Bij het eeuwfeest van zijn geboorte Een onbegrijpelijke motie Weer mislukt Belle Epoque 1 ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1958 Volkomen overgave Priester Bereid tot de dood Vermoord In de zojuist gepubliceerde Memorie van Toe lichting op de begroting van het departement van Zaken Overzee heeft ministers Helders gereageerd op de „onbegrijpelijk" genoemde motie, op 24 jnni jl. aangenomen in de Stalen van de Nederlandse Antillen. Bij gelegenheid van de jongste verkiezingen op de Antillen hebben wij erop gewezen, dat de be zwaren welke de regering-Jonckheer en de haar steunende politieke partijen tegen het statuut be weren te hebben, nimmer duidelijk en precies zijn geformuleerd. Het is bij vage kreten gebleven, niet slechts in de motie, maar ook in de verkie zingsstrijd, die kort daarop volgde en die nog wel in het teken van een „wijziging van het Statuut gevoerd zijn. Er is overvloedig geschermd met „beperking" van de Antilliaanse autonomie en met een beweerde overheersing van Nederlandse zijde, maar de feiten waaruit dat overtuigend kon blijken zijn, voor zover ons bekend, niet dan vagelijk en officieus genoemd, laat staan zakelijk beargumen teerd. Daarom is het goed, dat van Nederlandse kant de zaken duidelijk gesteld worden, voordat een nieuwe Antilliaanse regering uitvoering gaat geven aan het programma, dat de haar steunende par tijen aan de kiezers heeft toegezegd. De Memorie van Toelichting is, zoals verwacht mocht worden, uiterst behoedzaam van toon. Zoals steeds in stuk ken voor het Nederlandse parlement bedoeld, res pecteert de regering nauwgezet de constitutionele verhoudingen van het Koninkrijk. Maar zij ont komt er niet aan vast te stellen, dat het haar on mogelijk is te begrijpen over welke meningsverschil len omtrent het Statuut de Antilliaanse motie het heeft. Zij constateert, dat in de drie gevallen, waarop van Antilliaanse zijde mogelijk wordt gedoeld, van geen meningsverschil over het Statuut sprake l>an zijn. Zoals men zich wellicht herinneren zal, is er begin 1956 onenigheid geweest over de bevoegdheden van de gouverneur als hoofd vau de (Antilliaanse) rege ring. Minister Helders memoreert thans nog eer:s opnieuw, dat de bemoeienissen van de toenmalige minister van Overzeese Rijksdelen slechts „goedo diensten" waren in deze zaak (nog wel op verzoek van de Antilliaanse minister-president zelf ver leend). Bovendien is bij dit overleg een duidelijke en over en weer instemming verwervende formulering van de positie van de gouverneur uit de bus geko men over de interpretatie van de op zich wellicht niet geheel duidelijke bepalingen over de gouver neur als hoofd der regering cn als rijksorgaan. De tweede bron van verwikkelingen was de posi tie van de Procureur-Generaal. Minister Helders stelt thans nog eens vast, dat de Koninkrijksregering het standpunt van de Antilliaanse regering heeft ge deeld, nl. dat de Procureur-Generaal „zich te schik ken heeft naar de predominerende verantwoorde lijkheid der betrokken regering". Of dit een wense lijke situatie is, is een andere vraag, die bier thans onbesproken kan blijven. En dan het derde punt, de langzamerhand lot „causc célcbrc" wordende uitzettings-affaire-De Wit Hierbij, constateert de Memorie van Toelichting, is niet sprake van een interpretatie van het Statuut, doch slechts van een toepassing van een Rijkswet, nl. het Reglement voor de Gouverneur. Als wij ons niet vergissen, wordt thans voor het eerst officieel mededeling gedaan van het feit, dat