Tienduizenden
H
Dit volk is uw vijand niet"
de schoei voor het leven
Even een
huishoud-
morgen
jonge arbeiders zonder
verdere vorming
W aar om levensscholen?
HOE werd vroeger de kleine
jongen groot?
Een ochtend levensschool
Uit het handhoek van
per week
Ontrouwe vrienden of helpende hand?
wËÈIÊÈmËÊÊBm
ZATERDAG 12 OKTOBER 1957
Wie in de stad woont aan een
hoofdverkeersader moet rond vijf
ubr eens aan het raam gaan zit-
*en kijken en zijn fan.asie eens
^*at vrijheid geven.
Tussen die stromen mensen die
Vari fabrieken, kantoren, uit
nieuwbouw en magazijnen huis
waarts snorren mengt zich een
*egioen van jeugd.
En dit is de situatie van de ar
beidende jeugd.
lar ais gevnittot hft -arbeidsidfren, Zelfvertrouwen kweken
E isolement
2? wdeflr°? le?e« we: „De erva-
w6, arbeider! V5?en van deze jeug-
zi?cbtingen ,e. met zoveel ver
in k'inenir Un n'cuwe levensstaat
vl»?ies zichS®8aa". na de eerste des-
Ui»n en 08 en verlaten ge-
De
coniu
Met
den'°jL»?a?htige
Zijn kop eraf
wmmmM
WANNEER JE het niet weet,
is het eigenlijk niet eens zo
vreemd als je denkt, dat een le
vensschool een school-voor-het-
leven is; een school dus waar je
leert leven-
Op een naaischool leer je immers
naaien en op een sportschool word
je toch ook wegwijs gemaakt in
de sport. Op een levensschool kun
je dus levenslessen volgen, ver
onderstellen we. Dat is interes-
Sf^'. en onze bijzondere belang-
s elling gaai; ujt naar (je iera-
°n van zo'n school, dat zijn dus
snoiGiC*v *evenskunstenaars. Ze
en immers klaar, om les te
geven in ieven.
Zo niet
e
in
"'nmmiiiiiiuiiiiwiH
Te optimistisch
De andere bladzijden
Mooie films
Het handenwerk
J
:J::» L
H -
n mm
I
brochure „Partiële vorming
or katholieke jonge arbeiders"
riJft er het volgende van;
kr'iu,lenduizenden ieugdige arbeiders
drof^n na hun intrede in het be-
leeirfreuen bii het beëindigen van de
der» §e leeftijd §een enkele ver-
ook ™°rming' in welke vorm dan
aan i treft deze jeugd dikwijls
in ri» eenvoudige werkzaamheden
Verh»J v.ustriële sector- de bouwnij-
Pnrw' 1 magazijn en bet trans-
kek maar evengoed in win-
j^s en kantoren."
factor^ kan betwijfelen dat alle
Ibensemi,V00r schade aan de i°nSe
®is dP7i Persoon aanwezig zijn
de sch van bet beschermen
de voIwp"1 lu' half bnderweg naar
Wereld j d' in de volwassen
beerd r? arbeid wordt gedepo-
ls niet wil/!6™6 tevenssituatie
ter dat lastige jong gerust een pak
voor zijn broek mag geven. Maar
de fabriek is voor ouders en opvoe
ders ontoegankelijk.
Daar staat „verboden toegang voor
onbevoegden" op. We hebben ver
schillende vriendjes in de buurt die
bij „moordbazen" werken; de kne
pen van een vak leren, flink achter
na gezeten worden, maar altijd een
gewillig oor vinden en veel begrip
voor al die kleine en grote beroerdig-
heden die elk mensenleven kenmer
ken.
En die baas heeft ook grote jon
gens, het is een Vader en dat komt
ergens in de verhouding tot de j-ong-
sten in het bedrijf tot uiting.
Maar zo liggen de papieren niet in
de grote industriële apparaten en
ondernemingen waar je radertje
wordt in een robot.
Dit is overigens begrepen, laat ons
dat met vreugde constateren en op
vele arbeidsplaatsen zijn de goede
menselijke verhoudingen want
daar komt het op neer voorwerp
van gewetensvolle zorg. Maar alles
verkeert nog in een aanvangsstadium
en het is toch doodzonde als velen
van onze jonge vrienden in de bol
ster al deuken en kerven krijgen in
de volwassen molen (en een beton
molen!) van het arbeidsproces.
