Dr. Marga A. M. Klompé vlekkenpasta zonder kringen Pietje is de 29ste van de klas GROOT ALARM !N DE NACHT BARBAARS OUDERRUBRIEK Mod eshow Bezeten van zorg voor de Maatschappij I inwrijven laten drogen afborstelen Goedennacht J?' gATERDAG 14 FEBRUARI 1959 VIJF KINDEREN WAREN er in de familie Klompé in Arnhem: één jongen en vier meisjes. Eén van die meisjes werd dr. Marga A. M. Klompé, doctor in de scheikunde, nu minister van Maatschappelijk Werk. Haar enige broer werd ook chemicus en een van haar zusters is Vrouwe van Bethanië en overste in Wenen. Je denkt zo, als je bij haar zit en ze vertelt trouwhartig over haar leven wat je haar vraagt: zou men in haar jeugd veel op haar aan te merken hebben gehad? Och, het zou abnormaal zijn geweest als dat niet zo was, maar zij praat daar niet over. En man vertelt nog wel eens van de kwa jongensstreken, die hij heeft uitgehaald in zijn jeugd. Een vrouw bijna nooit. Maar één ding staat wel vast, namelijk dat zij haar tijd niet verklungeld heeft, Nee, dat deed Marga Klompé zeker niet. Zij was weetgierig. En lastig, zegt zij zelf. Zij wilde van alles weten, maar de andere kinderen van de klas schoten daardoor niet op. Per slot van rekening was de zuster in de klas er niet alleen voor Marga Klompé. Maar die overweging geldt niet voor een kind. Het is altijd weten, weten. Zij maakt de h.b.s af, zij studeert in Utrecht chemie, zij wordt lerares, Kamerlid en tenslotte minister, de eerste vrouw in ons land die dat ambt ooit bekleedde. Nu zit ik daar opeens in haar wat zakelijke kamer, want een damesboudoir is het allerminst. Haar werkkamer op het departement heeft meer vrouwelijks dan deze kamer. Maar des te beter voel ik me daar op mijn gemak. Het gesprek is gauw op gang. Een sigaret. Zij ook. Dat hoort bij die kamer. Wij roken en zij presenteert mij een drankje uit een mooi, smal en hoog glas op een voet. Deze vrouw u kunt mij geloven blijkt bezeten van zorg voor de maatschappij. Onze eerste vrouwelijke minister weet wat zij wil Ik vocht voor iets Structuurveranderingen Helpen handhaven |/A. helpt direct tegen etensvlekken, vet, I teer, smeer, olie, vruchten, wijn, gras, lipstick, parfum, stempelinkt, enz. ZO DIEP is minister Marga Klompé door deze gedachten gegrepen. En als men dat heeft gehoord, dan beseft men ook, dat het ministerie van Maat schappelijk werk een voorna me en zeer belangrijke plaats bekleedt in onze maatschappij. Het wil niet alleen maar gif ten en gaven uitdelen, maa.r zorgen, dat de mensen zelf werkzaam zijn en helpen hen te handhaven in deze maat schappij. Er zijn straks nieuwe ver kiezingen. Er komt straks een nieuwe kabinetsformatie. Maar het is echt te hopen, dat Marga terug komt. Zij kent de problemen en zij weet, wat zij wil. Zij weet vooral ook wat noodzakelijk is. Met die gedachten ben ik 's avonds heel laat in een taxi gestapt. Ik heb er voor mijzelf veel van geleerd. FRANS SCHNEIDERS J 0' u Hare Excellentie dr. Marga Klompé. Een beminnelijke vrouw met een groot hart en een helder verstand. BINNEN VIJF minuten praat ik met deze jonkvrouwelijke vrijge zel over mijn kinderen. Zij heeft veel met kinderen te maken gehad Zij weet wat er bij de tegenwoor dige jeugd aan problemen zit. Men voelt dat zo aan. We zitten onmid dellijk midden in de problemen. Zo'n avond bij haar met zulk een gesprek is waarlijk een onverdeeld ge noegen, Als men daarbij dan nog di rect aanrakingspunten vindt in de problemen, waarmee de jeugd van nu te worstelen heeft, is het gesprek on middellijk op gang. En tussen het gesprek door denk je dan wel eens bij jezelf, dat het toch eigenlijk jammer is, dat zo'n aardige