Grote meesters van dichtbij „Studie op lange noten bracht ons voor radio en televisie" De Leeuw van Kralingen ligt onze kracht Bezoeken aan beroemde schilders en musici MARINUS EN JOKE JANSEN: Twee Rotterdamse kinderen vormen glanzend trompet-duo Het bonte leven van Henri Martin Viting; van vergaand religieus indifferentisme Op de planken Twee reeksen Een boek over Rotterdams eerste Diergaarde-directeur Hoe kunnen wij ons vernieuwen? VB ZATERDAG 4 JANUARI 1953 De uitgever René Kister te Genève is begonnen met het publiceren van een serie fotoboeken, waarin men verschillende grote meesters van deze tijd ziet zoals zij in het dagelijkse leven zijn dus niet zoals zij zich op het podium of bij de opening van een tentoonstel ling aan ons voordoen. Men ziet hen in hun eigen omgeving, in de kring van hun gezin en men ziet hen vooral ook aan het werk. Deze fotohoeken zijn met zoveel eerbied en ernst en genegenheid samengesteld, dat zij in geen enkel opzicht de indruk wekken tege moet te komen aan ongezonde belangstelling voor het particuliere leven van grote kunstenaars. Het bekijken van een dezer albums is als het brengen van een kort en woordeloos, bijna beschroomd bezoek aan de meester die onze voorkeur heeft. Onthullingen of anekdotes moet men hier niet verwachten, wTel een keur van schitterende foto's en een korte tekst die iets heeft van een persoonlijk loflied op de man of vrouw aan wie het album is gewijd. Voorts bevat bijna elk deel de reproduktie van een handschrift. Aan de ver zorging zijn kosten noch moeite gespaard, zodat de foto's ten volle tot hun recht komen. BIJ MARCEL DUPRé Hans Roest Les van vader Veertien eerste prijzen Er werd een duo geboren In het openbaar Brief uit Bussum. Zij zag het niet Geschiedbeschouwing Wat is godsdienst volgens Toynbee? Conclusie Worstelende Adonis Het conflict „Panorama" Snelle ontwikkeling Bij vader in de zaak Zo gauw men zich niet meer geregeld iveet te vernieuwen, weet te verjongen, is het eigenlijk met ons gedaan. Zo is het met onze persoon, zo is het met ons werk, zo is het ook in ons verenigings leven. Ontbreekt de kracht tot vernieuwing, dan staan we ten dode opgeschreven. We kunnen het nog wel enige tijd volhouden, maar het echte tverkelijke leven zit er niet meer in. Het is alsof LEVEN eigenlijk identiek, hetzelfde is als vernieuwing. Elke dag, ja zelfs elk uur, elke minuut opnieuw beginnen met daar tussendoor de grootse momenten van algehele vernieuwing zoals de Lente bijvoorbeeld en onze verjaardagen en Nieuwjaar. Hans van Berge?i Er is voor ons geen twijfel mogelijk: Marinus en Joke Jansen hebben hun succes te danken aan de lange noten. En wie dit als wartaal in de oren mag klinken, zij verduidelijkt, dat die lange noten precies zo glanzend en zuiver als hun instrumenten, uit de trompetten van Marinus en Joke glijden. Marinus „Zeg maar Ries" en Joke, met huil veertien en elf jaren nog in het heer lijke prille begin van het leven, zijn twee Rotterdamse kinderen, die als hobby een trompet bespelen en dit zo voortreffelijk doen, dat radio en televisie hun scouts naar de Mathenesserweg hebben gestuurd om het duo te verzoeken, voor de microfoon, respectieve lijk de camera op te treden. Door het studeren van de „lange noten" een bepaalde noot zo lang en zo zacht mogelijk aanhouden (ademhalingstechniek) hebben Ries en Joke hun muzikale pres taties op een dergelijk niveau gebracht, dat de lang niet makkelijke heren uit Hilversum en Bussum in enthousiasme ontvlamden en met uitnodigingen voor een optreden zwaaiend in de hand, naar Rotter dam kwamen ijlen. Marinus en Joke Jansen. Twee zilverglanzende trompetten. Meester Marcel Duprê. Er