Bij het eeuwfeest
van zijn geboorte
Een onbegrijpelijke motie
Weer mislukt
Belle Epoque
1
ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1958
Volkomen overgave
Priester
Bereid tot de dood
Vermoord
In de zojuist gepubliceerde Memorie van Toe
lichting op de begroting van het departement van
Zaken Overzee heeft ministers Helders gereageerd
op de „onbegrijpelijk" genoemde motie, op 24 jnni
jl. aangenomen in de Stalen van de Nederlandse
Antillen.
Bij gelegenheid van de jongste verkiezingen op
de Antillen hebben wij erop gewezen, dat de be
zwaren welke de regering-Jonckheer en de haar
steunende politieke partijen tegen het statuut be
weren te hebben, nimmer duidelijk en precies zijn
geformuleerd. Het is bij vage kreten gebleven,
niet slechts in de motie, maar ook in de verkie
zingsstrijd, die kort daarop volgde en die nog wel
in het teken van een „wijziging van het Statuut
gevoerd zijn. Er is overvloedig geschermd met
„beperking" van de Antilliaanse autonomie en met
een beweerde overheersing van Nederlandse zijde,
maar de feiten waaruit dat overtuigend kon blijken
zijn, voor zover ons bekend, niet dan vagelijk en
officieus genoemd, laat staan zakelijk beargumen
teerd.
Daarom is het goed, dat van Nederlandse kant
de zaken duidelijk gesteld worden, voordat een
nieuwe Antilliaanse regering uitvoering gaat geven
aan het programma, dat de haar steunende par
tijen aan de kiezers heeft toegezegd. De Memorie
van Toelichting is, zoals verwacht mocht worden,
uiterst behoedzaam van toon. Zoals steeds in stuk
ken voor het Nederlandse parlement bedoeld, res
pecteert de regering nauwgezet de constitutionele
verhoudingen van het Koninkrijk. Maar zij ont
komt er niet aan vast te stellen, dat het haar on
mogelijk is te begrijpen over welke meningsverschil
len omtrent het Statuut de Antilliaanse motie het
heeft.
Zij constateert, dat in de drie gevallen, waarop
van Antilliaanse zijde mogelijk wordt gedoeld, van
geen meningsverschil over het Statuut sprake l>an
zijn.
Zoals men zich wellicht herinneren zal, is er begin
1956 onenigheid geweest over de bevoegdheden van
de gouverneur als hoofd vau de (Antilliaanse) rege
ring. Minister Helders memoreert thans nog eer:s
opnieuw, dat de bemoeienissen van de toenmalige
minister van Overzeese Rijksdelen slechts „goedo
diensten" waren in deze zaak (nog wel op verzoek
van de Antilliaanse minister-president zelf ver
leend). Bovendien is bij dit overleg een duidelijke en
over en weer instemming verwervende formulering
van de positie van de gouverneur uit de bus geko
men over de interpretatie van de op zich wellicht
niet geheel duidelijke bepalingen over de gouver
neur als hoofd der regering cn als rijksorgaan.
De tweede bron van verwikkelingen was de posi
tie van de Procureur-Generaal. Minister Helders
stelt thans nog eens vast, dat de Koninkrijksregering
het standpunt van de Antilliaanse regering heeft ge
deeld, nl. dat de Procureur-Generaal „zich te schik
ken heeft naar de predominerende verantwoorde
lijkheid der betrokken regering". Of dit een wense
lijke situatie is, is een andere vraag, die bier thans
onbesproken kan blijven.
En dan het derde punt, de langzamerhand lot
„causc célcbrc" wordende uitzettings-affaire-De Wit
Hierbij, constateert de Memorie van Toelichting, is
niet sprake van een interpretatie van het Statuut,
doch slechts van een toepassing van een Rijkswet,
nl. het Reglement voor de Gouverneur. Als wij ons
niet vergissen, wordt thans voor het eerst officieel
mededeling gedaan van het feit, dat de Gouverneur
inderdaad geweigerd heeft het besluit tc onderteke
nen, waarin door de Antilliaanse regering het beroep
van de heer De Wit tegen het uitzettingsbevel ver
worpen werd. Evenals van de omstandigheid, dat de
procedure die in zon geval gevolgd moet worden
nl. voorlegging aan de (constitutionele) Koningin
en het horen van dc Raad van State nog altijd
niet is afgewikkeld.
