Grote
meesters
van
dichtbij
„Studie op lange noten bracht
ons voor radio en televisie"
De Leeuw van Kralingen
ligt onze kracht
Bezoeken aan beroemde
schilders en musici
MARINUS EN JOKE JANSEN:
Twee Rotterdamse kinderen
vormen
glanzend trompet-duo
Het bonte leven
van Henri Martin
Viting; van vergaand religieus
indifferentisme
Op de planken
Twee reeksen
Een boek over Rotterdams eerste Diergaarde-directeur
Hoe kunnen wij ons
vernieuwen?
VB
ZATERDAG 4 JANUARI 1953
De uitgever René Kister te Genève is begonnen met
het publiceren van een serie fotoboeken, waarin men
verschillende grote meesters van deze tijd ziet zoals zij
in het dagelijkse leven zijn dus niet zoals zij zich
op het podium of bij de opening van een tentoonstel
ling aan ons voordoen. Men ziet hen in hun eigen
omgeving, in de kring van hun gezin en men ziet hen
vooral ook aan het werk. Deze fotohoeken zijn met
zoveel eerbied en ernst en genegenheid samengesteld,
dat zij in geen enkel opzicht de indruk wekken tege
moet te komen aan ongezonde belangstelling voor het
particuliere leven van grote kunstenaars. Het bekijken
van een dezer albums is als het brengen van een kort
en woordeloos, bijna beschroomd bezoek aan de
meester die onze voorkeur heeft. Onthullingen of
anekdotes moet men hier niet verwachten, wTel een
keur van schitterende foto's en een korte tekst die iets
heeft van een persoonlijk loflied op de man of vrouw
aan wie het album is gewijd. Voorts bevat bijna elk
deel de reproduktie van een handschrift. Aan de ver
zorging zijn kosten noch moeite gespaard, zodat de
foto's ten volle tot hun recht komen.
BIJ MARCEL DUPRé
Hans Roest
Les van vader
Veertien eerste prijzen
Er werd een duo geboren
In het openbaar
Brief uit Bussum.
Zij zag het niet
Geschiedbeschouwing
Wat is godsdienst volgens
Toynbee?
Conclusie
Worstelende Adonis
Het conflict
„Panorama"
Snelle ontwikkeling
Bij vader in de zaak
Zo gauw men zich niet meer geregeld iveet te vernieuwen, weet te
verjongen, is het eigenlijk met ons gedaan. Zo is het met onze
persoon, zo is het met ons werk, zo is het ook in ons verenigings
leven. Ontbreekt de kracht tot vernieuwing, dan staan we ten dode
opgeschreven. We kunnen het nog wel enige tijd volhouden, maar
het echte tverkelijke leven zit er niet meer in. Het is alsof LEVEN
eigenlijk identiek, hetzelfde is als vernieuwing. Elke dag, ja zelfs elk
uur, elke minuut opnieuw beginnen met daar tussendoor de grootse
momenten van algehele vernieuwing zoals de Lente bijvoorbeeld en
onze verjaardagen en Nieuwjaar.
Hans van Berge?i
Er is voor ons geen twijfel mogelijk: Marinus en Joke Jansen
hebben hun succes te danken aan de lange noten. En wie dit als
wartaal in de oren mag klinken, zij verduidelijkt, dat die lange
noten precies zo glanzend en zuiver als hun instrumenten, uit de
trompetten van Marinus en Joke glijden. Marinus „Zeg maar
Ries" en Joke, met huil veertien en elf jaren nog in het heer
lijke prille begin van het leven, zijn twee Rotterdamse kinderen,
die als hobby een trompet bespelen en dit zo voortreffelijk doen,
dat radio en televisie hun scouts naar de Mathenesserweg hebben
gestuurd om het duo te verzoeken, voor de microfoon, respectieve
lijk de camera op te treden. Door het studeren van de „lange noten"
een bepaalde noot zo lang en zo zacht mogelijk aanhouden
(ademhalingstechniek) hebben Ries en Joke hun muzikale pres
taties op een dergelijk niveau gebracht, dat de lang niet makkelijke
heren uit Hilversum en Bussum in enthousiasme ontvlamden en met
uitnodigingen voor een optreden zwaaiend in de hand, naar Rotter
dam kwamen ijlen.
Marinus en Joke Jansen.
Twee zilverglanzende trompetten.