de Gouverneur inderdaad geweigerd heeft het besluit tc onderteke nen, waarin door de Antilliaanse regering het beroep van de heer De Wit tegen het uitzettingsbevel ver worpen werd. Evenals van de omstandigheid, dat de procedure die in zon geval gevolgd moet worden nl. voorlegging aan de (constitutionele) Koningin en het horen van dc Raad van State nog altijd niet is afgewikkeld. De Memorie van Toelichting vermeldt slechts wat de Nederlandse regering onbegrijpelijk en juridisch onhoudbaar voorkomt in de motie van dc Antil liaanse Staten. Zij verdiept zich uiteraard niet in wat er eventueel wel allemaal achter zou kunnen zitten. Formeel juridisch is de constatering, naar het ons voorkomt, juist. Met name bij het laatste punt van onenigheid is slechts sprake van een toepassing van art. 24 van het Reglement voor de Gouverneur. Maar het is niet gewaagd te veronderstellen al ligt het niet op de weg van onze regering om daarover iets te zeggen dat het bezwaar van de regering- Jonckheer zich juist richtte tegen het feit, dat de gouverneur gebruik maakte van art. 24, d.w.z. strijd zag tussen het besluit van dc Antilliaanse regering en het Statuut, althans belangen welker verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk zijn. In casu gaat het om de waarborging van de rechtszekerheid, welke door het Statuut (art. 43, lid 2) tot aangelegenheid van het Koninkrijk is ver klaard. Het wachten is thans op de verduidelijking, welke de nieuwe Antilliaanse regering aangenomen, dat de oude coalitie ook thans weer aan het bewind komt zal geven van haar officieus beleden stand punt. En op de houding, welke zij tegenover de thans lopende procedure van de zaak-De Wit zal aannemen. Wij kunnen ons nog altijd niet voor stellen, dat zij zich niet neer zou leggen bij een eventueel in haar nadeel uitvallende beslissing, welke met zoveel waarborgen van strikte onpar tijdigheid is omgeven, noch dat zij zou willen tor nen aan het principe, dat waarborging van de rechtszekerheid een Koninkrijks-aangclegenheid is en behoort te blijven. CHARLES DE FOUCAULD De asceet voor zijn woestijnliut. In Rome vond dezer dagen de grootse viering plaats van liet eeuwfeest van CliaJes de Foucaulds geboorte. Het fascinerende leven van deze Franse edelman, die na een wilde jeugd Christus terugvond en Hem in een leven van uiterste onthechting in de woestijn van de Sahara ging navolgen, roept thans een groeiende schar» van bewonderaars. Zijn bewaard gebleven geschriften wor den door een steeds groter wordende lezerskring gezocht. Dc roep van zijn heiligheid heeft geleid tot het inleiden van zijn zalig verklaringsproces. Een interessante bijzonderheid is, dat dc poslula. tuur hij dit inleidend proces is toevertrouwd aan een Nederlander, de in Rome verblijvende pater Antonius Wouters. Pater Wouters behoo-t tot de Witte Paters van Lavigerie. In dc schaduw van hun arbeid ligt de levensweg van Charles de Foucauld en de aandacht van deze congregatie voor de verering van de vermaarde kluizenaar is dan ook begrijpelijkerwijze zeer groot. Ook aan het hoofd ervan staat een landgenoot als superieur-generaal, n.l. de hoogeerwaarde pater Leo Voïker, zodat men zeggen mag dat het Nederlandse aandeel in deze zaak niet gering is. Wij staan nu vrijwel zeker met de rug tegen de decor-muur. De Nederlandse speelfilmindustrie heeft met haar jongste prodnkt „Dorp aan de rivier een nieuw exemplaar aan de reeds indrukwekken de rij mislukkingen toegevoegd. Dc première in Amsterdam heeft wederom het