De Memorie van Toelichting vermeldt slechts wat
de Nederlandse regering onbegrijpelijk en juridisch
onhoudbaar voorkomt in de motie van dc Antil
liaanse Staten. Zij verdiept zich uiteraard niet in
wat er eventueel wel allemaal achter zou kunnen
zitten.
Formeel juridisch is de constatering, naar het ons
voorkomt, juist. Met name bij het laatste punt van
onenigheid is slechts sprake van een toepassing van
art. 24 van het Reglement voor de Gouverneur. Maar
het is niet gewaagd te veronderstellen al ligt het
niet op de weg van onze regering om daarover iets
te zeggen dat het bezwaar van de regering-
Jonckheer zich juist richtte tegen het feit, dat de
gouverneur gebruik maakte van art. 24, d.w.z. strijd
zag tussen het besluit van dc Antilliaanse regering
en het Statuut, althans belangen welker verzorging
of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk
zijn. In casu gaat het om de waarborging van de
rechtszekerheid, welke door het Statuut (art. 43, lid
2) tot aangelegenheid van het Koninkrijk is ver
klaard.
Het wachten is thans op de verduidelijking, welke
de nieuwe Antilliaanse regering aangenomen, dat
de oude coalitie ook thans weer aan het bewind
komt zal geven van haar officieus beleden stand
punt. En op de houding, welke zij tegenover de
thans lopende procedure van de zaak-De Wit zal
aannemen. Wij kunnen ons nog altijd niet voor
stellen, dat zij zich niet neer zou leggen bij een
eventueel in haar nadeel uitvallende beslissing,
welke met zoveel waarborgen van strikte onpar
tijdigheid is omgeven, noch dat zij zou willen tor
nen aan het principe, dat waarborging van de
rechtszekerheid een Koninkrijks-aangclegenheid is
en behoort te blijven.
CHARLES DE FOUCAULD
De asceet voor zijn woestijnliut.
In Rome vond dezer dagen de grootse viering plaats van
liet eeuwfeest van CliaJes de Foucaulds geboorte. Het fascinerende
leven van deze Franse edelman, die na een wilde jeugd Christus
terugvond en Hem in een leven van uiterste onthechting in de
woestijn van de Sahara ging navolgen, roept thans een groeiende
schar» van bewonderaars. Zijn bewaard gebleven geschriften wor
den door een steeds groter wordende lezerskring gezocht. Dc roep
van zijn heiligheid heeft geleid tot het inleiden van zijn zalig
verklaringsproces. Een interessante bijzonderheid is, dat dc poslula.
tuur hij dit inleidend proces is toevertrouwd aan een Nederlander,
de in Rome verblijvende pater Antonius Wouters. Pater Wouters
behoo-t tot de Witte Paters van Lavigerie. In dc schaduw van hun
arbeid ligt de levensweg van Charles de Foucauld en de aandacht
van deze congregatie voor de verering van de vermaarde kluizenaar
is dan ook begrijpelijkerwijze zeer groot. Ook aan het hoofd ervan
staat een landgenoot als superieur-generaal, n.l. de hoogeerwaarde
pater Leo Voïker, zodat men zeggen mag dat het Nederlandse
aandeel in deze zaak niet gering is.
Wij staan nu vrijwel zeker met de rug tegen de
decor-muur. De Nederlandse speelfilmindustrie
heeft met haar jongste prodnkt „Dorp aan de rivier
een nieuw exemplaar aan de reeds indrukwekken
de rij mislukkingen toegevoegd.
