een akoestisch probleem
DE PAROCHIE
is van allemaal!
Gods huisvesting
Bisdom Rotterdam moet
bouwplannen aanzienlijk
besnoeien
NIEUWE-KERKENBOUW
in gevaar
3?$
Eén der onzen
De verblijfplaats voor God in ons midden
Bovenmenselijke taak
r. s.
na tfi
>T
K- S'
KERSTINLAGE 24 DECEMBER 1958
PAGINA
Cijfers
Onvoldoende
Positieve zijde
AM». »A;>.„.^|,..I
19.35
Dis-
Nws.
24.00
13.15
para-
15.10
16.45
Lich-
20.00
21.00
22.15
23.40
Nws.
Lmus.
jicht®
Lerst-
22.00
1.15—
amni.
Ork.
dichte
5V.d.
15.45
16,45
'iano-
18.45
Ork.
ramm
13.05—
14.00
amm-
zikale
Nws.
VRO.:
n, co-
L6.00—
Hcute
1930
22.05
I 19.00
20.00
nfrag-
rs.
ramm.
Nws.
terst.)
Ben
ederen
Land-
13.00
13.4'
3 14.30
iccord.
Boek-
jriaan*
5 mui-
18 10
19.00
Phil)?;
et miJ
Amus.
Aansi.
23.1'
10.00
-24.00
Nws-
v. <J-
arsen-
11.1'
Land'
;1 13.00
14.0'
progr*
16.20
1 17.00
cornm*
t 1930
20.05
cornm-
t 22.40
10 Ork-
Gevar.
Schots
l V. d.
rt 194'-
progr-
;ebed®n
247 1*1'
Nws.'
schol®11
Gram111
10 Haf:
9 16.4'
aarclnd
r. 20.3°
10 Nws-
23.4°
0.55-"
Licht'
r 19.00
Gevar-
af co ar
uz. 1-0°
Sramitt'
h. ork-
oorzad'
Gespro:
s. 13.1'
■deonre
0 Litd'
drgelre'
Gram"1'
0 NW»-
Graroid'
jb 17
Gra,12,i«
\fs. 22
55 N*s
1 Jour5i
>0
ip P«te'
gr.
PT0>i'i
Feu* A'
0 V«r>'
Werel"
-13.00!'
Ir pr"»V
De wfd.
igbref
en g'nft
PW'
van
nogeW
uKrotf*
>e eo$,
iog ,e
iet.
i, om1
e of-'
jaan"^
ar spf
enev«"
r h6'
naai iS
urnsS
HET HOOGFEEST van Kerst
mis mag heenwijzen naar de ge
boorte van Gods Zoon, onze Verlos
ser, hetgeen wij uit de openbaring
omtrent dit Heilsfeit weten, tekent
naast de nieuwe glorie ook de on
macht van het eenmaal gevallen
mensdom. Dat God mens is gewor
den wordt in zijn diepste betekenis
onderstreept door het feit, dat Hij
in armoede en ellende geboren
werd. Het huis van de Koning was
een stal omdat er in de herberg
geen plaats was. Het is alsof de
goddelijke Meester ons als eerste
les wilde meegeven, dat de ver
duistering van ons verstand hel
noodzakelijk maakte dat God zelf
zich versluiert, zo Hij ons wil be
naderen. Zijn heerschappij, waar
van Isaias (IX 16) zo nadrukkelijk
spreekt, Zijn glorie en macht
over leven en dood lijken wegge
vallen op het moment, dat Hij zich
tooit met ons kleed der sterfelijk
heid, zich één maakt met het lot
der gevallen mensheid en het leed,
dat over haar is gekomen. God
treedt vanuit Zijn theologische en
dus betrekkelijke kenbaarheid ons
tegemoet tot een persoonlijk en
menselijk treffen, waarbij Hij zich
laat ervaren als een der onzen.