De levensschool in de praktijk: allerlei vaar digheden komen mee tot ontwikkeling.
niet b u meuwe levenssituatie
au e .arbeidsleven,
in Prespnt S van de intrede daar-
1b'lieu! ?te€rtJ ZT zich in alle levens-
Y n de betrokken jeugdigen.
baasTder°!!vbr-fkenis is daarbij -
1 geestpi-^ verboudingen
l°hge arhi-'i klimaat waarmee de
'eerd." eiders worden geconfron-
>t." n/'ch terugtrekken in isole-
ïanneerJ^ Cardijn zegt het zo:
hu» Wordp„ ecbtcr niet onttrokken
dan verlat»J! aan bun eenzaamheid,
SteVUUcn zh Hd Cn hun «"macht,
de a n van d eindeloze rijen ver-
leve" pnken, leemassa' die nooit leer-
erde oordelen, leerde
isie
"Men ach7 ls duidelijk:
jjbderrieht van6^ aa.n§ePast levens-
ia verde- ionge arbeiders
ve6r gtooSiele ^hooinderricht gennten
r°ehure a elanRueen kwestie van
Padenken Thtdoen als we nu die
urte mP; dan kun-bb er even over
,P?sterntnpnn we daar van
v Sere schnSstemmèn Awe daar van
de °gen! met al d£ch. die goeie
die
eerlijke wa-
M^echt de oïglaen wordt he.
di!at, bog aPeTekken n1 (nog) ster"
tv, kornPT, tijd odpv,' e schooldeur
|?et haarP, ^^h^da^001- m°eders,
bioetanb1.en dorian 'iuffrTouw
die kpL bjven P Van Jan-
men zeg of voor va-
dat de mees-
Laten we hier niet vervallen in een
bemoederende toon over alle nare
gevolgen. Aan bemoederen heeft
iedere jeugd het land. In de levens
scholen 's avonds of gedeeltelijk
in arbeidstijd treffen jonge ge
schoolde en ongeschoolde arbeiders
elkaar. En daar zijn volwassenen te
vinden die de helpende hand bieden
om de levensvragen op te lossen die
de jongens zich stellen in hun nieu
we situatie. Daar wordt gesproken
over godsdienstigheid in de praktijk,
over eerlijkheid en kameraadschap.
Daar worden arbeidsverhoudingen
duidelijk gemaakt, en hoe je om
dient te gaan met geld, materiaal en
mensen. En nog vele dingen meer.
Daar wordt aan weerbaarheid ge
werkt, waar de arbeidende jeugd om
vraagt omdat ze voelt die nodig te
hebben. Niet weggeblazen worden in
de molen. Niet omwaaien.
Sport kweekt zelfvertrouwen. En
ook de handvaardigheid doet dat,
vooral ten aanzien van de onge
schoolden.
Bovendien opent die handvaardig
heid mogelijkheden voor de vrije
tijdsbesteding. De waardigheid van
de jonge arbeiders, de mens eist
ruimte.
Ruimte om die waardigheid te ont
plooien. Daar verlangt elk jong mens
naar. En wié volwassen is moet hun
een helpende hand bieden.
Daarom moet het werk van de le
vensscholen veld winnen. De indus
triële leiding moge op de mogelijk
heden zinnen, de jeugdige werkne
mer de gelegenheid tot deze vorming
te schenken.
De ouders mogen erom gaan vra
gen. En het geld moet ervoor gevon
den worden.
Wat zouden we er een geld voor
over hebben om eens met een of
andere raket als satelliet de ge
schiedenis terug ingeschoten te
worden bijv. naar het stadscen
trum van Brugge in de gulden tijd
van Jan van Eyok c.s., om te zien
hoe men daar en in die dagen vol
wassen werd.
Zou dat ook zoveel voeten in de
aarde hebben gehad als nu?
