onder de Venetiaanse avondzon
Bernardo Bel lotto
in Boymans
Gaat de Britse vakbeweging
„aan politiek doen''
van de inktvis
E
I
kip
'33- -ï'"
ml
SSp'
Na het congres te Blackpool
Nieuwe arbeidsonrust te verwachten
Verzamelde gedichten
van Gaston Burssens
SM
7
WOENSDAG 25 SEPTEMBER 195
PAGINA 4
V B
Onvermoeibaar iverker
IIP
«Ptt
Gewapende vrede
EN GEVAL APART dat
van Gaston Burssens. Een
zeer merkwaardig en, naar ik
meen, een sympathiek geval. Ja
renlang heeft de officiële litera
tuur-boekhouding deze expressio
nistische buitelaar als een du
bieuze post beschouwd; buiten
een zeer kleine kring van vrien
den verwachtte men hoogstens
dat hij als de schaduw van zijn
vriend Paul van Ostaijen, wiens
artistieke credo hij in alle (een
zame) omstandigheden trouw ge
bleven was, de geschiedenis zou
ingaan. Weinigen kenden, en èr-
kenden dus, Burssens' eigen ar
tistieke persoonlijkheid. Dat was
in de „stille" jaren van vóór de
oorlog, toen het expressionisme,
hft literaire althans, het pleit
scheen te hebben verloren. Zij,
die in hun jeugd expressionist
waren geweest, schreven geen
„explosieve" verzen meer (met
uitzondering wellicht van Pierre
Kemp). Ook wanneer men, niet
zelden onder de indruk van zijn
schitterend kritisch commentaar,
de waarde erkende van Van Os-
taijens laatste, allereenvoudigste
gedichtjes, zo scheen het spel
element dat daar zo opvallend
naar voren treedt, toch geen vol
doende basis te bieden voor een
ars poëtica.
Een uitstekend overzicht
t
POLEN
Vóór 1955 waren de Poolse schil
derijen en tekeningen van Bar-
nardo Bellotto, die nu in het Mu
seum Boymans worden getoond,
buiten Polen nog vrijwel onbe
kend. Sedert hun ontstaan tussen
ca. 1765 en 1780, het jaar van
Bellotto's dood, waren zij Polen
nog niet uitgeweest. Maar in '55
waren zij het verrassende onder
werp van een bijzondere manifes
tatie die de deelnemers aan het
achttiende internationale kunst
historische congres in Venetië
bezig hield. De plaats van hun
eerste verschijnen in de algemene
belangstelling der kunsthistorici
was daarmee zinrijk gekozen.
Want Venetië is de plaats waar,
in 1720, Bellotto geboren is.
De expositie had plaats in de zalen
van het Palazzo Grassi, een van de
schoonste Venetiaanse paleizen uit
Bellotto's eeuw, de eeuw van verlich
ting en classicisme en de tweede glo
rietijd van de roemrijke Venetiaanse
schilderkunst, de eeuw nl. van Tie-
polo, Guardi, Piranesi, Canaletto.
Het werd de kunstgeleerden duide
lijk dat aan deze vertrouwde reeks
van grote namen voortaan ook die
van Bellotto moest worden toege
voegd. Dat Bellotto deze geleerden
beviel zal overigens in hoofdzaak te
danken zijn geweest aan de docu
mentaire aard van zijn werken. Hij
was een schilder van hoofdzakelijk
stadsgezichten. En zijn Poolse stads
gezichten zijn topografisch zo onge
meen nauwkeurig en veelomvattend
en wat hun figuurlijke en andere
stoffage betreft, een zo getrouwe kro
niek van de toenmalige Poolse le
vensstijl, dat een cultuurhistoricus
zich nauwelijks dankbaarder studie
materiaal kan wensen.
In Polen zelf zijn Bellotto's War-
schau-schilderijen populair geworden
door de documentaire rol die zij heb
ben gespeeld in de herbouw van
Warschau's oude wijken die in de
laatste oorlog volledig waren ver
woest. Die reconstructie en herop
bouw is een werk geweest dat de
Poolse natie nauw aan het hart lag.
Kleur en licht
Maar de documentaire kwaliteiten
van Bellotto's schilderkunst waren
niet het enige waardoor de kunstge
leerden op het Venetiaanse congres
zo aangenaam getroffen werden. Deze
kwaliteiten waren voor hen ook geen
volledige verrassing. Want zij ken
den reeds Bellotto's vroegere schil
derijen uit Dresden, Wenen en Mün-
chen waar hij vóór 1765 gewoond had.
