Wij ons best en God de rest? elingen in hel Midden-Oosten DIENST is dienst OP WEG naar het Christelijke verwachting in onze tijd Ellendewaarvan men hier geen idee heeft Geladen of lusteloos? jATERDAG 21 DECEMBER 1957 Christelijk* levenshouding mei h.:b. laatste station iet zonder moeite gelukte liet mij een plaatsje te vinden in de Overvolle trein, die mij van Amsterdam naar Nijmegen zou brengen, kt had nvj 1 Is vooralen van een avondblad en een prismaboekje '•net sterke verbalen) om tijdens de reis de tijd te doden. Tegenover ^'j «at een heer met een nietszeggend gezicht naar buiten te staren daarna weer een ongeïnteresseerde blik in zijn krant te Werpen, '''in gezicht „straalde" van louter verveling en zo te zien bleef bet 'lem om liet even of bij nu in Nijmegen of Middelburg terecht zou k°men. Intussen stelde de heer naast mij alles in liet' werk om zijn t,vee luid lachende en pratende kinderen tot kalmte te brengen. Toen a'k pogingen faalden nam hij zijn toevlucht tot een laatste redmiddel. Sulachtig het feit dat een geestelijke als „boeman" somtijds nog ver dienstelijk werk kan verrichten merkte hij mij aanziende op, dat ('e „pater" ook al boos keek. Ook dit leverde geen resultaat op. Ik v°uwde mijn avondblad dicht en werd spontaan deelgenoot gemaakt Van de vreugde van de kinderen. Ze waren een weekje bij oma geweest etl mochten vanavond met papa mee naar buis. De reis duurde kenne lijk veel te lang en na elk station groeide het verlangen thuis te zijn, 'erwijl de hooggespannen verwachtingen van de ontvangst daarmee olijke tred bielden. De heer tegenover mij was intussen in slaap ballen. Zowel mijn overbuurman als de ^noemde kinderen waren op reis, ^"derweg naar een laatste station, toch is er een wezenlijk verschil beide manieren van wachten op aankomst. Ditzelfde verschil ^"nnen we in talloze andere situa- 1.®s waarnemen. Dagelijks zien we ?lt de bushalte groepen van wach- "de mensen staan. Opmerkelijk 's het verschil tussen de man die Wacht op de bus, die hem naar .zijn ^erk zal brengen en de jongen die ^eet dat zijn meisje zo straks uit !e bus zal stappen. Wachten duurt ftijd lang. Maar wachten kan een Usteloos 'afwachten zijn of een fachten vol geladenheid, een wach- etl op de vervulling van het be erde, een verwachten. Het ver achte drukt een onmiskenbaar pompei op het wachten. Zo krijgt al het gewone doen van een moe- ^er> die in verwachting is, een die- ®3ere zin en betekenis door het ver achte kind. Al de moeilijkheden pijnen wegen niet op tegen de komende vreugde om haar kind, z°als een jongen bij de bushalte re- en kou trotseert, omdat dit al- 'es wegvalt tegen de vreugde van aet weerzien. De Advent wordt de tijd van ver pachting genoemd. Maar wat ver pachten wij? Angst en zorgen heb ben we voldoende, ieder van ons Persoonlijk, maar we zijn reëel ge- npeg om niet te verwachten, dat vandaag of morgen zullen v^r- (P'inen. Ook niet met het Kerst- Vp6^1' Maar er komt toch na dit le-' iiv, een ander leven? Er bestaat l Mers beloofde land nog niet bereikt. We zijn nog onderweg. Het is zo merk waardig: Christus verloste ons, tcr- wfjl wü er nog niet waren. Nu wij er zijn, moet Hij in ons zijn en daarom bidden wij in de Advent Kom Heer. En dit is geen vrome wens, geen uitnodiging waar wij fatsoenshalve niet buiten kunnen, zoals we onze buren uitnodigen voor een tegenbezoek, omdat wü er niet langs heen kunnen. Het is een kreet