Is het verbazingwekkend, dat dit
aspect der Verlossingsgeschiedenis
het mystieke Lichaam van de
Meester door de eeuwen heen is
blijven kenmerken? Mocht Zijn
Kerk zich ooit in dogmatische en
juridische abstracties van absolute
gelding opsluiten en doen alsof zij
meer was dan Haar Stichter? On
getwijfeld niet. In alle bewustheid
is de H. Kerk dan ook steeds op
zoek geweest naar de mens met
zijn ervarings- en gevoelswereld
heeft Zij, juist als de Verlosser in
Zijn versluierde gedaante, zich ver
staanbaar gemaakt voor allen, die
wilden zien en luisteren vanuit het
lot hunner beperking.
Deze voortdurend actuele wer
king der genade, die haar hoogste
expressie vindt in de Communie
met Gods Zoon, het Allerheiligste
Sacrament, doortrekt ook de vor
men. waarin onze zorgzame moe
der de H. Kerk Haar eredienst
gekleed wil zien. Zij is het
die de genade uitdeelt en Zij
hanteert daarbij de beelden, die
de zin van het gewijde ge
beuren aan de gévallen mens
kunnen verklaren. Wanneer er
sprake is van liturgische ver
nieuwing, wanneer wij aan dé
kerkelijke autoriteiten vragen de
eredienst op verscheidene punten
van nieuwe vormen te voorzien,
dan gaan we duidelijk van de ver
onderstelling uit. dat het de inten
tie van de mens-geworden Verlos
ser is geweest Zich aan ons in onze
natuurlijke termen te laten vér-*
staan. En tevens van het besef, dat
onze termen met de tijd verand
ren, behoudens de enkele, die op
de algemeenste trekken van leven
en dood slaan. Vandaar dat de
christen, wetend dat hij en het
hele menselijke geslacht slechts on
doortocht ziin, de betrekkelijkheid
van veel uiterlijke vormen aan
vaardt en zich ook wil bezinnen
op wat nieuw is en als zodanip,
voor'kerstening en nieuwe ziuge
ving in aanmerking komt.
HET LAAT ZICH verklaren, dat
wij daarom op dit Kerstfeest bij
zondere aandacht besteden aan een
vraagstuk, dat getekend wordt door
vernieuwingswil en vernieuwings
noodzaak. Het kerkgebouw is van
ouds een hoge uitdrukking van
Gods verblijven in de gemeenschap
der Zijnen en nu deze gemeenschap
aan ingrijpende veranderingen on
derhevig is, zal ook de plaats der
Gewijde Ontmoeting een ander kiy-
rakter krijgen. De nood waarin on
ze kerkbouw verkeert is dan ook
wellicht een symptoom van de ge
deeltelijk onbewuste ontwikkeling
naar een nieuw, meer aan onze tijd
aangepast begrip omtrent het kerk
gebouw, dat niet meer als koepel
op het terrein van het maatschap
pelijk gebeuren fungeert. Allerwe
gen worden nu in Nederland om
trent dit punt gedachten ontwik
keld, die trachten, wat in het kerk
volk leeft, te koppelen aan hetgeen
zielzorg en de waardigheid van het
Godshuis vragen.
En de Christengemeente, die be
seft, dat de Heer in een stal werd
geboren, begrijpt en waardeert, om
dat hij niet meer zekerheid vraagt
dan de Meester zichzelf toestond.
Want de vrede is aan de mensen
van goede wil, die bereid zijn alles
te zien in het licht van de Heer, die
zichzelf om onzentwil ontdaan
heeft van alles wa; wij Hem te
recht toeschrijven.
Het „HELPT DE BISSCHOP KERKEN BOUWEN" is van
een oproep, voor verscheidene diocesen althans in de Neder
landse Kerkprovincie tot een noodkreet geworden. Speciaal in
het jonge bisdom Rotterdam, dat onder de meest moeilijke om
standigheden zijn activiteiten moest starten, is de financiering
van het noodzakelijke kerkenbouw-programma een in zekere
zin onoplosbaar probleem geworden.