Dc première in Amsterdam heeft wederom het
hek van dc kritick-dam gehaald. En het is niet goed
in tc zien hoe dit nog gesloten te krijgen. De enige
tijd geleden gelanceerde felle aanklacht tegen de
even opmerkelijke als betreurenswaardige onmon
digheid van onze speelfilmindustrie is destijds nog
met moeite gesust kunnen worden. Het „Dorp aan
de rivier" stelde in ieder geval een breuk in het
vooruitzicht met het genre van „De Jantjes" en
„Willem Farel"-gcin, waarin bij herhaling de Ne
derlandse speelfilmmensen met zoveel zwakte hun
kracht zochten. Dat is ook wel waar gebleken, maar
helaas heeft een goed gegeven nog geen veran
dering in filmische machteloosheid opgeleverd, zo
als door „Dorp aan de rivier" is aangetoond. Er is
dus alle reden tot moedeloosheid. En men moet bij
voorbaat huiverig staan tegenover eventuele plan
nen om ondanks alles, wat gebeurd is, toch maar
weer eens geld te steken in een nieuw avontuur,
zeker als dit overheidsgeld is.
Het enige flauwe vonkje hoop. dat dit naargeestig
toneel verlicht, is 't werk. dat Bert Haanstra thans
onder handen heeft. Over de grote gaven van
Haanstra a's maker van documentaires behoeft niets
meer te worden gezegd. Maar tien voortreffelijke
documentaires zijn natuurlijk nog niet één speel
film. Zal Haanstra's begaafdheid zich ook manifes
teren in zijn eerste speelfilm? Wij hopen het van
harte. Hij lijkt de enige filmkunstenaar van for
maat, die de Nederlandse speelfilm nog uit het moe
ras kan trekken.
OP 15 september 1858, nauwe
lijks zeven maanden na de
verschijningen van de Onbe
vlekte Ontvangenis te Lourdes,
werd in Straatsburg in een vurig
katholiek gezin Charles-Eugène de
Foucauld geboren. Do bescher
ming van het vrome gezin van
burggraaf De Foucauld, wiens ge
slacht bij de massamoorden van
het Schrikbewind tijdens de Fran
se Revolutie een martelaar aan
de Kerk had gegeven, de gelukza
lige Armand de Foucauld, zou
de jonge Charles al spoedig ver
liezen. Reeds in 1864 bleven hij en
zijn jonger zusje Maria verweesd
achter. Hij werd toevertrouwd
aan de grootvader van moeders
zijde, een gepensioneerd kolonel,
De Morlet, die na Sédan de El-
zas verliet om zich te Nancy te
vestigen. In 1872 begon de jonge
burggraaf De Foucauld de Pont-
briand aan zijn studie, die hem
voor een ambtelijke of militaire
carrière geschikt moest maken.
Dat was overeenkomstig een zeer
oude familietraditie. Hij was een
leerling van de Jezuïeten, eerst
te Nancy, daarna te Parijs, ging
daarna naar de militaire school
van St.-Cyr en begon in 1875 zijn
militaire loopbaan.
Hij was gefortuneerd en kon
daardoor aan het mondaine Pa-
rijse leven deelnemen, waarin de
genotzucht van de „Belle Epo
que" samenging met een nieuwe
golf van ontkerstening, zowel bij
de denkers als de machthebbers
van die tijd. De jonge officier, bij
zonder intelligent maar onstand
vastig, wierp er zich in met on
stuimigheid, geheel overeenkom
stig het devies van zijn geslacht
„Nimmer achterwaarts". Vijftien
jaren lang bleef hij een ongelovi
ge totdat op een oktoberdag in het
jaar 1888 hij zich gewonnen geeft
aan de H. Eucharistie. Het ogen
blik is een biecht in de Augustij
nenkerk te Parijs. Maar wie zal
vaststellen, op welk moment de
Genade toeslaat? Pascal heeft ie
woorden neergeschreven die op
elke bekering van toepassing zijn:
„Gij zoudt Mij niet zoeken, als
ge Mij niet reeds had gevonden".
De „worsteling met de Engel"
is voor Charles de Foucauld lang
durig geweest. De geschiedenis
van een bekering is maar al te
vaak het opsommen van uiterlijk
heden, terwijl het innerlijk ge
beuren dikwijls zelfs voor de
begenadigde onverstaan is geble
ven. Vaststaat, dat ondanks zijn
frivoliteit en zijn uitspattingen
Charles de Foucauld de zin voor
het absolute niet geheel had ver
loren. Vandaar dat hij kon luis
teren, evenals Ernest Psichari,
naar „de stemmen, die roepen in
de woestijn" en diep getroffen kon
worden door het bidden van de
islam.