Meester Marcel Duprê.
Er zijn twee series; dn de ene vindt
men gro're uitvoerende kunstenaars (Die
grossen Interpreten) en in de andere be
roemde schilders (Die grossen Maler).
Naast' de editie met Duitse tekst, is er
een in het Frans. De foto's zijn gemaakt
door Roger Hauert. die zijn opnamen met
de Leica heeft vervaardigd.
Soms heeft hij de kunstenaars in hun
dagelijkse handel en wandel „betrapt"
bijvoorbeeld in gesprek met familie
leden of kunstbroeders en deze opna
men zijn veelal de meest karakteristieke.
Tot dusverre heb ik van elke serie twee
delen ond«r ogen gekregen: over de schil
ders Maurice Vlaminck en Georges Rou
ault, en over de pianist Alfred Cortot en
de organist Marcel Dupré.
Vlaminck. de stoere tachtiger, die nog
iedere dag werkt aan zijn krachtig ge-
Penseelde dorpsgezichten, waarover soms
een magische dreiging hangt, ontvangt
pns in zijn villa La Tourillière, gelegen
in een wijd en nog onbedorven landschap.
De kunstcriticus Jacques Perry doet het
Woord voor ons en noteert de antwoor
den van de vitale grijsaard.
Hij is niet alleen vitaal, de oude Vla
minck, maar hij is ook nog strijdbaar en
iel. Hij heeft zijn eigen meningen over
Kunst en over verschillende -ismen, en
hij is nog meer gevreesd als aanvaller
dan als verdediger. En toch., een bemin
nelijk man, zoals hij uit de tekst van
Perry tot ons komt.
Meester Rouault zesentactig jaar oud,
is veel meer in zichzelf gekeerd. De foto,
waaroo men hem ziet met ziin dochter
Isabelle leert ons de mens Rouault op
wel zeer onthullende wijze kennen. En
bijzonder ontroerd hebben mij de foto's
Yan zijn handen twee oude, gevoelige
landen die zoveel schoonheid hebben
geWrocht.
Alfred Cortot. de Franse pianist die
wang in Genève woont, wordt dit jaar
°°k al tachtig. Maar ook hij mag er nog
2lin. Hij heeft afscheid genomen van het
"tternationale concertpodium, doch er
gaat geen dag voorbij dat hij niet aan
zijn geliefde vleugel zit om te stude-
ijn of voor vrienden te spelen.
Hij leeft te middenvan de zeldzaamste mu
zikale curiositeiten: schilderijen en por
tretten van grote componisten, handschrif
ten, medailles en borstbeelden. Boven
dien bezit hij de rijkstgevulde particulie
re muziekbibliotheek van geheel Europa.
Hij vertelt van zijn welbestede leven en
vpn zijn opvattingen over de kunst van het
Pianospelen.
Hoe voortreffelijk deze albums zijn sa
mengesteld, bewees mij de persoonlijke
ontmoeting met Marcel Dupré. de be
roemdste organist van Eurona. Hij was
zaterdagavond teruggekeerd van een lang
durige concerttournee door de Verenigde
btaten en de volgende dag reeds speelde
'hij de „orgelmis" in zijn kerk, de St.-
Sulpice. Verschillende vrienden en be
wonderaars waren naar het koor geko
men om de grijze meester te verwel
komen.
Ik had de foto's van Roger Hauert be
keken en de tekst van Bernard Gavot
gelezen vóór de ontmoeting en het was
alsof ik Maitre Dupré reeds kende. Hij
is eenenzeventig, maar nog altijd zeer
actief. Zelden heb ik een zo charmant
en eenvoudig man ontmoet.
Hij is geboren in Rouaan, in een zeer
muzikale familie. Op zijn zevende jaar
begon hij met orgelles en een jaar later
kreeg hij a] een aanstelling als organist.
Hij studeerde verder bij Guilmant en Wi-
dor, twee andere grootmeesters op het
orgel. In 1906 werd hij de assistent van
Widor aan het grote Cavaillé-Coll orgel
van de St.-Sulpice, dat men op verschei
dene foto's duidelijk kan zien.
Van trouw en bescheidenheid getuigt
het (en het tekent de mens), dat Dupré
de schitterendste aanbSdingen heeft afge
slagen om In de schaduw van zijn leer
meester tweede organist te blijven. Pas
in 1933 volgde hij Charles Marie Widor
op. Elke zondag, als hij speelt, komen van
heinde en ver orgelminnaars om hem te
horen.
