onder de Venetiaanse avondzon Bernardo Bel lotto in Boymans Gaat de Britse vakbeweging „aan politiek doen'' van de inktvis E I kip '33- -ï'" ml SSp' Na het congres te Blackpool Nieuwe arbeidsonrust te verwachten Verzamelde gedichten van Gaston Burssens SM 7 WOENSDAG 25 SEPTEMBER 195 PAGINA 4 V B Onvermoeibaar iverker IIP «Ptt Gewapende vrede EN GEVAL APART dat van Gaston Burssens. Een zeer merkwaardig en, naar ik meen, een sympathiek geval. Ja renlang heeft de officiële litera tuur-boekhouding deze expressio nistische buitelaar als een du bieuze post beschouwd; buiten een zeer kleine kring van vrien den verwachtte men hoogstens dat hij als de schaduw van zijn vriend Paul van Ostaijen, wiens artistieke credo hij in alle (een zame) omstandigheden trouw ge bleven was, de geschiedenis zou ingaan. Weinigen kenden, en èr- kenden dus, Burssens' eigen ar tistieke persoonlijkheid. Dat was in de „stille" jaren van vóór de oorlog, toen het expressionisme, hft literaire althans, het pleit scheen te hebben verloren. Zij, die in hun jeugd expressionist waren geweest, schreven geen „explosieve" verzen meer (met uitzondering wellicht van Pierre Kemp). Ook wanneer men, niet zelden onder de indruk van zijn schitterend kritisch commentaar, de waarde erkende van Van Os- taijens laatste, allereenvoudigste gedichtjes, zo scheen het spel element dat daar zo opvallend naar voren treedt, toch geen vol doende basis te bieden voor een ars poëtica. Een uitstekend overzicht t POLEN Vóór 1955 waren de Poolse schil derijen en tekeningen van Bar- nardo Bellotto, die nu in het Mu seum Boymans worden getoond, buiten Polen nog vrijwel onbe kend. Sedert hun ontstaan tussen ca. 1765 en 1780, het jaar van Bellotto's dood, waren zij Polen nog niet uitgeweest. Maar in '55 waren zij het verrassende onder werp van een bijzondere manifes tatie die de deelnemers aan het achttiende internationale kunst historische congres in Venetië bezig hield. De plaats van hun eerste verschijnen in de algemene belangstelling der kunsthistorici was daarmee zinrijk gekozen. Want Venetië is de plaats waar, in 1720, Bellotto geboren is. De expositie had plaats in de zalen van het Palazzo Grassi, een van de schoonste Venetiaanse paleizen uit Bellotto's eeuw, de eeuw van verlich ting en classicisme en de tweede glo rietijd van de roemrijke Venetiaanse schilderkunst, de eeuw nl. van Tie- polo, Guardi, Piranesi, Canaletto. Het werd de kunstgeleerden duide lijk dat aan deze vertrouwde reeks van grote namen voortaan ook die van Bellotto moest worden toege voegd. Dat Bellotto deze geleerden beviel zal overigens in hoofdzaak te danken zijn geweest aan de docu mentaire aard van zijn werken. Hij was een schilder van hoofdzakelijk stadsgezichten. En zijn Poolse stads gezichten zijn topografisch zo onge meen nauwkeurig en veelomvattend en wat hun figuurlijke en andere stoffage betreft, een zo getrouwe kro niek van de toenmalige Poolse le vensstijl, dat een cultuurhistoricus zich nauwelijks dankbaarder studie materiaal kan wensen. In Polen zelf zijn Bellotto's War- schau-schilderijen populair geworden door de documentaire rol die zij heb ben gespeeld in de herbouw van Warschau's oude wijken die in de laatste oorlog volledig waren ver woest. Die reconstructie en herop bouw is een werk geweest dat de Poolse natie nauw aan het hart lag. Kleur en licht Maar de documentaire kwaliteiten van Bellotto's schilderkunst waren niet het enige waardoor de kunstge leerden op het Venetiaanse congres zo aangenaam getroffen werden. Deze kwaliteiten waren voor hen ook geen volledige verrassing. Want zij ken den reeds Bellotto's vroegere schil derijen uit Dresden, Wenen en Mün- chen