De troebele jaren van Charles
de Foucauld behoeven niet ver
zwegen te worden, maar waartoe
er zich bij op te houden? Slechts
een paar data zijn van belang. In
1880 werd zijn cavalerieregiment
naar Sétif in Algerije gezonden.
Voor De Foucauld betekende dat
de eerste ontmoeting met Afrika,
maar alle banden met Parijs wer
den daardoor niet verbroken. Zijn
banden met het mondaine leven
daar verwekten weldra ernstige
aanstoot, waardoor de maat van
zijn ongedisciplineerdheid en wan
gedrag overliep en hij uit actieve
dienst werd ontslagen („wegens
indiscipline en notoir wangedrag
In het voorjaar van 1881 trok
hij zich te Nancy terug, maar in
mei van dat jaar brak een opstand
uit in Bou Amama, zuidelijk van
Oran. Het werd aan De Foucauld
toegestaan voor de expeditie op
nieuw dienst te nemen. Acht
maanden later, toen de opstand
bedwongen was, vroeg hij verlof
om zuidelijke streken te gaan
bestuderen daar de Arabische be
volking een diepe indruk op hem
had gemaakt. Een weigering volg
de. Toen nam hij zelf ontslag uit
de dienst en vestigde zich in Al
giers met de bedoeling studierei
zen in Marokko te gaan onderne
men.
Met grote .wilskracht bestudeerde
hij het Arabisch en het Hebreeuws.
Hij was vijfentwintig jaar toen hij
de levensgevaarlijke reis door
Marokko ondernam, dat destijd'
voor een blanke met een derge
lijk doel ondoordringbaar was.
In juni 1883 begon die reis,
waarvoor De Foucauld een rab- N
bijn als gezelschap had gekozen
en zichzelf ook als rabbijn had
vermomd. Zijn omzwervingen le
verden belangrijk geografisch
mai.eriaal op. Daarmee keerde hij
in januari 1886 naar Parijs terug,
waar hij het eenvoudige leven van
een woestijnbewoner trachtte voort
te zetten en zijn werk over Ma
rokko begon te schrijven. Hij was
volkomen onder de indruk van het
godsdienstig leven der mohamme
danen en bezocht tal van kerken.
In het liefderijke milieu van zijn
zeer godsdienstige tante, Madame
de Bondy, worstelde zijn geest
met twijfel en geloof, totdat in het
begin van de herfst van 1888 hij
bij het bezoek van een kerk de
verzuchting slaakt: „Mijn God,
zo Gij bestaat, maak dat ik u ken"
De grote ontmoeting tussen De
Foucauld en Abbé Huvelin heeft
plaats.
MADAME DE BONDY had er
op aangedrongen, dat de
jonge oud-officier, die zijn
kennismaking met de Arabische
woestijnbevolking niet kon verge
ten en in zijn ambteloosheid nog
meer gekweld werd door de grote
levensvragen, eens zou gaan spre
ken met een geestelijke van de
parochie Sint-Augustinus, die
reeds een faam had als prediker
en als mentor van in geestelijke
verwarring verkerende intellectu
elen.
Op een ochtend, in oktober 1888,
bezocht Foucauld abbé Huvelin
en stortte in een langdurig ge
sprek zijn hart uit. Plotseling
vroeg de abbé: „Bent u nuchter?"
En op de bevestiging volgde de
absolutie en leidde de abbé hem
ter H. Tafel. Als herboren verlaat
De Foucauld de kerk. Met zijn
drift om zich volkomen over te ge
ven aan wat hij doet, was net Uit
met alle panache en wilde hij met
de vurigheid waarmee hij de mu
zelmannen zich in 't stof der woes
tijn heeft zien werpen, voor 't ge
bed, zich in hét nieuwe leven
werpen, de wereld en haar schijn
verzakend. Om zich volkomen
over te geven aan het gebed en
de H. Eucharistie, wenst hij te le
ven als een monnik. Deze werke
lijke levensopgang is voor ons
neergelegd gebleven, in zijn
briefwisseling met Abbé Huvelin
en met de bisschop, die hem pries
ter wijdde, met zijn vrome fami
lieleden en met de Witte Paters
die voor hem een geestelijke fa
milie zijn geweest. Het is een rijk
dom van geschriften, die voor het
belangrijkste deel reeds zijn gepu
bliceerd.
