een akoestisch probleem DE PAROCHIE is van allemaal! Gods huisvesting Bisdom Rotterdam moet bouwplannen aanzienlijk besnoeien NIEUWE-KERKENBOUW in gevaar 3?$ Eén der onzen De verblijfplaats voor God in ons midden Bovenmenselijke taak r. s. na tfi >T K- S' KERSTINLAGE 24 DECEMBER 1958 PAGINA Cijfers Onvoldoende Positieve zijde AM». »A;>.„.^|,..I 19.35 Dis- Nws. 24.00 13.15 para- 15.10 16.45 Lich- 20.00 21.00 22.15 23.40 Nws. Lmus. jicht® Lerst- 22.00 1.15— amni. Ork. dichte 5V.d. 15.45 16,45 'iano- 18.45 Ork. ramm 13.05— 14.00 amm- zikale Nws. VRO.: n, co- L6.00— Hcute 1930 22.05 I 19.00 20.00 nfrag- rs. ramm. Nws. terst.) Ben ederen Land- 13.00 13.4' 3 14.30 iccord. Boek- jriaan* 5 mui- 18 10 19.00 Phil)?; et miJ Amus. Aansi. 23.1' 10.00 -24.00 Nws- v. <J- arsen- 11.1' Land' ;1 13.00 14.0' progr* 16.20 1 17.00 cornm* t 1930 20.05 cornm- t 22.40 10 Ork- Gevar. Schots l V. d. rt 194'- progr- ;ebed®n 247 1*1' Nws.' schol®11 Gram111 10 Haf: 9 16.4' aarclnd r. 20.3° 10 Nws- 23.4° 0.55-" Licht' r 19.00 Gevar- af co ar uz. 1-0° Sramitt' h. ork- oorzad' Gespro: s. 13.1' ■deonre 0 Litd' drgelre' Gram"1' 0 NW»- Graroid' jb 17 Gra,12,i« \fs. 22 55 N*s 1 Jour5i >0 ip P«te' gr. PT0>i'i Feu* A' 0 V«r>' Werel" -13.00!' Ir pr"»V De wfd. igbref en g'nft PW' van nogeW uKrotf* >e eo$, iog ,e iet. i, om1 e of-' jaan"^ ar spf enev«" r h6' naai iS urnsS HET HOOGFEEST van Kerst mis mag heenwijzen naar de ge boorte van Gods Zoon, onze Verlos ser, hetgeen wij uit de openbaring omtrent dit Heilsfeit weten, tekent naast de nieuwe glorie ook de on macht van het eenmaal gevallen mensdom. Dat God mens is gewor den wordt in zijn diepste betekenis onderstreept door het feit, dat Hij in armoede en ellende geboren werd. Het huis van de Koning was een stal omdat er in de herberg geen plaats was. Het is alsof de goddelijke Meester ons als eerste les wilde meegeven, dat de ver duistering van ons verstand hel noodzakelijk maakte dat God zelf zich versluiert, zo Hij ons wil be naderen. Zijn heerschappij, waar van Isaias (IX 16) zo nadrukkelijk spreekt, Zijn glorie en macht over leven en dood lijken wegge vallen op het moment, dat Hij zich tooit met ons kleed der sterfelijk heid, zich één maakt met het lot der gevallen mensheid en het leed, dat over haar is gekomen. God treedt vanuit Zijn theologische en dus betrekkelijke kenbaarheid ons tegemoet tot een persoonlijk en menselijk treffen, waarbij Hij zich laat ervaren als een der onzen. Is het verbazingwekkend, dat dit aspect der Verlossingsgeschiedenis het mystieke Lichaam van de Meester door de eeuwen heen is blijven kenmerken? Mocht Zijn Kerk zich ooit in dogmatische en juridische abstracties van absolute gelding opsluiten en doen alsof zij meer was dan Haar Stichter? On getwijfeld niet. In alle bewustheid is de H. Kerk dan ook steeds op zoek geweest naar de mens met zijn ervarings- en gevoelswereld heeft Zij, juist als de Verlosser in Zijn versluierde gedaante, zich ver staanbaar gemaakt voor allen, die wilden zien en luisteren vanuit het lot hunner beperking. Deze voortdurend actuele wer king der genade, die haar hoogste expressie vindt in de Communie met Gods Zoon, het Allerheiligste Sacrament, doortrekt ook de vor men. waarin onze zorgzame moe der de H. Kerk Haar eredienst gekleed wil zien. Zij is het die de genade uitdeelt en Zij hanteert daarbij de beelden, die de zin van het gewijde ge beuren aan de gévallen mens kunnen verklaren. Wanneer er sprake is van liturgische ver nieuwing, wanneer wij aan dé kerkelijke autoriteiten vragen de eredienst op verscheidene punten van nieuwe vormen te voorzien, dan gaan we duidelijk van de ver onderstelling uit. dat het de inten tie van de mens-geworden Verlos ser is geweest Zich aan ons in onze natuurlijke termen te laten vér-* staan. En