hek van dc kritick-dam gehaald. En het is niet goed in tc zien hoe dit nog gesloten te krijgen. De enige tijd geleden gelanceerde felle aanklacht tegen de even opmerkelijke als betreurenswaardige onmon digheid van onze speelfilmindustrie is destijds nog met moeite gesust kunnen worden. Het „Dorp aan de rivier" stelde in ieder geval een breuk in het vooruitzicht met het genre van „De Jantjes" en „Willem Farel"-gcin, waarin bij herhaling de Ne derlandse speelfilmmensen met zoveel zwakte hun kracht zochten. Dat is ook wel waar gebleken, maar helaas heeft een goed gegeven nog geen veran dering in filmische machteloosheid opgeleverd, zo als door „Dorp aan de rivier" is aangetoond. Er is dus alle reden tot moedeloosheid. En men moet bij voorbaat huiverig staan tegenover eventuele plan nen om ondanks alles, wat gebeurd is, toch maar weer eens geld te steken in een nieuw avontuur, zeker als dit overheidsgeld is. Het enige flauwe vonkje hoop. dat dit naargeestig toneel verlicht, is 't werk. dat Bert Haanstra thans onder handen heeft. Over de grote gaven van Haanstra a's maker van documentaires behoeft niets meer te worden gezegd. Maar tien voortreffelijke documentaires zijn natuurlijk nog niet één speel film. Zal Haanstra's begaafdheid zich ook manifes teren in zijn eerste speelfilm? Wij hopen het van harte. Hij lijkt de enige filmkunstenaar van for maat, die de Nederlandse speelfilm nog uit het moe ras kan trekken. OP 15 september 1858, nauwe lijks zeven maanden na de verschijningen van de Onbe vlekte Ontvangenis te Lourdes, werd in Straatsburg in een vurig katholiek gezin Charles-Eugène de Foucauld geboren. Do bescher ming van het vrome gezin van burggraaf De Foucauld, wiens ge slacht bij de massamoorden van het Schrikbewind tijdens de Fran se Revolutie een martelaar aan de Kerk had gegeven, de gelukza lige Armand de Foucauld, zou de jonge Charles al spoedig ver liezen. Reeds in 1864 bleven hij en zijn jonger zusje Maria verweesd achter. Hij werd toevertrouwd aan de grootvader van moeders zijde, een gepensioneerd kolonel, De Morlet, die na Sédan de El- zas verliet om zich te Nancy te vestigen. In 1872 begon de jonge burggraaf De Foucauld de Pont- briand aan zijn studie, die hem voor een ambtelijke of militaire carrière geschikt moest maken. Dat was overeenkomstig een zeer oude familietraditie. Hij was een leerling van de Jezuïeten, eerst te Nancy, daarna te Parijs, ging daarna naar de militaire school van St.-Cyr en begon in 1875 zijn militaire loopbaan. Hij was gefortuneerd en kon daardoor aan het mondaine Pa- rijse leven deelnemen, waarin de genotzucht van de „Belle Epo que" samenging met een nieuwe golf van ontkerstening, zowel bij de denkers als de machthebbers van die tijd. De jonge officier, bij zonder intelligent maar onstand vastig, wierp er zich in met on stuimigheid, geheel overeenkom stig het devies van zijn geslacht „Nimmer achterwaarts". Vijftien jaren lang bleef hij een ongelovi ge totdat op een oktoberdag in het jaar 1888 hij zich gewonnen geeft aan de H. Eucharistie. Het ogen blik is een biecht in de Augustij nenkerk te Parijs. Maar wie zal vaststellen, op welk moment de Genade toeslaat? Pascal heeft ie woorden neergeschreven die op elke bekering van toepassing zijn: „Gij zoudt Mij niet zoeken, als ge Mij niet reeds had gevonden". De „worsteling met de Engel" is voor Charles de Foucauld lang durig geweest. De geschiedenis van een bekering is maar al te vaak het opsommen van uiterlijk heden, terwijl het innerlijk ge beuren