Tienduizenden H Dit volk is uw vijand niet" de schoei voor het leven Even een huishoud- morgen jonge arbeiders zonder verdere vorming W aar om levensscholen? HOE werd vroeger de kleine jongen groot? Een ochtend levensschool Uit het handhoek van per week Ontrouwe vrienden of helpende hand? wËÈIÊÈmËÊÊBm ZATERDAG 12 OKTOBER 1957 Wie in de stad woont aan een hoofdverkeersader moet rond vijf ubr eens aan het raam gaan zit- *en kijken en zijn fan.asie eens ^*at vrijheid geven. Tussen die stromen mensen die Vari fabrieken, kantoren, uit nieuwbouw en magazijnen huis waarts snorren mengt zich een *egioen van jeugd. En dit is de situatie van de ar beidende jeugd. lar ais gevnittot hft -arbeidsidfren, Zelfvertrouwen kweken E isolement 2? wdeflr°? le?e« we: „De erva- w6, arbeider! V5?en van deze jeug- zi?cbtingen ,e. met zoveel ver in k'inenir Un n'cuwe levensstaat vl»?ies zichS®8aa". na de eerste des- Ui»n en 08 en verlaten ge- De coniu Met den'°jL»?a?htige Zijn kop eraf wmmmM WANNEER JE het niet weet, is het eigenlijk niet eens zo vreemd als je denkt, dat een le vensschool een school-voor-het- leven is; een school dus waar je leert leven- Op een naaischool leer je immers naaien en op een sportschool word je toch ook wegwijs gemaakt in de sport. Op een levensschool kun je dus levenslessen volgen, ver onderstellen we. Dat is interes- Sf^'. en onze bijzondere belang- s elling gaai; ujt naar (je iera- °n van zo'n school, dat zijn dus snoiGiC*v *evenskunstenaars. Ze en immers klaar, om les te geven in ieven. Zo niet e in "'nmmiiiiiiuiiiiwiH Te optimistisch De andere bladzijden Mooie films Het handenwerk J :J::» L H - n mm I brochure „Partiële vorming or katholieke jonge arbeiders" riJft er het volgende van; kr'iu,lenduizenden ieugdige arbeiders drof^n na hun intrede in het be- leeirfreuen bii het beëindigen van de der» §e leeftijd §een enkele ver- ook ™°rming' in welke vorm dan aan i treft deze jeugd dikwijls in ri» eenvoudige werkzaamheden Verh»J v.ustriële sector- de bouwnij- Pnrw' 1 magazijn en bet trans- kek maar evengoed in win- j^s en kantoren." factor^ kan betwijfelen dat alle Ibensemi,V00r schade aan de i°nSe ®is dP7i Persoon aanwezig zijn de sch van bet beschermen de voIwp"1 lu' half bnderweg naar Wereld j d' in de volwassen beerd r? arbeid wordt gedepo- ls niet wil/!6™6 tevenssituatie ter dat lastige jong gerust een pak voor zijn broek mag geven. Maar de fabriek is voor ouders en opvoe ders ontoegankelijk. Daar staat „verboden toegang voor onbevoegden" op. We hebben ver schillende vriendjes in de buurt die bij „moordbazen" werken; de kne pen van een vak leren, flink achter na gezeten worden, maar altijd een gewillig oor vinden en veel begrip voor al die kleine en grote beroerdig- heden die elk mensenleven kenmer ken. En die baas heeft ook grote jon gens, het is een Vader en dat komt ergens in de verhouding tot de j-ong- sten in het bedrijf tot uiting. Maar zo liggen de papieren niet in de grote industriële apparaten en ondernemingen waar je radertje wordt in een robot. Dit is overigens begrepen, laat ons dat met vreugde constateren en op vele arbeidsplaatsen zijn de goede menselijke verhoudingen want daar komt het op neer voorwerp van gewetensvolle zorg. Maar alles verkeert nog in een aanvangsstadium en het is toch doodzonde als velen van onze jonge vrienden in de bol ster al deuken en kerven krijgen in de volwassen molen (en een beton molen!) van het