tevens van het besef, dat onze termen met de tijd verand ren, behoudens de enkele, die op de algemeenste trekken van leven en dood slaan. Vandaar dat de christen, wetend dat hij en het hele menselijke geslacht slechts on doortocht ziin, de betrekkelijkheid van veel uiterlijke vormen aan vaardt en zich ook wil bezinnen op wat nieuw is en als zodanip, voor'kerstening en nieuwe ziuge ving in aanmerking komt. HET LAAT ZICH verklaren, dat wij daarom op dit Kerstfeest bij zondere aandacht besteden aan een vraagstuk, dat getekend wordt door vernieuwingswil en vernieuwings noodzaak. Het kerkgebouw is van ouds een hoge uitdrukking van Gods verblijven in de gemeenschap der Zijnen en nu deze gemeenschap aan ingrijpende veranderingen on derhevig is, zal ook de plaats der Gewijde Ontmoeting een ander kiy- rakter krijgen. De nood waarin on ze kerkbouw verkeert is dan ook wellicht een symptoom van de ge deeltelijk onbewuste ontwikkeling naar een nieuw, meer aan onze tijd aangepast begrip omtrent het kerk gebouw, dat niet meer als koepel op het terrein van het maatschap pelijk gebeuren fungeert. Allerwe gen worden nu in Nederland om trent dit punt gedachten ontwik keld, die trachten, wat in het kerk volk leeft, te koppelen aan hetgeen zielzorg en de waardigheid van het Godshuis vragen. En de Christengemeente, die be seft, dat de Heer in een stal werd geboren, begrijpt en waardeert, om dat hij niet meer zekerheid vraagt dan de Meester zichzelf toestond. Want de vrede is aan de mensen van goede wil, die bereid zijn alles te zien in het licht van de Heer, die zichzelf om onzentwil ontdaan heeft van alles wa; wij Hem te recht toeschrijven. Het „HELPT DE BISSCHOP KERKEN BOUWEN" is van een oproep, voor verscheidene diocesen althans in de Neder landse Kerkprovincie tot een noodkreet geworden. Speciaal in het jonge bisdom Rotterdam, dat onder de meest moeilijke om standigheden zijn activiteiten moest starten, is de financiering van het noodzakelijke kerkenbouw-programma een in zekere zin onoplosbaar probleem geworden. Het diocees met zijn door oorlogs geweld getroffen en vernietigde kerken, met zijn dynamische ont wikkeling en snelle bevolkings aanwas, ook in de gebieden waar tot nu toe slechts besloten gemeen schappen van andersdenkenden waren gevestigd, staat voor de bijna bovenmenselijke taak de Heer een huis te bouwen op de plaatsen waar Zijn volgelingen verblijf houden. "Voor wie de cijfers interesseren het volgende: Jaarlijks ontvangt het fonds ker kenbouw uit collecten- giften en aflossingen van gefinancierde ker ken een bedrag van rond een mil joen gulden. Om de kerkenbouw echter voor wat het bouwprogramma 1958 be treft te realiseren, is een lening van twee en een half miljoen nodig ge weest tegen een rente van zes pro cent, zodat jaarlijks alleen aan rente anderhalve ton moet worden gereserveerd. Die aflossing die pas na tien jaar begint en dan verloopt in twintig jaarlijkse termijnen van 125.000, kan hier buiten bespre king blijven, omdat we het hebben over de nood der eerstkomende jaren. Hoe groot die nood is blijkt wel uit hetgeen alleen dat bouw programma 1958 opsoepeert. De zes definitieve kerken en twaalf noodkerken vereisen behalve de bedragen van herbouwplichten en verspreide gemeentelijke subsidies nog altijd het kolossale bedrag van vijf miljoen. Beschikbaar zijn de geleende twee en een half miljoen en de inkomsten van 1958 en 1959 voor het fonds Kerkenbouw samen twee miljoen belopend. Zodat ook de helft van de verwachte inkom sten van 1960 besteed moet worden aan het bouwprogram 1958. Hetgeen dus betekent dat er voor 1959 en een deel van 1960 geen bouwpro gram zal zijn eenvoudigweg bij ontstentenis der middelen. Nieuwe start Ergens in 1960 zal dus opnieuw gestart kunnen worden, maar dan met een zeer