waar hij vóór 1765 gewoond had. Het bleek echter dat de schilder in de laatste veertien jaren van zijn leven zich ook in zuiver artistiek opzicht ontwikkeld had tot een groot mees ter: een meester van de kleur, een meester van het licht en een waar tovenaar in het samenbinden van on noemelijk veel details in de ene, vaste en bondige greep die een waar kunst werk altijd blijkt te zijn. Ook zijn prestaties op het gebied der mense lijke en dier en-figuratie, die tevoren vrij zwak waren gebleven, bleken langzamerhand beduidend te zijn verbeterd en verrasten nu door hun persoonlijk karakter. De Venetiaanse tentoonstelling bleef dan ook niet het enige uitstapje van de collectie. Deze werd in de af gelopen zomer op drie plaatsen in En geland getoond; tot november zal ze nu in Rotterdam te zien blijven, en het is wel te verwachten dat zij daar na nog in andere streken van Europa haar zegetocht zal voortzetten eer zij in het Nationaal Museum van War schau terugkeert. De reproduktie van het „Gezicht op Warschau uit Praga", anno 1770, die wij bij dit artikel afdrukken, geeft wel een uitstekend idee van Bellotto's kunde, voor wie daarbij bedenken wil dat deze afdruk slechts een detail betreft uit het zeer langgerekte stads beeld aan de overkant van de met zeilschepen en galjoenen bevolkte ri vier de Vistula, stadsbeeld dat door Bellotto in zijn geheel tot één schil derij werd opgenomen, te samen met een groot deel van de voorstad Praga, gelegen vóór de rivier, een luchtge bied boven de stad dat de helft van het ganse doek inneemt, en een voor grond waarop behalve een volledige equipage met twee driespannen be nevens ettelijke landelijke taferelen ook nog een groep voorkomt waarop men de schilder zelf, gezeten bij zijn doek, de Verlichte Koning Stanislas Augustus Paviatowski wiens hof schilder hij was 's schilders zoon Lorenzo, die het stuk dateert, en twee leden van 's konings gevolg ten voe ten uit geportretteerd aantreft. Het schilderij met de hoogte van een man en iets meer dan twee en een halve meter in de breedte, hetgeen voor een zo precieze „botanie" van enige kilo meters stadsbeeld goedbeschouwd verbluffend weinig is. Een krante- afdruk is zelden zo scherp te maken dat hij ook iets zegt omtrent de schil der w ij z e. Toch zal deze mede vol staan om de lezer er volkomen van te overtuigen dat men hier niet te doen heeft met een vlijtige steentjes raampje-deurtje-schilder, een dorre opsteller van topografische feitjes, een miezerige peuteraar. Tot in de kleinste onderdeeltjes die Bellotto s arendsogen hebben opgemerkt blijft de visie levendig, gevoelrijk en ka raktervol, en blijft de weergave vaartrijk, pittig en picturaal. Eerst van dichtbij geven aan de beschouwer deze schilderijen de bijzonderheden, waarin iedere mindere meester dan Bellotto artistiek gesproken reddeloos verdronken zou zijn. Op afstand be zien, verschuilen zij zich in de lange schaduwen van Bellotto's verrukke lijk lichtspel; het spel van een licht dat alleen boven de Venetiaanse la gune werkelijk geboren wordt en dat Bellotto's ogen zijn leven lang hebben vastgehouden. Op zijn doeken heeft hij dit licht nooit willen verruilen voor Pools winterlicht. Dat is de enige volkomen willekeur geweest in Bellotto's topografieën: Poolse sneeuwmantels over daken en vel den, karakteristiek genoeg voor Pools land en Poolse steden, treft men daar niet aan. Bellotto's Polen kent geen regen- en stormluchten, geen vries lucht en geen ijzel. Hij ziet het on veranderlijk in de late lichtglans van Venetië's avondzon. Dit schijnt ons nu een element toe van die romantiek» die in de achttiende eeuw nu eenmaal thuishoort, maar bij deze precieze