selachtiger, onuitsprekelijker, mys terieuzer naarmate men er dieper in doordringt. Hebben de kubisten niet eigenlijk precies dezelfde ervaring uitgesproken in beeldende taal, toen zij het objectiverende ruimteschema het wiskunstige perspectief ver wierpen, niet langer de dingen wens ten te bezien vanuit een enkel on- bejveegifjk oogpunt vanaf een onver anderlijk vastgestelde distantie? Zij gaven daarmee ook een zeer wezen- l'jko gedistantiëerdheid ten opzichte van de wereld prijs, een wezenlijke starheid van de wereld te bezien. Zij bezagen daarmee in elke zin die men aan die begrippen geven kan, de wereld niet langer als een object, niet langer zo als gold het toeschouwer te zijn naar wat zich buiten ons op de Bühne afspeelt. De dingen openleggende in al hun as- peeten. bezagen zij ze naar letter en naar wezen, in simultane alzijdig heid, als van binnen uit, of liever: als van een intuïtieve doordringing uit. In het ritme dat, na de open legging, de synthese in het beeldvlak bepaalt, gaven zij niet anders dan de resonans van het „élan vital", een „évolutión créatrice". Ded^n zij dit met de meest elementaire middelen tot het scheppen van beeldende klaarheid, de Fauves en de vitalis tische expressionisten deden het voor al met het middel der beeldende ly riek: de kleur en de toets. Maar bei den zijn één in hun afkeer van de oude objectiverende en illusoire ruim te-schema's, één in hun ontmoeting in de slechts intuïtief te vitaliseren plastische ruimte. Daarom kunnen wij het ook niet geheel eens zijn met de opmerking dat in het kubisme de geometrische wetmatigheid een werkelijkheidswaar de kreeg die ver uitgaat boven de toevalligheid van het voorgestelde ding. Stirkt genomen is die opmer- ding. Strikt genomen is die opmer- Yroeg portret van Matisse (1907) het verband met de context waarin zij door de inleider is geplaatst, sug gereert zij dat het nieuwe werkelijk heidsbesef waaraan de eenheid der vernieuwingen ontspringt, een besef van wetmatighe-' zou zijn. Wetma tigheid echter, is de ontdekking van het objectiverende verstand dat de dingen zoals Bergson ide „stillegt", „doodlegt" teneinde ze te „vatten". Zo er bij de kubisten en ook bij de expressionisten spra ke is van wetmatigheid die de tradi tionele toevalligheden verdrijft, dan is het een beeldende wetmatigheid: de beeldende autonomie die haar rechten' herneemt op een traditie van beeldende onzuiverheid, als daar is: de woekering van het litteraire, het narratieve, het trompe l'oeil en wat dies meer zij. Die beeldende autonomie,' die niets anders is dit zij gezegd tot hen, die het woord autonomie in dit ver band excessief verafschuwen dan de beeldende zuiverheid, krijgt inder daad werkelijkheidswaarde in de moderne kunst, maar dat is een waarde die aan het kunstwerk als zodanig vast zit het objet d'art, het kunstding zelf, dat zijn werkelijkheid toevoegt aan de gegeven werkelijk heid van de wereld en de natuur - en ze zegt dus niets over de werke lijkheid buiten dat kunstding, welker ervaring door de kunstenaar in zijn werk beantwoord is en als het ware bezegeld met een onherroepelijk te ken. K.S. Zo schilderde Rouault in (1907)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 5