dikwijls zelfs voor de begenadigde onverstaan is geble ven. Vaststaat, dat ondanks zijn frivoliteit en zijn uitspattingen Charles de Foucauld de zin voor het absolute niet geheel had ver loren. Vandaar dat hij kon luis teren, evenals Ernest Psichari, naar „de stemmen, die roepen in de woestijn" en diep getroffen kon worden door het bidden van de islam. De troebele jaren van Charles de Foucauld behoeven niet ver zwegen te worden, maar waartoe er zich bij op te houden? Slechts een paar data zijn van belang. In 1880 werd zijn cavalerieregiment naar Sétif in Algerije gezonden. Voor De Foucauld betekende dat de eerste ontmoeting met Afrika, maar alle banden met Parijs wer den daardoor niet verbroken. Zijn banden met het mondaine leven daar verwekten weldra ernstige aanstoot, waardoor de maat van zijn ongedisciplineerdheid en wan gedrag overliep en hij uit actieve dienst werd ontslagen („wegens indiscipline en notoir wangedrag In het voorjaar van 1881 trok hij zich te Nancy terug, maar in mei van dat jaar brak een opstand uit in Bou Amama, zuidelijk van Oran. Het werd aan De Foucauld toegestaan voor de expeditie op nieuw dienst te nemen. Acht maanden later, toen de opstand bedwongen was, vroeg hij verlof om zuidelijke streken te gaan bestuderen daar de Arabische be volking een diepe indruk op hem had gemaakt. Een weigering volg de. Toen nam hij zelf ontslag uit de dienst en vestigde zich in Al giers met de bedoeling studierei zen in Marokko te gaan onderne men. Met grote .wilskracht bestudeerde hij het Arabisch en het Hebreeuws. Hij was vijfentwintig jaar toen hij de levensgevaarlijke reis door Marokko ondernam, dat destijd' voor een blanke met een derge lijk doel ondoordringbaar was. In juni 1883 begon die reis, waarvoor De Foucauld een rab- N bijn als gezelschap had gekozen en zichzelf ook als rabbijn had vermomd. Zijn omzwervingen le verden belangrijk geografisch mai.eriaal op. Daarmee keerde hij in januari 1886 naar Parijs terug, waar hij het eenvoudige leven van een woestijnbewoner trachtte voort te zetten en zijn werk over Ma rokko begon te schrijven. Hij was volkomen onder de indruk van het godsdienstig leven der mohamme danen en bezocht tal van kerken. In het liefderijke milieu van zijn zeer godsdienstige tante, Madame de Bondy, worstelde zijn geest met twijfel en geloof, totdat in het begin van de herfst van 1888 hij bij het bezoek van een kerk de verzuchting slaakt: „Mijn God, zo Gij bestaat, maak dat ik u ken" De grote ontmoeting tussen De Foucauld en Abbé Huvelin heeft plaats. MADAME DE BONDY had er op aangedrongen, dat de jonge oud-officier, die zijn kennismaking met de Arabische woestijnbevolking niet kon verge ten en in zijn ambteloosheid nog meer gekweld werd door de grote levensvragen, eens zou gaan spre ken met een geestelijke van de parochie Sint-Augustinus, die reeds een faam had als prediker en als mentor van in geestelijke verwarring verkerende intellectu elen. Op een ochtend, in oktober 1888, bezocht Foucauld abbé Huvelin en stortte in een langdurig ge sprek zijn hart uit. Plotseling vroeg de abbé: „Bent u nuchter?" En op de bevestiging volgde de absolutie en leidde de abbé hem ter H. Tafel. Als herboren verlaat De Foucauld de kerk. Met zijn drift om zich volkomen over te ge ven aan wat hij doet, was net Uit met alle panache en wilde hij met de vurigheid waarmee hij de mu zelmannen zich in 't stof der woes tijn heeft zien werpen, voor 't ge bed, zich in hét nieuwe leven werpen, de wereld en haar schijn verzakend. Om