die reeds duizenden jaren omhoog stijgt. Zorgen, verdriet en angst doen ons roepen om de verlosser. Het is een roep om liefhebbende geborgenheid. Onze roep is beant woord: de Zoon van God, geboren uit een menselijke en liefhebbende moeder ging door een bloedzweten- de angst tot de offerdood aan het kruis. Vrede Wat. zijn komst betekent kunnen we leren uit het lied van de engelen: Vrede aan de mensen die van goe de wil zijn. Vrede is innerlijke rust, een gevoel van geborgenheid; vre de is het zich veilig voelen, zoals aen kind zich veilig weet bij zijn moeder en een meisje zich veilig weet in de armen van de jongen van wie ze houdt. We staan vlak voor het kerst feest, de komst van Christus als een klein teer mensenkind. Het is niet moeilijk om ontroerd te wor den wanneer we dit aloude verhaal horen vertellen. Alle elementen daartoe zijn aanwezig: een koude nacht, een hulpeloos kindje in een voederbak en engelenzang die dit alles opluistert. Het is goed dat we ontroerd worden, want het moet ons mensen diep in het hart aan grijpen dat God evenals wij mens wii zijn, om onze zorgen en angsten tot de zijne te kunnen maken. De liturgie houdt ons de troostende woorden voor van Isaias: „Klein- moedigen, schept moed en vreest niet; ziet onze God zal komen en ons het heil brengen". Dit_ geldt niet alleen voor de mensen in Pa lestina, die Christus' tijdgenoten waren. Het geldt evenzeer voor ons, want Christus komt steeds. Zijn komst heeft iets eeuwigs. Hij blijft komen, totdat er geen tijd méér zal zijn. Zonder de kómst van Chris tus wordt ons leven een groot vraag teken. Kerstmis is voor ons een licht in de duisternis van het leven. Hij komt ons leren dat er in het Vaderhuis plaats voor vele wonin gen is. Hij komt ons zeggen, dat Hij op ons wacht. De kinderen in de trein, van Amsterdam naar Nijmegen waren onderweg naar huis; de reis duurde lang en viel zwaar, maar gespan nen en hoopvol zagen ze uit naar de aankomst thuis. Ook wij zijn onder weg; onze reis kan lang duren en ons onmetelijk zwaar vallen. Maar hoopvol en gespannen zien wij uit naar het Vaderhuis. Daar zal vrede zijn en innerlijke rust. Maar het Vaderhuis werpt zijn schaduw vooruit bij het naderende kerstfeest. Moge ons in deze zegen rijke dagen iets van die vrede ge schonken worden. de Zw£>. Dit is de kerk, die Palestijnse vluchtelingen grotendeels zelf hebben gebouwd in het kamp van Dbaye in Libanon en dir daags voor Kerstmis in gebruik genomen wordt. De vluchtelingen hebben en veertien maanden aan besteed en de 25.000 dollar, die voor materiaal, interieur en vooral levensonderhoud voor de doodarme arbeiders op tafel moesten worden gelegd, werden gefourneerd door'de Pauselijke Missie voor Palestina. ïn samenwerking met de officiële hulp-organisatie vandeV.N., de UNWRA, verzet deze missie een macht werk onder de honderdduizenden vluchtelingen, die het slachtoffer van de internationale, politiek werden en nog zijn. Men schrijft Libanon: ons uit Beiroet, Dinsdag a.s., op de vigilie van Kerstmis, zullen bijna twee miljoen Palestijnse vluchtelingen in Libanon de vreugde beleven voor de eerste maal de klok van hun kerk te horen, die de gelovigen naar de nachtmis roept. Vierhonderdvijf tig christelijke families afkomstig uit de stad Haifa en het dorp Bassa wonen sedert de Palestijnse oorlog in het kamp Dbayé op on geveer twaalf kilometer ten noor den van Beiroet. Na de vreselijke uittocht in 