Dr. Marga A. M. Klompé
vlekkenpasta
zonder kringen
Pietje is de 29ste van de klas
GROOT ALARM !N DE NACHT
BARBAARS
OUDERRUBRIEK
Mod eshow
Bezeten van zorg voor de Maatschappij
I
inwrijven laten drogen
afborstelen
Goedennacht
J?'
gATERDAG 14 FEBRUARI 1959
VIJF KINDEREN WAREN er in de familie Klompé in
Arnhem: één jongen en vier meisjes. Eén van die meisjes
werd dr. Marga A. M. Klompé, doctor in de scheikunde, nu
minister van Maatschappelijk Werk. Haar enige broer werd
ook chemicus en een van haar zusters is Vrouwe van
Bethanië en overste in Wenen.
Je denkt zo, als je bij haar zit en ze vertelt trouwhartig
over haar leven wat je haar vraagt: zou men in haar jeugd
veel op haar aan te merken hebben gehad? Och, het zou
abnormaal zijn geweest als dat niet zo was, maar zij praat
daar niet over. En man vertelt nog wel eens van de kwa
jongensstreken, die hij heeft uitgehaald in zijn jeugd. Een
vrouw bijna nooit.
Maar één ding staat wel vast, namelijk dat zij haar tijd
niet verklungeld heeft, Nee, dat deed Marga Klompé zeker
niet. Zij was weetgierig. En lastig, zegt zij zelf. Zij wilde
van alles weten, maar de andere kinderen van de klas
schoten daardoor niet op. Per slot van rekening was de
zuster in de klas er niet alleen voor Marga Klompé. Maar
die overweging geldt niet voor een kind.
Het is altijd weten, weten. Zij maakt de h.b.s af, zij
studeert in Utrecht chemie, zij wordt lerares, Kamerlid en
tenslotte minister, de eerste vrouw in ons land die dat
ambt ooit bekleedde.
Nu zit ik daar opeens in haar wat zakelijke kamer, want
een damesboudoir is het allerminst. Haar werkkamer op
het departement heeft meer vrouwelijks dan deze kamer.
Maar des te beter voel ik me daar op mijn gemak.
Het gesprek is gauw op gang. Een sigaret. Zij ook. Dat
hoort bij die kamer. Wij roken en zij presenteert mij een
drankje uit een mooi, smal en hoog glas op een voet.
Deze vrouw u kunt mij geloven blijkt bezeten van
zorg voor de maatschappij.
Onze eerste
vrouwelijke
minister weet wat
zij wil
Ik vocht voor iets
Structuurveranderingen
Helpen handhaven
|/A. helpt direct tegen etensvlekken, vet,
I teer, smeer, olie, vruchten, wijn, gras,
lipstick, parfum, stempelinkt, enz.
ZO DIEP is minister Marga
Klompé door deze gedachten
gegrepen. En als men dat heeft
gehoord, dan beseft men ook,
dat het ministerie van Maat
schappelijk werk een voorna
me en zeer belangrijke plaats
bekleedt in onze maatschappij.
Het wil niet alleen maar gif
ten en gaven uitdelen, maa.r
zorgen, dat de mensen zelf
werkzaam zijn en helpen hen
te handhaven in deze maat
schappij.
Er zijn straks nieuwe ver
kiezingen.
Er komt straks een nieuwe
kabinetsformatie.
Maar het is echt te hopen,
dat Marga terug komt. Zij kent
de problemen en zij weet, wat
zij wil. Zij weet vooral ook wat
noodzakelijk is.
Met die gedachten ben ik
's avonds heel laat in een taxi
gestapt. Ik heb er voor mijzelf
veel van geleerd.
FRANS SCHNEIDERS
J
0'
u
Hare Excellentie dr. Marga Klompé. Een beminnelijke vrouw met
een groot hart en een helder verstand.
BINNEN VIJF minuten praat ik
met deze jonkvrouwelijke vrijge
zel over mijn kinderen. Zij heeft
veel met kinderen te maken gehad
Zij weet wat er bij de tegenwoor
dige jeugd aan problemen zit. Men
voelt dat zo aan. We zitten onmid
dellijk midden in de problemen.
Zo'n avond bij haar met zulk een
gesprek is waarlijk een onverdeeld ge
noegen, Als men daarbij dan nog di
rect aanrakingspunten vindt in de
problemen, waarmee de jeugd van nu
te worstelen heeft, is het gesprek on
middellijk op gang.