opmerker van visuele feiten is deze romantiek toch stellig op een heel zeldzame wijze in de visie geïnte greerd, en op een zeldzaam bekoor lijke wijze bovendien. Als schilder de evenknie van de grote Canaletto die Bellotto's oom was, de verwantschap loochent zich ook in het karakter van beider werk geenszins blijkt Bellotto toch niet diens grootheid als tekenaar te eve naren. Nog minder komt hij als zo danig Piranesi of Guardi nabij. Toch is ook de expositie van een zestigtal zijner tekeningen ons zeer welkom. Enerzijds omdat zij zo precies \n boeiend onthullen hoe Bellotto stap voor stap de bouw en de detail lering van zijn grote doeken voorbe reidde, zowel met schetsen naar de natuur als met de wetenschappelijk heid van perspectivische studie. An derzijds omdat eruit blijkt dat Bel lotto volstrekt geen virtuoos was, maar dat zijn verbluffende eindresul taten voornamelijk te danken zijn ge weest aan een onvermoeibare, hard nekkig ingespannen arbeidzaamheid en 't ongewone doorzettingsvermogen van zijn kieskeurige kunstwil. In dit opzicht is het schilderij „De verkie zing van Stanislas Augustus" een nog opmerkelijker prestatie dan de ove rige stukken. Want het toont groot meesterschap op een terrein waarop Bellotto's begaafdheid van nature niet groot was. *'-■ li', lid liÉfi Gezicht op Warschau Bernardo Bellotto van (Van onze correspondent) LONDEN, september Het is dus nog steeds oolog tussen de Britse vakbeweging en de regering. Op het onlangs te Blackpool gehouden vakbewegingscongres was de belangrijk ste resolutie die, waarin ten eerste op alle vakbondsleden een beroep werd gedaan „via de Laboutr-beweging te ijveren voor een spoedige terugkeer van een Labour- bewind" en tem tweede „door het doen van bepaalde industriële stappen te ver zekeren dat de lonen gelijke tred hielden met het stijgend prijspeil". Het zijn die „industriële stappen" (de formulering is van Frank Cousins, secre taris-generaal van de 1.300.000 leden tel lende Transportarbeidersbond, en daar mee Engelands machtigste vakbondsleider) die in kringen van regering en industrie bezorgdheid gewekt hebben. De motie is in haar bewoordingen met opzet vaag ge houden, en „industriële stappen" kan van alles betekenen. Velen echter geven er deze uitleg aan, dat het stakingswapen zal worden aangewend niet alleen om hogere lonen te bedingen voor de arbei ders, maar ook en vooral om de „voor de arbeidsvrede rampzalige gevolgen van het huidige regeringsbeleid" den volke duidelijk te maken en aldus aan te tonen, dat alleen een geleide economie en een socialistische regering het schip van staat kunnen redden. Gaat daarom de vakbeweging „aan poli tiek doen?" In zijn openingsrede gaf Sir Thomas Williamson, voorzitter der T.U.C., de verzekering dat de vakbonden de yer- leiding zouden weerstaan „de soevereini teit van het parlement aan te tasten" door het .stakingswapen voor politieke doelein den aan te wenden. Doch Sir Thomas sprak namens de T.U.C., het Trades Union Congress, het overkoepelend orgaan voor 186 onafhankelijke vakbonden, en geen dezer vakbonden heeft zich door deze toe zegging gebonden te achten. En juist het feit dat Sir Thomas het woord „verlei ding" in de mond neemt, bewijst dat er voor de vakbeweging of voor bepaalde vakbonden gelegenheid bestaat door hun stakingsactie politieke pressie uit te oefenen. Op deze mogelijkheid tot politieke actie wijst Sir Norman Angell, die van 1929'31 socialistisch parlementslid was, in een op merkelijk artikel in een van Engelands grootste en invloedrijkste zondagsbladen, de „Sunday Times". Hij zegt: „De Bond van Spoorwegmachi nisten en Stokers is slechts een kleine vakbond, maar hij kan