Ook als componist geniet Dupré grote
bekendheid. Zijn jongste werk. het orato
rium „La France au Calvaire" voor acht
stemmig koor en orkest, lis enige weken
geleden voor de eerste maal uitgevoerd
en met groot succes.
Ja. Marcel Dupré is precies zoals de
fotograaf en tekstschrijver hem hebben
gezien en weergegeven. Dat is voor mij
een waarborg voor de andere albums.
Het is echt wel duidelijk aan wie
het tweetal het talent te danken
heeft: Vader Jansen, zelf vanaf zijn
zevende jaar „in de muziek"
trompettist en tot voor enkele we
ken dirigent van de Koninklijke
Harmonie „De Bazuin" uit Gorin-
Chem heeft zijn kinderen les ge
geven en hen getraind op dit bij
zonder moeilijk te bespelen instru
ment. De beste les, die hij zelf van
zijn leraar destijds heeft gekregen,
heeft hij ook aan Ries en Joke mee
gegeven: „studeer lange noten".
Zij hebben het gedaan.
Het resultaat?
Drie diploma's van de Kon. Fede
ratie van Nederlandse Harmonie-
en Fanfarekorpsen en veertien
eerste prijzen, behaald op diverse
concoursen. Het merendeel van
deze eerste prijzen werd toegekend
met lof van de jury en tevens met
het hoogste aantal punten
Marinus was negen jaar oud, toen
hij aan zijn vader diens trompet een
ogenblikje te leen vroeg. Ries stond
prompt in vuur en vlam voor het
instrument en pa Jansen oordeelde
het verstandig, het laaiende enthou
siasme van zoonlief in geordende ba
nen te leiden. Langs die geordende
banen is Ries gaan wandelen, keurig
netjes aan vaders hand en het resul
taat zijn de prijzen, waarvan de tast
bare herinneringen nu zijn opgeplakt
in een rijk album.
De negenjarige leeftijd was ook
voor Joke het sein, een trompet aan
de lippen te zetten. De dag na haar
verjaardag greep het pittige meiske
naar het instrument, dat in het leven
van de familei Jansen thans zo n
grote rol speelt.
Toen was het duo geboren.
Een duo, dat écht niet onbekend is
bq talloze sociale instellingen, zowel
in Rotterdam als daar buiten. Want
vanzelfsprekend houden Ries en
Joke hun concerten niet alleen voor
de buren die overigens net zo
enthousiast met de kinderen mee
leven als hun ouders en echt niet
kinderachtig doen over herrie of zo
maar zjj treden ook in het open
baar op. Invalidenbonden, bejaarden-
sociëteiten, zij alle kennen nu de rus
tige Ries en het kwikzilverachtige
Joke met hun fraaie Engelse „dat
zijn wel de beste instrumenten, als
je ze combineert met een Frans
mondstuk". Ook de Stichting
„Actie voor het Astmatische Kind"
heeft het duo al verscheidene malen
uitgenodigd; a.s. zondagmorgen zal
het tweetal voor deze Stichting weer
in het Luxortheater optreden.
Het musiceren van de twee Rot-
terdammertjes viel in de smaak bij
de Hilversumse heren: er kwamen
uitnodigingen binnen en zo stonden
ze op 3 én 12 december vrij kort
achter elkaar voor de microfoon.
Willy Schobbe een man, die écht
wel weet, wat een trompet is on-
Bij het eeuwfeest van de Rotter
damse Diergaarde sindsdien
„Koninklijke" werd een oud,
blind dametje naar de microfoon ge
leid om de honderden gasten op het
feest in het Frans iets te zeggen. Dat
was mej. Baudour, „tante Louise"
voor de vrienden, kleindochter van
de eerste en meest schilderachtige
Diergaarde-directeur: Henri Martin.
Zij bood de Diergaarde een aantal mooie
geschenken van historische waarde: schil
derijen van Martin en van een van diens
iievelingstijgers „Atyr" en een ingelijst
reliëf van Martin op 43-jarige leeftijd.