En tussen het gesprek door denk je
dan wel eens bij jezelf, dat het toch
eigenlijk jammer is, dat zo'n aardige
vrouw niet getrouwd is. Maar ja, zij
heeft haar tijd en leven uitermate goed
besteed. Veel later in het gesprek als
mij het nog steeds over kinderen heb
ben, zegt zij zelf: „God heeft met al
les, zelfs met jonge mensen die afdwa
len, Zijn eigen bedoelingen."
Goed. Ik begrijp het. Hij heeft Marga
Klompé voorbestemd om de sociale
noden te vatten van heel een volk.
Hie zorg en belangstelling is nu vol
ledig geworden in haar ministerschap.
„ER KWAM EENS een kind bij
my, zegt zij, toen ik lerares was
>n Arnhem, die zei: ik geloof niks
meer."
Als ze uit een goed nest komen,
's dat heus niet erg, zegt minister
Klompé en ze zei dan ook tegen
dat meisje: „Goed, kind! Denk en
bid nu maar verder, want nu be
gint het pas iets van jezelf te wor
den."
Zij licht dit toe. De jongeren ne
men niet meer klakkeloos over,
Wat de ouderen hun aan maat
schappelijke en geesteiyke waar
den willen nalaten. De jongeren
willen zelf oordelen, zelf kiezen. Zij
willen hun vrijheid en onafhanke
lijkheid en die kunnen zij alleen
veroveren door op een stevige ma
nier hun neus te stoten. Ouderen
proberen dat te voorkomen, omdat
zij hun eigen ervaring ai lang heb
ben opgedaan. Maar die ervaring
kunnen zü niet overdragen. Die
hebben ze zelf ook moeten verwer
ven door hun neus te stoten. Daar
is heus niets aan te doen.
Ik bemerk zo in het gesprek, dat
bij minister Marga Klompé deze
strijd om vrijheid en onafhanke
lijkheid tenslotte is uitgemond in
een grote belangstelling voor de
„Nouvelle Theologie", waarover zij
heel wat werken in haar boeken
kast heeft staan.
Geregeld komen we weer terug
op de vorming van de jeugd.
„De grote dialoog," zegt zij, „moet
gaan over het wezen van de men
selijke vrijheid. De jeugd wil on
afhankelijk zijn."
En zij bepeinst: „Ik wilde waar
schijnlijk als kind ook onafhanke
lijk zijn. Ik speelde liever met
meccanodozen dan met poppen."
Dit verraadt dan meteen haar
voorkeur voor de exacte dingen en
als zij de h.b.s. heeft afgemaakt,
gaat zij ook naar Utrecht om de
exacte wetenschappen te bestude
ren. Zij is chemica. Hoe zij daar
toe gekomen is? Wij mannen vin
den zoiets voor een vrouw nogal
raadselachtig, want in onze ogen
onvrouwelijk. Het zat nu een
maal in haar aanleg en die ver
loochent zich niet.
„In Utrecht," zegt zij, „heb ik
hard gewerkt en veel gefeest." Als
men haar nu zo ziet zitten in een
voortreffelijke grijze deux-pièces.
moet dat feesten haar even goed
zijn afgegaan. En ik heb ineens zin
om te vragen of zij wel eens ver-
liefd is geweest. Maar dat doet men
nu eenmaal niet. En ik ben dan
maar tevreden met de gedachte,
dat in ieder geval pienig jonkman
in Utrecht zijn hart aan haar zal
hebben verloren.
Zij mag dan ook al veel hebben
gefeest, zij heeft ook gewerkt. Zij
begon haar studie aan de universi
teit in 1929 en deed in 1932 al kan-
didaatsexamen.
Zij moest toen wat gaan verdie
nen en ze werd lerares aan de Ma
ter Dei in Nijmegen, zodat zij vijf
jaar nodig had voor haar doctoraal.
Gezien haar- arbeid als lerares nóg
een korte tijd.
Zij studeerde, maar haar vader,
die in 1954 stierf, was ongeneeslijk
ziek. Die ziekte duurde twintig
jaar en zo heeft zij ook de zorgen
en moeilijkheden gekend. Vader
had een kleine papierfabriek, die
naar zijn naam als fabrieksmerk
een klompje droeg, maar die door
zijn ziekte in andere handen over
ging.