zijn twee series; dn de ene vindt men gro're uitvoerende kunstenaars (Die grossen Interpreten) en in de andere be roemde schilders (Die grossen Maler). Naast' de editie met Duitse tekst, is er een in het Frans. De foto's zijn gemaakt door Roger Hauert. die zijn opnamen met de Leica heeft vervaardigd. Soms heeft hij de kunstenaars in hun dagelijkse handel en wandel „betrapt" bijvoorbeeld in gesprek met familie leden of kunstbroeders en deze opna men zijn veelal de meest karakteristieke. Tot dusverre heb ik van elke serie twee delen ond«r ogen gekregen: over de schil ders Maurice Vlaminck en Georges Rou ault, en over de pianist Alfred Cortot en de organist Marcel Dupré. Vlaminck. de stoere tachtiger, die nog iedere dag werkt aan zijn krachtig ge- Penseelde dorpsgezichten, waarover soms een magische dreiging hangt, ontvangt pns in zijn villa La Tourillière, gelegen in een wijd en nog onbedorven landschap. De kunstcriticus Jacques Perry doet het Woord voor ons en noteert de antwoor den van de vitale grijsaard. Hij is niet alleen vitaal, de oude Vla minck, maar hij is ook nog strijdbaar en iel. Hij heeft zijn eigen meningen over Kunst en over verschillende -ismen, en hij is nog meer gevreesd als aanvaller dan als verdediger. En toch., een bemin nelijk man, zoals hij uit de tekst van Perry tot ons komt. Meester Rouault zesentactig jaar oud, is veel meer in zichzelf gekeerd. De foto, waaroo men hem ziet met ziin dochter Isabelle leert ons de mens Rouault op wel zeer onthullende wijze kennen. En bijzonder ontroerd hebben mij de foto's Yan zijn handen twee oude, gevoelige landen die zoveel schoonheid hebben geWrocht. Alfred Cortot. de Franse pianist die wang in Genève woont, wordt dit jaar °°k al tachtig. Maar ook hij mag er nog 2lin. Hij heeft afscheid genomen van het "tternationale concertpodium, doch er gaat geen dag voorbij dat hij niet aan zijn geliefde vleugel zit om te stude- ijn of voor vrienden te spelen. Hij leeft te middenvan de zeldzaamste mu zikale curiositeiten: schilderijen en por tretten van grote componisten, handschrif ten, medailles en borstbeelden. Boven dien bezit hij de rijkstgevulde particulie re muziekbibliotheek van geheel Europa. Hij vertelt van zijn welbestede leven en vpn zijn opvattingen over de kunst van het Pianospelen. Hoe voortreffelijk deze albums zijn sa mengesteld, bewees mij de persoonlijke ontmoeting met Marcel Dupré. de be roemdste organist van Eurona. Hij was zaterdagavond teruggekeerd van een lang durige concerttournee door de Verenigde btaten en de volgende dag reeds speelde 'hij de „orgelmis" in zijn kerk, de St.- Sulpice. Verschillende vrienden en be wonderaars waren naar het koor geko men om de grijze meester te verwel komen. Ik had de foto's van Roger Hauert be keken en de tekst van Bernard Gavot gelezen vóór de ontmoeting en het was alsof ik Maitre Dupré reeds kende. Hij is eenenzeventig, maar nog altijd zeer actief. Zelden heb ik een zo charmant en eenvoudig man ontmoet. Hij is geboren in Rouaan, in een zeer muzikale familie. Op zijn zevende jaar begon hij met orgelles en een jaar later kreeg hij a] een aanstelling als organist. Hij studeerde verder bij Guilmant en Wi- dor, twee andere grootmeesters op het orgel. In 1906 werd hij de assistent van Widor aan het grote Cavaillé-Coll orgel van de St.