Het is een ontzaglijk afwisse
lende weg geweest, die De Fou
cauld ging afleggen. Hij ondernam
onmiddellijk een pelgrimstocht
naar het H. Land en verbleef tot
tweemaal toe in Nazareth.
Op 16 januari 1890 deed hij zijn
intrede als broeder bij de trappis-
Charles de l oticauld als njjicicr van dc Huzaren in het 1' ranse leger
ten van O. L. Vrouw ter Sneeuw
onder de naam van broeder Marie-
Alberic. Aan zijn zuster, de jon
gere Marie, schrijft hij: „Bid voor
mij, ik bid voor u en de uwen.
Men vergeet niet, als men dichter
naar God gaat". Hij wenst een le
ven van uiterste armoede, zoals
Jesus dat gekend heeft in Naza
reth. In juni daarop reeds ver
trok hij naar de Trappe van Akbès
in Syrië. „Graad, fortuin, alles",
zo schreef hij, „heb ik door het
venster geworpen." Hij bedankt
voor de Maatschappij van Aard
rijkskunde en in februari 1892 ont
ving hij de tonsuur.
In het najaar 1893 had hij reeds
het denkbeeld opgevat om een
nieuwe congregatie van monniken
te stichten wier leden slechts van
handenarbeid zouden moeten leven
en die geheel het verborgen leven
van Jesus zouden volgen. Maar
eerst in juni 1896 had hij het eer
ste ontwerp voor zulk een congre
gatie op papier gezet. De gene-
raal-oVerste der Trappisten stond
hem toe geheel naar eigen, parti
culiere roeping te leven en zond
hem naar Rome, in principe om
er drie jaren te studeren. Maar
nog geen drie maanden na aan
komst reisde hij weer naar het
H. Land. Hij trad (naar hij meen
de incognito) in dienst als tuin
man bij de Clarissen te Nazareth.
Dat stelde hem in 1898 in staat
tot tweemaal toe te voet naar Je
ruzalem te gaan.
Z\jn priesterroeping werd hem
üe plaats vuur de bjurd waar Cliurlcs de Foucauld werd dood geschoten.
meer cn meer duidelijk en in 1900
vertrok hij naar Frankrijk om op
het seminarie van het diocees Vi-
viers zich verder te gaan voorbe
reiden. Op 5 september 1901 ont
ving bij de priesterwijding en te
vens toestemming van de bis
schop van Viviers om „vrjj pries
ter" van het diocees te zijn en om
eenzaam te gaan leven in de Sa
hara.
Zijn verlangen was het evange
lie te brengen in Marokko. Hij
drong in het woestijngebied zui
delijk van Oran door en vestigde
zich in oktober 1901 te Beni-Ab-
bès, waar hij voor het eerst de
H. Mis opdroeg in de woestijn.
Hij kocht een stuk grond en ves
tigde daarop een „broederschap".
De pogingen om in Marokko zelf
een broederschap te vestigen mis
lukten evenwel. Aan hen, die vol
gelingen wilden zijn, had hij drie
dingen gevraagd: bereid te zijn
doodgemarteld te worden of van
honger om te komen en hem te
gehoorzamen „ondanks zijn on
waardigheid". In 1903 brachten de
Fransen orde in het gebergte van
Touareg en overwonnen de moord
dadige stammen. Père De Fou
cauld, die in contact bleef met
abbé Huvelin en met de generaal,
toen commandant, Laperrine, ging
toen de gewonde soldaten van de
expeditie verzorgen. In deze tijd
ook voltooide hij zijn aantekenin
gen in het H. Land reeds begon
nen', over de H. Evangeliën en
zette grote delen daaruit over in
de taal der Touaregs.