zich volkomen over te geven aan het gebed en de H. Eucharistie, wenst hij te le ven als een monnik. Deze werke lijke levensopgang is voor ons neergelegd gebleven, in zijn briefwisseling met Abbé Huvelin en met de bisschop, die hem pries ter wijdde, met zijn vrome fami lieleden en met de Witte Paters die voor hem een geestelijke fa milie zijn geweest. Het is een rijk dom van geschriften, die voor het belangrijkste deel reeds zijn gepu bliceerd. Het is een ontzaglijk afwisse lende weg geweest, die De Fou cauld ging afleggen. Hij ondernam onmiddellijk een pelgrimstocht naar het H. Land en verbleef tot tweemaal toe in Nazareth. Op 16 januari 1890 deed hij zijn intrede als broeder bij de trappis- Charles de l oticauld als njjicicr van dc Huzaren in het 1' ranse leger ten van O. L. Vrouw ter Sneeuw onder de naam van broeder Marie- Alberic. Aan zijn zuster, de jon gere Marie, schrijft hij: „Bid voor mij, ik bid voor u en de uwen. Men vergeet niet, als men dichter naar God gaat". Hij wenst een le ven van uiterste armoede, zoals Jesus dat gekend heeft in Naza reth. In juni daarop reeds ver trok hij naar de Trappe van Akbès in Syrië. „Graad, fortuin, alles", zo schreef hij, „heb ik door het venster geworpen." Hij bedankt voor de Maatschappij van Aard rijkskunde en in februari 1892 ont ving hij de tonsuur. In het najaar 1893 had hij reeds het denkbeeld opgevat om een nieuwe congregatie van monniken te stichten wier leden slechts van handenarbeid zouden moeten leven en die geheel het verborgen leven van Jesus zouden volgen. Maar eerst in juni 1896 had hij het eer ste ontwerp voor zulk een congre gatie op papier gezet. De gene- raal-oVerste der Trappisten stond hem toe geheel naar eigen, parti culiere roeping te leven en zond hem naar Rome, in principe om er drie jaren te studeren. Maar nog geen drie maanden na aan komst reisde hij weer naar het H. Land. Hij trad (naar hij meen de incognito) in dienst als tuin man bij de Clarissen te Nazareth. Dat stelde hem in 1898 in staat tot tweemaal toe te voet naar Je ruzalem te gaan. Z\jn priesterroeping werd hem üe plaats vuur de bjurd waar Cliurlcs de Foucauld werd dood geschoten. meer cn meer duidelijk en in 1900 vertrok hij naar Frankrijk om op het seminarie van het diocees Vi- viers zich verder te gaan voorbe reiden. Op 5 september 1901 ont ving bij de priesterwijding en te vens toestemming van de bis schop van Viviers om „vrjj pries ter" van het diocees te zijn en om eenzaam te gaan leven in de Sa hara. Zijn verlangen was het evange lie te brengen in Marokko. Hij drong in het woestijngebied zui delijk van Oran door en vestigde zich in oktober 1901 te Beni-Ab- bès, waar hij voor het eerst de H. Mis opdroeg in de woestijn. Hij kocht een stuk grond en ves tigde daarop een „broederschap". De pogingen om in Marokko zelf een broederschap te vestigen mis lukten evenwel. Aan hen, die vol gelingen wilden zijn, had hij drie dingen gevraagd: bereid te zijn doodgemarteld te worden of van honger om te komen en hem te gehoorzamen „ondanks zijn on waardigheid". In 1903 brachten de Fransen orde in het gebergte van Touareg en overwonnen de moord dadige stammen. Père De Fou cauld, die in contact bleef met abbé Huvelin en met de generaal, toen commandant, Laperrine, ging toen de gewonde soldaten van de expeditie verzorgen. In deze tijd ook voltooide hij zijn aantekenin gen in het H. Land reeds begon nen', over de H. Evangeliën en zette grote delen daaruit over in de taal der Touaregs. In mei 1905 ontving hij