-Sulpice, dat men op verschei dene foto's duidelijk kan zien. Van trouw en bescheidenheid getuigt het (en het tekent de mens), dat Dupré de schitterendste aanbSdingen heeft afge slagen om In de schaduw van zijn leer meester tweede organist te blijven. Pas in 1933 volgde hij Charles Marie Widor op. Elke zondag, als hij speelt, komen van heinde en ver orgelminnaars om hem te horen. Ook als componist geniet Dupré grote bekendheid. Zijn jongste werk. het orato rium „La France au Calvaire" voor acht stemmig koor en orkest, lis enige weken geleden voor de eerste maal uitgevoerd en met groot succes. Ja. Marcel Dupré is precies zoals de fotograaf en tekstschrijver hem hebben gezien en weergegeven. Dat is voor mij een waarborg voor de andere albums. Het is echt wel duidelijk aan wie het tweetal het talent te danken heeft: Vader Jansen, zelf vanaf zijn zevende jaar „in de muziek" trompettist en tot voor enkele we ken dirigent van de Koninklijke Harmonie „De Bazuin" uit Gorin- Chem heeft zijn kinderen les ge geven en hen getraind op dit bij zonder moeilijk te bespelen instru ment. De beste les, die hij zelf van zijn leraar destijds heeft gekregen, heeft hij ook aan Ries en Joke mee gegeven: „studeer lange noten". Zij hebben het gedaan. Het resultaat? Drie diploma's van de Kon. Fede ratie van Nederlandse Harmonie- en Fanfarekorpsen en veertien eerste prijzen, behaald op diverse concoursen. Het merendeel van deze eerste prijzen werd toegekend met lof van de jury en tevens met het hoogste aantal punten Marinus was negen jaar oud, toen hij aan zijn vader diens trompet een ogenblikje te leen vroeg. Ries stond prompt in vuur en vlam voor het instrument en pa Jansen oordeelde het verstandig, het laaiende enthou siasme van zoonlief in geordende ba nen te leiden. Langs die geordende banen is Ries gaan wandelen, keurig netjes aan vaders hand en het resul taat zijn de prijzen, waarvan de tast bare herinneringen nu zijn opgeplakt in een rijk album. De negenjarige leeftijd was ook voor Joke het sein, een trompet aan de lippen te zetten. De dag na haar verjaardag greep het pittige meiske naar het instrument, dat in het leven van de familei Jansen thans zo n grote rol speelt. Toen was het duo geboren. Een duo, dat écht niet onbekend is bq talloze sociale instellingen, zowel in Rotterdam als daar buiten. Want vanzelfsprekend houden Ries en Joke hun concerten niet alleen voor de buren die overigens net zo enthousiast met de kinderen mee leven als hun ouders en echt niet kinderachtig doen over herrie of zo maar zjj treden ook in het open baar op. Invalidenbonden, bejaarden- sociëteiten, zij alle kennen nu de rus tige Ries en het kwikzilverachtige Joke met hun fraaie Engelse „dat zijn wel de beste instrumenten, als je ze combineert met een Frans mondstuk". Ook de Stichting „Actie voor het Astmatische Kind" heeft het duo al verscheidene malen uitgenodigd; a.s. zondagmorgen zal het tweetal voor deze Stichting weer in het Luxortheater optreden. Het musiceren van de twee Rot- terdammertjes viel in de smaak bij de Hilversumse heren: er kwamen uitnodigingen binnen en zo stonden ze op 3 én 12 december vrij kort achter elkaar voor de microfoon. Willy Schobbe een man, die écht wel weet, wat een trompet is on- Bij het eeuwfeest van de Rotter damse Diergaarde sindsdien „Koninklijke" werd een oud, blind dametje naar de microfoon ge leid om de honderden gasten op het feest in het Frans iets te zeggen. Dat was mej. Baudour, „tante Louise" voor de vrienden, kleindochter van de eerste en meest schilderachtige Diergaarde-directeur: Henri Martin. Zij bood de Diergaarde een aantal mooie geschenken van historische waarde: schil derijen van Martin en van een van diens iievelingstijgers „Atyr" en een ingelijst reliëf van Martin op 43-jarige leeftijd. Het waren maar enkele stukken uit een kostbare en vrij volledige collectie die eens aan mej. Baudour werd toever trouwd. Toen Martins oudste dochter, Marie-Henriëtte, in 1932 haar einde voelde naderen, zei ze tegen haar dochter