arbeidsproces. De levensschool in de praktijk: allerlei vaar digheden komen mee tot ontwikkeling. niet b u meuwe levenssituatie au e .arbeidsleven, in Prespnt S van de intrede daar- 1b'lieu! ?te€rtJ ZT zich in alle levens- Y n de betrokken jeugdigen. baasTder°!!vbr-fkenis is daarbij - 1 geestpi-^ verboudingen l°hge arhi-'i klimaat waarmee de 'eerd." eiders worden geconfron- >t." n/'ch terugtrekken in isole- ïanneerJ^ Cardijn zegt het zo: hu» Wordp„ ecbtcr niet onttrokken dan verlat»J! aan bun eenzaamheid, SteVUUcn zh Hd Cn hun «"macht, de a n van d eindeloze rijen ver- leve" pnken, leemassa' die nooit leer- erde oordelen, leerde isie "Men ach7 ls duidelijk: jjbderrieht van6^ aa.n§ePast levens- ia verde- ionge arbeiders ve6r gtooSiele ^hooinderricht gennten r°ehure a elanRueen kwestie van Padenken Thtdoen als we nu die urte mP; dan kun-bb er even over ,P?sterntnpnn we daar van v Sere schnSstemmèn Awe daar van de °gen! met al d£ch. die goeie die eerlijke wa- M^echt de oïglaen wordt he. di!at, bog aPeTekken n1 (nog) ster" tv, kornPT, tijd odpv,' e schooldeur |?et haarP, ^^h^da^001- m°eders, bioetanb1.en dorian 'iuffrTouw die kpL bjven P Van Jan- men zeg of voor va- dat de mees- Laten we hier niet vervallen in een bemoederende toon over alle nare gevolgen. Aan bemoederen heeft iedere jeugd het land. In de levens scholen 's avonds of gedeeltelijk in arbeidstijd treffen jonge ge schoolde en ongeschoolde arbeiders elkaar. En daar zijn volwassenen te vinden die de helpende hand bieden om de levensvragen op te lossen die de jongens zich stellen in hun nieu we situatie. Daar wordt gesproken over godsdienstigheid in de praktijk, over eerlijkheid en kameraadschap. Daar worden arbeidsverhoudingen duidelijk gemaakt, en hoe je om dient te gaan met geld, materiaal en mensen. En nog vele dingen meer. Daar wordt aan weerbaarheid ge werkt, waar de arbeidende jeugd om vraagt omdat ze voelt die nodig te hebben. Niet weggeblazen worden in de molen. Niet omwaaien. Sport kweekt zelfvertrouwen. En ook de handvaardigheid doet dat, vooral ten aanzien van de onge schoolden. Bovendien opent die handvaardig heid mogelijkheden voor de vrije tijdsbesteding. De waardigheid van de jonge arbeiders, de mens eist ruimte. Ruimte om die waardigheid te ont plooien. Daar verlangt elk jong mens naar. En wié volwassen is moet hun een helpende hand bieden. Daarom moet het werk van de le vensscholen veld winnen. De indus triële leiding moge op de mogelijk heden zinnen, de jeugdige werkne mer de gelegenheid tot deze vorming te schenken. De ouders mogen erom gaan vra gen. En het geld moet ervoor gevon den worden. Wat zouden we er een geld voor over hebben om eens met een of andere raket als satelliet de ge schiedenis terug ingeschoten te worden bijv. naar het stadscen trum van Brugge in de gulden tijd van Jan van Eyok c.s., om te zien hoe men daar en in die dagen vol wassen werd. Zou dat ook zoveel voeten in de aarde hebben gehad als nu? We stellen ons voor dat de klei ne jongen in een althans voor onze begrippen vrij kleine werkplaats terecht kwam, onder in de hiërarchie. Langzaam, maar zeker, moeizaam of met voortva rendheid het vak lerend klom hij tot de hoogte van de zelfstandig heid.... als alles goed; ging. Langs de banen der geleidelijk heid groeide een kind naar de volwassenheid. Laten we zeggen dat dit zo ongeveer gold voor de gewone mannen. We begrijpen het vanuit onze satelliet niet