van zijn mentor abbé Huvelin en de apos tolische vicaris mgr. Guérin toe stemming naar de Hoggar te ver trekken. Op weg naar Tamawas- set in Ouzzel kwam hij in con tact met Moussa Ag Amastane, het hoofd, of de „amenokal" van de stam der Ahaggar. Ook in Ta- manrasset stichtte hij een vesti ging, evenals in Beni-Abbes. Beurtelings bracht hij zijn leven in die vestigingsplaatsen door, waar hij van riet een hut bouwde, die voor de nomaden en andere woestijbewoners, grotbewoners vaak, open stond. Maar hij bouw de ook een kapel waar met toe stemming van mgr. Guérin, die hem inmiddels als gezel broeder Michel had gegeven voor wie dit leven spoedig te zwaar bleek het Allerheiligste mocht worden uitgesteld. Te Beni Abbès ook kreeg hij bezoek van generaal Ly- autey, de latere maarschalk. SINDS 1908 werd het verblijf te Tamanrasset meer en meer regel en de monnik werkte gedurende elf uur per dag aan vertalingen in het „tamached" en van het „tamached" in het Frans. Hij is nog eenmaal in Frank rijk teruggeweest op verzoek van zijn familie. Van zijn verblijf al daar maakte hij gebruik om met mgr. Bonnet, bisschop van Viviers en met de superieur-generaal der Witte Paters de statuten te be spreken, die hij ontworpen had voor zijn „Unie der Broeders en Zusters van het H. Hart voor de evangelisatie der koloniën", waar op hij de goedkeuring verkreeg. Daarna keerde hij terug. Veilig was de Sahara niet. Ook niet voor Charles de Foucauld, wiens voorbeeld hem vertrouwen en vriendschap deed verwerven onder de woestijnstammen. In 1910 bouwde hij voor de zomer een kluis op een der hoge rots* toppen van de Hoggar op 2804 me ter hoogte, op het punt Asekrgm geheten. Maar telkens weer keer de hij naar Tamanrasset terug. In december 1911 akte hij ech ter te Asekrem zijn testament, waarin hij zegt, begraven te wil len worden op de plek, waar hij gestorven is: „Ik verbied dat men mijn lijk wegvoert van de plaats waar de goede God mijn pelgrimsreis heeft doen eindigen". Toen in 1914 de oorlog uitbrak had Père de Foucauld reeds ge durende een tiental jaren de Sa hara doorkruist en, als een blan ke marabout het vertrouwen van de bewoners gewonnen door zijn voorbeeld en hulpvaardigheid. De weinige bewoners van Tamanras set heeft hij geleerd beter de ar me bodem te gebruiken, bomen te planten. Hij was door zijn mee leven bemind geworden en schreef veel. Hij had reeds voor het be langrijkste deel het woordenboek van hun taal samengesteld. Maar in de woestijn nam de on rust gaandeweg toe. De Arabische bevolking leverde belangrijke strijdkrachten aan Frankrijk uit Fezzan en Marokko, doch de pogingen die hulp te belemmeren bleven niet uit. Het hoofd van een zeer fanatieke sekte, die der Se- noussisten, begon onder de mo hammedanen de heilige oorlog te prediken en zond zijn benden de Sahara in. Om de kleine bevolking van Tamanrasset te beschermen liet de militaire overheid een „bjord" bouwen, een soort fort. Het was een vierkant van zes tien meter, zeer hoog opgetrokken en slechts van een enkele ingang voorzien. Dreigde er onraad dan kon de bevolking daarin een schuilplaats vinden. Eerst op 23 juni 1916 verliet de monnik zijn buiten het „bjord" gelegen kluis met kapel om in het „bjord" zijn intrek te nemen. De invallen der Senoussisten namen toe en be reikten de Hoggar, waar enkele groepen Touaregs reeds door de opstandelingen waren bewerkt. Op 1 december 1916 werd Ta manrasset door een. Senoussis- tische bende bereikt. Haar op dracht was zich van de monnik meester te