Het bleek echter dat de schilder in de
laatste veertien jaren van zijn leven
zich ook in zuiver artistiek opzicht
ontwikkeld had tot een groot mees
ter: een meester van de kleur, een
meester van het licht en een waar
tovenaar in het samenbinden van on
noemelijk veel details in de ene, vaste
en bondige greep die een waar kunst
werk altijd blijkt te zijn. Ook zijn
prestaties op het gebied der mense
lijke en dier en-figuratie, die tevoren
vrij zwak waren gebleven, bleken
langzamerhand beduidend te zijn
verbeterd en verrasten nu door hun
persoonlijk karakter.
De Venetiaanse tentoonstelling
bleef dan ook niet het enige uitstapje
van de collectie. Deze werd in de af
gelopen zomer op drie plaatsen in En
geland getoond; tot november zal ze
nu in Rotterdam te zien blijven, en
het is wel te verwachten dat zij daar
na nog in andere streken van Europa
haar zegetocht zal voortzetten eer zij
in het Nationaal Museum van War
schau terugkeert.
De reproduktie van het „Gezicht
op Warschau uit Praga", anno 1770,
die wij bij dit artikel afdrukken, geeft
wel een uitstekend idee van Bellotto's
kunde, voor wie daarbij bedenken wil
dat deze afdruk slechts een detail
betreft uit het zeer langgerekte stads
beeld aan de overkant van de met
zeilschepen en galjoenen bevolkte ri
vier de Vistula, stadsbeeld dat door
Bellotto in zijn geheel tot één schil
derij werd opgenomen, te samen met
een groot deel van de voorstad Praga,
gelegen vóór de rivier, een luchtge
bied boven de stad dat de helft van
het ganse doek inneemt, en een voor
grond waarop behalve een volledige
equipage met twee driespannen be
nevens ettelijke landelijke taferelen
ook nog een groep voorkomt waarop
men de schilder zelf, gezeten bij zijn
doek, de Verlichte Koning Stanislas
Augustus Paviatowski wiens hof
schilder hij was 's schilders zoon
Lorenzo, die het stuk dateert, en twee
leden van 's konings gevolg ten voe
ten uit geportretteerd aantreft. Het
schilderij met de hoogte van een man
en iets meer dan twee en een halve
meter in de breedte, hetgeen voor een
zo precieze „botanie" van enige kilo
meters stadsbeeld goedbeschouwd
verbluffend weinig is. Een krante-
afdruk is zelden zo scherp te maken
dat hij ook iets zegt omtrent de schil
der w ij z e. Toch zal deze mede vol
staan om de lezer er volkomen van
te overtuigen dat men hier niet te
doen heeft met een vlijtige steentjes
raampje-deurtje-schilder, een dorre
opsteller van topografische feitjes,
een miezerige peuteraar. Tot in de
kleinste onderdeeltjes die Bellotto s
arendsogen hebben opgemerkt blijft
de visie levendig, gevoelrijk en ka
raktervol, en blijft de weergave
vaartrijk, pittig en picturaal. Eerst
van dichtbij geven aan de beschouwer
deze schilderijen de bijzonderheden,
waarin iedere mindere meester dan
Bellotto artistiek gesproken reddeloos
verdronken zou zijn. Op afstand be
zien, verschuilen zij zich in de lange
schaduwen van Bellotto's verrukke
lijk lichtspel; het spel van een licht
dat alleen boven de Venetiaanse la
gune werkelijk geboren wordt en dat
Bellotto's ogen zijn leven lang hebben
vastgehouden. Op zijn doeken heeft
hij dit licht nooit willen verruilen
voor Pools winterlicht. Dat is de
enige volkomen willekeur geweest in
Bellotto's topografieën: Poolse
sneeuwmantels over daken en vel
den, karakteristiek genoeg voor Pools
land en Poolse steden, treft men daar
niet aan. Bellotto's Polen kent geen
regen- en stormluchten, geen vries
lucht en geen ijzel. Hij ziet het on
veranderlijk in de late lichtglans van
Venetië's avondzon. Dit schijnt ons nu
een element toe van die romantiek»
die in de achttiende eeuw nu eenmaal
thuishoort, maar bij deze precieze
opmerker van visuele feiten is deze
romantiek toch stellig op een heel
zeldzame wijze in de visie geïnte
greerd, en op een zeldzaam bekoor
lijke wijze bovendien.