Maar de h.b.s. had zij intussen
afgemaakt. Zij had liever naar het
gymnasium willen gaan, maar er
was toentertijd in Arnhem geen ka
tholiek gymnasium. „En toch heb
ik later als lerares," zegt zij, „nog
heel wat opgestoken van Latijn en
Grieks, omdat ik het zo graag wil
de kennen. Maar een classicus ben
ik nu eenmaal niet en ik gebruik
daarom ook nooit Latijnse of Griek
se citaten in mijn redevoeringen."
Zij was dus tijdens haar studie
vóór het doctoraalexamen lerares.
Zij deed in 1937 doctoraal examen
en aan haar studententijd denkend,
vindt zij, dat men de univer
siteit vooral moet beleven als uni-
versitas en niet als een vakschool.
Zij promoveert in 1941 op aan
drang van prof. Kruyt, haar promo
tor en vaderlijke vriend, zoals zij
zegt.
ZIJ HEEFT dan al ervaring als
lerares. „Opvoeden van kinderen
is veel boeiender," zegt zij. „Eigen
lijk hoefde ik ze praktisch nooit te
straffen. Ik liet ze eenvoudig hard
werken, dan hadden ze geen tijd
om kattekwaad uit te halen."
Zij is gegrepen door het boeiende
om met jonge mensen te maken te
hebben.
„Ik heb alles met ze gedaan,"
zegt ze. „Sterren gezocht. Gesprek
ken bij het haardvuur. Kamperen
Die oud-leerlingen schreven mij nog
dikwijls, toen ik al in de politiek
zat. Ik kreeg laatst nog een brief
van een oud-leerlinge, die al lang
huismoeder is en die mij schreef:
als ik in moeilijkheden zit, ga ik
weer naar de sterren kijken.
Ze hebben mij lang geschreven.
Nu wordt het minder. Misschien uit
schroom, omdat ik minister ben."
Kijk, Marga Klompé is altijd op
gekomen voor de „underdog". „Ik
vocht voor iets," zegt zij, „voor een
idee, dat niet typisch vrouwelijk,
maar algemeen menselijk is."
Een vrouw, meent zij, is er voor
alle terreinen, wat het ook is. Fen
vrouw beziet het op haar wijze
Nu kan zij dat natuurlijk wel
gemakkelijk zeggen, omdat zij een
typisch exacte, misschien wel tech
nische, aanleg heeft, wat zelden
voorkomt bij een vrouw, maar men
kan toch niet ontkennen, dat de
vrouwelijke zienswijze een waar
devol compliment kan zijn voor de
man. Zij gaat zelfs nog verder. Zij
zegt: „een typisch vrouwenbelang
moet door een man worden verde
digd. Ik heb nooit in de Kamer ge
praat over typische vrouwenbelan-
gen. Maar wel moet men achter de
schermen deze belangen trachten
ingang te doen vinden. De vrouwen
hebben hun eigen benadering bij
deze belangen, niet beter maar an
ders dan een man.
Het gaat erom de mensen te le
ren met elkaar te leven. Dat is het
bindende wat een vrouw heeft.
Daarom hoort de vrouw thuis op
ieder vlak en niet alleen op het so
ciale."
DAAR HEB JE nu bijvoorbeeld
de Armenwet. De oude wet is ver
ouderd en moet plaats maken voor
een van volkomen nieuwe allure.
Er moeten uitgroeimogelijkheden
in komen. Men moet uitgaan van
het rechtsbewustzyn van nu. Het
odium, dat drukt op de hulp van
nu moet verdwijnen. In de nieuwe
wet moet verankerd worden de
persoonlijke verantwoordelijkheid
van de mens.
Intern is de voorbereiding van
deze nieuwe wet al ver gevorderd.
De gedachtenwisseling met ver
schillende maatschappelijke groe
pen moet nog plaats hebben. Maar
bij de nieuwe wet gaat het erom,
dat men de mensen niet het idee
geeft: ik hoef zelf niets te doen, ik
word tóch geholpen door Vadertje
Staat.
WAT IS maatschappelijk werk,
vraagt zij.
Dat is niet alleen het benaderen
van de individuele mensen of het
gezin om het bij te staan in nood
of om de nood te voorkomen Deze
vormen kent iedereen. Het maat
schappelijk werk is meer.