Het diocees met zijn door oorlogs
geweld getroffen en vernietigde
kerken, met zijn dynamische ont
wikkeling en snelle bevolkings
aanwas, ook in de gebieden waar tot
nu toe slechts besloten gemeen
schappen van andersdenkenden
waren gevestigd, staat voor de bijna
bovenmenselijke taak de Heer een
huis te bouwen op de plaatsen waar
Zijn volgelingen verblijf houden.
"Voor wie de cijfers interesseren
het volgende:
Jaarlijks ontvangt het fonds ker
kenbouw uit collecten- giften en
aflossingen van gefinancierde ker
ken een bedrag van rond een mil
joen gulden.
Om de kerkenbouw echter voor
wat het bouwprogramma 1958 be
treft te realiseren, is een lening van
twee en een half miljoen nodig ge
weest tegen een rente van zes pro
cent, zodat jaarlijks alleen aan
rente anderhalve ton moet worden
gereserveerd. Die aflossing die pas
na tien jaar begint en dan verloopt
in twintig jaarlijkse termijnen van
125.000, kan hier buiten bespre
king blijven, omdat we het hebben
over de nood der eerstkomende
jaren. Hoe groot die nood is blijkt
wel uit hetgeen alleen dat bouw
programma 1958 opsoepeert.
De zes definitieve kerken en
twaalf noodkerken vereisen behalve
de bedragen van herbouwplichten en
verspreide gemeentelijke subsidies
nog altijd het kolossale bedrag van
vijf miljoen. Beschikbaar zijn de
geleende twee en een half miljoen
en de inkomsten van 1958 en 1959
voor het fonds Kerkenbouw samen
twee miljoen belopend. Zodat ook
de helft van de verwachte inkom
sten van 1960 besteed moet worden
aan het bouwprogram 1958. Hetgeen
dus betekent dat er voor 1959 en
een deel van 1960 geen bouwpro
gram zal zijn eenvoudigweg bij
ontstentenis der middelen.
Nieuwe start
Ergens in 1960 zal dus opnieuw
gestart kunnen worden, maar dan
met een zeer bescheiden bouw
program dat blijft onder de be
hoefte aan nieuwe kerken. Het
Fonds Kerkenbouw overweegt een
zekere prioriteit te gaan geven aan
noodkerken, maar schat toch ten
minste drie a vier definitieve te
moeten bouwen. De beschikbare
middelen per zitplaats wil het fonds
terugbrengen tot het onwaarschijn
lijk lage bedrag van zeshonderd
vijftig gulden- dat is ongeveer zestig
procent van wat tot dusverre per
zitplaats werd beschikbaar gesteld.
Wanneer gezien de aflossings
mogelijkheden die de parochies ge
middeld zullen hebben een veilige
lening van veertig procent der uit
te geven bouwbedragen wordt ge
sloten, is dus de financiering terug
gebracht tot zestig procent van
zestig procent der aanvankelijke
financiering, ofwel zes en dertig
procent. Op deze wijze hoopt men
met het per jaar inkomende be
drag van ongeveer een miljoen vanaf
eén punt in 1960 jaarlijks drie a vier
definitieve kerken en enkele nood
kerken te bouwen.
Dat is het plan op papier van de
bisdommelijke rekenaars. Maar
daarmee zijn we nog niet aan de
nodige kerken toe. Want zoals ge
zegd, het bouwprogramma dat in
1960 zal kunnen worden gestart
blijft met enkele kerken onder de
zielzorgelijke behoeften.
En op de bouwkosten van de defi
nitieve kerken moet zo besnoeid wor
den dat het nog de vraag is hoeveel
ze zich van noodkerken zullen weten
te onderscheiden. Vooral de omvang
van de nieuwe kerken zal zo beschei
den moeten zijn, dat we slechts kun
nen hopen op een nieuw, in zekere
zin revolutionair, kerktype waarin
de kerk minder teken van de triom
ferende Kerk dan van de verborgen
heid van het mysterie onder ons zal
zijn. Ook de situering van de kerk
zal dan bescheidener moeten wor
den- wanneer de kerk in uiterlijk
meer bij de privé-gebouwen dan bij
de openbare gaat aansluiten.