zo heel goed, want toegerust met onze kennis van de geestelijke weefselen van een mens, sedert we aan psychologie doen, vragen we ons af wat angst en emoties in de jonge levens aan richtten in die tijd. Je kon ér immers op zeer jeug dige leeftijd genieten van het vie rendelen van misdadigers, 'n film die een stuk realistischer lijkt dan wat de schietfilm ons thans biedt. Je kon ook behoren bij het kleine percentage mensen dat een pest epidemie overleefde of een stads brand. Je kon ook door een ongeluk uit de rails raken en het gilde versterken van het volk, dat aan de kerkdeuren de hand ophield. Je kon tenslotte ook een beleg doormaken of een plundering. Kortom er was alle reden om bestaansangst en alle mogelijke soorten geestelijke storingen op te lopen. Arme jonge mens van die da gen. Hij moest gewoon mee. Hoe hij het klaar kreeg is een vraag die een cultuurhistoricus mis schien een beetje op kan lossen. Bovendien, ze hebben het in die dagen zelf moeten weten wat ze doen en laten wilden. Wij nu bezien het reilen en zei len van de jonge mensen met an dere ogen, begrippen, kennis-van zaken ogen. En we hebben niets aan het nog teveel gehoorde geluid: „Waar maken ze zich tegen woordig toch allemaal zorgen over. 't Is de jeugd voor en na". Daar is de levensehool voor jonge arbeiders. In die wereld waar jonge mensen bij elkaar zijn, zijn we dezer dagen gaan kijken en luisteren. De weerslagen vindt de lezer op deze pagina. De levensehool, een waardevol instituut, een nauwe lijks ontsloten gebied, een experi ment met perspectieven. Maarde zaak is om hals ge bracht met herinneringen uit het verleden toen er ook jonge arbei ders waren en geen levenscholen, toen de mensen ook een geest, een hart en een ziel hadden en de psy chologie nog kinderschoenen, bed- sokjes aan had. Wat kan ons eigenlijk het verleden schelen. Nu zijn er levenscholen. Een groot goed voor de jonge arbeider, die op weg naar de vol wassenheid, zo van de hogere schoolbanken in de volwassenwe reld van de arbeid a la deze eeuw gesmeten wordt. F. B. We vinden een plaatsje tussen de jongens en de docent op de hoek van één van de vier in carré geschoven tafels. De levensschool doet aan theo rie. We worden aan elkaar voorge steld. De jongens variëren in leeftijd van 15 tot 19 jaar. Ze komen van een gro te scheepswerf en ontvangen hier hun parttime-onderwijs zoals dat heet. Een halve dag in de week naar de levensschool, in arbeidstijd en met behoud van loon. Ze noemen naam en beroep: leerling-draaier, leerling ijzerwerk-afschrijver (als we het al lemaal goed opgeschreven hebben). De huisvesting is allerberoerdst. Wat wil je, het hele werk staat nog in de kinderschoenen en wie heeft er tegenwoordig schoollokalen over? Van de docenten wordt het volle pond aan idealisme gevraagd. je in gen vroeger en nu. „Wat denk dat er gebeurde met een horige de middeleeuwen, die niet meer mee- kon?" „Dan sloegen ze zijn kop er af." Het schijnt mee te vallen. De ar beidsverhouding uit die tijd kan gete kend worden met deze termen: dienstbaarheid van de zijde van de werknemer en bescherming van de zijde van de werkgever. En in die verhouding vliegen er geen koppen in de rondte. „En hoe is het nu?" Vraag en ant woord. We houden ermee op voor deze keer als we beland zijn bij de vraag of het zich overgeven aan op pervlakkig vermaak zoals dat nu kan, geen vorm is van moderne geestelijke slavernij. We zijn benieuwd