Wij leven in een maatschappij,
waarin snelle structuurveranderin
gen optreden. De IJmor.d, het Del
tagebied, de ontwikkelingsgebie
den, ruilverkavelingen en ga zo
maar door. Deze snelle veranderin
gen maken, dat de mensen in moei
lijkheden komen, zich niet kunnen
aanpassen. Er komen andere ge-
dachtenwerelden. Een jonge gene
ratie zwermt uit. De vrouw blijft
achter en komt te worstelen met
ernstige aanpassingsproblemen, die
de mensen zelf moeten oplossen,
geholpen door elkaar en eventueel
het particulier initiatief.
Vooral in de grote steden, in de
mensenpakhuizen, is de eenzaam
heid het grootst. Daar ligt onze
taak. De mens heeft een kader no
dig, waartegen hij kan aanleunen.
Begin met de sociale wijkopbouw.
Geen mensenpakhuizen, maar zelf
werkzaamheid. Als de vrije maat
schappij daarvoor zorgt, komt daar
na het subsidie. Maar de zelf
werkzaamheid van het volk moet
groeien van onderop, zoals hier en
daar ook gebeurt. Men moet een
centrum maken met een stuk ge
meenschapsleven. Ook de school
en de Kerk moeten daarbij worden
betrokken.
OP 22 OKTOBER 1958 heeft mi
nister Klompé in Arnhem een rede
gehouden voor de afdeling Arn
hem van de Nederlandse Maat
schappij voor Nijverheid en Han
del. Wij hadden het zoëven over
de taak van die Kerk in de nieuwe
maatschappij.
Als men nu die rede nog eens
leest, wordt men toch onwillekeu
rig gegrepen. Analytisch als zij is,
geeft zij daar onomwonden de te
kortkomingen der Kerken aan.
Een paar belangrijke citaten
daaruit mag ik u niet onthouden.
„Een geruisloos en conflictloos weg-
glijden uit de kerken is een voor ons
allen helaas bekend verschijnsel. W as
het atheisrne vroeger het domein van
een intellectuele aristocratievandaag
is het een bezit van de massa. De mo
derne mens met name de arbeider
en de intellectueel ziet veelal de
kerk als een instituiity naast vele an
dere instituten in onze samenleving
maar hij ervaart dit instituut als een
fenomeen dat hem niet raakt en niet
aanspreekt. De taaldie de Kerk
spreekt wordt ervaren als uit een un
der e tijd komend. Het spreekt niet tot
het hart en de noden van de heden
daagse mens. De eredienst is gebonden
aan veel historische gegevenheden,
maar kort gesteldde te statische kerk
loopt vast in een Werelddie één en
al dynamiek is en die een zich steeds
vernieuwende aanpassing wat de
vorm betreft eist van de verkondi
ging van de onvergankelijke, eeuwen
oude en ware boodschap. De kerken
hebben niet voldoende onderkend hoe
het voortschrijden van wetenschap en
techniek aanzienlijk kon bijdragen tot
een voller menselijk ontplooien. De
houding van de kerk was een le nega
tieve en daardoor heeft de techniek in
hoge mate materialiserend gewerkt
Nog een ander citaat uit deze
knappe rede:
verwijdert vlekken zónder kringen
IIIIIIIHIIIHIiliiiimiiiiuiniimiiiiii
verwijdert vlekken Royal# tube f.1.95
LAHNEMANN Laren (N.H.) Postbus 18 Imp. v. PoIyco!or-K2r-Placentubex-Margret Astor-Mouson-Blendax
Tenslotte een laatste achtergrond:
wat is nog de betekenis van het myste
rie in het leven van de moderne mens
in deze technische wereld?
Stond het in de religieuze vorming
centraal?
Luistert u naar de jeugd, die zich
in een geloofscrisis bevindt. Op iedere
opmerking krijgt u als reactieBewijs
het mij" en daarmee wordt gedemon -
streerd hoe de tvezcnlijke betekenis
van Gods-dienst wordt miskend
Niet zo ivonderlijk in een wereld
waarin de mens heeft geleerd onder
scheidend te denken en waarin het er
varend denken op de achtergrond
kwam. Maar ik geloof dat het er
varend denken belangrijker is. Of wij
nu ivetenschappelijk of in de dingen
van alle dag bezig zijndoor alles wat
wij bedrijven heen kunnen wij de di
mensie van het transcendente ervaren
waarmee ik bedoel dat niet alleen het
verstand, maar ook het hart de kans
krijgt om een rol te spelen. God wordt
weer tot de werkelijk transcendente
God, „de Anderedie alles doordringt
en beheerstdie ervaren wordt in plaats
van uitsluitend object van wetenschap
te zijn."