De worsteling om een kerktype
voor onze tijd heeft dus een extra-
cornplicatie gevonden in de gelde
lijke nood, wélke zich in het Bisdom
Rotterdam het sterkst laat voelen.
Doch ook in het Haarlemse en de
andere diocesen. Of/en wanneer
Rijkssubsidie voor de kerkenbouw
enige verlichting zal brengen in de
nood, blijft voorlopig nog een klem
mende vraag.
Bjj alle voetangels en klemmen
rond het Huis waarin de Heer zal
geherbergd worden blijft het ech
ter noodzakelijk ook de positieve
zijde van de geboden versobering te
zien. Het is misschien een waar
woord dat alle doorbraak van een
zuiverder geestelijk leven gepaard
gaat met soberheids-tendenzen. Kan
de Kerk in deze tijd van betrekke
lijke weelde via het kerkgebouw
niet de soberheid preken? Dan be
tekenen de noodzakelijke beperkin
gen geen aanpassing aan deze tijd,
maar een lerftig van de Kerk. Dan
is wat eerst nood scheen een ver
trekpunt voor een al te veel ver
geten deugd-beoefening geworden.
Dit alles neemt echter de nood
zaak om meer dan voorheen te geven
voor de kerkenbouw niet weg. Juist
de deugd van soberheid kan de
middelen produceren, welke de ziel
zorg in de komende jaren bij haar
meest elementaire werk te kort
dreigt te komen. In de veilige her
berg van het moderne bestaan moet
tenminste een eenvoudige plaats be
reid worden aan de mensgeworden
Zoon. v. R.
De hoogconjunctuur welke onze kerkenbouw thans beleeft is een even
verheugend als benauwend verschijnsel. Verheugend omdat uit de puinen
en assen van het oorlogsgeweld een herboren fenix verrijst; benauwend
omdat de nood der tijden aan deze herbouw beperkingen heeft opgelegd
welke voor haar fataal kunnen zijn.
Met onze na-oorlogse tijd is echter een soberheids-tijdperk aangebroken
waarin meer de ingenieur dan de bouwmeester op de voorgrond schijnt
te treden. Berekening schijnt veel van de fantasie en spelmogelijkheden
met ruimte te gaan verdringen daarbij gesteund door een geheel nieuw
begrip dat dikwijls meer als een spookgedaante dan als een fee rond
waart, en de eufemistische naam van volumebeperking heeft aangeno
men.
Als antagonist in dit nieuwe spel vgn kerkenbouw treedt hier het mu
zikaal bestanddeel onzer liturgie naar voren, het stiefkind onder de kun
sten: de kerkmuziek. Ofschoon de kerkmuziek als enige integrerende kunst
in het kader der liturgie is erkend, ontmoet men slechts een gering deel
onder de huidige kerkenbouwers die met deze factor rekening houden.
Niet alleen dat zjj de spreiding van de klank dikwijls als quantité négiigea-
bie behandelen, maar bovendien komen zij veelal eerst te elfder ure tot
de conclusie, dat er in een kerk ook nog een eigen ruimte moet gereser
veerd zijn voor een koor zowel ais voor een orgel. Herhaaldelijk ontstaat
aldus de situatie dat een koor zowel als een orgel in een ruimte terecht
komt die men voor doopvonten of devotiekapellen reserveert, suppletoire
ruimten m.a.w. die buiten het liturgische centrum staan.
Gelukkig blijft de volumebeperking een spook waarmee toch nog wel
eens een compromis mogelijk is gebleken. Of heeft deze factor geen rol
gespeeld bij de monumentale opzet van de kerk van de H. Antonius-Lode-
wijk te 's-Gravenhage? Men kan het nauwelijks geloven als men zijn blik
laat rondgaan door de weidsgewelfde ruimten waar alle architectonische
lijnen een ononderbroken geheel vormen in de rondingen van een ellips.