wat ze daarvaan maken de volgende keer. Het debat is in# volle gang. Het gaat over een onderzoek naar vormen van slavernij, over arbeidsverhoudin- ~'eren Ir. ven met hoofd cn handen. Uit de andere kolommen op deze pagina blijkt wel dat onze veronder stelling niet helemaal of helemaal niiet juist is. Het zou ook te mooi zijn: een instituut waar ze ons nu eens zouden leren te leven. Levenslessen krijg je zomaar, ter wijl je leeft. En bij voorkeur ver staat men dan onder zo'n levensles een of andere onaangename erva ring. Zo'n situatie waarbij men zegt: „Zie je, zo zijn nou de mensen". Die buren die altijd zo trouw naar de televisie kwamen kijken, zien je eenvoudig niet meer staan sinds het, televisietoestel het huis uit is. Die vriendin die je zo ijverig hebt geholpen om door haar midden stands-examen te komen. Hoeveel uur zou het je gekost hebben?Maar nu ze dat diploma eenmaal heeft, groet ze je niet eens meer. En dan Dit mogen we u niet onthouden Tussen de vele papieren die we meenamen vonden We een stuW werk van een van de j( het kader van de vorrn^ noe gaan we met geld om". Het is immers zo dat na de vreugde van het eerste thuisbren gen van geld, de tweede vreugde komt van wat gaan we er nu eens lekker mee doen. We moeten bekennen dat in ons l°ï?§e ,leven onze eerste liefdes- escapade een even grote sensatie diend" t» i fi. cehjte ëeld .,ver- diend te hebben. Dat hebben we van meer mensen gehoord. kTaar de gekkigheid die je je in 'n hoofd haalt: wat gaan we er allemaal mee doen? en., ontgoocheling waren ook 'groot. heeft de ieugd geleerd eens °m tB gaan en nu in" In de levensschool is dat ook een onderwerp. Vandaar dat werkstuk van die jongen. We nemen het fragment over: de even Er boven staat: Per week ko men ze thuis voor mij voor de vol gende uitgaven te staan: Daarop is hij aan het rekenen geslagen: Bakker f 3. Kruidenier Melkboer 1- Slager 2- Groenteboer 3. Schoeisel (nieuw en rep.) 2. Kleding (nieuw en ond.h.) 2. Verzek. (ziekte en begr.) 1.25 Studie (lesg. en boeken) 1.25 Sparen (voor mij pars.) 2.50 Contributies (sport- en jeugdvereniging) 0.75 Fietsenst. en reparatie 0.50 Versnaperingen, cadeaus 0.50 Zakgeld 5. Diversen 1.25 Afgezien van de juiste bereke ningen en schattingen telde hij ijverig op tot een totaal van 40. Maar toen stond er onder: Aan loon breng ik als j'ongen schoon in f 22.50. >>yerrek", zei hij, „ze komen 17.50 aan me tekort". zegt men: Och, dat had ik wel ver wacht van dat mirakel. Je moet mij de mensen leren kennen. Heus jon gen trek daar je lessen nu maar uit, want, zo zijn de mensen. Wij weigeren te geloven dat de mensen zó zijn en ware het niet al zo vaak geciteerd, we zouden nu Anne Franks woord citeren: „On danks alles blijf ik in de goedheid van de mensen geloven"; ze zei dit na enkele van de hardste lessen. Trouwens, wij weigeren nadrukke lijk te geloven, dat levenslessen al leen maar wrang kunnen zijn. Wij zijn daar misschien (nog) te veel optimist voor. Het handboek van de school-voor-het-leven staat niet al leen maar vol met onaangename en onvriendelijke ervaringen. Ook al is dat een algemene opvatting. Wy geloven dat het boek van die fictieve school zelf, voor het groot ste gedeelte vol staat met gewone, leuke dingen en met prettige erva ringen. En dan staat er misschien ook nog wel een hoofdstukje, hoe les te trekken uit minder prettige erva ringen: dat uitgeleende bock dat je nooit terugzag bijv. Maar wij