maken, wiens nauwe vriendschap met de stamhoofden hun een aansluiting bvj de opstand belette. Maar hoe hem te berei ken? In 'n nabijgelegen vlek heb ben zfj een bewoner gevonden, voor wie de pater een groot wel doener is geweest en die hem als een vertrouwd vriend kon nade ren. De onverlaat toonde zich be reid als verrader op te treden. De bende sloop naderbij. Charles de Foucauld bevond zich alleen in het bjord, zijn metgezel Paul was bij vrienden in het dorp. Alleen waren nog aanwezig twee voorbijtrekken de meharisten van 'n garnizoens- post in de omtrek. Pagina 2028 van zjjn woordenboek is voltooid en een vers uit de taal der Toua regs is vertaald. Het zouden de laatste werken zijn van zijn leven. De monnik werd overvallen en gegrepen, zjjn handen op de rug gebonden. Zonder ook maar met een enkel woord op huft vra gen te antwoorden w.erd hij naar buiten gesleept en terwijl hij ge knield lag door twee bandieten vastgehouden. Eén daarvan was een vijftienjarige. Hij had een ge weer waarvan hij het gebruik nauwelijks kende. Op het gerucht van het gevecht, dat ontstaan is bij het verweer der meharisten, zette hij de loop van het geweer tegen het hoofd van zijn gevange ne. Het schot ging af. Charles de Foucauld vond de marteldood, die hij nimmer heeft gevreesd, veel eer had begeerd. Tamanrasset heeft thans een mausoleum ter herinnering aan Père de Foucauld, dat het stoffe lijk overschot bevat van zijn vriend, de in de woestijn verhon gerde generaal Laperrine. In dn zuil daarvan is zijn hart geplaatst. De overige resten hebben hun graf gevonden bij El Goleo. Aan vankelijk hadden de bewoners van Tamanrasset hem begraven op d® plaats waar hij viel. Maar zo d® Sahara zijn stoffelijke resten mocht behouden, de geplunderde docu menten konden ve-zameld worden en het heilig vaatwerk van de ka pel is thans met die documenten tentoongesteld in de crypte van d® Sacré Coeur te Parijs, met kost bare relikwieën van de kluizena®1" door de Witte Paters en anderen geschonken. De kostbaarste erf®' nis zijn zijn talloze geschriften, die verzameld konden worden behouden voor de gehele were!"' En daarnaast de oogst van d® zaaier, die bij zijn leven slecht5 enkele mohammedanen voor de doop heeft kunnen winnen slechts luttele volgelingen kree^' Die oogst zijn thans de beide congregaties, die naar de voof' schriften doe. Père de FoucaU^ opgesteld, de verovering vo°j. Christus voortzetten, door het do°' liefde, gebed en voorbeeld ben5' deren der mohammedanen en dere kleurlingen om ze toegang lijk te maken voor de christelijk deugden. Voor wat tie rijke geschrif"'1' van Père de Foucauld betr®' anthologieën en andere puG1^ katies van zijn geestelijke w®1, ken zijn reeds over de wer®1 verbreid, doch in het bijzon1' moet de aandacht gevestigd den op de speciale uitgave liet eeuwfeest door de veren»#* „Charles de Jésus, Père de F0.1', cauld" eu bij „Le Seuil" te Paf'^ op dit ogenblik verschenen, zijn overdenkingen en geestel'J studiën, met zijn beschouwing over de evangeliën, bevat in CG lijvig werk van meer dan bladzijden. Sinds René Bazin 1 1921 de eerste en uitsteken' biografie van Charles de F° cauld het licht deed zien, r''~. er talloze werken over versohenen en is er ook vee) 5 zijn nagelaten geschriften n'1^ geven. De nalatenschap n6V meer dan 10.000 geschrd^,, bladzijden, waarvan 5000 c respondenlies bevatten e° ,e. 3000 meditaties zijn, die nU rusten hij de postulatuur vod zaligverklaring.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1958 | | pagina 8