Als schilder de evenknie van de
grote Canaletto die Bellotto's oom
was, de verwantschap loochent zich
ook in het karakter van beider werk
geenszins blijkt Bellotto toch niet
diens grootheid als tekenaar te eve
naren. Nog minder komt hij als zo
danig Piranesi of Guardi nabij. Toch
is ook de expositie van een zestigtal
zijner tekeningen ons zeer welkom.
Enerzijds omdat zij zo precies \n
boeiend onthullen hoe Bellotto
stap voor stap de bouw en de detail
lering van zijn grote doeken voorbe
reidde, zowel met schetsen naar de
natuur als met de wetenschappelijk
heid van perspectivische studie. An
derzijds omdat eruit blijkt dat Bel
lotto volstrekt geen virtuoos was,
maar dat zijn verbluffende eindresul
taten voornamelijk te danken zijn ge
weest aan een onvermoeibare, hard
nekkig ingespannen arbeidzaamheid
en 't ongewone doorzettingsvermogen
van zijn kieskeurige kunstwil. In dit
opzicht is het schilderij „De verkie
zing van Stanislas Augustus" een nog
opmerkelijker prestatie dan de ove
rige stukken. Want het toont groot
meesterschap op een terrein waarop
Bellotto's begaafdheid van nature
niet groot was.
*'-■
li',
lid liÉfi
Gezicht op Warschau
Bernardo Bellotto
van
(Van onze correspondent)
LONDEN, september
Het is dus nog steeds oolog tussen
de Britse vakbeweging en de regering.
Op het onlangs te Blackpool gehouden
vakbewegingscongres was de belangrijk
ste resolutie die, waarin ten eerste op alle
vakbondsleden een beroep werd gedaan
„via de Laboutr-beweging te ijveren voor
een spoedige terugkeer van een Labour-
bewind" en tem tweede „door het doen
van bepaalde industriële stappen te ver
zekeren dat de lonen gelijke tred hielden
met het stijgend prijspeil".
Het zijn die „industriële stappen" (de
formulering is van Frank Cousins, secre
taris-generaal van de 1.300.000 leden tel
lende Transportarbeidersbond, en daar
mee Engelands machtigste vakbondsleider)
die in kringen van regering en industrie
bezorgdheid gewekt hebben. De motie is
in haar bewoordingen met opzet vaag ge
houden, en „industriële stappen" kan van
alles betekenen. Velen echter geven er
deze uitleg aan, dat het stakingswapen
zal worden aangewend niet alleen om
hogere lonen te bedingen voor de arbei
ders, maar ook en vooral om de „voor
de arbeidsvrede rampzalige gevolgen van
het huidige regeringsbeleid" den volke
duidelijk te maken en aldus aan te tonen,
dat alleen een geleide economie en een
socialistische regering het schip van staat
kunnen redden.
Gaat daarom de vakbeweging „aan poli
tiek doen?" In zijn openingsrede gaf Sir
Thomas Williamson, voorzitter der T.U.C.,
de verzekering dat de vakbonden de yer-
leiding zouden weerstaan „de soevereini
teit van het parlement aan te tasten" door
het .stakingswapen voor politieke doelein
den aan te wenden. Doch Sir Thomas
sprak namens de T.U.C., het Trades Union
Congress, het overkoepelend orgaan voor
186 onafhankelijke vakbonden, en geen
dezer vakbonden heeft zich door deze toe
zegging gebonden te achten. En juist het
feit dat Sir Thomas het woord „verlei
ding" in de mond neemt, bewijst dat er
voor de vakbeweging of voor bepaalde
vakbonden gelegenheid bestaat door hun
stakingsactie politieke pressie uit te
oefenen.
Op deze mogelijkheid tot politieke actie
wijst Sir Norman Angell, die van 1929'31
socialistisch parlementslid was, in een op
merkelijk artikel in een van Engelands
grootste en invloedrijkste zondagsbladen,
de „Sunday Times".