We stellen ons voor dat de klei
ne jongen in een althans voor
onze begrippen vrij kleine
werkplaats terecht kwam, onder
in de hiërarchie. Langzaam, maar
zeker, moeizaam of met voortva
rendheid het vak lerend klom hij
tot de hoogte van de zelfstandig
heid.... als alles goed; ging.
Langs de banen der geleidelijk
heid groeide een kind naar de
volwassenheid. Laten we zeggen
dat dit zo ongeveer gold voor de
gewone mannen.
We begrijpen het vanuit onze
satelliet niet zo heel goed, want
toegerust met onze kennis van de
geestelijke weefselen van een
mens, sedert we aan psychologie
doen, vragen we ons af wat angst
en emoties in de jonge levens aan
richtten in die tijd.
Je kon ér immers op zeer jeug
dige leeftijd genieten van het vie
rendelen van misdadigers, 'n film
die een stuk realistischer lijkt dan
wat de schietfilm ons thans biedt.
Je kon ook behoren bij het kleine
percentage mensen dat een pest
epidemie overleefde of een stads
brand.
Je kon ook door een ongeluk
uit de rails raken en het gilde
versterken van het volk, dat aan
de kerkdeuren de hand ophield.
Je kon tenslotte ook een beleg
doormaken of een plundering.
Kortom er was alle reden om
bestaansangst en alle mogelijke
soorten geestelijke storingen op te
lopen.
Arme jonge mens van die da
gen. Hij moest gewoon mee. Hoe
hij het klaar kreeg is een vraag
die een cultuurhistoricus mis
schien een beetje op kan lossen.
Bovendien, ze hebben het in die
dagen zelf moeten weten wat ze
doen en laten wilden.
Wij nu bezien het reilen en zei
len van de jonge mensen met an
dere ogen, begrippen, kennis-van
zaken ogen.
En we hebben niets aan het nog
teveel gehoorde geluid:
„Waar maken ze zich tegen
woordig toch allemaal zorgen
over. 't Is de jeugd voor en na".
Daar is de levensehool voor
jonge arbeiders. In die wereld
waar jonge mensen bij elkaar zijn,
zijn we dezer dagen gaan kijken
en luisteren.
De weerslagen vindt de lezer op
deze pagina. De levensehool, een
waardevol instituut, een nauwe
lijks ontsloten gebied, een experi
ment met perspectieven.
Maarde zaak is om hals ge
bracht met herinneringen uit het
verleden toen er ook jonge arbei
ders waren en geen levenscholen,
toen de mensen ook een geest, een
hart en een ziel hadden en de psy
chologie nog kinderschoenen, bed-
sokjes aan had. Wat kan ons
eigenlijk het verleden schelen. Nu
zijn er levenscholen.
Een groot goed voor de jonge
arbeider, die op weg naar de vol
wassenheid, zo van de hogere
schoolbanken in de volwassenwe
reld van de arbeid a la deze eeuw
gesmeten wordt.
F. B.
We vinden een plaatsje tussen de
jongens en de docent op de hoek van
één van de vier in carré geschoven
tafels. De levensschool doet aan theo
rie. We worden aan elkaar voorge
steld.
De jongens variëren in leeftijd van
15 tot 19 jaar. Ze komen van een gro
te scheepswerf en ontvangen hier hun
parttime-onderwijs zoals dat heet.
Een halve dag in de week naar de
levensschool, in arbeidstijd en met
behoud van loon. Ze noemen naam en
beroep: leerling-draaier, leerling
ijzerwerk-afschrijver (als we het al
lemaal goed opgeschreven hebben).
De huisvesting is allerberoerdst.
Wat wil je, het hele werk staat nog
in de kinderschoenen en wie heeft er
tegenwoordig schoollokalen over?
Van de docenten wordt het volle
pond aan idealisme gevraagd.
je
in
gen vroeger en nu. „Wat denk
dat er gebeurde met een horige
de middeleeuwen, die niet meer mee-
kon?" „Dan sloegen ze zijn kop er
af."
Het schijnt mee te vallen. De ar
beidsverhouding uit die tijd kan gete
kend worden met deze termen:
dienstbaarheid van de zijde van de
werknemer en bescherming van de
zijde van de werkgever. En in die
verhouding vliegen er geen koppen
in de rondte.