de spoorwegen door staking in enkele uren tijds tot stil stand brengen. Een paar dozijn ladingcon troleurs kunnen een geheel havenbedrijf stilleggen en hele ladingen voedsel in de scheepsruimen laten verrotten. En wan neer de ladingcontroleurs het ontladen van de schepen toestaan, zijn slechts een betrekkelijk klein aantal vrachtautochauf feurs weer in staat te verhinderen dat het voedsel de gezinnen bereikt die het nodig hebben. Dit soort dwang vereist geen vechten op de barricades. geen aanval op de Bastille of een gewapende opstand. De industriële groepen hebben tegenwoordig één vernietigend wapen ter beschikking zij blijven eenvoudig j» gemene staking is noodzakelijk, want de ingewik kelde, uiterst kwetsbare machinerie, die het nationale leven gaande houdt, kan door het wegnemen van één enkel kam wiel grotendeels verlamd worden." „De werkers bevinden zich in een posi tie, sterk genoeg om het parlement, de regering, de wetgever en de kiezers door rechtstreekse actie te passeren. Ze behoe ven eenvoudig thuis te blijven om een verpletterende druk te ontketenen." Sir Norman herinnert aan het voorbeeld dat door Hitler en Mussolini gegeven werd en waarschuwt: „De links-georiënteerde demagoog ziet zich geholpen door het feit, dat nog maar al te weinig erkenning ge vonden heeft, dat hoe meer het socialisme faalt, hoe meer het moet worden toege past en hoe meer het volk zich gedwongen zal zien het te aanvaarden. Indien de economische ineenstorting het punt bereikt waar de hongersnood inzet, met een tekort zelfs aan het meest essen tiële voedsel, zal niemand zich verzetten tegen een nietsontziende rantsoenering en regeringscontrole." En Sir Norman besluit: „Men zal zeg gen: „Zoiets kan hier niet gebeuren." Mis schien is dat zo, ofschoon het zo vaak niet kon gebeuren waar het wel gebeurde. Het lijkt mij geraden enige waakzaamheid te betrachten." Niemand kan zeggen of het werkelijk zover zal komen dat deze vrees bewaar heid wordt, en de vakbeweging het sta kingswapen gaat aanwenden om politieke druk uit te oefenen. Het gevaarlijke van deze actie is, dat zij ondernomen kan worden zonder dat de stakers-zelf zich bewust zijn dat het om politieke doel einden gaat. Het wordt b.v. gezegd te staken om loonsverhoging, en de leiders hoeven hun volgelingen niet wijzer te maken dan ze zijn. In elk geval kan de thans ln Engeland heersende arbeidsrust gekenschetst wor den als „gewapende vrede". Er zitten weer tal van looneisen „in het vat": de spoorwegarbeiders, de Londense bus chauffeurs, de machinebankwerkers en de spoorwegmachinisten overwegen reeds nieuwe looneisen in te dienen. En een dreigende spoorwegstaking is thans wel haast tot een traditioneel Kerstcadeautje geworden. Zo in de loop van oktober zal het in de Britse arbeiderswereld wel weer gaan gisten Evenals Piranesi heeft Bellotto ook van grote verbeeldingskracht in het architectonische blijk gegeven, zij het van minder fantasie. De architectuur die hij verzon op het doek waarop hij zich presenteert als de Venetiaanse edelman B. Bellotto de Canaletto (nr. 29) is een stout concept dat in groots heid niet onderdoet voor Versailles (en dat in sommige opzichten Vasari's Uffizi in de herinnering roept). De bezoeker van de tentoonstelling kan zich enige uren wandelend in het Polen van de tweede helft der acht tiende eeuw wanen, schrijdend door Paleistuinen, slenterend langs de boorden van de Vistula, de straten van Warschau, de stegen en pleinen van Krakau; met vorsten en bedelaars over de straat, uitwijkend voor blin kende koetsen, drentelend langs de kraampjes en de uitstallingen op de markt: de manden met ganzen en kalkoenen, de zakken met aardappels, de