Hij zegt: „De Bond van Spoorwegmachi
nisten en Stokers is slechts een kleine
vakbond, maar hij kan de spoorwegen
door staking in enkele uren tijds tot stil
stand brengen. Een paar dozijn ladingcon
troleurs kunnen een geheel havenbedrijf
stilleggen en hele ladingen voedsel in de
scheepsruimen laten verrotten. En wan
neer de ladingcontroleurs het ontladen
van de schepen toestaan, zijn slechts een
betrekkelijk klein aantal vrachtautochauf
feurs weer in staat te verhinderen dat
het voedsel de gezinnen bereikt die het
nodig hebben.
Dit soort dwang vereist geen vechten
op de barricades. geen aanval op de
Bastille of een gewapende opstand. De
industriële groepen hebben tegenwoordig
één vernietigend wapen ter beschikking
zij blijven eenvoudig j» gemene
staking is noodzakelijk, want de ingewik
kelde, uiterst kwetsbare machinerie, die
het nationale leven gaande houdt, kan
door het wegnemen van één enkel kam
wiel grotendeels verlamd worden."
„De werkers bevinden zich in een posi
tie, sterk genoeg om het parlement, de
regering, de wetgever en de kiezers door
rechtstreekse actie te passeren. Ze behoe
ven eenvoudig thuis te blijven om een
verpletterende druk te ontketenen."
Sir Norman herinnert aan het voorbeeld
dat door Hitler en Mussolini gegeven werd
en waarschuwt: „De links-georiënteerde
demagoog ziet zich geholpen door het feit,
dat nog maar al te weinig erkenning ge
vonden heeft, dat hoe meer het socialisme
faalt, hoe meer het moet worden toege
past en hoe meer het volk zich gedwongen
zal zien het te aanvaarden.
Indien de economische ineenstorting het
punt bereikt waar de hongersnood inzet,
met een tekort zelfs aan het meest essen
tiële voedsel, zal niemand zich verzetten
tegen een nietsontziende rantsoenering en
regeringscontrole."
En Sir Norman besluit: „Men zal zeg
gen: „Zoiets kan hier niet gebeuren." Mis
schien is dat zo, ofschoon het zo vaak niet
kon gebeuren waar het wel gebeurde. Het
lijkt mij geraden enige waakzaamheid te
betrachten."
Niemand kan zeggen of het werkelijk
zover zal komen dat deze vrees bewaar
heid wordt, en de vakbeweging het sta
kingswapen gaat aanwenden om politieke
druk uit te oefenen. Het gevaarlijke van
deze actie is, dat zij ondernomen kan
worden zonder dat de stakers-zelf zich
bewust zijn dat het om politieke doel
einden gaat. Het wordt b.v. gezegd te
staken om loonsverhoging, en de leiders
hoeven hun volgelingen niet wijzer te
maken dan ze zijn.
In elk geval kan de thans ln Engeland
heersende arbeidsrust gekenschetst wor
den als „gewapende vrede". Er zitten
weer tal van looneisen „in het vat": de
spoorwegarbeiders, de Londense bus
chauffeurs, de machinebankwerkers en de
spoorwegmachinisten overwegen reeds
nieuwe looneisen in te dienen. En een
dreigende spoorwegstaking is thans wel
haast tot een traditioneel Kerstcadeautje
geworden. Zo in de loop van oktober zal
het in de Britse arbeiderswereld wel weer
gaan gisten
Evenals Piranesi heeft Bellotto ook
van grote verbeeldingskracht in het
architectonische blijk gegeven, zij het
van minder fantasie. De architectuur
die hij verzon op het doek waarop hij
zich presenteert als de Venetiaanse
edelman B. Bellotto de Canaletto (nr.
29) is een stout concept dat in groots
heid niet onderdoet voor Versailles
(en dat in sommige opzichten Vasari's
Uffizi in de herinnering roept).