Louise: „In deze kist zitten alle papieren en her inneringen van grootvader Martin. Ik weet, dat het bij jou in goede handen zal zijn. Jij moet zorgen, dat het na mijn dood bij elkaar blijft". „Deze kist"', dat was een grote reiskof fer, die altijd op haar slaapkamer had ge. staan. Allerlei herinneringen waren er in opgesloten: fraaie zwepen, een bebloed dierevel, boeken, affiches, foto's en gra vures, alle getuigend van een geweldig avontuurlijk leven temidden van „ver scheurende" dieren, die vrienden werden. Helaas, er Is maar weinig van dit alles overgebleven. „Tante Louise" heeft alles trouw bewaard en bewaakt, twintig jaar lang, tot het ongeluk haar trof dat zij eerst aan het linker- kort daarop aan het rechteroog blind werd. Toen ztjn er men sen geweest, die gesnuffeld hebben in haar bezit. Vele zaken verdwenen spoor loos. Kinderen uit de buurt verknipten de oude affiches, oude kranten en brieven werden als „waardeloos" weggegooid. Mej. Baudour kon het toch niet zien Menigmaal bekroop haar de lust, het restant te verbranden eer het in handen viel van anderen, die er de waarde niet van kenden en die er niets mee te maken hadden. Op dit moment vond Frits van Dixhoorn „tante Louise" in de Avenue Eugene Plasky 73 te Brussel. Frits van Dixhoorn behoort tot de Club van Circusvrienden en omdat hij een voortreffelijk speurder en verteller is, verscheen reeds menige boeiende publi- katie over ,de piste" van zijn hand. Bij zijn nasporingen moet hij al vele malen op de figuur van Pierre Henri Martin zijn gestoten want deze man is van beslissende betekenis geweest voor de ontwikkeling van het moderne circus. Met zijn bezoek aan mej. Baudour stoot- Toynbees visie op hef Christendom IN ZIJN „Study of History" schrijft Arnold Toynbee, dat in onze door oorlogen geteisterde generatie tot voor kort een nieuw-heidense overheer sende minderheid schitterende vooruit zichten had, doch, dat deze nu snel aan het verflauwen zijn en dat de le venssappen andermaal duidelijk zicht baar door alle takken van ons wes ters Christendom vloeien en dat dit schouwspel suggereert, dat misschien toch het laatstehoofdstuk van onze wegs- terse historie niet de loop zal volgen van het laatste hoofdstuk van de Griek se geschiedenis. „Misschien wordt aan het westers Christendom de genade gegeven van een Wedergeboorte tot een Respubiica Chris tiana, die het vroegere en betere ideaal Was, waar het Christendom naar heeft gestreefd". Toynbee wil de geschiedenis verkla gen volgens een schema van wetmatig heid, zoals vóór hem o.a. Hegel, Marx £n Spengler deden. Op grond van deze beschouwing van de geschiedenis meent Toynbee de toekomst te kunnen voor spellen. Immens, onze westerse historie de loop volgen van alle andere his tories, die, volgens hem, een parallel verloop hadden. Toynbee heeft een ver bazingwekkende belezenheid en hij goochelt met feiten uit de Indische, Ohi- b®se, Amerikaanse en Europese histo- ri.e, die hij naar zijn aprioristische kijk Uitstrooit over een door hem opgezet stramien. Hij vergelijkt zaken, die Uiterlijk op elkaar gelijken, maar die in jV^zen verschillend zijn en imponeert 0 de oppervlakkige lezer. Deze methode werd hier te lande af- •Ponde gekritiseerd door de hoogleraren (1946) en Locher (1948), doch, alter gebeurt, wanneer die mannen van de wetenschap met een persoon of een theorie hebben afgerekend, dan wordt deze pas ontdekt door het lezend publiek, dat zich, eerder dan de vak lieden, laat verblinden door het schijn schoon van een theorie, die op het eer ste gezicht nog niet zo gek lijkt. Zo heeft de passus over de toekomst mogelijkheden van het westerse Chris tendom de aandacht van