1948, werden zij ondergebracht in tenten. Later kon de United Na tions Relief and Works Agency (UNRWA), die in 1950 door de ander leven? een hemel? Natuurlijk de te is een realiteit, maar we l®88en hetzelf al. Die ligt nè dit he. ,öVen- Daar" hebben we nu niets ly- Wij kunnen niet meer rustig hJjr de toekomst zien, omdat het ^en ons geheel en al opeist, We °®ten realisten zijn. Moeten we ,et eerlijk bekennen dat we bidden ^'genlijk als verloren tijd be lhouwen? We reserveren het alleen voor de kerk. We hebben het ,e druk om aan andere dingen te p?hken. De hemel is alleen dat 'bdstatton, dat we min .of meer hsteloos afwachten. Eindpunt bp God Dan moet ik terugdenken aan die j"e'nreis van Amsterdam naar Nij gen. Misschien is het al een wei- Szeggende gemeenplaats gewor- eh, als we zeggen dat wij allemaal Reizigers zijn, allemaal onderweg 'Jh naar ons eigenlijk tehuis. Een fe'heenplaats of niet, maar Pau- h„s. Zegt al „We hebben hier- geen hjvende stad, maar we reikhal- naar de toekomstige". We zijn Lederen Gods, die een Vaderhuis .hben. Een reis krijgt pas bèteke- h 8 door het doel dat we ons gesteld b6bben. Waarom zouden we ons de eslommeringen van een reis op de als halen als we niet op een be reid punt willen aankomen. Ons „achten op het eindstation van het ®Ven moet niet een afwachten zijn. 'naar het wachten moet geladen '■'h met de vervulling, die het eind- tÜI?t brengt. Die mijnheer in de ®'n wachtte op het laatste station, e kinderen zagen er hoopvol en e' spanning naar uit. Het wachten atl de a.s. moeder valt niet zwaar bdat het doortrokken is van het ®t_Wachte geluk. Misschien hebben wij nog aan bot voor de dood, voor de verrij- ^his echter zeker niet meer! Maar j® leven juist voor de eeuwigheid. et eindpunt van onze levensreis j- het zijn-bij-Göd. Dit eindpunt °et een onuitwisbaar stempel ken op ons leven hier. Wij moe- bij God, en God moet bij ons 'ïs a apotheose van de Advent Zn ln °°k bet gebed van de derde "bbag; !)Wek> Heer, Uw macht op L, kom". We verwachten de Em- 'ianuel de God met ons. Eeuwenoude roep ^taar is het niet zinloos, zo vra- We ons af, iets te verwachten, 4 reeds 2000 jaar geleden ge- ^eird is? Christus' komst is toch n historisch feit uit het verre ver fden? Maar een historisch feit kan lenw voor ons worden, wanneer ibet gaan zien als een feit van Ze eigen historie. «h Verwachting is het krachtcentrum van de menselijke ziel. Duizenden jongelui scheppen zichzelf een bron van verwachting in het bouwen van zweefvliegtuigen. De menswor- K behoort evenzeer tot onze tijd, ^ant daarom mogen wü ons een en een zus van de Heer noe- Christus is reeds gekomen vcrlosser, als degene, die de j aen brengt naar het beloofde nd. Maar met dit alles is slechts begin gemaakt wat de uitvoe- testreft. De meesten hebben het roer 'ben. ais Mem I—AV..—VA,- WE ZIJN een kamergenoot kwijt. Een jongen die bij „nader in zien" voor de dienst ongeschikt was. „Hé, hebben jullie de kunste naar gezien", riep de sergeant vori ge week nog. Hij zat te denken er gens op een vuilnisemmer een beet je verstoken van het drukke kazer- negedoe. Als rede voor zijn afwe zigheid op een exercifieoefening had hij van alles kunnen bedenken. We hebben er een idee van dat een ser geant een heel boek gangbare smoes jes van de heren soldaten uit zijn 'hoofd moet leren tijdens zijn oplei ding, met bijpassend antwoord, maar zo Sets; „ik zit te denken", dat is