De bezoeker van de tentoonstelling
kan zich enige uren wandelend in het
Polen van de tweede helft der acht
tiende eeuw wanen, schrijdend door
Paleistuinen, slenterend langs de
boorden van de Vistula, de straten van
Warschau, de stegen en pleinen van
Krakau; met vorsten en bedelaars
over de straat, uitwijkend voor blin
kende koetsen, drentelend langs de
kraampjes en de uitstallingen op de
markt: de manden met ganzen en
kalkoenen, de zakken met aardappels,
de drankvaten en de hooiwagens. Hij
ziet de kapucijnen prevelen in hun
baard, de joden redetwisten, die Rem
brandt al schilderde met hun hoge
Poolse bontmutsen en hun vale kaf
tans, hij ziet de schaduwen kruipen
aan zijn voet in het mulle zand tussen
de oude muren, en het licht warm
plekken aan de gevels; dwalend de
lage wijken uit zal hij behagen schep
pen in het verre hoge pralen van de
blanke paleisgevels in de bovenstad,
in het blinken van vertrouwde ven-,
sters, in het divertief van ontelbare
torens en barokke koepels, en in het
zoet verblauwen van het groen ge,
boomte
K. S.
neusje
Een ander stadsgezicht uk Polen,
Maar dit was nu juist voor Burs
sens wel het geval. Zijn volledige ars
poëtica leek in dat „Eerste boek van
Schmoll", van Van Ostaijen, te zijn
verwezenlijkt.Ook al mag men met
de grootste waarschijnlijkheid aanne
men dat Van Ostaijen, indien hij was
blijven leven sterk zou zijn geëvolu
eerd en zijn theorie op breder basis zou
hebben gebracht, zonder het vroeger
verworven inzicht daarom te ver
loochenen, het ware onjuist en on
rechtvaardig tegenover Burssens te
beweren dat hij zich in zijn artistiek
geloof heeft vergist. Want was hij
vóór zijn kennismaking met Van Os
taijen, in 1925, op 29-jarige leeftijd
dus, een zelfstandig dichter, hij was
het niet minder nadien. Het contact
met de grote theoreticus van het ex
pressionisme leidde voor Burssens
minder tot navolging dan tot zelfont
dekking op het vlak der dichterlijke
mogelijkheden en idealen. Reeds Van
Ostaijen waarschuwde in zijn waar
derende bespreking van Burssens'
verzen, dat men bij hem geen ernst
moet zoeken. Een dichterlijke theo
rie waarbij het spelelement, het the
matisch uitwerken van klank- en
woordassociaties, als de hoeksteen der
poëzie werd beschouwd, moest dus wel
geheel tegemoetkomen aan de opvat
ting van iemand die liever voor een
literaire clown wenste door te gaan
dan zijn diepere gevoelens in „belij
denislyriek" prijs te geven. Burssens
had positie gekozen tegen het bur
gerdom en alle conformisme, en ver
schanste zich achter het literaire
woordenspel, waarbij de indirecte ui
ting, met ironische, sarcastische, soms
libertijnse inslag, het hoofddoel bleef.
Werkten de nagelaten kritieken van
Van Ostaijen, getuigend van een
denkkracht en intuïtie voor het ar
tistieke fenomeen zoals men in Vlaan
deren nog niet had ontmoet, diens er
kenning en posthuum gezag onder
jongeren in de hand, voor Burssens,
die zelf geen theoreticus is, bleef dit
zonder positieve gevolgen. Zelden of
nooit werd hij anders beoordeeld dan
in-functie-van Van Ostaijen. Maar
het beter-weten was aan zijn kant, en
in stilte ging hij voort met verzen
schrijven, die hij dan, keurig gedrukt,
voor eigen rekening uitgaf. Het zou
tot na de oorlog duren, alvorens Gas
ton Burssens, met de opkomst der ex
perimentele dichter, opeens weer ac
tueel werd en onder de jongste ruiten-
brekers erkening vond. Maar intussen
had hij zijn oeuvre verrijkt met enige
verworvenheden, die hem de defini
tieve waardering der oudere en tus-
sen-generaties alsmede de staatsprijs
voor poëzie (in 1953) bezorgden.
van zijn dichtwerk geeft de rui
me bloemlezing, die Karei
Jonckheere en Halbo C. Kool samen
stelden en die onder de echt Burssen.
siaanse titel „Het Neusje van de Inkt
vis" het licht zag (Stols, 1956). Jonck
heere heeft dit lijvige boek (300 blz.)
van een beurtelings geestige, kritische
en beschouwelijke inleiding voorzien.