bescheiden bouw program dat blijft onder de be hoefte aan nieuwe kerken. Het Fonds Kerkenbouw overweegt een zekere prioriteit te gaan geven aan noodkerken, maar schat toch ten minste drie a vier definitieve te moeten bouwen. De beschikbare middelen per zitplaats wil het fonds terugbrengen tot het onwaarschijn lijk lage bedrag van zeshonderd vijftig gulden- dat is ongeveer zestig procent van wat tot dusverre per zitplaats werd beschikbaar gesteld. Wanneer gezien de aflossings mogelijkheden die de parochies ge middeld zullen hebben een veilige lening van veertig procent der uit te geven bouwbedragen wordt ge sloten, is dus de financiering terug gebracht tot zestig procent van zestig procent der aanvankelijke financiering, ofwel zes en dertig procent. Op deze wijze hoopt men met het per jaar inkomende be drag van ongeveer een miljoen vanaf eén punt in 1960 jaarlijks drie a vier definitieve kerken en enkele nood kerken te bouwen. Dat is het plan op papier van de bisdommelijke rekenaars. Maar daarmee zijn we nog niet aan de nodige kerken toe. Want zoals ge zegd, het bouwprogramma dat in 1960 zal kunnen worden gestart blijft met enkele kerken onder de zielzorgelijke behoeften. En op de bouwkosten van de defi nitieve kerken moet zo besnoeid wor den dat het nog de vraag is hoeveel ze zich van noodkerken zullen weten te onderscheiden. Vooral de omvang van de nieuwe kerken zal zo beschei den moeten zijn, dat we slechts kun nen hopen op een nieuw, in zekere zin revolutionair, kerktype waarin de kerk minder teken van de triom ferende Kerk dan van de verborgen heid van het mysterie onder ons zal zijn. Ook de situering van de kerk zal dan bescheidener moeten wor den- wanneer de kerk in uiterlijk meer bij de privé-gebouwen dan bij de openbare gaat aansluiten. De worsteling om een kerktype voor onze tijd heeft dus een extra- cornplicatie gevonden in de gelde lijke nood, wélke zich in het Bisdom Rotterdam het sterkst laat voelen. Doch ook in het Haarlemse en de andere diocesen. Of/en wanneer Rijkssubsidie voor de kerkenbouw enige verlichting zal brengen in de nood, blijft voorlopig nog een klem mende vraag. Bjj alle voetangels en klemmen rond het Huis waarin de Heer zal geherbergd worden blijft het ech ter noodzakelijk ook de positieve zijde van de geboden versobering te zien. Het is misschien een waar woord dat alle doorbraak van een zuiverder geestelijk leven gepaard gaat met soberheids-tendenzen. Kan de Kerk in deze tijd van betrekke lijke weelde via het kerkgebouw niet de soberheid preken? Dan be tekenen de noodzakelijke beperkin gen geen aanpassing aan deze tijd, maar een lerftig van de Kerk. Dan is wat eerst nood scheen een ver trekpunt voor een al te veel ver geten deugd-beoefening geworden. Dit alles neemt echter de nood zaak om meer dan voorheen te geven voor de kerkenbouw niet weg. Juist de deugd van soberheid kan de middelen produceren, welke de ziel zorg in de komende jaren bij haar meest elementaire werk te kort dreigt te komen. In de veilige her berg van het moderne bestaan moet tenminste een eenvoudige plaats be reid worden aan de mensgeworden Zoon. v. R. De hoogconjunctuur welke onze kerkenbouw thans beleeft is een even verheugend als benauwend verschijnsel. Verheugend omdat uit de puinen en assen van het oorlogsgeweld een herboren fenix verrijst; benauwend omdat de nood der tijden aan deze herbouw beperkingen heeft opgelegd welke voor haar fataal kunnen zijn. Met onze na-oorlogse tijd is echter een soberheids-tijdperk aangebroken waarin meer de ingenieur dan de bouwmeester op de voorgrond schijnt te treden. Berekening schijnt veel van de fantasie en spelmogelijkheden met ruimte te gaan verdringen daarbij gesteund door een geheel nieuw begrip dat dikwijls meer als een spookgedaante dan als een