„En hoe is het nu?" Vraag en ant
woord. We houden ermee op voor
deze keer als we beland zijn bij de
vraag of het zich overgeven aan op
pervlakkig vermaak zoals dat nu
kan, geen vorm is van moderne
geestelijke slavernij.
We zijn benieuwd wat ze daarvaan
maken de volgende keer.
Het debat is in# volle gang. Het
gaat over een onderzoek naar vormen
van slavernij, over arbeidsverhoudin-
~'eren Ir.
ven met hoofd cn handen.
Uit de andere kolommen op deze
pagina blijkt wel dat onze veronder
stelling niet helemaal of helemaal
niiet juist is. Het zou ook te mooi zijn:
een instituut waar ze ons nu eens
zouden leren te leven.
Levenslessen krijg je zomaar, ter
wijl je leeft. En bij voorkeur ver
staat men dan onder zo'n levensles
een of andere onaangename erva
ring. Zo'n situatie waarbij men zegt:
„Zie je, zo zijn nou de mensen".
Die buren die altijd zo trouw
naar de televisie kwamen kijken,
zien je eenvoudig niet meer staan
sinds het, televisietoestel het huis uit
is.
Die vriendin die je zo ijverig
hebt geholpen om door haar midden
stands-examen te komen. Hoeveel
uur zou het je gekost hebben?Maar
nu ze dat diploma eenmaal heeft,
groet ze je niet eens meer. En dan
Dit mogen we u niet onthouden
Tussen de vele papieren die we
meenamen vonden We een stuW
werk van een van de j(
het kader van de vorrn^ noe
gaan we met geld om".
Het is immers zo dat na de
vreugde van het eerste thuisbren
gen van geld, de tweede vreugde
komt van wat gaan we er nu eens
lekker mee doen.
We moeten bekennen dat in ons
l°ï?§e ,leven onze eerste liefdes-
escapade een even grote sensatie
diend" t» i fi. cehjte ëeld .,ver-
diend te hebben. Dat hebben we
van meer mensen gehoord.
kTaar de gekkigheid die je je in
'n hoofd haalt: wat gaan we er
allemaal mee doen? en.,
ontgoocheling waren ook
'groot.
heeft de ieugd geleerd
eens °m tB gaan en nu in"
In de levensschool is dat ook een
onderwerp. Vandaar dat werkstuk
van die jongen.
We nemen het fragment over:
de
even
Er boven staat: Per week ko
men ze thuis voor mij voor de vol
gende uitgaven te staan:
Daarop is hij aan het rekenen
geslagen:
Bakker f 3.
Kruidenier
Melkboer 1-
Slager 2-
Groenteboer 3.
Schoeisel (nieuw en rep.) 2.
Kleding (nieuw en ond.h.) 2.
Verzek. (ziekte en begr.) 1.25
Studie (lesg. en boeken) 1.25
Sparen (voor mij pars.) 2.50
Contributies (sport- en
jeugdvereniging) 0.75
Fietsenst. en reparatie 0.50
Versnaperingen, cadeaus 0.50
Zakgeld 5.
Diversen 1.25
Afgezien van de juiste bereke
ningen en schattingen telde hij
ijverig op tot een totaal van 40.
Maar toen stond er onder:
Aan loon breng ik als j'ongen
schoon in f 22.50.
>>yerrek", zei hij, „ze komen
17.50 aan me tekort".
zegt men: Och, dat had ik wel ver
wacht van dat mirakel. Je moet mij
de mensen leren kennen. Heus jon
gen trek daar je lessen nu maar uit,
want, zo zijn de mensen.
Wij weigeren te geloven dat de
mensen zó zijn en ware het niet al
zo vaak geciteerd, we zouden nu
Anne Franks woord citeren: „On
danks alles blijf ik in de goedheid
van de mensen geloven"; ze zei dit
na enkele van de hardste lessen.
Trouwens, wij weigeren nadrukke
lijk te geloven, dat levenslessen al
leen maar wrang kunnen zijn. Wij
zijn daar misschien (nog) te veel
optimist voor. Het handboek van de
school-voor-het-leven staat niet al
leen maar vol met onaangename en
onvriendelijke ervaringen. Ook al
is dat een algemene opvatting.