geloven dat dat hoofdstukje pas ergens ach terin staat, of met kleine lettertjes. Maar die andere bladzijden in dat boek zijn veel interessanter: Lessen die schuilen in toevallige ontmoetin gen: die heer die je zo vriendelijk de weg wees en zelfs zo voorkomend was de weg even voor je uit te te kenen op een blaadje van zijn agen da; die soldaat die je de trein inhielp toen die al zachtjes reed, en het is nog wel verboden om in een rijdende trein te springen. Lessen die schuilen in kleine ge noegens waar je haast ongemerkt je plezier, aan beleeft: die muziek op de radio, vanmorgen juist voor je van huis moest, of de ontdekking dat het nóg niet regent. Neen wjj geloven niet dat het on prettige dingen zijn waardoor men leert leven. Hoogstens is het een zelfverwijt, dat een minder prettige les is. Maar misschien dat de grote klap pen nog komen moéten.maar dan rekenen we toch ook op grote genoe- gena. T. K. Een paar jongens gaan thee ma ken. Het is ochtendpauze, de sjekkies worden gerold en de klaverjaskaar- ten komen op tafel. Het spijt ons dat we storen moeten, maar we gaan een praatje maken met de lui. „Bevalt het jullie hier?" „Best." „In de baas zijn tijd en niet wer ken," vult er een aan. Maar hij liegt een beetje, want het is geen dagdief. Hij bedoelde dat dit een bijzonder soort bijkomend genoegen is. „Het liefste doen we aan Judo." We horen sterke verhalen over over winningen en nederlagen. Een klein ventje met een vierkant gezicht helpt herinneren aan een overwinning op een knul, die niet op de mat wou tikken. „Hij begon zo gek te draaien met zijn ogen en werd al blauw, toen heb ik hem maar losgelaten." „En wat doet die aalmoezenier hier, krijgen jullie hier nog catechismus? Ze trekken gezichten die de beteke nis hebben van dat-geloof-je-zelf- niet. „We praten over godsdienst in de praktijk." „Over allerlei sexuele din gen," zegt er een. We begrijpen hem. „Hij heeft er mooie films over. (Bedoeld wordt een strip van Fons Jansen over de verhouding jongen meisje, een pracht strip). „D'r slaan mooie meisjes op." „We zijn ook naar echt toneel en ballet geweest. Als je er zo niks van af weet denk je dat het wel niks voor je zal zijn, maar we hebben toch een reuze mooie avond gehad, je gaat er veel meer voor voelen." Dan wordt de theeboel opgeruimd. De handarbeid begint. Er zijn kap stokken en boekensteunen in aan bouw, en zelfs een slee. De directeur vertelt hoe vernuftig de opdrachten in elkaar zitten, die de jongens krijgen, maar daar komen we een volgende maal op terug en op nog veel meer, want interessant is het die levensscholenkwestie., en belangrijk. Omdat het ons stokpaard is en ge deeltelijk ons beroep informeren we naar de vrije expressie met verf of klei of wat dan ook. Dat onderdeel is nog niet op gang. Er is ook nog zo veel te doen. Eén staat er „functioneel" zijn kapstok te verven, de houten haken zwart en de plank rood, maar zijn kwast deugt niet, hij kan er niet goed mee besnijden. Als we een schaaf rechtop zien staan, leggen we hem neer; een vette knipoog van de dader. Op een van de werkbanken staat een gereed schapskistje. We vragen naar de her komst. „We doen hier ook aan sparen," zegt de directeur. De jongens be talen 45 ct in de week; na beëindi ging van de cursus, na twee jaar, Het boek. dat aalmoezenier Hel- mer onder deze titel geciteerd uit een dagorde van Generaal Spoor de wereld instuurt, biedt ons een wel kome gelegenheid