het publiek getrokken, ook al wijdt Toynbee aan die gedachte slechts enkele regels, die door het woordje „misschien" wel een zeer vage betekenis hebben. Wat Toynbee overigens onder dit Christendom verstaat, blijkt duidelijker uit zijn „An Historian's Approach to Religion", in Nederlandse vertaling ge titeld „Godsdienst en Geschiedenis" Toynbee gelooft niet in Christus als Zoon van God. „Jesus van Nazareth werd door zijn volgelingen (de Joden) geïdentificeerd met de messias. De christenen gingen nog verder en zagen in Hem de Zoon van God en verklaar den Hem medegelijk aan God de Va- der en God de H. Geest". Door uw stichter aldus te vergoddelijken, ver goddelijkt gij uw kerk en uiteindelijk uzelf. Cristus wordt op één lijn gesteld met Gautama, Epicurus, Plato, Augustus, Zarathoestra en Moham med, aan wie zich eveneens een stel geboorteverhalen'hechtte en die even eens een „posthume transfiguratie" ■ondergingen in de smeltkroes, die het geheugen van hun volgelingen was. (p. 135 e.v.). Het christendom ziet Toynbee als één van de drie Joodse godsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam, die gedrieën weer op één lijn staan met de drie Boeddhaïsche godsdien sten: het Hinayana-Boeddhisme, het Mahayana-Boeddhi6si6me en het Hin doeïsme, terwijl de leer van Zoroaster tussen de Boeddhaïsche en de Joodse godsdiensten in wordt geplaatst. De Katholieke Kerk kwalificeert hjj als de „Rooms Katholieke fractie van een spltjtzuchtige westerse kerk". Wij hebben hier dus te maken met een vergaand religieus indifferentisme. Dit indifferentisme blijkt trouwens zonneklaar uit de volgende passages: „de hogere godsdiensten zijn alterna tieve en concurrerende pogingen, om het geestelijk vacuum te vullen, dat de saaiheid van het leven in de zielen van de grote meerderheid der mensen had doen ontstaan" p. 103). „De geloofsovertuigingen van de men sen zullen verschillen, omdat de absolu te werkelijkheid een mysterie is, waar van niet meer dan een fractie ooit door enige menselijke geest doorschouwd of eraan geopenbaard is. De kern van zulk een groot mysterie kan nooit be reikt worden door slechts één weg te volgen" (p. 250, 251). „Wij kennen noch de hele waarheid noch niets dan de waarheid" (p. 295). Elke godsdienst vangt, volgens Toyn bee, een glimp van het mysterie en elke godsdienstige opvatting is pr -tieel en subjectief. Helaas, iedereen bekijkt het mysterie egocentrisch, Toynbee meent, dat dit levensnoodzaak is, maar tevens zonde, d.w.z. intellectuele en morele dwaling. Zo hebben de Joden zich op geworpen als Gods uitverkoren volk. Dit ontzaglijk in de hoogte -teken van zelfmiddelpuntigheid is een kwaad, dat inherent is aan het geloof, dat er een uitverkoren volk is. Aan dezelfde zonde maken nationaalsocialisme en commu nisme zich schuldig. Toynbee onderscheidt to alle gods diensten a. essentiële raadgevingen en waar heden. Zij hebben geldigheid in alle tijden en op alle plaatsen, voorzover wij dit door het donkere glas van 's mensen ervaring tot nog toe kun nen bekijken. Deze waarheden zijn in alle godsdiensten te vinden en zij zijn „het ware licht, dat alle mensen ver licht, komende in de wereld". b. niet-essentiële praktijken en voor stellen. Dit zijn toevallige aangroeisels en dat men die niet wil veranderen, is een manifestatie van de erfzonde, dat wil zeggen van de zelfmiddelpun tigheid (p. 261 e.v.). Op het eerste gezicht schijnt deze on derscheiding aanvaardbaar, temeer wan neer Toynbee da katholieke Kerk prijst, omdat zij op het Concilie van Florence (14381439) de Oosterse kerken aan bood, dat zij zich met Rome zouden her enigen met behoud van hun eigen tra ditionele liturgieën, eigen