Wy geloven dat het boek van die
fictieve school zelf, voor het groot
ste gedeelte vol staat met gewone,
leuke dingen en met prettige erva
ringen. En dan staat er misschien
ook nog wel een hoofdstukje, hoe les
te trekken uit minder prettige erva
ringen: dat uitgeleende bock dat je
nooit terugzag bijv. Maar wij geloven
dat dat hoofdstukje pas ergens ach
terin staat, of met kleine lettertjes.
Maar die andere bladzijden in dat
boek zijn veel interessanter: Lessen
die schuilen in toevallige ontmoetin
gen: die heer die je zo vriendelijk
de weg wees en zelfs zo voorkomend
was de weg even voor je uit te te
kenen op een blaadje van zijn agen
da; die soldaat die je de trein inhielp
toen die al zachtjes reed, en het is
nog wel verboden om in een rijdende
trein te springen.
Lessen die schuilen in kleine ge
noegens waar je haast ongemerkt je
plezier, aan beleeft: die muziek op de
radio, vanmorgen juist voor je van
huis moest, of de ontdekking dat het
nóg niet regent.
Neen wjj geloven niet dat het on
prettige dingen zijn waardoor men
leert leven. Hoogstens is het een
zelfverwijt, dat een minder prettige
les is.
Maar misschien dat de grote klap
pen nog komen moéten.maar dan
rekenen we toch ook op grote genoe-
gena.
T. K.
Een paar jongens gaan thee ma
ken. Het is ochtendpauze, de sjekkies
worden gerold en de klaverjaskaar-
ten komen op tafel. Het spijt ons dat
we storen moeten, maar we gaan
een praatje maken met de lui.
„Bevalt het jullie hier?"
„Best."
„In de baas zijn tijd en niet wer
ken," vult er een aan. Maar hij liegt
een beetje, want het is geen dagdief.
Hij bedoelde dat dit een bijzonder
soort bijkomend genoegen is.
„Het liefste doen we aan Judo."
We horen sterke verhalen over over
winningen en nederlagen.
Een klein ventje met een vierkant
gezicht helpt herinneren aan een
overwinning op een knul, die niet op
de mat wou tikken.
„Hij begon zo gek te draaien met
zijn ogen en werd al blauw, toen heb
ik hem maar losgelaten."
„En wat doet die aalmoezenier hier,
krijgen jullie hier nog catechismus?
Ze trekken gezichten die de beteke
nis hebben van dat-geloof-je-zelf-
niet.
„We praten over godsdienst in de
praktijk." „Over allerlei sexuele din
gen," zegt er een. We begrijpen hem.
„Hij heeft er mooie films over.
(Bedoeld wordt een strip van Fons
Jansen over de verhouding jongen
meisje, een pracht strip).
„D'r slaan mooie meisjes op."
„We zijn ook naar echt toneel en
ballet geweest. Als je er zo niks van
af weet denk je dat het wel niks voor
je zal zijn, maar we hebben toch een
reuze mooie avond gehad, je gaat er
veel meer voor voelen."
Dan wordt de theeboel opgeruimd.
De handarbeid begint. Er zijn kap
stokken en boekensteunen in aan
bouw, en zelfs een slee.
De directeur vertelt hoe vernuftig
de opdrachten in elkaar zitten, die de
jongens krijgen, maar daar komen
we een volgende maal op terug en
op nog veel meer, want interessant
is het die levensscholenkwestie., en
belangrijk.
Omdat het ons stokpaard is en ge
deeltelijk ons beroep informeren we
naar de vrije expressie met verf of
klei of wat dan ook. Dat onderdeel
is nog niet op gang. Er is ook nog zo
veel te doen.
Eén staat er „functioneel" zijn
kapstok te verven, de houten haken
zwart en de plank rood, maar zijn
kwast deugt niet, hij kan er niet goed
mee besnijden.
Als we een schaaf rechtop zien
staan, leggen we hem neer; een vette
knipoog van de dader. Op een van
de werkbanken staat een gereed
schapskistje. We vragen naar de her
komst.