Deze onconventionele vorm is het die ons al lang voor de geest heeft
gestaan als ideaal voor de bouw van concertzalen, met dien verstande
echter dat dan het podium zich niet zoals hier het altaar in de lengteas
zou bevinden, maar in de breedte-as. In beide gevallen resulteert een
groter concentratie van de aandacht op het middelpunt.
In het onderhavige geval wordt deze concentratie nog versterkt door het
hoogverheven altaar en door een iets oplopend vloerdek. Aan gene zijde
van het altaar is in een segment van beton de koorruimte opgebouwd
op even royale wijze verwezenlijkt als het altaar, terwijl de schelpvorm
daarachter een natuurlijk klankbord vormt voor koor en orgel, welk
laatste element althans architectonisch een stijlvolle achtergrond van het
geheel te zien geeft.
De akoestiek is van dien aard dat in de lege kerkruimte een gezongen
gebroken drieklank als één geheel even in de kerk blijft resoneren. Geen
wonder dus dat dirigent Stolwijk bij zijn met het Residentie-koor gegeven
auditie de hemel voelde opengaan!
In ieder geval is het een vreugde te constateren dat ondanks alle
beperkingen en besnoeiingen t.o.v. kerkelijke bouwkunst het aan archi
tecten als Peutz en Wouters nog mogelijk bleek geluidsbarrières te door
breken, en dat men in arren moede niet altijd zijn toevlucht behoeft te
nemen tot muzikaal-liturgische middelen die meer aan het leven in de
catacomben doen denken dan aan onze eeuw van „onbeperkte mogelijk
heden". Men mompelde nl. reeds binnenskamers dat in onze kleinere ker
ken de volumebeperking tot een soort primitieve eenstemmigheid als
noodwendig alternatief zou leiden. Tien eeuwen van grandioze ontwikke
ling der Avondlandse toonkunst zou dan met één pennestreek teniet wor
den gedaan.
Omwille van de muziek blijft waakzaamheid geboden!
Pastoor J. Dijsselbloem boven de wijkkaarten in zijn flat
VOORBURG, dcc. 1958.
P'ASTOOR J. Dijsselbloem
noemt zicli, overigens zon
der een sprankje wanhoop in
zijn beweeglijk gezicht, „het
eerste slachtoffer van de bis
schoppelijke -bestedingsbeper
king in het diocees Rotterdam
Hij zou het volgend jaar gaan
houwen in de voor plm. 35 pet.
gerealiseerde nieuwe wijk in
Voorburg-noord; de plannen van
architect J. P. L. Hendriks uit
Rotterdam verkeren in blakende
welstand en de parochie is wat
je noemt „rijp" om aan de grote
slag te gaan. Maar de parochie
van de Goede Herder, waar 1700
gelovigen elke zondag voor de
viering van de H. Eucharistie in
de bisschopsnoodkerk bijeen
komen terwijl er maar plaats
is voor 400 mensen zal nog
een tijdje moeten wachten.
Bij het genot van een uitstekend
kopje Engelse thee in de fiat van
bouwpastoor Dijsselbloem, aan de
Mgr. van Steelaan 154, met door
de brede ramen het uitzicht op
de noodkerk, luisteren wij naar
het relaas van een parochie in
opkomst. Pastoor Dijsselbloem
weet precies wat er in zijn wijk
gebeurt. Dat was een van de eer
ste dingen die hij zich na zijn be
noeming heeft eigen gemaakt. In
die enkele jaren is er ontzettend
veel werk verzet. Er is een team
geest ontstaan tussen priester en
leek, waarbij de onmiddellijk inge
stelde parochieraad voldoende
zijn recht van bestaan heeft be
wezen. De parochie is van alle
maal, zo luidt de grondgedachte.