fee rond waart, en de eufemistische naam van volumebeperking heeft aangeno men. Als antagonist in dit nieuwe spel vgn kerkenbouw treedt hier het mu zikaal bestanddeel onzer liturgie naar voren, het stiefkind onder de kun sten: de kerkmuziek. Ofschoon de kerkmuziek als enige integrerende kunst in het kader der liturgie is erkend, ontmoet men slechts een gering deel onder de huidige kerkenbouwers die met deze factor rekening houden. Niet alleen dat zjj de spreiding van de klank dikwijls als quantité négiigea- bie behandelen, maar bovendien komen zij veelal eerst te elfder ure tot de conclusie, dat er in een kerk ook nog een eigen ruimte moet gereser veerd zijn voor een koor zowel ais voor een orgel. Herhaaldelijk ontstaat aldus de situatie dat een koor zowel als een orgel in een ruimte terecht komt die men voor doopvonten of devotiekapellen reserveert, suppletoire ruimten m.a.w. die buiten het liturgische centrum staan. Gelukkig blijft de volumebeperking een spook waarmee toch nog wel eens een compromis mogelijk is gebleken. Of heeft deze factor geen rol gespeeld bij de monumentale opzet van de kerk van de H. Antonius-Lode- wijk te 's-Gravenhage? Men kan het nauwelijks geloven als men zijn blik laat rondgaan door de weidsgewelfde ruimten waar alle architectonische lijnen een ononderbroken geheel vormen in de rondingen van een ellips. Deze onconventionele vorm is het die ons al lang voor de geest heeft gestaan als ideaal voor de bouw van concertzalen, met dien verstande echter dat dan het podium zich niet zoals hier het altaar in de lengteas zou bevinden, maar in de breedte-as. In beide gevallen resulteert een groter concentratie van de aandacht op het middelpunt. In het onderhavige geval wordt deze concentratie nog versterkt door het hoogverheven altaar en door een iets oplopend vloerdek. Aan gene zijde van het altaar is in een segment van beton de koorruimte opgebouwd op even royale wijze verwezenlijkt als het altaar, terwijl de schelpvorm daarachter een natuurlijk klankbord vormt voor koor en orgel, welk laatste element althans architectonisch een stijlvolle achtergrond van het geheel te zien geeft. De akoestiek is van dien aard dat in de lege kerkruimte een gezongen gebroken drieklank als één geheel even in de kerk blijft resoneren. Geen wonder dus dat dirigent Stolwijk bij zijn met het Residentie-koor gegeven auditie de hemel voelde opengaan! In ieder geval is het een vreugde te constateren dat ondanks alle beperkingen en besnoeiingen t.o.v. kerkelijke bouwkunst het aan archi tecten als Peutz en Wouters nog mogelijk bleek geluidsbarrières te door breken, en dat men in arren moede niet altijd zijn toevlucht behoeft te nemen tot muzikaal-liturgische middelen die meer aan het leven in de catacomben doen denken dan aan onze eeuw van „onbeperkte mogelijk heden". Men mompelde nl. reeds binnenskamers dat in onze kleinere ker ken de volumebeperking tot een soort primitieve eenstemmigheid als noodwendig alternatief zou leiden. Tien eeuwen van grandioze ontwikke ling der Avondlandse toonkunst zou dan met één pennestreek teniet wor den gedaan. Omwille van de muziek blijft waakzaamheid geboden! Pastoor J. Dijsselbloem boven de wijkkaarten in zijn flat VOORBURG, dcc. 1958. P'ASTOOR J. Dijsselbloem noemt zicli, overigens zon der een sprankje wanhoop in zijn beweeglijk gezicht, „het eerste slachtoffer van de bis schoppelijke -bestedingsbeper king in het diocees Rotterdam Hij zou het volgend jaar gaan houwen in de voor plm. 35 pet. gerealiseerde nieuwe wijk in Voorburg-noord; de plannen van architect J. P. L. Hendriks uit Rotterdam verkeren in blakende welstand en de parochie is wat je noemt „rijp" om aan de grote slag te gaan. Maar de parochie van de Goede Herder, waar 1700 gelovigen elke zondag voor de viering