„We doen hier ook aan sparen,"
zegt de directeur. De jongens be
talen 45 ct in de week; na beëindi
ging van de cursus, na twee jaar,
Het boek. dat aalmoezenier Hel-
mer onder deze titel geciteerd uit
een dagorde van Generaal Spoor
de wereld instuurt, biedt ons een wel
kome gelegenheid iets te zeggen over
een kwestie die wij tot dusver onaan
geroerd hebben gelaten; wat zou je
nu eigenlijk denken pver de verhou
ding NederlandIndonesië?
De gangbare opvatting is: Neder
land heeft ontzaglijk veel voor Indo
nesië gedaan; even dom als ondank
baar heeft Indonesië zich met de hulp
van de V.N. van ons losgemaakt; wij
zijn het kwijt; nu moeten ze maar
zien, dat ze het klaar spelen zonder
ons; dat lukt hun niet; zie je wel?
We hebben hen wel gewaarschuwd;
ze zijn nog niet rijp voor onafhanke
lijkheid! En met een zeker leedver
maak wordt dit alles geconstateerd.
Het historische gedeelte van deze
gangbare opvatting leek ons aan
vechtbaar; het eigenwijze: „heb ik je
niet gewaarschuwd? Je bent nog te
jong!" werkt altijd irriterend; chaos
in Indonesië kan alleen maar het com
munisme sterker maken en dus ook
voor ons zelf een gevaar betekenen;
leedvermaak lijkt ons altijd en tegen
over iedereen on-christelijk.
Maar, eerlijk gezegd: wij waren
niet voldoende ingewerkt in de oude
en nog minder in de jongste historie
van Indonesië om precies aan te ge
ven, waar de fout zat in de gangbare
opvatting; we hadden daarom niet
voldoende grond onder de voeten om
een positieve houding te construeren
die èn de historie èn de christelijke
mentaliteit recht zou doen. En wat je
zoal hoorde en las gaf ons de ove
rigens schrale troost, dat wij met
dat mankement niet alleen stonden.
Het nieuwe boek van aalmoezenier
Helmer pretendeert allerminst alle
vragen op te lossen en het laatste
woord te spreken over deze ingewik
kelde kwestie; maar het betekent o.i.
toch wel een enorme bijdrage om in
dit mankement te voorzien.
Het komt juist op tijd; d.w.z. niet
te vroeg de gemoederen waren
voorheen nog te verhit om objectief
te oordelen; niet te laat vóór mis
verstanden, onbillijkheden en voor
oordelen zich ook bij de jongeren als
historische (on)waarheden zouden
kunnen vastzetten.
De flaptekst zegt deze keer niets te
veel; het is een avonturenboek vol
verwikkelingen waarvan het verhaal
is opgebouwd uit glasharde feiten en
documenten.
Het zal sommige oud-kolonialen,
irriteren; zij kunnen nu eenmaal
moeilijk overschakelen; ook die moei
lijkheid wordt in het boek verwerkt.
Maar eerlijk is eerlijk: als Indone
sië niet zo „schuldig" is als de gang
bare opvatting afschildert, dan heeft
het land recht op rehabilitatie.
Aalmoezenier Helmer doet dat in
de vorm van een boeiend verhaal over
vijf soldaten van het Surinaamse ba
taljon in de Oost; dat het vijftal komt
uit resp. Nederlandse, Creoolse, Chi
nese, Javaanse en Hindoestaanse fa
milies biedt de schrijver al meteen
een goede gelegenheid om de voor
komende moeilijkheden van verschil
lend standpunt te (laten) bekijken.
Laten we hier meteen maar zeggen,
wat ons in dit boek hindert.
Vooreerst spreken deze soldaten an
ders dan wij het hier van soldaten
verwachten; mogelijk dat dit samen
hangt met hun afkomst, maar het valt
wel op. Zou een leuze als „Flink in
tegenspoed" hier de militairen pak
ken?
Vervolgens is ons de verhouding
tussen meerderen en minderen wat te
braaf, te glad; ook dat maak je hier
heel anders mee. Misschien brengt de
spanning en het gemeenschappelijk
gevaar tijdens oorlog en actie meer
deren en minderen dichter bij elkaar.
Maar wie zich uit dit boek een idee
vormt van ons leger in vredestijd,
komt bedrogen uit.