eenvoudig absurd. En alles wat ab surd is is voor de psychiater. De jongen kon echt niet aarden. Hij was het best op zijn atelier blijk baar. Bazen boven zijn hoofd, en dan nog zulke strenge, daar kreeg hij wat van. OP een keer in de vroege morgen riep de pelotonscommandant met zijn keiharde stem: „pe loton, geeft acht!" Alle schoenen gingen met één klap neer op de kei en, behalve die van de kunstenaar. „Hé, sta niet te slapen, jij!" Hij schoot op en zei: „ik sta niet te sla pen, ik keek naar de duiven." En inderdaad, in de nevelige herfstmorgen cirkelde er een vlucht duiven over de kazerneplaats. Een prachtig gezicht. De kunstenaar had het opgemerkt, terwijl wij op de commando's stonden te wachten. De psychiater zal wel geconsta teerd hebben dat hij het vaderland beter kan dienen door schilderijen te maken. Toen hij naar de fourier ging om zijn spullen in te leveren beleefde het leger weer een sensatie.... maar dat lag niet aan hem. Een paar onderofficieren hadden zijn vertrek in de gaten en toen de fourier ging natellen, ontbrak eRj weliswaar geen stuk maar zijn over-' hemden en zijn sokken waren plot seling ma zulk een korte dienst al zo oud als de weg naar Jacatra. De onderofficieren hadden het een en ander geruild! Nu zal de kunste naar wel weer aan het verven zijn ..of misschien is hij aan een rust kuur bezig. Per slot van rekening, buitenbeentjes moeten er zijn. Verenigde Naties belast werd met de verzorging der vluchtelingen, de tenten door huizen vervangen. Er kwamen gebouwen, welke dienden als kantoren, waar de rantsoenen, aanvullende maaltij den en melk werden, gedistri bueerd. Het kamp kreeg zijn bad inrichting, zijn abattoir, zijn ver brandingsoven en zijn waterreser voir, hetgeen onontbeerlijk is in een land, waar het slechts in de winter regent. De zieken worden thans verzorgd in een apotheek, waar een dokter en verpleegsters aanwezig zijn. Een geheel nieuwe school biedt plaats aan 550 jon gens en meisjes, van de kleintjes op de bewaarschool tot aan de groten van de eindexamenklas. Tot voor kort ontbrak echter een kerk. NU eindelijk is ook die er ge komen dankzij het werk van de Pauselijke Missie voor Palestina. Zü is toegewüd aan Sf.- Georgcs, patroon van Bassa, ter wijl het project ontworpen is door Raymond Daoud, een jonge architect, geboren in Palestina, die zijn einddiploma aan de uni versiteit S.t-Joseph te Beiroet be haalde. Vijftig vluchtelingen hebben veertien maanden gewerkt onder de bevelen van de Palestijnse meester-metselaar Michel Aboi Hamra om het hellende terrein te nivelleren, stevige funderingen te maken, betonnen muren te bou wen, de grond met tegels te be dekken en het altaar op te rich ten: een grote gewapend beton nen plaat, die zo goed gepolijst is dat men zou zeggen dat het mar mer is. De kerk is zeer eenvoudig van lijn gehouden: 26 meter lang, 13 meter breed en 6V2 meter hoog. Een grote spleet scheidt het dak boven van de muren, zodat lucht en licht van alle kanten het Godshuis kunnen binnentreden. Het azuren plafond en de muren herinneren aan de kleuren van de Middel landse Zee, welke men van het voorportaal van de kerk uit kan zien. Boven in de toren, welke de vorm heeft van een voorhal van een Egyptische tempel, kan men in de verte de klok onderscheiden welke besteld is in het dorpje Beit Chébab, waar bepaalde families sedert verschillende generaties klokkenmakers zijn. E kerk heeft ongeveer 80.000 