liturgische ta len, traditionele gebruiken en praktij ken. Wanneer wij echter even verder lezen, dat de kerkelijke suprematie van de H. Stoel ook een onwezenlijk bestand deel wordt genoemd, dan beseffen wij, hoe gevaarlijk Toynbees maatstaf is: men kan nu vrijelijk allerlei gedeelten uit de geloofs- en zedenleer als „onwe zenlijk" terzijde gaan stellen. De katholieke Kerk is volgens Toynbee niet de enig ware, want als men dat beweert, vervalt men in dezelfde zonden van zelfmiddelpuntigheid als de Joden, de nationaaisocialisten en de communis ten. Het Christendom is niet gebracht als een Openbaring door de Godmens Jesus Christus, maar bet is een van de vele ideologieën, filosofieën en godsdiensten, die elk een glimp van het mysterie ont hullen. Ontdoet men al flie stelsels van hun „bijkomstigheden" en voegt men de overblijvende „wezenlijkheden" bijéén Toynbee ziet het ais de taak van de hedendaagse historicus de kloof tussen de godsdiensten te overbruggen dan Iioudt men een vaag. relatief, subjectief syncretistisch systeem over en 'at is dan het christendom van Toynbee. Het behoejt geen nader betoog, dat een christen uit Toynbees werk „Gods dienst en Geschiedenis" geen voordeel kan trekken; integendeel, hij zal ófwel in de war gebracht worden en gevaar lopen voor zjjn eigen geloofsovertuiging, ófwel het boek geërgerd en teleurgesteld ter zjjde leggen. Dr. mr. C. \V. v. Voorst v. Beest Arnold J. Toynbee, Godsdienst en Geschiedenis Uitg. F. G. Kroonder, Bussum. te hij op een ongedacht rijke bron, die hem de belangrijkste stof verschafte voor een nieuw werk, het zo pas bij de uitgevers maatschappij „West Friesland'' te Hoorn verschenen boek „De Leeuw van Kralin gen". De titel verklaart veel. De knappe maar wilde Marseilliaanse jongen, die het op school niet kon uithouden, maar zich aan sloot bij het circus Guillaume, is tenslotte als grijsaard tot rust gekomen in Kralin gen, in zijn tijd een rustig dorp bij Rot terdam, nu een mooie woonwijk van de Maasstad. Tussen beide momenten van Martins be staan heeft de rusteloze man heel Europa bereisd. Bekende figuren uit Europa's ge schiedenis van het begin der negentiende eeuw bezochten zijn voorstellingen, die een wereldvermaardheid kregen. Iets wordt ons duidelijk, wanneer wij alleen maar kijken naar de prenten uit die tijd. We zien dan een Adonis-figuur, worste lend met leeuwen, tijgers en slangen. Dat was Martin en dat was het spectacle, waar onze overgrootvaders en overgrootmoeders del op waren. Doch men late zich niet misleiden. Al deze „gevechten" werden gaarne terwille van het publiek geleverd onder beste vrienden, want als Martin in of bij de kooien verscheen, waren de dieren dol gelukkig omdat zij zich nabij een goede vriend wisten. Iedereen heeft zich inder tijd bezig gehouden met het „geheim van Martin". Hoe wist deze man zó de gene genheid van dieren te winnen, dieren, die als mensen-verslindend worden, be schouwd? Van Dixhoorn waagt zich aan een ont sluiering van dit geheim, maar hij slaagt er niet in, ons een overtuigende oplos sing ervan te geven. Als eenmaal de tijd is aangebroken, dat Martin die altijd Frans is blijven spre ken en het Nederlands niet verstond zich in Kralingen neerlaat, vertelt Dix hoorn van de ons meest interesserende episode uit Martins leven: zijn tweede huwelijk, zijn hobby's waaronder vis sen en het kweken van rozen het zich vormen van een nieuwe vriendenkring en zijn eerste contact met de pas opgerichte /j Diergaarde. Dixhoorn gunt ons dan een kijkje in het Rotterdamse leven van die tijd en hij be schrijft het met verve We zien Martin door de dierenverzameling wandelen en hem in de fraaie, ruime „directeurswo ning" trekken. Maar we zien hem die met spoed verlaten, wanneer de 73-jar;ge Fransman zijn hoed grijpt, de bestuurs vergadering verlaat en zegt: „Ik heb de eer u te bedanken voor het directeur schap. Zoekt u voor mij een ander, de directeurswoning zal binnen de veertien dagen ontruimd zijn". En dan vinden we Martin terug in Over- schie, op de Rotterdamsche Straatweg 33, waar hij „met dezelfde hartelijkheid (werd) ontvangen, die hem te Kralingen ten deel was gevallen'1. Zestien jaar woon de Martin in Overechie, waar hij op 5 april 1882 overleed. Is Dixhoorns boek een biografie? Neen. Hij zelf noemt het „een panorama" en^ daarmede plaatst hij zijn werk in het juis. te licht. De feiten zijn juist; hij beschikte' ervoor over de beste bronnen. Maar hier^ en daar gaf hij er wat meer kleur aan, die historisch niet verantwoord is. Maar' Dixhoorn erkent dit eerlijk. Hij introdu ceert enkele bijfiguren louter en alleen om ons kennis te doen maken met typi- sche gewoonten van het toenmalige cir cusleven. Hij houdt zijn stijl erg populair om zijn boek leesbaar te maken voor jong en oud. Daarin is hij zeker geslaagd. Zijn grote verdienste is, dat hö een, voor de moderne generatie wel heel schil- derachtige en ietwat geheimzinnige fi-1 guur, verbonden aan Rotterdams historie,! nader tot ons heeft gebracht op een aller- t prettigste manier. v. S. derbrak zijn eigen repetities om in de controlekamer naar Ries en Joke te komen luisteren en om va der Jansen een compliment te ma ken. De uitzendingen waren in feite nauwelijks verklonken of er lag in de brievenbus aan de Mathenesser weg een vriendelijk briefje van de televisie. Donderdagavond werd er reeds een soort van spoed-auditie gehouden en toen was de zaak be klonken. A.s. woensdagmiddag om 5 uur zullen Ries en Joke voor de came ra's staan! „Tja", zegt vader Jansen, „die snelle ontwikkeling hadden wij heus niet verwacht. De kinderen zijn tenslotte, louter uit liefhebberij, met musiceren begonnen, precies zoals honderden andere kinderen dat doen. Maar dat ze nu zo ineens omhoog schieten met optreden voor radio en televisie, neen, dat had ik werkelijk niet verwacht. Nu is het wel zo, dat zij dit echt niet bereikt hadden, zonder enorm hard te stu deren. Want dit doen zij heus: iede re dag zeker drie uur repeteren Dan komt er ook nog wat piano studie bij (want zowel Ries en Joke spelen ook nog piano) en niet te vergeten, het schoolwerk. Ries zit in de eerste klas van de H.B.S. en Joke in de vijfde van de lagere school: dit betekent natuurlijk ook heel wat studie, die absoluut niet verwaarloosd mag worden, integen deel: bij mij komt eerst het school werk en daarna pas de muziek. Door dit ales hebben de kinderen het wel zo druk, dat er gelukkig geen tijd overschiet om 's avonds langs de straat te zwieren, waaraan tegenwoordig zoveel kinderen zich schuldig maken'". Want het is niet de bedoeling, noch van Ries, noch van Joke, be roepstrompettisten te worden. Uit liefhebberij willen ze hun instru ment bljjven bespelen, zo lang als er maar adem uit de borstkas ge perst kan worden, maar hun le vensdoel zien zij allebei toch wel in de zaak van vader. Maar voordat zfl in deze zaak waarin ook de oudste dochter van het echtpaar Jansen haar dagelijkse portie brood verdient worden op genomen, zal het duo Ries en Joke met hun pianiste, mejuffrouw Nel Deerendorp, nog wel menigmaal voor het voetlicht komen. En zo hopen ze allebei ook voor de microfoon en de televisie camera, „want dat is toch wel zo leuk", vindt Joke. FRANS VAN HOUTERT. In vernieuwing Want ook ons toneelgezelschapje staat ten dode opgeschreven, als wij óns niet geregeld vernieuwen