Tenslotte missen wij behalve in
een enkele insinuatie in dit Indisch
boek een van de ernstigste moeilijkhe
den waarmee de meeste jongens te
maken hadden: de eenzaamheid, 't
ver weg zijn van 't meisje waarmee
men verkering had of verloofd was;
en vervolgens de narigheden van de
kampong, de baboes enz.
Soemo, de Javaanse hoofdpersoon,
waar de intrige om draait, vindt op
zijn onderduik-adres een „hulpe, hem
gelijk" maar van de anderen bemer
ken wij niets op dit punt, behalve de
luchtige verbroederingspoging van de
Creool met een bruin zusje.
Tussen de regels dóór kan men le
zen, dat de schrijver als weinig ande
ren rondgezworven heeft en met alle
soort jongens te maken had; hij moet
dus wel van dit tere punt het nodige
afweten. Waarom zwijgt hij er dan
over?
Misschien om zijn boek ook voor de
jongste jongeren toegankelijk te ma
ken? Dan kunnen wij ons met dit ge
mis verzoenen: in hoe meer handen
dit boek komt, hoe beter!
Want alleen wanneer de hoofdge
dachte van: „Dit volk is uw vijand
niet" algemeen-goed wordt, bestaat er
kans op een onpartijdige beoordeling
van verleden en heden op een eer
lijke en christelijke mentaliteit t.o.v.
Indonesië.
Telkens worden de hoofdkwestie
het misverstand en de oorzaken ervan
en de ellendige dingen van beide
partijen scherp gesteld en van ver
schillende zijden belicht; het oordeel
wordt dan aan de lezer overgelaten;
een oordeel dat anders zal uitvallen
dan de gangbare opvatting!
Twee citaten van elk genre één
kunnen allicht duidelijk maken
wat wij bedoelen.
Het eerste is van Raden Soedardjo,
een geschiedenisleraar, bij wie Soemo
ondergedoken is; de man is van plan
na de acties een brochure te schrijven
voor Indonesia Moeda en voor Jong
Nederland; enkele notities daarvoor
stuurt Soemo vast aan zijn vrienden:
Ir. Soekarno (in zijn pleitrede vro/
de Landraad te Bandoeng in 1930);
Wij hebben nooit geaarzeld t*
zeggen, dat wij naar vrijheid streven,
wij hebben nooit onder stoelen of
banken gestoken, dat de Partai Na-
sional Indonesia wensdht: Indonesia
Merdeka! Maar wij zijn niet zo idioot
om te denken of te verkondigen, dat
de Vrijheid in één ademtocht kan ver
kregen worden!
Zéker, indien b.v. de vrijheid ons
vandaag uit den hemel ten deel zou
vallen, indien b.v. nu op dit mo
ment een engel uit den hemel zou
neerdalen, die ons de vrijheid als
geschenk zou aanbieden, dan zouden
wij, van de P.N-I., haar niet weige-
ren.... Wij beschouwen de Vrijheid'
n u als het mooiste ideaal, dat wij
kunnen koesteren en daarom b e-
staat voor ons geen v r ij -
heid die te vroeg komt.
Maar de vrijheid komt vandaag niet
en evenmin morgen! De vrijheid kan
slechts een vrucht zijn van moeizaam
werk van organisaties en eenheids-
streven, dat elk volk voortdurend met
de uiterste krachten moet beoefe
nen
(Aldus ir. Soekarno, ongeveer twin
tig jaar geledenWij leven snei,
zegt men wel eens! Inderdaad! Waar
wij vroeger honderd jaar over deden,
doen we nu in tien jaarInpdaats
van een engel uit de hemel kwam dé
Jap; die bracht wel geen vrijheid maar
verdreef het Nederlands bestuur;
daarop kwamen de Amerikanen, die
weer de Jap verdreven; van het va
cuum dat ontstond profiteerden wij
om zelf het bestuur in handen te ne-
men. Wie zou dat niet gedaan hebben?
De Vrijheidslievende Hollanders mis
schien nog eerder dan wij.) R. S- Tot
zover het citaat.
Het tweede citaat is uit het „log
boek" van Fung Loi, de Chinees, die
met de Welfare-wagen rondtrekt.