Het waren maar enkele stukken uit een
kostbare en vrij volledige collectie die
eens aan mej. Baudour werd toever
trouwd. Toen Martins oudste dochter,
Marie-Henriëtte, in 1932 haar einde voelde
naderen, zei ze tegen haar dochter Louise:
„In deze kist zitten alle papieren en her
inneringen van grootvader Martin. Ik
weet, dat het bij jou in goede handen zal
zijn. Jij moet zorgen, dat het na mijn
dood bij elkaar blijft".
„Deze kist"', dat was een grote reiskof
fer, die altijd op haar slaapkamer had ge.
staan. Allerlei herinneringen waren er in
opgesloten: fraaie zwepen, een bebloed
dierevel, boeken, affiches, foto's en gra
vures, alle getuigend van een geweldig
avontuurlijk leven temidden van „ver
scheurende" dieren, die vrienden werden.
Helaas, er Is maar weinig van dit alles
overgebleven. „Tante Louise" heeft alles
trouw bewaard en bewaakt, twintig jaar
lang, tot het ongeluk haar trof dat zij
eerst aan het linker- kort daarop aan het
rechteroog blind werd. Toen ztjn er men
sen geweest, die gesnuffeld hebben in
haar bezit. Vele zaken verdwenen spoor
loos. Kinderen uit de buurt verknipten de
oude affiches, oude kranten en brieven
werden als „waardeloos" weggegooid.
Mej. Baudour kon het toch niet zien
Menigmaal bekroop haar de lust, het
restant te verbranden eer het in handen
viel van anderen, die er de waarde niet
van kenden en die er niets mee te maken
hadden. Op dit moment vond Frits van
Dixhoorn „tante Louise" in de Avenue
Eugene Plasky 73 te Brussel.
Frits van Dixhoorn behoort tot de Club
van Circusvrienden en omdat hij een
voortreffelijk speurder en verteller is,
verscheen reeds menige boeiende publi-
katie over ,de piste" van zijn hand. Bij
zijn nasporingen moet hij al vele malen
op de figuur van Pierre Henri Martin zijn
gestoten want deze man is van beslissende
betekenis geweest voor de ontwikkeling
van het moderne circus.
Met zijn bezoek aan mej. Baudour stoot-
Toynbees visie op hef Christendom
IN ZIJN „Study of History" schrijft
Arnold Toynbee, dat in onze door
oorlogen geteisterde generatie tot
voor kort een nieuw-heidense overheer
sende minderheid schitterende vooruit
zichten had, doch, dat deze nu snel
aan het verflauwen zijn en dat de le
venssappen andermaal duidelijk zicht
baar door alle takken van ons wes
ters Christendom vloeien en dat dit
schouwspel suggereert, dat misschien
toch het laatstehoofdstuk van onze wegs-
terse historie niet de loop zal volgen
van het laatste hoofdstuk van de Griek
se geschiedenis.
„Misschien wordt aan het westers
Christendom de genade gegeven van een
Wedergeboorte tot een Respubiica Chris
tiana, die het vroegere en betere ideaal
Was, waar het Christendom naar heeft
gestreefd".
Toynbee wil de geschiedenis verkla
gen volgens een schema van wetmatig
heid, zoals vóór hem o.a. Hegel, Marx
£n Spengler deden. Op grond van deze
beschouwing van de geschiedenis meent
Toynbee de toekomst te kunnen voor
spellen. Immens, onze westerse historie
de loop volgen van alle andere his
tories, die, volgens hem, een parallel
verloop hadden. Toynbee heeft een ver
bazingwekkende belezenheid en hij
goochelt met feiten uit de Indische, Ohi-
b®se, Amerikaanse en Europese histo-
ri.e, die hij naar zijn aprioristische kijk
Uitstrooit over een door hem opgezet
stramien. Hij vergelijkt zaken, die
Uiterlijk op elkaar gelijken, maar die in
jV^zen verschillend zijn en imponeert
0 de oppervlakkige lezer.
Deze methode werd hier te lande af-
•Ponde gekritiseerd door de hoogleraren
(1946) en Locher (1948), doch,
alter gebeurt, wanneer die mannen
van de wetenschap met een persoon of
een theorie hebben afgerekend, dan
wordt deze pas ontdekt door het lezend
publiek, dat zich, eerder dan de vak
lieden, laat verblinden door het schijn
schoon van een theorie, die op het eer
ste gezicht nog niet zo gek lijkt.
Zo heeft de passus over de toekomst
mogelijkheden van het westerse Chris
tendom de aandacht van het publiek
getrokken, ook al wijdt Toynbee aan die
gedachte slechts enkele regels, die door
het woordje „misschien" wel een zeer
vage betekenis hebben.