EEN VAN ONZE lezers heeft
mij de volgende vraag ge
steld: „Op sommige lagere
scholen is het de gewoonte op de
rapporten het rangnummer van de
leerlingen te vermelden, bijv. Jan
tje is nr. 1 van 48 leerlingen, Hen-
kie is nr. 47 van 48 leerlingen, enz.
Gaarne vernam ik uw mening hier
over. En, ongeacht uw voor of te
gen, hoe u het rangnummer zou be
palen als voor de volgende vakken
en gedragingen cijfers gegeven wor
den (volgt dan een lijst van zeven
tien stuks, inclusief orde en netheid,
gedrag en vlijt)".
Hoe verspreid de gewoonte van
het geven van dergelijke rangnum
mers nog is, kan ik niet in zijn ge
heel overzien, maar ik heb reden
om aan te nemen, dat het nog vol
strekt niet in het rariteitenkabinet
is bijgezet. Daarom hier een paar
opmerkingen erover ter voorlichting
aan de ouders, ter bescherming van
de kinderen en ter bescheiden ver
maan aan sommige leerkrachten
(voor zover ons soort zich althans
laat vermanen.
Wat de eerste vraag betreft:
„Hoe denkt u over het geven van
rangnummers?", kan mijn ant
woord zijn: afwyzend. Op velerlei
gronden. Ziehier enkele daarvan. Ik
zet bij mijn motivering voorop, dat,
waar het geven van rangnummers
gebruikelijk is, het als regel ook een
tamelijk grote betekenis heeft zo
wel voor de kinderen als voor de
ouders: het wordt grif gebruikt als
norm om de kinderen te kwalifice
ren. Doordat het regelmatig terug
keert en over de hele lijn wordt toe
gepast, schept het ook ten aanzien
van de beoordeling een bepaalde
sfeer.
Vooreerst dan vestigt het geven
van rangnummers veel te nadruk
kelijk de aandacht op iets wat on
belangrijk is. Belangrijker is of een
kind plezier heeft in zijn werk, of
het leert aanpakken en zijn plicht
doen, of het leert zich te geven en
zijn talent (of het groot is of klein)
ten volle te gebruiken. Op deze din
gen komt het aan en die verdienen
alle aandacht. Of het al doende
daardoor nr. 1 of nr. 29 wordt in
zijn klas (voor wie er dan plezier in
schept dat uit te gaan cijferen), is
een „nevenprodukt", een echte bij-
ERG MUZIKAAL ben ik niet. Mnar
voor het gehuil van mijn kinderen heb
ik een absolnut gehoor.
Er zijn drie gradaties en na een paar
seconden intensief luisteren zijn ze precies
te onderscheiden: „loos alarm", „klein
alarm" en „groot alarm". Bij het eerste ga
ik rustig door met wat ik ook onder han
den heb, maar bij het tweede ga ik vast
afwachtend zitten, want het slachtoffer is
dan al onderweg en moet getroost ivorden
Maar bij het derde laat ik alles stante pede
uit mijn handen kletteren en begin vast te
hollen, onderweg mijn richting nader be
palend.
Het eerste komt dagelijks voor, het
tweede slaat wel eens een paar dagen
over, maar het derde komt gelukkig wei
nig voor, want het eindigt dikwijls met
pen ritje naar het ziekenhuis, om iets Ie
laten hechten, voor een paar dagen ver
band of iets dergelijks.
VANNACHT WAS ER alarm. Nu is
alarm 's nachts altijd groot. Zo'n krui
mel, die midden in de nacht wakker
wordt, weet in de verste verten niet
wie hij is, waar hij is en zelfs óf hij
al op de wereld is of niet. Het is aar
dedonker en doodstil, wie weet wat
voor griezeligs hij zojuist nog in zijn
droom gezien heeft, Nee, 's nachts geen
loos alarm, geen klein alarm, alleen
groot alarm, héél groot.
Hoe is dat hij u, als u 's nachts uit
uw slaap gehaald wordt? Bij mij is
het zo: mijn hoofd is opgevuld met
nat zand (vooral nat, vanwege het ge
wicht) en het staat bovendien los te
wiebelen op mijn romp. Mijn mond is
dichtgeplakt met stijfsel en mijn oog
leden moet ik met mijn vingers op
tillen.