Het is vervolgens belangrijk.
het is het credo van -een
moderne bouwpastoor, die de kan
sen in een nieuwe wijk met bei
de" handen aangrijpt, dat een
goede herder allereerst een paro
chie sticht, waar leek en priester
in een goed geordend samenspel,
met begrip en gevoel voor eikaars
taak, de grondslag leggen, waarop
later, maar vooral ook nu reeds
het vernieuwde gelaat van Chris
tus aan de mensen duidelijk wordt.
De parochieraad en het kerkbe
stuur in Voorburg-Noord, zorgen
voor de zakelijke aangelegenhe
den, maar ook voor een juiste
behandeling van allerlei kwesties,
die het pastorale vlak nauwer ra-
Opnieuw is de huisvesting van
Gods Zoon onder de mensen in
gevaar. Tal van factoren op
maatschappelijk en religieus ter
rein veroorzaakten een ernstig
tekort aan middelen voor de
hoognodige kerkbouw in Neder
land. In onze herbergzame we
reld is het stichten van verblijf
plaatsen voor de Verlosser een
bijna onmogelijke taak gewor
den. Kleine uiterst sobere kerk
jes zullen in de toekomst de
eerste noden voor de zielzorg
trachten op te vangen. Discus
sies op het hoogste niveau zijn
nodig om in deze tijd van sober
heid voor het Godshuis binnen
het door de zielzorg uit te zetten
bestek de juiste zin en vorm
mee te geven aan de schamel
heid waarin wjj de Meester ont
vangen. En aller extra steun is
onmisbaar om althans de ver
eiste schamele behuizingen van
God te bouwen.
Vandaar dat wij in dit kerst
nummer aandacht vragen voor
de kerkenbouw in nood-
ken. Zo'n parochieraad bestaat uit
echtparen van verschillende gezin
nen in de wijk. Zo maar vaders en
moeders, die meestal niets te ma
ken hebben met bepaalde vereni
gingen of organisaties. Pastoor
Dijsselbloem as er uitstekend over
te spreken. Veel werk, waarmee
kostbare tijd voor de zielzorg ver
loren gaat, wordt hem door zijn
raad uit handen genomen.
Nieuw begin
Een andere gedachte, die in de
ze wijk in opbouw sterk naar vo
ren komt, is die van het nieuwe be
gin. In een gemeenschap in op
bouw moeten de mensen, die van
alle windstreken komen, alles weer
opnieuw ontdekken wat voor het
leven belangrijk is. Het oude is
niet meer op zijn plaats. De make
up van een nieuwe wijk dringt zich
onweerstaanbaar op. De sfeer is
jong en het klimaat is niet belast
door allerlei sleurgewoonten en
gebruiken. De bakker, de melk
boer, de kruidenier en de dokter
moeten opnieuw worden gevonden.
Ook de pastoor! Alles wordt in
deze wordende wereld anders ge
bracht. Ook een geestelijk leider
zal daarom anders te werk moe
ten gaan. Het oude is niet meer
op zijn plaats.
Daarom is allereerst de vorming
van een parochie-gemeenschap,
voortvloeiend uit de maatschappe
lijke ontwikkelingen, belangrijk!
De permanente kerk is daarvan
een gevolg, omdat de behoefte
daaraan door de saamhorigheid
van geest in de nederzetting van
christenen daartoe noopt. Komt de
definitieve kerk er niet dit jaar,
dan maar volgend jaar, zo denken
ze in Voorburg. Natuurlijk wa
ren ze graag zo gauw mogelijk met
de bouw begonnen. Dat is een men
selijk trekje, waarmee elke bouw
pastoor zit, maar dat „de geest,
die levend maakt" eronder zou te
lijden hebben, nee, dat gelooft pas
toor Dijsselbloem niet. Er is een
innerlijke verbondenheid met Chris
tus en zijn Mystiek Lichaam, de
Kerk, die geheel en al in de vie
ring van de H. Geheimen haar
kracht vindt.