van de H. Eucharistie in de bisschopsnoodkerk bijeen komen terwijl er maar plaats is voor 400 mensen zal nog een tijdje moeten wachten. Bij het genot van een uitstekend kopje Engelse thee in de fiat van bouwpastoor Dijsselbloem, aan de Mgr. van Steelaan 154, met door de brede ramen het uitzicht op de noodkerk, luisteren wij naar het relaas van een parochie in opkomst. Pastoor Dijsselbloem weet precies wat er in zijn wijk gebeurt. Dat was een van de eer ste dingen die hij zich na zijn be noeming heeft eigen gemaakt. In die enkele jaren is er ontzettend veel werk verzet. Er is een team geest ontstaan tussen priester en leek, waarbij de onmiddellijk inge stelde parochieraad voldoende zijn recht van bestaan heeft be wezen. De parochie is van alle maal, zo luidt de grondgedachte. Het is vervolgens belangrijk. het is het credo van -een moderne bouwpastoor, die de kan sen in een nieuwe wijk met bei de" handen aangrijpt, dat een goede herder allereerst een paro chie sticht, waar leek en priester in een goed geordend samenspel, met begrip en gevoel voor eikaars taak, de grondslag leggen, waarop later, maar vooral ook nu reeds het vernieuwde gelaat van Chris tus aan de mensen duidelijk wordt. De parochieraad en het kerkbe stuur in Voorburg-Noord, zorgen voor de zakelijke aangelegenhe den, maar ook voor een juiste behandeling van allerlei kwesties, die het pastorale vlak nauwer ra- Opnieuw is de huisvesting van Gods Zoon onder de mensen in gevaar. Tal van factoren op maatschappelijk en religieus ter rein veroorzaakten een ernstig tekort aan middelen voor de hoognodige kerkbouw in Neder land. In onze herbergzame we reld is het stichten van verblijf plaatsen voor de Verlosser een bijna onmogelijke taak gewor den. Kleine uiterst sobere kerk jes zullen in de toekomst de eerste noden voor de zielzorg trachten op te vangen. Discus sies op het hoogste niveau zijn nodig om in deze tijd van sober heid voor het Godshuis binnen het door de zielzorg uit te zetten bestek de juiste zin en vorm mee te geven aan de schamel heid waarin wjj de Meester ont vangen. En aller extra steun is onmisbaar om althans de ver eiste schamele behuizingen van God te bouwen. Vandaar dat wij in dit kerst nummer aandacht vragen voor de kerkenbouw in nood- ken. Zo'n parochieraad bestaat uit echtparen van verschillende gezin nen in de wijk. Zo maar vaders en moeders, die meestal niets te ma ken hebben met bepaalde vereni gingen of organisaties. Pastoor Dijsselbloem as er uitstekend over te spreken. Veel werk, waarmee kostbare tijd voor de zielzorg ver loren gaat, wordt hem door zijn raad uit handen genomen. Nieuw begin Een andere gedachte, die in de ze wijk in opbouw sterk naar vo ren komt, is die van het nieuwe be gin. In een gemeenschap in op bouw moeten de mensen, die van alle windstreken komen, alles weer opnieuw ontdekken wat voor het leven belangrijk is. Het oude is niet meer op zijn plaats. De make up van een nieuwe wijk dringt zich onweerstaanbaar op. De sfeer is jong en het klimaat is niet belast door allerlei sleurgewoonten en gebruiken. De bakker, de melk boer, de kruidenier en de dokter moeten opnieuw worden gevonden. Ook de pastoor! Alles wordt in deze wordende wereld anders ge bracht. Ook een geestelijk leider zal daarom anders te werk moe ten gaan. Het oude is niet meer op zijn plaats. Daarom is allereerst de vorming van een parochie-gemeenschap, voortvloeiend uit de maatschappe lijke ontwikkelingen, belangrijk! De permanente kerk is daarvan een gevolg, omdat de behoefte daaraan door de saamhorigheid van geest in de nederzetting van christenen daartoe noopt. Komt de definitieve kerk er niet dit jaar, dan maar volgend jaar, zo denken ze in Voorburg. Natuurlijk wa ren ze graag zo gauw mogelijk met de bouw begonnen. Dat is een