iets te zeggen over een kwestie die wij tot dusver onaan geroerd hebben gelaten; wat zou je nu eigenlijk denken pver de verhou ding NederlandIndonesië? De gangbare opvatting is: Neder land heeft ontzaglijk veel voor Indo nesië gedaan; even dom als ondank baar heeft Indonesië zich met de hulp van de V.N. van ons losgemaakt; wij zijn het kwijt; nu moeten ze maar zien, dat ze het klaar spelen zonder ons; dat lukt hun niet; zie je wel? We hebben hen wel gewaarschuwd; ze zijn nog niet rijp voor onafhanke lijkheid! En met een zeker leedver maak wordt dit alles geconstateerd. Het historische gedeelte van deze gangbare opvatting leek ons aan vechtbaar; het eigenwijze: „heb ik je niet gewaarschuwd? Je bent nog te jong!" werkt altijd irriterend; chaos in Indonesië kan alleen maar het com munisme sterker maken en dus ook voor ons zelf een gevaar betekenen; leedvermaak lijkt ons altijd en tegen over iedereen on-christelijk. Maar, eerlijk gezegd: wij waren niet voldoende ingewerkt in de oude en nog minder in de jongste historie van Indonesië om precies aan te ge ven, waar de fout zat in de gangbare opvatting; we hadden daarom niet voldoende grond onder de voeten om een positieve houding te construeren die èn de historie èn de christelijke mentaliteit recht zou doen. En wat je zoal hoorde en las gaf ons de ove rigens schrale troost, dat wij met dat mankement niet alleen stonden. Het nieuwe boek van aalmoezenier Helmer pretendeert allerminst alle vragen op te lossen en het laatste woord te spreken over deze ingewik kelde kwestie; maar het betekent o.i. toch wel een enorme bijdrage om in dit mankement te voorzien. Het komt juist op tijd; d.w.z. niet te vroeg de gemoederen waren voorheen nog te verhit om objectief te oordelen; niet te laat vóór mis verstanden, onbillijkheden en voor oordelen zich ook bij de jongeren als historische (on)waarheden zouden kunnen vastzetten. De flaptekst zegt deze keer niets te veel; het is een avonturenboek vol verwikkelingen waarvan het verhaal is opgebouwd uit glasharde feiten en documenten. Het zal sommige oud-kolonialen, irriteren; zij kunnen nu eenmaal moeilijk overschakelen; ook die moei lijkheid wordt in het boek verwerkt. Maar eerlijk is eerlijk: als Indone sië niet zo „schuldig" is als de gang bare opvatting afschildert, dan heeft het land recht op rehabilitatie. Aalmoezenier Helmer doet dat in de vorm van een boeiend verhaal over vijf soldaten van het Surinaamse ba taljon in de Oost; dat het vijftal komt uit resp. Nederlandse, Creoolse, Chi nese, Javaanse en Hindoestaanse fa milies biedt de schrijver al meteen een goede gelegenheid om de voor komende moeilijkheden van verschil lend standpunt te (laten) bekijken. Laten we hier meteen maar zeggen, wat ons in dit boek hindert. Vooreerst spreken deze soldaten an ders dan wij het hier van soldaten verwachten; mogelijk dat dit samen hangt met hun afkomst, maar het valt wel op. Zou een leuze als „Flink in tegenspoed" hier de militairen pak ken? Vervolgens is ons de verhouding tussen meerderen en minderen wat te braaf, te glad; ook dat maak je hier heel anders mee. Misschien brengt de spanning en het gemeenschappelijk gevaar tijdens oorlog en actie meer deren en minderen dichter bij elkaar. Maar wie zich uit dit boek een idee vormt van ons leger in vredestijd, komt bedrogen uit. Tenslotte missen wij behalve in een enkele insinuatie in dit Indisch boek een van de ernstigste moeilijkhe