In die toestand kwam ik bij het bed
van mijn zoon, waar het alarm gesla
gen was. Nu weet ik wat ik op zulke
momenten aan mijn moederschap veil
plicht ben, dus met voorbijzien van
alle persoonlijke ongemakken begin
ik het kind lievfe woordjes toe te fluis
teren. Gefluister is trouwens het enige
dat ik op dat uur voort kan brengen.
Ik doe het licht niet aan, want mijn
uiterlijk is in flagrante tegenstelling
tot mijn zoet gefluister en waarom zou
je zo'n kind nog meer aan het schrik
ken maken
Ditmaal blijkt hij onbeweeglijk aan
zijn kussen vastgeplakt te zitten. Het
duurt even vóór ik wist waarom: =en
groot stuk rose, uitgekauwde kauw
gom. Daar is hij blijkbaar mee gaan
slapen, en zo'n kauwgom wil ook we!
eens iets anders En daar zit hij
nu mee aan zijn kussen geplakt
Mijn hersenen beginnen traag te
werken terwijl ik hem kalmerend over
zijn bol strijk. Kauwgom. Waar maak
je dat ook al weer mee los? Oh ja,
benzine. Benzine. Maar waar is die?
Ja, in het schuurtje. In het schuur
tjemaar het regent.
Zou ik dan maar niethet is we!
een beetje gemeen, maar wat anders?
Tenslotte, één flinke ruk en het is
gebeurd, net als met pleister.
Ik kan toch ook niet in mijn nacht
japon door die kou.Stil maar jon
gen, stil maar. het is al gebeurd, hoor
Zo, draai je kussentje maar om, ga
maar weer lekker slapen. Kusje, kusje,
de rust is weergekeerd.
Bah, die vieze rommel, van mij krij -
gen ze het niet meer.
DE VOLGENDE MORGEN blijkt hij
het hele geval vergeten te zijn. Wel
vertelt hij van een droom, waarin eon
meisje hem aan zijn haren getrokken
heeft.
Advertentie
Slaapt U slecht door rheumatiek,
spit. ischias, hoofd- en zenuwpijnen,
neemt dan Togal. Verdrijft in al die
gevallen snel en afdoende die pijnen
en daardoor slaapt U heerlijk. Togal
baat! Zuivert de nieren en is onscha
delijk voor hart en maag. Bij apo
theek en drogist f 0.95, f 2.40, f 8.88.
„Zóóóó gemeen, mam!"
„Waarom deed ze dat eigenlijk?"
Maar ja, dat was hem óók niet erg
duidelijk geworden.
„Maar pijn dat het deed, mam! Oei!'
En om te laten zien hoeveel pijn,
trekt hij zijn schoudertjes op. knijpt
zijn ogen stijf dicht en zuigt de lucht
door zijn gespitste lipjes naar binnen.
Ik voel me schuldig. Wie trekt er nu
ook een stuk kauwgom van een kind
zijn hoofd, met haar en al?
Wat 's nachts om drie uur logisch
lijkt, ziet er in de ochtend barbaars
uit.
VIJE MINUTEN later staat hij weer voor
me. Of ik weet waar zijn kauwgom geble
ven is?
,Je kauwgom, jongen? Neen, hoor."
(huichelaar
„Ik had het nog toen ik ging slapen."
En hij zoekt in zijn bed, onder zijn bed,
en begrijpt er niets van. Dan zeg ik:
„Misschien heb je het vannacht inge
slikt."
Daar is hij dan tevreden mee, ondanks
de teleurstelling. Ik niet.
Als hij kant en klaar staat om naar ziir
schooltje te gaan en zijn snoetje opheft
voor een kusje, stop ik hem vijf cent ia
zijn knuistje.
„Hier, koop maar een nieuwe kauwgom
Blij huppelt hij weg.
komstigheid, die aan de werkelijke
en enig belangrijke beoQrdeling van
het kind niets toevoegt.