Wat Toynbee overigens onder dit
Christendom verstaat, blijkt duidelijker
uit zijn „An Historian's Approach to
Religion", in Nederlandse vertaling ge
titeld „Godsdienst en Geschiedenis"
Toynbee gelooft niet in Christus als
Zoon van God. „Jesus van Nazareth
werd door zijn volgelingen (de Joden)
geïdentificeerd met de messias. De
christenen gingen nog verder en zagen
in Hem de Zoon van God en verklaar
den Hem medegelijk aan God de Va-
der en God de H. Geest". Door uw
stichter aldus te vergoddelijken, ver
goddelijkt gij uw kerk en uiteindelijk
uzelf.
Cristus wordt op één lijn gesteld
met Gautama, Epicurus, Plato,
Augustus, Zarathoestra en Moham
med, aan wie zich eveneens een stel
geboorteverhalen'hechtte en die even
eens een „posthume transfiguratie"
■ondergingen in de smeltkroes, die het
geheugen van hun volgelingen was.
(p. 135 e.v.).
Het christendom ziet Toynbee als
één van de drie Joodse godsdiensten:
Jodendom, Christendom en Islam,
die gedrieën weer op één lijn staan
met de drie Boeddhaïsche godsdien
sten: het Hinayana-Boeddhisme, het
Mahayana-Boeddhi6si6me en het Hin
doeïsme, terwijl de leer van Zoroaster
tussen de Boeddhaïsche en de Joodse
godsdiensten in wordt geplaatst.
De Katholieke Kerk kwalificeert hjj
als de „Rooms Katholieke fractie van
een spltjtzuchtige westerse kerk".
Wij hebben hier dus te maken met
een vergaand religieus indifferentisme.
Dit indifferentisme blijkt trouwens
zonneklaar uit de volgende passages:
„de hogere godsdiensten zijn alterna
tieve en concurrerende pogingen, om
het geestelijk vacuum te vullen, dat
de saaiheid van het leven in de zielen
van de grote meerderheid der mensen
had doen ontstaan" p. 103).
„De geloofsovertuigingen van de men
sen zullen verschillen, omdat de absolu
te werkelijkheid een mysterie is, waar
van niet meer dan een fractie ooit
door enige menselijke geest doorschouwd
of eraan geopenbaard is. De kern van
zulk een groot mysterie kan nooit be
reikt worden door slechts één weg te
volgen" (p. 250, 251).
„Wij kennen noch de hele waarheid
noch niets dan de waarheid" (p. 295).
Elke godsdienst vangt, volgens Toyn
bee, een glimp van het mysterie en elke
godsdienstige opvatting is pr -tieel en
subjectief. Helaas, iedereen bekijkt het
mysterie egocentrisch, Toynbee meent,
dat dit levensnoodzaak is, maar tevens
zonde, d.w.z. intellectuele en morele
dwaling. Zo hebben de Joden zich op
geworpen als Gods uitverkoren volk.
Dit ontzaglijk in de hoogte -teken van
zelfmiddelpuntigheid is een kwaad, dat
inherent is aan het geloof, dat er een
uitverkoren volk is. Aan dezelfde zonde
maken nationaalsocialisme en commu
nisme zich schuldig.
Toynbee onderscheidt to alle gods
diensten
a. essentiële raadgevingen en waar
heden. Zij hebben geldigheid in alle
tijden en op alle plaatsen, voorzover
wij dit door het donkere glas van
's mensen ervaring tot nog toe kun
nen bekijken. Deze waarheden zijn in
alle godsdiensten te vinden en zij zijn
„het ware licht, dat alle mensen ver
licht, komende in de wereld".
b. niet-essentiële praktijken en voor
stellen. Dit zijn toevallige aangroeisels
en dat men die niet wil veranderen,
is een manifestatie van de erfzonde,
dat wil zeggen van de zelfmiddelpun
tigheid (p. 261 e.v.).