men selijk trekje, waarmee elke bouw pastoor zit, maar dat „de geest, die levend maakt" eronder zou te lijden hebben, nee, dat gelooft pas toor Dijsselbloem niet. Er is een innerlijke verbondenheid met Chris tus en zijn Mystiek Lichaam, de Kerk, die geheel en al in de vie ring van de H. Geheimen haar kracht vindt. Dat is de grote kans, waarvan pas toor Dijsselbloem ons in zijn flat Een kerk van allure, waar van de bouw door de finan ciële nood wordt opgescho ven is de Goede Herderkerk in Voorburg Het gebouw krijgt 1000 zitplaatsen. herhaaldelijk sprak. „Er is, zo zei hij, een enorme nood naar Chris tus. Men kan Hem opnieuw vinden zoals men zeer veel dingen in een nieuwe wijk opnieuw moet ont dekken. Ook niet-katholieken zien voor een allesomvattende vernieu wing goede kansen." In deze wijk in opbouw, waar 't gemeenschaps gevoel sterker is dan wij elders ooit hebben gezien, komen een maal in de maand inwoners van allerlei levensovertuigingen bijeen in een soort oecumenische verga dering. Zoals de bouw van de nieu we wijk geheel open is, helder en elementair, zo zijn ook de gedach tewisselingen geheel open, omdat de wordende wereld rond deze men sen hun wereld, hun wijk, hun ge meenschap, hun parochie, tot deze openheid dwingt. Tijdens dit gesprek kwamen de buren van pastoor Dijssel bloem even goedendag zeggen. Zij vertrokken naar een andere stad, de verhuiswagen had zo juist de laatste spulletjes inge- slokt. Deze mensen zijn niet ka tholiek, maar zij voelden zich als leden van de wijk ook een beet je parochianen van pastoor Dijs selbloem. Dit afscheidnemen was tekenend voor de gezonde open mentaliteit, die in Voorburg heerst. Bewustwording Maar met al deze winstpunten met al deze zekerheden, blijft toch nog de vraag open, wanneer het hernieuwde gelaat van Christus ook uiterlijk waarneembaar zal zijn in de vorm van een perma nent kerkgebouw. Pastoor Dijssel bloem heeft samen met de archi tect voorbeelden van de moderne Duitse kerkebouw bestudeerd. De plannen zijn *ijp. In de nieuwe sfeer zullen zij zeker aanslaan. In het hart van de wijk is de grond al gereserveerd (kosten 2 ton) waar het gebouw zal verrijzen. Door de wijk verspreid zullen de scholen, die nu nog gastvrijheid elders genieten, worden opgetrok ken (co-educatie). Wanneer de wijk zal zijn voltooid, kan pastoor Dijs selbloem op 7000 parochianen, •«- allen uit de werknemende stand op een gemiddeld goed niveau, re kenen. In zijn optimisme ziet de bouwer de nóódzaak van snel een kerk realiseren, niet over het hoofd. De katholieke bevolking van Nederland, zo meent hij, is echter »iet voldoende doordrongen van de nood, die in deze randstedelijke gebieden kan heersen, omdat er geen goede kerken of slechte nood kerken zijn. Juist in deze gebie den, waar de innerlijke Christus vernieuwing zoveel sterker is dan elders, heeft de Kerk alle kansen een hechte gemeenschap op te bouwen. De mensen in zo'n nieuwe gemeenschap moeten te vaak en te veel offeren voor dit doel. Ze doen dit graag, maar de draag kracht mag niet worden overschat. Meestal hebben deze mensen zelf grote financiële moeilijkheden ach ter de rug, om-dat de verhuizing en de vestiging in een nieuwe wijk, een diepe ingreep op mogelijke re- serven hebben gedaan. Maar zo luidt hiervoor het devies van bouw pastoor Dijsselbloem: wanneer de innerlijke vernieuwing van de christen groter wordt en dieper, dan zal haast als vanzelf ook beter geofferd worden. Maar dit laatste geldt niet alleen voor hen die gaan wonen in een nieu we wereld, maar ook voor hen die in de oude wereld verblijven. Om dat de waarden waarom het gaat (hoe oud ze ook zijn) elk moment in het leven nieuw blijken te zijn door Christus Jesus, onze Heer. Du.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1958 | | pagina 5