Libanese ponden (dat is 25.000 dollars) gekost, niet tegenstaande het terrein gratis ter beschikking van de «Missie is gesteld door de Libanese Orde van de Baladiten-monniken en de jonge architect zijn gehele hono rarium geweigerd heeft. Het ijzer, beton, het hout, de ramen en het schilderwerk, .de klok en de ban ken moesten betaald worden. Bo- venalles moest het salaris van de werklieden worden uitgekeerd teneinde ietsje kunnen toevoegen aan hun magere rantsoenen. De eerwaarde heer William King, Amerikaans directeur van de Pauselijke Missie voor Pa lestina, adht dit inderdaad een van de beste vormen van bijstand die zijn organisatie heeft kunnen verlenen aan de vluchtelingen. Dit is stellig niet het enige. Te Dbayé wordt het personeel van de school, welke door UNWRA gebouwd werd, bezoldigd door de Pauselijke Missie, die eveneens hulp verleent aan bijna de helft van de 930.000 vluchtelin gen VAN dit totaal wonen 520.000 Palestijnen in Jordanië (on geveer het derde deel van de totale bevolking van het land); 220.000 in de beruchte Gaza-strip (waarvan de autochtone bevol king 100.000 bedraagt), 100.000 in Libanon (bijna 7% van de bevol king) en 90.000 in Syrië (2.5% van de inwoners). UNWRA is be last met hun huisvesting bijna de helft woont in kampen met hun voeding, hun medische verzorging en het onderwijs, waarvan het laatste in het bijzon der belangrijk is, omdat 40% van de vluchtelingen jonger dan 16 jaar is. Voor deze taak beschikt het UNWRA-bureau over een budget dat veel te beperkt is. Zijn directeur, de heer Henry R. Labouisse, heeft er onlangs nog in de Algemene Vergadering van de V.N. op gewezen „dat de rantsoenen en diensten aan de vluchtelingen verleend, niet vol doende zijn" en dat er geen aan leiding bestaat „zich gelukkig te prijzen dat het bureau zoveel heeft kunnen doen met zo weinig middelen". De maandelijkse rantsoenen corresponderen dan ook slechts met 1600 calorieën per dag, hoe wel sommige categorieën van vluchtelingen (kinderen, zieken, vrouwen die in verwachting zijn of die kinderen voeden), melk, vi taminen, warme maaltijden of aanvullende rantsoenen ontvan gen. De rol van de particuliere cha ritatieve instellingen is dan ook evenzeer van heel veel waarde voor deze ontwortelden. De Pau selijke Missie verdeelt onder de vluchtelingen, van wie bijna 90 pet Mohammedaans is, melk, boter, kaas en kleren. Aan families welke in rouw gedompeld zijn of met ziekte te kampen hebben of aan bijzondere gevallen, wordt fi nanciële bijstand verleend. Maar de gave, die met de meeste dankbaarheid ontvangen wordt, is de kerk St.-Georges, welke te Dbayé als een symbool van het verloren land herrezen is. Over het hier genoemde ge tal van 930.000 wordt gestreden. Israël b.v. meent, dat het er KOM, WE GAAN maar eens biech ten, Het is al lang geleden en het moet maar weer eens ge beuren. Uit onze catechismus weten wen, dat we ons geweten moeten on derzoeken, berouw verwekken en dan de biechtstoel in. Het lijkt zo, dat dit alles uit eigen initiatief gebeurt. En eigenlijk zijn velen hier natuurlijk onbewust een beetje ketters. Uit ons zelf immers kunnen en vermogen we niets wat betreft ons heil, ons ei genlijk geluk, waar het dus eigenlijk op aankomt. We kunnen misschien wel grote fabrieken bouwen, het atoom splitsen en machines installe ren, die nog ingewikkelder zijn dun een duikboot, maar ten opzichte van God en onze toekomst zijn we volle dig afhankelijk. God neemt altijd het initiatief. Zo is het altijd geweest in de loop van de gewijde geschiedenis, de geschie denis van ons heil. Het was God, Die de Joden uit Egypte riep en voerde; het was God, die het Verbond sloot met het Joodse volk. Het was God, die Zijn Zoon tot ons zond, die Hem opwekte uit de doden. Zoals St.