Op het eerste gezicht schijnt deze on
derscheiding aanvaardbaar, temeer wan
neer Toynbee da katholieke Kerk prijst,
omdat zij op het Concilie van Florence
(14381439) de Oosterse kerken aan
bood, dat zij zich met Rome zouden her
enigen met behoud van hun eigen tra
ditionele liturgieën, eigen liturgische ta
len, traditionele gebruiken en praktij
ken. Wanneer wij echter even verder
lezen, dat de kerkelijke suprematie van
de H. Stoel ook een onwezenlijk bestand
deel wordt genoemd, dan beseffen wij,
hoe gevaarlijk Toynbees maatstaf is:
men kan nu vrijelijk allerlei gedeelten
uit de geloofs- en zedenleer als „onwe
zenlijk" terzijde gaan stellen.
De katholieke Kerk is volgens Toynbee
niet de enig ware, want als men dat
beweert, vervalt men in dezelfde zonden
van zelfmiddelpuntigheid als de Joden,
de nationaaisocialisten en de communis
ten.
Het Christendom is niet gebracht als
een Openbaring door de Godmens Jesus
Christus, maar bet is een van de vele
ideologieën, filosofieën en godsdiensten,
die elk een glimp van het mysterie ont
hullen. Ontdoet men al flie stelsels van
hun „bijkomstigheden" en voegt men de
overblijvende „wezenlijkheden" bijéén
Toynbee ziet het ais de taak van de
hedendaagse historicus de kloof tussen
de godsdiensten te overbruggen dan
Iioudt men een vaag. relatief, subjectief
syncretistisch systeem over en 'at is
dan het christendom van Toynbee.
Het behoejt geen nader betoog, dat
een christen uit Toynbees werk „Gods
dienst en Geschiedenis" geen voordeel
kan trekken; integendeel, hij zal ófwel
in de war gebracht worden en gevaar
lopen voor zjjn eigen geloofsovertuiging,
ófwel het boek geërgerd en teleurgesteld
ter zjjde leggen.
Dr. mr. C. \V. v. Voorst v. Beest
Arnold J. Toynbee, Godsdienst en
Geschiedenis Uitg. F. G. Kroonder,
Bussum.
te hij op een ongedacht rijke bron, die hem
de belangrijkste stof verschafte voor een
nieuw werk, het zo pas bij de uitgevers
maatschappij „West Friesland'' te Hoorn
verschenen boek „De Leeuw van Kralin
gen".
De titel verklaart veel. De knappe maar
wilde Marseilliaanse jongen, die het op
school niet kon uithouden, maar zich aan
sloot bij het circus Guillaume, is tenslotte
als grijsaard tot rust gekomen in Kralin
gen, in zijn tijd een rustig dorp bij Rot
terdam, nu een mooie woonwijk van de
Maasstad.
Tussen beide momenten van Martins be
staan heeft de rusteloze man heel Europa
bereisd. Bekende figuren uit Europa's ge
schiedenis van het begin der negentiende
eeuw bezochten zijn voorstellingen, die
een wereldvermaardheid kregen. Iets
wordt ons duidelijk, wanneer wij alleen
maar kijken naar de prenten uit die tijd.
We zien dan een Adonis-figuur, worste
lend met leeuwen, tijgers en slangen. Dat
was Martin en dat was het spectacle, waar
onze overgrootvaders en overgrootmoeders
del op waren.
Doch men late zich niet misleiden. Al
deze „gevechten" werden gaarne terwille
van het publiek geleverd onder beste
vrienden, want als Martin in of bij de
kooien verscheen, waren de dieren dol
gelukkig omdat zij zich nabij een goede
vriend wisten. Iedereen heeft zich inder
tijd bezig gehouden met het „geheim van
Martin". Hoe wist deze man zó de gene
genheid van dieren te winnen, dieren, die
als mensen-verslindend worden, be
schouwd?
Van Dixhoorn waagt zich aan een ont
sluiering van dit geheim, maar hij slaagt
er niet in, ons een overtuigende oplos
sing ervan te geven.
Als eenmaal de tijd is aangebroken, dat
Martin die altijd Frans is blijven spre
ken en het Nederlands niet verstond
zich in Kralingen neerlaat, vertelt Dix
hoorn van de ons meest interesserende
episode uit Martins leven: zijn tweede
huwelijk, zijn hobby's waaronder vis
sen en het kweken van rozen het zich
vormen van een nieuwe vriendenkring en
zijn eerste contact met de pas opgerichte /j
Diergaarde.