Vervolgens zijn bij het systeem
van rangnummers, juist omdat het
een bepaalde beoordelingssfeer
schept, de kansen op onbillijkheden
groot. Heel gemakkelijk worden tel
kens opnieuw de knappe luitjes en
niet de harde werkers in het zonne
tje gezet, vooral als bovendien aan
de hoogste rangnummers ook nog
prijzen verbonden worden. Het mid
delmatige mannetje, dat met hard
werken ergens rond het midden van
de ranglijst terecht is gekomen
(misschien zelfs eronder) heeft mijn
respect. Dat een joch knap is, kan
hij ook niet helpen; mijn respect
voor hem berust op andere gron
den dan zijn knapheid; maar daar
komt inhet rangnummersysteem
niets van tot uiting.
Ten derde suggereert men met
dit systeem aan kinderen en ouders
heel gemakkelijk een bedriegelijke
beoordelingsnorm óók wat de zuive
re leerprestatie betreft. Herhaalde
ervaring heeft mij geleerd dat men
maar al te gemakkelijk zich aan het
rangnummer vastklampt voor de
beoordeling van de prestatie. Maar
daarover zegt het nu juist niets,
maar dan ook helemaal niets. Het
is immers zuiver relatief. In de
ene klas is nr. 1 maar een heel ma
tige leerling, doch koning in het
land der blinden; in een andere klas
is nr. 15 qua prestatie aanzienlijk
boven de middelmaat. Dit is geen
gezochte theorie doch doodgewone
ervaring.
Ten slotte mijn grootste bezwaar:
ik voel niets voor dit individualis
tische, de ijdelheid en de concur
rentiezucht bevorderende gedoe Het
geven van rangnummers is een ty
pisch produkt van een individualis
tische denk- en levenswijze. Het con
centreert de aandacht van het kind
voortdurend op zichzef: als hij maar
bovenaan komt. Ik ben overtuigd,
dat we dit opvoedkundig juist niet
moeten hebben, maar veeleer het
kind moeten leren, zich te richten
op objectieve idealen, waaraan het
zich geven kan en zich voor inzet
ten, zonder de voortdurende reflexie
op zichzelf; en ook dat we het le
ren moeten, samen met anderen het
doel na te streven en in die ge
meenschap zijn bijdrage in te bren
gen, zodat de gedachte van wat wij
tezamen gedaan hebben, op de voor
grond komt te staan, en niet het
eigen ik. Overigens zijn er dan nog
middelen genoeg om ook het indi
viduele kind op zijn tijd de lof en
aanmoediging te geven, waar het be
hoefte aan heeft, ook zonder het te
brengen in de ban van de strijd om
het rangnummer.
REST NOG de tweede vraag:
„Hoe zou u de rangnummers
bepalen, gegeven dat op de rap
porten zeventien cijfers voorko
men?" Antwoord: dat zou (als
men het dan met alle geweld toch
wil doen) alleen maar kunnen door
van alle rapporten over alle 17
cijfers het gemiddelde cijfer (o gru
wel!) te gaan berekenen. Dan krijgt
men een fraaie lijst van gebroken
getallen, waarin de k inderen al
naar gelang hun verschillen, In ze
ventienden uitgedrukt, hun rang
plaats krijgen aangewezen: 8 is
nr. 1; 7 is nr. 2 enz. tot en met
nr... vult u maar in. Ik geloof dat
het procédé voor zichzelf spreekt,
of liever: tegen zichzelf. En wat
zegt zo'n gemiddelde dan nog? Het
maakt nogal enig verschil of bijv.
in het gemiddelde 6 een 10 voor
Nederlands en een 2 voor lichame
lijke oefeningen verwerkt is, of om
gekeerd! Natuurlijk kan men dat
weer proberen op te vangen door
bepaalde cijfers twee-, drie- of vier
dubbel te laten tellen enz. al naar
gelang de (subjectieve!) waarde
ring, die men voor elk vak heeft.
Men kan er complicaties in brengen
naar believen: die maken alleen
maar de waanzin van het systeem
steeds duidelijker.
Conclusie: voed de kinderen op
tot toegewijde, ijverige werkers, die
zich voor hun taak weten in te zet
ten en blijf ons (of beter: hen en
hun ouders) met de rimram van
individuele rangcijfers van het lijf.
E. PELOSI s.j.
NEDERLANDSE KLEEDKUNST
TONNY WAAGEMANS
Keizersgracht 367/309 Amsterdam
Vrijdag 20 februari, aanvang 3 en 8 u.
HOLBEIN RESTAURANT
COOLS1NGEL ROTTERDAM
tel. reserv. 112082 - Holbein Restaurant
'V
1