den waarmee de meeste jongens te maken hadden: de eenzaamheid, 't ver weg zijn van 't meisje waarmee men verkering had of verloofd was; en vervolgens de narigheden van de kampong, de baboes enz. Soemo, de Javaanse hoofdpersoon, waar de intrige om draait, vindt op zijn onderduik-adres een „hulpe, hem gelijk" maar van de anderen bemer ken wij niets op dit punt, behalve de luchtige verbroederingspoging van de Creool met een bruin zusje. Tussen de regels dóór kan men le zen, dat de schrijver als weinig ande ren rondgezworven heeft en met alle soort jongens te maken had; hij moet dus wel van dit tere punt het nodige afweten. Waarom zwijgt hij er dan over? Misschien om zijn boek ook voor de jongste jongeren toegankelijk te ma ken? Dan kunnen wij ons met dit ge mis verzoenen: in hoe meer handen dit boek komt, hoe beter! Want alleen wanneer de hoofdge dachte van: „Dit volk is uw vijand niet" algemeen-goed wordt, bestaat er kans op een onpartijdige beoordeling van verleden en heden op een eer lijke en christelijke mentaliteit t.o.v. Indonesië. Telkens worden de hoofdkwestie het misverstand en de oorzaken ervan en de ellendige dingen van beide partijen scherp gesteld en van ver schillende zijden belicht; het oordeel wordt dan aan de lezer overgelaten; een oordeel dat anders zal uitvallen dan de gangbare opvatting! Twee citaten van elk genre één kunnen allicht duidelijk maken wat wij bedoelen. Het eerste is van Raden Soedardjo, een geschiedenisleraar, bij wie Soemo ondergedoken is; de man is van plan na de acties een brochure te schrijven voor Indonesia Moeda en voor Jong Nederland; enkele notities daarvoor stuurt Soemo vast aan zijn vrienden: Ir. Soekarno (in zijn pleitrede vro/ de Landraad te Bandoeng in 1930); Wij hebben nooit geaarzeld t* zeggen, dat wij naar vrijheid streven, wij hebben nooit onder stoelen of banken gestoken, dat de Partai Na- sional Indonesia wensdht: Indonesia Merdeka! Maar wij zijn niet zo idioot om te denken of te verkondigen, dat de Vrijheid in één ademtocht kan ver kregen worden! Zéker, indien b.v. de vrijheid ons vandaag uit den hemel ten deel zou vallen, indien b.v. nu op dit mo ment een engel uit den hemel zou neerdalen, die ons de vrijheid als geschenk zou aanbieden, dan zouden wij, van de P.N-I., haar niet weige- ren.... Wij beschouwen de Vrijheid' n u als het mooiste ideaal, dat wij kunnen koesteren en daarom b e- staat voor ons geen v r ij - heid die te vroeg komt. Maar de vrijheid komt vandaag niet en evenmin morgen! De vrijheid kan slechts een vrucht zijn van moeizaam werk van organisaties en eenheids- streven, dat elk volk voortdurend met de uiterste krachten moet beoefe nen (Aldus ir. Soekarno, ongeveer twin tig jaar geledenWij leven snei, zegt men wel eens! Inderdaad! Waar wij vroeger honderd jaar over deden, doen we nu in tien jaarInpdaats van een engel uit de hemel kwam dé Jap; die bracht wel geen vrijheid maar verdreef het Nederlands bestuur; daarop kwamen de Amerikanen, die weer de Jap verdreven; van het va cuum dat ontstond profiteerden wij om zelf het bestuur in handen te ne- men. Wie zou dat niet gedaan hebben? De Vrijheidslievende Hollanders mis schien nog eerder dan wij.) R. S- Tot zover het citaat. Het tweede citaat is uit het „log boek" van Fung Loi, de Chinees, die met de Welfare-wagen rondtrekt. „Het is hier een pracht streek, maar de bandieten hebben in Miramontana een rotstreek uitgehaald! Ze hebben