Het feit dat hjj dit met overtuiging
doen kon, hjj die toch geenszins van
„experimentele sympathieën" te ver
denken valt, zegt misschien minder
over de schakel-positie, waardoor
Burssens twee verwante tijdperken
onzer poczie, dat van het expressio
nisme en dat van de experimentelen,
verbindt, dan wel over het ook hier
aanwezige verband met de gecontinu
eerde, altijd bestreden maar evenzeer
zich handhavende stroming van de
traditionele (óók in de zin van tradi-
ticvormende) dichtkunst. Wel is Burs
sens consequent gebleven met zich
zelf, waar het artistieke opvattingen
betreft, maar ook hij is innerlijk ge
groeid en allengs is een rijker gevoel,
een dieper weten of vermoeden zijn
poëzie gaan doorstromen, waarvoor
hij, ook technisch, de bakens moest
verzetten en, een enkele maal zelfs, de
spel-regie nlt handen geven moest
aan het Lot, Want de ernst, die hij
zich voorgenomen had te ontvluchten
heeft hem ongevraagd bezocht. Het
overlijden van zijn vronw werd de
directe aanleiding tot een reeks elegi.
sche zangen, ln 1942 onder de titel
„Elegie" verschenen. Deze gedichten
zijn een openbaring en een toppunt in
zijn oeuvre, een toppunt wellicht ook
in de Nederlandse lyriek van het be
trokken tijdvak.
Ik schrijf er hier een over:
Misschien is 't goed te sterven ln de
herfst
Wanneer de nacht het dichtst is en de
dag het verst
Misschien ik weet het niet wie
zou het weten
Het gaat alleen maar om vergeten
Er zijn alweer zovele maanden henen
Van regendagen en het droge wenen
Van tranen die teveel gestort zijn
Van zonnedagen die nog al te kort
zijn
Om blij te wezen in het weten
Dat een verdriet vergaat in vaag
vergeten
Van lange nachten die nog al te
lang zijn
Om kinderen te genezen die al te
bang zijn
Met open ogen in de nacht te staren
Ach maar hoe zal men ooit verklaren
Hoe schoon het is te sterven in de
herfst
Ofschoon de herfst de dood Is voor
wie sterft
En voor wie sterven heeft gezien
Zo waarlijk dat hij zelf een weinig is
gestorven
N EEN OEUVRE als dit, waar zo
spaarzaam wordt omgesprongen
met directe gevoelens, krijgt die
laatste regel een aangrijpend accent.
Aangrijpend trouwens in hun manlij
ke beheerstheid en toch zo boordevol
gevoel, zijn de meeste gedichten dezer
reeks, en men kan zeggen dat Burs
sens met „Elegie" ten overvloede het
Gaston Burssens
waarmerk van zijn dichterschap
schonk, zo duidelijk ditmaal, dat oot
de halve en slechte verstaanders hem
er steeds weer aan zullen herkennen.
Overigens leveren de verzen van
„Elegie" een ondubbelzinnig psycho
logisch commentaar op de dichter
Deze is immers niet degene waarvoor
hij zich vaak liet doorgaan (en prompj
werd gehouden): een goochelaar mm
woorden, een grapjas en libertijn,
maar een overgevoelige, die om zien
af te schermen soms zijn toevlucm
neemt tot krasse middelen. (Wein:.?
dichters vloeken zo veel in hun ver
zen.) Burssens' latere bundels vol
tooien het portret, waarvan de eersi®
definitieve trekken in „De eeuw van
Perikles" (misschien niet zozeer
weidse maar als dubbelzinnige tite'
bedoeld: het boek verscheen in 1941'
te vinden zijn. De laatste, „Ode" (1954)'
een suite van 69 verzen, opgedragen
aan zijn jonge, tweede vrouw, leveren
wellicht de teerste, meest geschakeer
de toetsen.
Ongetwijfeld is het juist, wat Jonck
heere van Burssens zegt: „Hij is me'
Minne de pittigste onder de Vlaam
se dichtersmaar ook is hij ver
want met die andere dwarsgestijl^
overgevoelige: Willem Elsschot, rrm1
wiens literaire loopbaan de zijne, v'a'
verwaarlozing en plotselinge waarde
ring betreft, zekere overeenkom--
vertoont. Over die eindelijke erken
ning verheugen zich vooral degene^
die weten dat Burssens steeds me*-
voor zijn vriend en strijdmakker ^'ql1
Ostaijen gedaan heeft dan voor
zelf, die hem hebben leren kennen
zijn stille tijd, toen niets hem verde
scheen dan de literaire roem.
J. ROELAND VERMEED'
tuir
v«rn
schp
^'e a