-Jo- hannes het uitdrukte: Hij heeft ons het eerst liefgehad. Zo was het en zo blijft het. Hij heeft ons geroepen tot het geloven in Zijn Zoon. Hij was het, die zorgde, dat we toe konden treden tot Christus in de Doop. Maar ook het gewone dagelijkse leven van de chris ten is uit God. St.-Paulus zegt: Nie mand kan zeggen: Christus is de Heer tenzij in de Geest. Natuurlijk wordt hiermee niet bedoeld, alleen maar die woorden uit te spreken, maar die woorden als uitdrukking van ons ge loven. We lopen hier zo gauw gevaar te menen, dat wij het eigenlijk zijn, die beginnen. „Wij ons best en God de rest". Toch is dit niet juist. Als men spreekt over de christelijke asce se, geeft dat een suggestie van een soort oefenen in het christen-zijn en zijn we zo gauw geneigd alles aan ons zelf toe te schrijven. Maar in heel en- ze opgang naar God, naar de God van ons heil, is het voortdurend God, die het initiatief blijft nemen. We kun nen zo maar niet zeggen: ik heb be rouw, want ons rouwen is een ant woord op een oproep en aanroep van God. We kunnen zo maar niet ons best doen, want ook hier begint God. We hebben het al eens gezegd: het Rijk Gods is uit God en slechts God kan het zowel in voorbereiding als in voltooiing naderbij brengen. Zo blijven wij ook in ons best doen vol ledig afhankelijk. We kunnen na tuurlijk zeggen: goed, dat neem ik aan. We staan machteloos tegenover de grote God, als Hij niet begint, maar we kunnen toch vragen om Zijn genade en Zijn heil. Natuurlijk, kun nen we dat doen. Maar wij mogen niet vergeten, dat zelfs ons bidden een antwoord is, dat God ook hier ons vóór moet zijn met Zijn genade. Anders is het geen heilsgebed. Uit ons zelf kunnen we niets. Er blijft ons dus niets anders over, dan open te staan voor God, zich voortdurend, afhankelijk te voelen. Alweer ak koord, maar ook dit is uit God. God voorkomt ons altijd. Hij heeft ons het eerst liefgehad en zo blijft Hij. Heel ons leven is zo omvademd door God en Zijn heerlijke genade. Heel ons le ven moet antwoorden, wil het een christelijk leven zijn. Zo is ook onze ascese een antwoord op Gods aan roep. Wij hebben slechts ja te zeg gen en met de genade mee te werken, onder de kracht van de genade te werken. Is dit niet een vernedering van de zelfstandige, autonome mens? Ver dringt God de mens dan niet? De mens is pas groot, wanneer hij is, go als God hem wil. God heeft hem ge schapen en de mens kan zich pas ontplooien vanuit God. veel minder zijn. Men moet in ieder geval in het oog houden, dat het vluchtelingen-vraagstuk van beide zijden in het Midden- Oosten politiek wordt uitgebuit. Feitelijk maakt dit het werk voor de organisaties, die zich zoals in het bovenstaande wordt beschre ven het lot van de vluchtelingen hebben aangetrokken, nog moei lijker. Zeker is,' dat nog altijd honderdduizenden „DP's" in het Midden-Oosten leven in een si tuatie, waarvan men zich in Europa, ook al heeft dit een eigen vluchtelingen-probleem, nauwe lijks een denkbeeld kan vormen. Redactie.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1957 | | pagina 11