In mei 1905 ontving hij van zijn
mentor abbé Huvelin en de apos
tolische vicaris mgr. Guérin toe
stemming naar de Hoggar te ver
trekken. Op weg naar Tamawas-
set in Ouzzel kwam hij in con
tact met Moussa Ag Amastane,
het hoofd, of de „amenokal" van
de stam der Ahaggar. Ook in Ta-
manrasset stichtte hij een vesti
ging, evenals in Beni-Abbes.
Beurtelings bracht hij zijn leven
in die vestigingsplaatsen door,
waar hij van riet een hut bouwde,
die voor de nomaden en andere
woestijbewoners, grotbewoners
vaak, open stond. Maar hij bouw
de ook een kapel waar met toe
stemming van mgr. Guérin, die
hem inmiddels als gezel broeder
Michel had gegeven voor wie
dit leven spoedig te zwaar bleek
het Allerheiligste mocht worden
uitgesteld. Te Beni Abbès ook
kreeg hij bezoek van generaal Ly-
autey, de latere maarschalk.
SINDS 1908 werd het verblijf te
Tamanrasset meer en meer
regel en de monnik werkte
gedurende elf uur per dag aan
vertalingen in het „tamached"
en van het „tamached" in het
Frans.
Hij is nog eenmaal in Frank
rijk teruggeweest op verzoek van
zijn familie. Van zijn verblijf al
daar maakte hij gebruik om met
mgr. Bonnet, bisschop van Viviers
en met de superieur-generaal der
Witte Paters de statuten te be
spreken, die hij ontworpen had
voor zijn „Unie der Broeders en
Zusters van het H. Hart voor de
evangelisatie der koloniën", waar
op hij de goedkeuring verkreeg.
Daarna keerde hij terug.
Veilig was de Sahara niet. Ook
niet voor Charles de Foucauld,
wiens voorbeeld hem vertrouwen
en vriendschap deed verwerven
onder de woestijnstammen. In
1910 bouwde hij voor de zomer
een kluis op een der hoge rots*
toppen van de Hoggar op 2804 me
ter hoogte, op het punt Asekrgm
geheten. Maar telkens weer keer
de hij naar Tamanrasset terug.
In december 1911 akte hij ech
ter te Asekrem zijn testament,
waarin hij zegt, begraven te wil
len worden op de plek, waar hij
gestorven is: „Ik verbied dat
men mijn lijk wegvoert van de
plaats waar de goede God mijn
pelgrimsreis heeft doen eindigen".
Toen in 1914 de oorlog uitbrak
had Père de Foucauld reeds ge
durende een tiental jaren de Sa
hara doorkruist en, als een blan
ke marabout het vertrouwen van
de bewoners gewonnen door zijn
voorbeeld en hulpvaardigheid. De
weinige bewoners van Tamanras
set heeft hij geleerd beter de ar
me bodem te gebruiken, bomen
te planten. Hij was door zijn mee
leven bemind geworden en schreef
veel. Hij had reeds voor het be
langrijkste deel het woordenboek
van hun taal samengesteld.
Maar in de woestijn nam de on
rust gaandeweg toe. De Arabische
bevolking leverde belangrijke
strijdkrachten aan Frankrijk
uit Fezzan en Marokko, doch de
pogingen die hulp te belemmeren
bleven niet uit. Het hoofd van een
zeer fanatieke sekte, die der Se-
noussisten, begon onder de mo
hammedanen de heilige oorlog te
prediken en zond zijn benden de
Sahara in. Om de kleine bevolking
van Tamanrasset te beschermen
liet de militaire overheid een
„bjord" bouwen, een soort fort.
Het was een vierkant van zes
tien meter, zeer hoog opgetrokken
en slechts van een enkele ingang
voorzien. Dreigde er onraad dan
kon de bevolking daarin een
schuilplaats vinden. Eerst op 23
juni 1916 verliet de monnik zijn
buiten het „bjord" gelegen kluis
met kapel om in het „bjord" zijn
intrek te nemen. De invallen der
Senoussisten namen toe en be
reikten de Hoggar, waar enkele
groepen Touaregs reeds door de
opstandelingen waren bewerkt.