Dixhoorn gunt ons dan een kijkje in het
Rotterdamse leven van die tijd en hij be
schrijft het met verve We zien Martin
door de dierenverzameling wandelen en
hem in de fraaie, ruime „directeurswo
ning" trekken. Maar we zien hem die met
spoed verlaten, wanneer de 73-jar;ge
Fransman zijn hoed grijpt, de bestuurs
vergadering verlaat en zegt: „Ik heb de
eer u te bedanken voor het directeur
schap. Zoekt u voor mij een ander, de
directeurswoning zal binnen de veertien
dagen ontruimd zijn".
En dan vinden we Martin terug in Over-
schie, op de Rotterdamsche Straatweg 33,
waar hij „met dezelfde hartelijkheid
(werd) ontvangen, die hem te Kralingen
ten deel was gevallen'1. Zestien jaar woon
de Martin in Overechie, waar hij op 5
april 1882 overleed.
Is Dixhoorns boek een biografie? Neen.
Hij zelf noemt het „een panorama" en^
daarmede plaatst hij zijn werk in het juis.
te licht. De feiten zijn juist; hij beschikte'
ervoor over de beste bronnen. Maar hier^
en daar gaf hij er wat meer kleur aan,
die historisch niet verantwoord is. Maar'
Dixhoorn erkent dit eerlijk. Hij introdu
ceert enkele bijfiguren louter en alleen
om ons kennis te doen maken met typi-
sche gewoonten van het toenmalige cir
cusleven. Hij houdt zijn stijl erg populair
om zijn boek leesbaar te maken voor jong
en oud. Daarin is hij zeker geslaagd.
Zijn grote verdienste is, dat hö een,
voor de moderne generatie wel heel schil-
derachtige en ietwat geheimzinnige fi-1
guur, verbonden aan Rotterdams historie,!
nader tot ons heeft gebracht op een aller- t
prettigste manier.
v. S.
derbrak zijn eigen repetities om in
de controlekamer naar Ries en
Joke te komen luisteren en om va
der Jansen een compliment te ma
ken.
De uitzendingen waren in feite
nauwelijks verklonken of er lag in
de brievenbus aan de Mathenesser
weg een vriendelijk briefje van de
televisie. Donderdagavond werd er
reeds een soort van spoed-auditie
gehouden en toen was de zaak be
klonken.
A.s. woensdagmiddag om 5 uur
zullen Ries en Joke voor de came
ra's staan!
„Tja", zegt vader Jansen, „die
snelle ontwikkeling hadden wij
heus niet verwacht. De kinderen
zijn tenslotte, louter uit liefhebberij,
met musiceren begonnen, precies
zoals honderden andere kinderen
dat doen. Maar dat ze nu zo ineens
omhoog schieten met optreden voor
radio en televisie, neen, dat had ik
werkelijk niet verwacht. Nu is het
wel zo, dat zij dit echt niet bereikt
hadden, zonder enorm hard te stu
deren. Want dit doen zij heus: iede
re dag zeker drie uur repeteren
Dan komt er ook nog wat piano
studie bij (want zowel Ries en Joke
spelen ook nog piano) en niet te
vergeten, het schoolwerk. Ries zit
in de eerste klas van de H.B.S. en
Joke in de vijfde van de lagere
school: dit betekent natuurlijk ook
heel wat studie, die absoluut niet
verwaarloosd mag worden, integen
deel: bij mij komt eerst het school
werk en daarna pas de muziek.
Door dit ales hebben de kinderen
het wel zo druk, dat er gelukkig
geen tijd overschiet om 's avonds
langs de straat te zwieren, waaraan
tegenwoordig zoveel kinderen zich
schuldig maken'".
Want het is niet de bedoeling,
noch van Ries, noch van Joke, be
roepstrompettisten te worden. Uit
liefhebberij willen ze hun instru
ment bljjven bespelen, zo lang als
er maar adem uit de borstkas ge
perst kan worden, maar hun le
vensdoel zien zij allebei toch wel in
de zaak van vader.
Maar voordat zfl in deze zaak
waarin ook de oudste dochter van
het echtpaar Jansen haar dagelijkse
portie brood verdient worden op
genomen, zal het duo Ries en Joke
met hun pianiste, mejuffrouw Nel
Deerendorp, nog wel menigmaal
voor het voetlicht komen.
En zo hopen ze allebei ook
voor de microfoon en de televisie
camera, „want dat is toch wel zo
leuk", vindt Joke.
FRANS VAN HOUTERT.