een jeep met Rode Kruis-wagen be schoten en in brand gestoken, de man tri (Javaanse bediende) gedood, twee zusters en twee begeleidende militai ren licht gewond. De zieke die ver voerd werd, kreeg een shock en werd wild; met ontzaglijke moeite hebben ze hem kunnen vastbinden en een spuitje gegeven waardoor hij voorlo pig buiten kennis was. Toen zijn ze maar vast op weg gegaan Wat we tegenkwamen, Was de droe vigste stoet die ik ooit in mijn leven heb gezien of hoop te zien! Honderd petjes af voor dat span! Al waren ze niet zwaar gewond, ze hadden al moeite genoeg om zelf de helling op te sukkelen. Evenzo vro lijk sjouwden ze nog met. twee zelf gemaakte draagbaren de wagen met heel de inventaris was verbrand op de ene baar de bewusteloze zie ke; op de andere het half verbrande lijk van de mantri. Toen de patrouillecommandant vroeg, waarom ze dat lük niet zolang V ■dl 'v 1 •*- krijgen ze een volledig uitgerust kistje mee naar huis." We krijgen zin om mee te doen aan die handvaardigheid, maar we heb ben geen tijd. Op onze weg de schoolpoort uit, werpen we nog even een blik op de dikke matten in het jeugdlokaal. Daarop wordt dus het spel van in zicht, behendigheid en zelfbeheersing gespeeld. „Er moesten meer jongens de ge legenheid hebben deze vorming te krijgen". Daarover zijn we het bei den eens, de vriendelijke directeur en wij, die een kijkje namen. De volgen de keer komen we erop terug. „Mooi gezicht, hé," zeggen we. ■V:; hadden laten liggen tot het kon wor den opgehaald, zei een zuster, of het de gewoonste zaak van de wereld was „Ja, het is misschien dom, maar ik vertrouw de bandieten nieten ik weet, hoe de Javanen hechten aan een begrafenis volgens hun adat. Hij heeft ons altijd trouw gediend en nou ja...., het ging best!" Het ging best! Verdomme,ik had heel de Republikeinse Regering hier met hun haren bij willen slepen en zeggen: Dat is nou Holland op zijn best! Zó wil het overgrote deel van Holland het! Optreden tegen boeven die zelfs Rode-Kruiswagens niet ont zien. maar ten koste van ontzaglijke inspanning het volk helpen, het volk dat onze vijand niet is en dat onze hulp nodig heeft Maar ja, de Republikeinse Regering zit ver weg, in Djokja en laat zich niet met de haren bij zulke dingen als hier slepenZou Soemo toch nog ge lijk krijgen, dat hij er naar toe gegaan is? Zou hij wat bereikenMaak dan voort, Soemo, het is zo niet meer vol te houden, voor niemand meer Misschien kunnen wij deze beschou wing over het boek en over de kwes tie het best sluiten met de gedachte van majoor Trip, als Soemo eindelijk gevonden is. „Majoor Trip kende de jongen nau welijks terug; wat zag die jongen er uit! Wat moest hij ontzettend geleden hebben! Zo vermagerd, zo verpauperd' En waarom....? Had het niet anders gekund Ontroerd vroeg hij zich af, of deze verpauperde Javaan geen symbool was van heel Indonesië! Gebrandschat, verarmd, overdekt met ruines, in ma teloze verwarring...... En waarom? Door de oorlog met Japan, zeker, maar meer nog door het eindeloos triestig misverstand tussen Indonesië en Holland! Het had alles zo anders gekundMaar nog was alles niet verloren! Zolang er nog jonge mensen waren als deze, met zoveel liefde voor hun land en tegelijk zoveel vriend schap voor elkaar, was er nog hoop op een betere toekomst!" P. W. 1) Hans Helmer: „Dit volk is uw vij and niet"; Uitg. Pax, Den Haag; prys 3.90.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 11