Op 1 december 1916 werd Ta
manrasset door een. Senoussis-
tische bende bereikt. Haar op
dracht was zich van de monnik
meester te maken, wiens nauwe
vriendschap met de stamhoofden
hun een aansluiting bvj de opstand
belette. Maar hoe hem te berei
ken? In 'n nabijgelegen vlek heb
ben zfj een bewoner gevonden,
voor wie de pater een groot wel
doener is geweest en die hem als
een vertrouwd vriend kon nade
ren. De onverlaat toonde zich be
reid als verrader op te treden. De
bende sloop naderbij. Charles de
Foucauld bevond zich alleen in het
bjord, zijn metgezel Paul was bij
vrienden in het dorp. Alleen waren
nog aanwezig twee voorbijtrekken
de meharisten van 'n garnizoens-
post in de omtrek. Pagina 2028
van zjjn woordenboek is voltooid
en een vers uit de taal der Toua
regs is vertaald. Het zouden de
laatste werken zijn van zijn leven.
De monnik werd overvallen en
gegrepen, zjjn handen op de rug
gebonden. Zonder ook maar
met een enkel woord op huft vra
gen te antwoorden w.erd hij naar
buiten gesleept en terwijl hij ge
knield lag door twee bandieten
vastgehouden. Eén daarvan was
een vijftienjarige. Hij had een ge
weer waarvan hij het gebruik
nauwelijks kende. Op het gerucht
van het gevecht, dat ontstaan is
bij het verweer der meharisten,
zette hij de loop van het geweer
tegen het hoofd van zijn gevange
ne. Het schot ging af. Charles de
Foucauld vond de marteldood, die
hij nimmer heeft gevreesd, veel
eer had begeerd.
Tamanrasset heeft thans een
mausoleum ter herinnering aan
Père de Foucauld, dat het stoffe
lijk overschot bevat van zijn
vriend, de in de woestijn verhon
gerde generaal Laperrine. In dn
zuil daarvan is zijn hart geplaatst.
De overige resten hebben hun
graf gevonden bij El Goleo. Aan
vankelijk hadden de bewoners van
Tamanrasset hem begraven op d®
plaats waar hij viel. Maar zo d®
Sahara zijn stoffelijke resten mocht
behouden, de geplunderde docu
menten konden ve-zameld worden
en het heilig vaatwerk van de ka
pel is thans met die documenten
tentoongesteld in de crypte van d®
Sacré Coeur te Parijs, met kost
bare relikwieën van de kluizena®1"
door de Witte Paters en anderen
geschonken. De kostbaarste erf®'
nis zijn zijn talloze geschriften,
die verzameld konden worden
behouden voor de gehele were!"'
En daarnaast de oogst van d®
zaaier, die bij zijn leven slecht5
enkele mohammedanen voor de
doop heeft kunnen winnen
slechts luttele volgelingen kree^'
Die oogst zijn thans de beide
congregaties, die naar de voof'
schriften doe. Père de FoucaU^
opgesteld, de verovering vo°j.
Christus voortzetten, door het do°'
liefde, gebed en voorbeeld ben5'
deren der mohammedanen en
dere kleurlingen om ze toegang
lijk te maken voor de christelijk
deugden.
Voor wat tie rijke geschrif"'1'
van Père de Foucauld betr®'
anthologieën en andere puG1^
katies van zijn geestelijke w®1,
ken zijn reeds over de wer®1
verbreid, doch in het bijzon1'
moet de aandacht gevestigd
den op de speciale uitgave
liet eeuwfeest door de veren»#*
„Charles de Jésus, Père de F0.1',
cauld" eu bij „Le Seuil" te Paf'^
op dit ogenblik verschenen,
zijn overdenkingen en geestel'J
studiën, met zijn beschouwing
over de evangeliën, bevat in CG
lijvig werk van meer dan
bladzijden. Sinds René Bazin 1
1921 de eerste en uitsteken'
biografie van Charles de F°
cauld het licht deed zien, r''~.
er talloze werken over
versohenen en is er ook vee) 5
zijn nagelaten geschriften n'1^
geven. De nalatenschap n6V
meer dan 10.000 geschrd^,,
bladzijden, waarvan 5000 c
respondenlies bevatten e° ,e.
3000 meditaties zijn, die nU
rusten hij de postulatuur vod
zaligverklaring.