en verjongen. En hoewel de viering van het Nieuwe Jaar over het algemeen maar een opper vlakkige en uiterlijke viering is, die niets met een eerlijke poging tot vernieuwing te maken heeft, behoeft dit voor ons toch geenszins het geval te zijn. Mensen, die werkelijk streven naar een geregelde vernieuwing grijpen iedere gelegenheid aan. En voor hen is de wisseling van Oud en Nieuw een prachtige gelegenheid daar toe. En dan vragen wij ons af, hoe het eigen lijk met ons clubje zit. Zitten wij niet vastgeroest in het oude? Betekent iede re nieuwe opvoering wel degelijk een vooruitgang, een verjonging? Of teren wij op oude roem? Bestaat ons hele gezelschapje nog uit dezelfde mensen van tien en twintig jaar terug? Mensen, die er niet toe kunnen ko men om hun plaats eens af te staan aan jongere krachten. Zij speelden zo goed en zij spelen nog zo goed en in hun han den zijn de hoofdrollen zo best toever trouwd. Maar zij hebben niet in de ga ten, dat daarmee hun clubje ten dode staat opgeschreven. Zij spelen nog net eender als tien en twintig jaar terug. En het publiek vraagt allang wat anders. Straks dient er zich naast hun clubje een heel nieuwe club aan van jonge mensen en zij zijn van de kaart. In plaats dat zij zorgen voor geregeld nieuw en jong bloed. En in plaats van dat zij zich langzaam maar zeker terugtrekken, zichzelf op de achtergrond plaatsen met kleinere rollen en de grotere rollen aan jongere krach ten toe vertrouwen. Dit wat de interne bezetting van ons clubje betreft. Maar hoe staat het met ons repertoire? Durven wij hierin ook ver nieuwing aan, zonder al te grote sprongen te maken ineens? Het algemene repertoire is allang an ders dan dat van twintig jaar geleden. Waaruit putten wij onze stukken? Uit dat van tien, twintig jaar her, of uit dat van de allerjongste datum? Elk nieuw stuk, dat wij brengen, moet voor het publiek een verrassing inhou-1 den, iets geheel nieuws zijn! Iets, waaruit wij in onze dagen voor onszelf iets we ten te putten. De stukken moeten met de tijd meegaan. En zo is het niet alleen met de stuk ken, maar ook met ons spel. We spelen niet meer zoals we twintig jaar geleden speelden. Wat TOEN het amateurtoneel was, is het NU gelukkig niet meer. We zeggen „gelukkig", hoewel hetl voer die tijd zeer bevredigend was. Maar nu is die manier van spelen geenszins meer bevredigend. En daarom is het gelukkig die omwenteling, die algehele I vernieuwing en verjonging van ons spel. Gelukkig voor onze tijd. Maar hebben wij deze vernieuwing enl verjonging ook ondergaan? Of zijn wij f achtergebleven? Hebben wij nog steeds I het fijne van het spel niet weten te ont-l dekken en spelen wij er nog maar op r los, ieder voor zich trachtend de volle dige aandacht van het publiek op zijn persoon te trekken door 'm even van ka- I toen te geven op de planken? En wat betekent het toneelspelen voorl onszelf? Natuurlijk op de eerste plaats f een aangename vrije-tijds-besteding. Dit moet het voor ons altijd bliiven. Maar kan het ook nog niet wat meer voor ons betekenen? Naast dit „aangename" ook een „zinvolle" vrijetijdsbesteding, waar bij het beoefenen van het toneel ook nog I iets te betekenen heeft voor onze persoon- lijkheidsontwikkeling? Maar dit ei6t dan ook steeds een geregelde vernieuwing. Een geregelde vernieuwing van onze I instelling ten opzichte van onze toneelbe- oefening, zodat onze repetitie-avonden niet verwateren in gijnige bijeenkomsten zonder meer, maar werkelijk serieuze studie-avonden worden en bliiven, waar- bij het ons ernst is met onze toneelbe- oefening en zinvolle vrije-tijds-besteding.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1958 | | pagina 5