„Het is hier een pracht streek, maar
de bandieten hebben in Miramontana
een rotstreek uitgehaald! Ze hebben
een jeep met Rode Kruis-wagen be
schoten en in brand gestoken, de man
tri (Javaanse bediende) gedood, twee
zusters en twee begeleidende militai
ren licht gewond. De zieke die ver
voerd werd, kreeg een shock en werd
wild; met ontzaglijke moeite hebben
ze hem kunnen vastbinden en een
spuitje gegeven waardoor hij voorlo
pig buiten kennis was. Toen zijn ze
maar vast op weg gegaan
Wat we tegenkwamen, Was de droe
vigste stoet die ik ooit in mijn leven
heb gezien of hoop te zien!
Honderd petjes af voor dat span!
Al waren ze niet zwaar gewond, ze
hadden al moeite genoeg om zelf de
helling op te sukkelen. Evenzo vro
lijk sjouwden ze nog met. twee zelf
gemaakte draagbaren de wagen
met heel de inventaris was verbrand
op de ene baar de bewusteloze zie
ke; op de andere het half verbrande
lijk van de mantri.
Toen de patrouillecommandant
vroeg, waarom ze dat lük niet zolang
V
■dl
'v
1 •*-
krijgen ze een volledig uitgerust
kistje mee naar huis."
We krijgen zin om mee te doen aan
die handvaardigheid, maar we heb
ben geen tijd.
Op onze weg de schoolpoort uit,
werpen we nog even een blik op de
dikke matten in het jeugdlokaal.
Daarop wordt dus het spel van in
zicht, behendigheid en zelfbeheersing
gespeeld.
„Er moesten meer jongens de ge
legenheid hebben deze vorming te
krijgen". Daarover zijn we het bei
den eens, de vriendelijke directeur en
wij, die een kijkje namen. De volgen
de keer komen we erop terug.
„Mooi gezicht, hé," zeggen we.
■V:;
hadden laten liggen tot het kon wor
den opgehaald, zei een zuster, of het
de gewoonste zaak van de wereld was
„Ja, het is misschien dom, maar ik
vertrouw de bandieten nieten ik
weet, hoe de Javanen hechten aan
een begrafenis volgens hun adat. Hij
heeft ons altijd trouw gediend en nou
ja...., het ging best!"
Het ging best! Verdomme,ik had
heel de Republikeinse Regering hier
met hun haren bij willen slepen en
zeggen: Dat is nou Holland op zijn
best! Zó wil het overgrote deel van
Holland het! Optreden tegen boeven
die zelfs Rode-Kruiswagens niet ont
zien. maar ten koste van ontzaglijke
inspanning het volk helpen, het volk
dat onze vijand niet is en dat onze
hulp nodig heeft
Maar ja, de Republikeinse Regering
zit ver weg, in Djokja en laat zich niet
met de haren bij zulke dingen als hier
slepenZou Soemo toch nog ge
lijk krijgen, dat hij er naar toe gegaan
is? Zou hij wat bereikenMaak
dan voort, Soemo, het is zo niet meer
vol te houden, voor niemand meer
Misschien kunnen wij deze beschou
wing over het boek en over de kwes
tie het best sluiten met de gedachte
van majoor Trip, als Soemo eindelijk
gevonden is.
„Majoor Trip kende de jongen nau
welijks terug; wat zag die jongen er
uit! Wat moest hij ontzettend geleden
hebben! Zo vermagerd, zo verpauperd'
En waarom....? Had het niet anders
gekund
Ontroerd vroeg hij zich af, of deze
verpauperde Javaan geen symbool
was van heel Indonesië! Gebrandschat,
verarmd, overdekt met ruines, in ma
teloze verwarring...... En waarom?
Door de oorlog met Japan, zeker,
maar meer nog door het eindeloos
triestig misverstand tussen Indonesië
en Holland! Het had alles zo anders
gekundMaar nog was alles niet
verloren! Zolang er nog jonge mensen
waren als deze, met zoveel liefde voor
hun land en tegelijk zoveel vriend
schap voor elkaar, was er nog hoop
op een betere toekomst!"
P. W.
1) Hans Helmer: „Dit volk is uw vij
and niet"; Uitg. Pax, Den Haag; prys
3.90.