In vernieuwing
Want ook ons toneelgezelschapje staat
ten dode opgeschreven, als wij óns niet
geregeld vernieuwen en verjongen.
En hoewel de viering van het Nieuwe
Jaar over het algemeen maar een opper
vlakkige en uiterlijke viering is, die niets
met een eerlijke poging tot vernieuwing
te maken heeft, behoeft dit voor ons toch
geenszins het geval te zijn. Mensen, die
werkelijk streven naar een geregelde
vernieuwing grijpen iedere gelegenheid
aan. En voor hen is de wisseling van Oud
en Nieuw een prachtige gelegenheid daar
toe.
En dan vragen wij ons af, hoe het eigen
lijk met ons clubje zit. Zitten wij niet
vastgeroest in het oude? Betekent iede
re nieuwe opvoering wel degelijk een
vooruitgang, een verjonging? Of teren wij
op oude roem?
Bestaat ons hele gezelschapje nog uit
dezelfde mensen van tien en twintig jaar
terug? Mensen, die er niet toe kunnen ko
men om hun plaats eens af te staan aan
jongere krachten. Zij speelden zo goed
en zij spelen nog zo goed en in hun han
den zijn de hoofdrollen zo best toever
trouwd. Maar zij hebben niet in de ga
ten, dat daarmee hun clubje ten dode
staat opgeschreven. Zij spelen nog net
eender als tien en twintig jaar terug. En
het publiek vraagt allang wat anders.
Straks dient er zich naast hun clubje een
heel nieuwe club aan van jonge mensen
en zij zijn van de kaart. In plaats dat zij
zorgen voor geregeld nieuw en jong bloed.
En in plaats van dat zij zich langzaam
maar zeker terugtrekken, zichzelf op de
achtergrond plaatsen met kleinere rollen
en de grotere rollen aan jongere krach
ten toe vertrouwen.
Dit wat de interne bezetting van ons
clubje betreft. Maar hoe staat het met
ons repertoire? Durven wij hierin ook ver
nieuwing aan, zonder al te grote sprongen
te maken ineens?
Het algemene repertoire is allang an
ders dan dat van twintig jaar geleden.
Waaruit putten wij onze stukken? Uit dat
van tien, twintig jaar her, of uit dat van
de allerjongste datum?
Elk nieuw stuk, dat wij brengen, moet
voor het publiek een verrassing inhou-1
den, iets geheel nieuws zijn! Iets, waaruit
wij in onze dagen voor onszelf iets we
ten te putten. De stukken moeten met
de tijd meegaan.
En zo is het niet alleen met de stuk
ken, maar ook met ons spel. We spelen
niet meer zoals we twintig jaar geleden
speelden. Wat TOEN het amateurtoneel
was, is het NU gelukkig niet meer.
We zeggen „gelukkig", hoewel hetl
voer die tijd zeer bevredigend was. Maar
nu is die manier van spelen geenszins
meer bevredigend. En daarom is het
gelukkig die omwenteling, die algehele I
vernieuwing en verjonging van ons spel.
Gelukkig voor onze tijd.
Maar hebben wij deze vernieuwing enl
verjonging ook ondergaan? Of zijn wij f
achtergebleven? Hebben wij nog steeds I
het fijne van het spel niet weten te ont-l
dekken en spelen wij er nog maar op r
los, ieder voor zich trachtend de volle
dige aandacht van het publiek op zijn
persoon te trekken door 'm even van ka- I
toen te geven op de planken?
En wat betekent het toneelspelen voorl
onszelf? Natuurlijk op de eerste plaats f
een aangename vrije-tijds-besteding. Dit
moet het voor ons altijd bliiven. Maar
kan het ook nog niet wat meer voor ons
betekenen? Naast dit „aangename" ook
een „zinvolle" vrijetijdsbesteding, waar
bij het beoefenen van het toneel ook nog I
iets te betekenen heeft voor onze persoon-
lijkheidsontwikkeling? Maar dit ei6t dan
ook steeds een geregelde vernieuwing.
Een geregelde vernieuwing van onze I
instelling ten opzichte van onze toneelbe-
oefening, zodat onze repetitie-avonden
niet verwateren in gijnige bijeenkomsten
zonder meer, maar werkelijk serieuze
studie-avonden worden en bliiven, waar-
bij het ons ernst is met onze toneelbe-
oefening en zinvolle vrije-tijds-besteding.