Dat is de grote kans, waarvan pas
toor Dijsselbloem ons in zijn flat
Een kerk van allure, waar
van de bouw door de finan
ciële nood wordt opgescho
ven is de Goede Herderkerk
in Voorburg Het gebouw
krijgt 1000 zitplaatsen.
herhaaldelijk sprak. „Er is, zo zei
hij, een enorme nood naar Chris
tus. Men kan Hem opnieuw vinden
zoals men zeer veel dingen in een
nieuwe wijk opnieuw moet ont
dekken. Ook niet-katholieken zien
voor een allesomvattende vernieu
wing goede kansen." In deze wijk
in opbouw, waar 't gemeenschaps
gevoel sterker is dan wij elders
ooit hebben gezien, komen een
maal in de maand inwoners van
allerlei levensovertuigingen bijeen
in een soort oecumenische verga
dering. Zoals de bouw van de nieu
we wijk geheel open is, helder en
elementair, zo zijn ook de gedach
tewisselingen geheel open, omdat
de wordende wereld rond deze men
sen hun wereld, hun wijk, hun ge
meenschap, hun parochie, tot deze
openheid dwingt.
Tijdens dit gesprek kwamen
de buren van pastoor Dijssel
bloem even goedendag zeggen.
Zij vertrokken naar een andere
stad, de verhuiswagen had zo
juist de laatste spulletjes inge-
slokt. Deze mensen zijn niet ka
tholiek, maar zij voelden zich als
leden van de wijk ook een beet
je parochianen van pastoor Dijs
selbloem. Dit afscheidnemen was
tekenend voor de gezonde open
mentaliteit, die in Voorburg
heerst.
Bewustwording
Maar met al deze winstpunten
met al deze zekerheden, blijft toch
nog de vraag open, wanneer het
hernieuwde gelaat van Christus
ook uiterlijk waarneembaar zal
zijn in de vorm van een perma
nent kerkgebouw. Pastoor Dijssel
bloem heeft samen met de archi
tect voorbeelden van de moderne
Duitse kerkebouw bestudeerd. De
plannen zijn *ijp. In de nieuwe
sfeer zullen zij zeker aanslaan. In
het hart van de wijk is de grond
al gereserveerd (kosten 2 ton)
waar het gebouw zal verrijzen.
Door de wijk verspreid zullen de
scholen, die nu nog gastvrijheid
elders genieten, worden opgetrok
ken (co-educatie). Wanneer de wijk
zal zijn voltooid, kan pastoor Dijs
selbloem op 7000 parochianen, •«-
allen uit de werknemende stand op
een gemiddeld goed niveau, re
kenen. In zijn optimisme ziet de
bouwer de nóódzaak van snel een
kerk realiseren, niet over het
hoofd. De katholieke bevolking van
Nederland, zo meent hij, is echter
»iet voldoende doordrongen van
de nood, die in deze randstedelijke
gebieden kan heersen, omdat er
geen goede kerken of slechte nood
kerken zijn. Juist in deze gebie
den, waar de innerlijke Christus
vernieuwing zoveel sterker is dan
elders, heeft de Kerk alle kansen
een hechte gemeenschap op te
bouwen. De mensen in zo'n nieuwe
gemeenschap moeten te vaak en
te veel offeren voor dit doel. Ze
doen dit graag, maar de draag
kracht mag niet worden overschat.
Meestal hebben deze mensen zelf
grote financiële moeilijkheden ach
ter de rug, om-dat de verhuizing
en de vestiging in een nieuwe wijk,
een diepe ingreep op mogelijke re-
serven hebben gedaan. Maar zo
luidt hiervoor het devies van bouw
pastoor Dijsselbloem: wanneer de
innerlijke vernieuwing van de
christen groter wordt en dieper,
dan zal haast als vanzelf ook
beter geofferd worden. Maar
dit laatste geldt niet alleen voor
hen die gaan wonen in een nieu
we wereld, maar ook voor hen die
in de oude wereld verblijven. Om
dat de waarden waarom het gaat
(hoe oud ze ook zijn) elk moment
in het leven nieuw blijken te zijn
door Christus Jesus, onze Heer.
Du.