drankvaten en de hooiwagens. Hij ziet de kapucijnen prevelen in hun baard, de joden redetwisten, die Rem brandt al schilderde met hun hoge Poolse bontmutsen en hun vale kaf tans, hij ziet de schaduwen kruipen aan zijn voet in het mulle zand tussen de oude muren, en het licht warm plekken aan de gevels; dwalend de lage wijken uit zal hij behagen schep pen in het verre hoge pralen van de blanke paleisgevels in de bovenstad, in het blinken van vertrouwde ven-, sters, in het divertief van ontelbare torens en barokke koepels, en in het zoet verblauwen van het groen ge, boomte K. S. neusje Een ander stadsgezicht uk Polen, Maar dit was nu juist voor Burs sens wel het geval. Zijn volledige ars poëtica leek in dat „Eerste boek van Schmoll", van Van Ostaijen, te zijn verwezenlijkt.Ook al mag men met de grootste waarschijnlijkheid aanne men dat Van Ostaijen, indien hij was blijven leven sterk zou zijn geëvolu eerd en zijn theorie op breder basis zou hebben gebracht, zonder het vroeger verworven inzicht daarom te ver loochenen, het ware onjuist en on rechtvaardig tegenover Burssens te beweren dat hij zich in zijn artistiek geloof heeft vergist. Want was hij vóór zijn kennismaking met Van Os taijen, in 1925, op 29-jarige leeftijd dus, een zelfstandig dichter, hij was het niet minder nadien. Het contact met de grote theoreticus van het ex pressionisme leidde voor Burssens minder tot navolging dan tot zelfont dekking op het vlak der dichterlijke mogelijkheden en idealen. Reeds Van Ostaijen waarschuwde in zijn waar derende bespreking van Burssens' verzen, dat men bij hem geen ernst moet zoeken. Een dichterlijke theo rie waarbij het spelelement, het the matisch uitwerken van klank- en woordassociaties, als de hoeksteen der poëzie werd beschouwd, moest dus wel geheel tegemoetkomen aan de opvat ting van iemand die liever voor een literaire clown wenste door te gaan dan zijn diepere gevoelens in „belij denislyriek" prijs te geven. Burssens had positie gekozen tegen het bur gerdom en alle conformisme, en ver schanste zich achter het literaire woordenspel, waarbij de indirecte ui ting, met ironische, sarcastische, soms libertijnse inslag, het hoofddoel bleef. Werkten de nagelaten kritieken van Van Ostaijen, getuigend van een denkkracht en intuïtie voor het ar tistieke fenomeen zoals men in Vlaan deren nog niet had ontmoet, diens er kenning en posthuum gezag onder jongeren in de hand, voor Burssens, die zelf geen theoreticus is, bleef dit zonder positieve gevolgen. Zelden of nooit werd hij anders beoordeeld dan in-functie-van Van Ostaijen. Maar het beter-weten was aan zijn kant, en in stilte ging hij voort met verzen schrijven, die hij dan, keurig gedrukt, voor eigen rekening uitgaf. Het zou tot na de oorlog duren, alvorens Gas ton Burssens, met de opkomst der ex perimentele dichter, opeens weer ac tueel werd en onder de jongste ruiten- brekers erkening vond. Maar intussen had hij zijn oeuvre verrijkt met enige verworvenheden, die hem de defini tieve waardering der oudere en tus- sen-generaties alsmede de staatsprijs voor poëzie (in 1953) bezorgden. van zijn dichtwerk geeft de rui me bloemlezing, die Karei Jonckheere en Halbo C. Kool samen stelden en die onder de echt Burssen. siaanse titel „Het Neusje van de Inkt vis" het licht zag (Stols, 1956). Jonck heere heeft dit lijvige boek (300 blz.) van een beurtelings geestige, kritische en beschouwelijke inleiding voorzien. Het feit dat hjj dit met overtuiging doen kon, hjj die toch geenszins van „experimentele sympathieën" te ver denken valt, zegt misschien minder over de schakel-positie, waardoor Burssens twee verwante tijdperken onzer poczie, dat van het expressio nisme en dat van de experimentelen, verbindt, dan wel over het ook hier aanwezige verband met de gecontinu eerde, altijd bestreden maar evenzeer zich handhavende stroming van de traditionele (óók in de zin van tradi- ticvormende) dichtkunst. Wel is Burs sens consequent gebleven met zich zelf, waar het artistieke opvattingen betreft, maar ook hij is innerlijk ge groeid en allengs is een rijker gevoel, een dieper weten of vermoeden zijn poëzie gaan doorstromen, waarvoor hij, ook technisch, de bakens moest verzetten en, een enkele maal zelfs, de spel-regie nlt handen geven moest aan het Lot, Want de ernst, die hij zich voorgenomen had te ontvluchten heeft hem ongevraagd bezocht. Het overlijden van zijn vronw werd de directe aanleiding tot een reeks elegi. sche zangen, ln 1942 onder de titel „Elegie" verschenen. Deze gedichten zijn een openbaring en een toppunt in zijn oeuvre, een toppunt wellicht ook in de Nederlandse lyriek van het be trokken tijdvak. Ik schrijf er hier een over: Misschien is 't goed te sterven ln de herfst Wanneer de nacht het dichtst is en de dag het verst Misschien ik weet het niet wie zou het weten Het gaat alleen maar om vergeten Er zijn alweer zovele maanden henen Van regendagen en het droge wenen Van tranen die teveel gestort zijn Van zonnedagen die nog al te kort zijn Om blij te wezen in het weten Dat een verdriet vergaat in vaag vergeten Van lange nachten die nog al te lang zijn Om kinderen te genezen die al te bang zijn Met open ogen in de nacht te staren Ach maar hoe zal men ooit verklaren Hoe schoon het is te sterven in de herfst Ofschoon de herfst de dood Is voor wie sterft En voor wie sterven heeft gezien Zo waarlijk dat hij zelf een weinig is gestorven N EEN OEUVRE als dit, waar zo spaarzaam wordt omgesprongen met directe gevoelens, krijgt die laatste regel een aangrijpend accent. Aangrijpend trouwens in hun manlij ke beheerstheid en toch zo boordevol gevoel, zijn de meeste gedichten dezer reeks, en men kan zeggen dat Burs sens met „Elegie" ten overvloede het Gaston Burssens waarmerk van zijn dichterschap schonk, zo duidelijk ditmaal, dat oot de halve en slechte verstaanders hem er steeds weer aan zullen herkennen. Overigens leveren de verzen van „Elegie" een ondubbelzinnig psycho logisch commentaar op de dichter Deze is immers niet degene waarvoor hij zich vaak liet doorgaan (en prompj werd gehouden): een goochelaar mm woorden, een grapjas en libertijn, maar een overgevoelige, die om zien af te schermen soms zijn toevlucm neemt tot krasse middelen. (Wein:.? dichters vloeken zo veel in hun ver zen.) Burssens' latere bundels vol tooien het portret, waarvan de eersi® definitieve trekken in „De eeuw van Perikles" (misschien niet zozeer weidse maar als dubbelzinnige tite' bedoeld: het boek verscheen in 1941' te vinden zijn. De laatste, „Ode" (1954)' een suite van 69 verzen, opgedragen aan zijn jonge, tweede vrouw, leveren wellicht de teerste, meest geschakeer de toetsen. Ongetwijfeld is het juist, wat Jonck heere van Burssens zegt: „Hij is me' Minne de pittigste onder de Vlaam se dichtersmaar ook is hij ver want met die andere dwarsgestijl^ overgevoelige: Willem Elsschot, rrm1 wiens literaire loopbaan de zijne, v'a' verwaarlozing en plotselinge waarde ring betreft, zekere overeenkom-- vertoont. Over die eindelijke erken ning verheugen zich vooral degene^ die weten dat Burssens steeds me*- voor zijn vriend en strijdmakker ^'ql1 Ostaijen gedaan heeft dan voor zelf, die hem hebben leren kennen zijn stille tijd, toen niets hem verde scheen dan de literaire roem. J. ROELAND VERMEED' tuir v«rn schp ^'e a

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 4