vrouw niet getrouwd is. Maar ja, zij heeft haar tijd en leven uitermate goed besteed. Veel later in het gesprek als mij het nog steeds over kinderen heb ben, zegt zij zelf: „God heeft met al les, zelfs met jonge mensen die afdwa len, Zijn eigen bedoelingen." Goed. Ik begrijp het. Hij heeft Marga Klompé voorbestemd om de sociale noden te vatten van heel een volk. Hie zorg en belangstelling is nu vol ledig geworden in haar ministerschap. „ER KWAM EENS een kind bij my, zegt zij, toen ik lerares was >n Arnhem, die zei: ik geloof niks meer." Als ze uit een goed nest komen, 's dat heus niet erg, zegt minister Klompé en ze zei dan ook tegen dat meisje: „Goed, kind! Denk en bid nu maar verder, want nu be gint het pas iets van jezelf te wor den." Zij licht dit toe. De jongeren ne men niet meer klakkeloos over, Wat de ouderen hun aan maat schappelijke en geesteiyke waar den willen nalaten. De jongeren willen zelf oordelen, zelf kiezen. Zij willen hun vrijheid en onafhanke lijkheid en die kunnen zij alleen veroveren door op een stevige ma nier hun neus te stoten. Ouderen proberen dat te voorkomen, omdat zij hun eigen ervaring ai lang heb ben opgedaan. Maar die ervaring kunnen zü niet overdragen. Die hebben ze zelf ook moeten verwer ven door hun neus te stoten. Daar is heus niets aan te doen. Ik bemerk zo in het gesprek, dat bij minister Marga Klompé deze strijd om vrijheid en onafhanke lijkheid tenslotte is uitgemond in een grote belangstelling voor de „Nouvelle Theologie", waarover zij heel wat werken in haar boeken kast heeft staan. Geregeld komen we weer terug op de vorming van de jeugd. „De grote dialoog," zegt zij, „moet gaan over het wezen van de men selijke vrijheid. De jeugd wil on afhankelijk zijn." En zij bepeinst: „Ik wilde waar schijnlijk als kind ook onafhanke lijk zijn. Ik speelde liever met meccanodozen dan met poppen." Dit verraadt dan meteen haar voorkeur voor de exacte dingen en als zij de h.b.s. heeft afgemaakt, gaat zij ook naar Utrecht om de exacte wetenschappen te bestude ren. Zij is chemica. Hoe zij daar toe gekomen is? Wij mannen vin den zoiets voor een vrouw nogal raadselachtig, want in onze ogen onvrouwelijk. Het zat nu een maal in haar aanleg en die ver loochent zich niet. „In Utrecht," zegt zij, „heb ik hard gewerkt en veel gefeest." Als men haar nu zo ziet zitten in een voortreffelijke grijze deux-pièces. moet dat feesten haar even goed zijn afgegaan. En ik heb ineens zin om te vragen of zij wel eens ver- liefd is geweest. Maar dat doet men nu eenmaal niet. En ik ben dan maar tevreden met de gedachte, dat in ieder geval pienig jonkman in Utrecht zijn hart aan haar zal hebben verloren. Zij mag dan ook al veel hebben gefeest, zij heeft ook gewerkt. Zij begon haar studie aan de universi teit in 1929 en deed in 1932 al kan- didaatsexamen. Zij moest toen wat gaan verdie nen en ze werd lerares aan de Ma ter Dei in Nijmegen, zodat zij vijf jaar nodig had voor haar doctoraal. Gezien haar- arbeid als lerares nóg een korte tijd. Zij studeerde, maar haar vader, die in 1954 stierf, was ongeneeslijk ziek. Die ziekte duurde twintig jaar en zo heeft zij ook de zorgen en moeilijkheden gekend. Vader had een kleine papierfabriek, die naar zijn naam als fabrieksmerk een klompje droeg, maar die door zijn ziekte in andere handen over ging. Maar de h.b.s. had zij intussen afgemaakt. Zij had liever naar het gymnasium willen gaan, maar er was toentertijd in Arnhem geen ka tholiek gymnasium. „En toch heb ik later als lerares," zegt zij, „nog heel wat opgestoken van Latijn en Grieks, omdat ik het zo graag wil de kennen. Maar een classicus ben ik nu eenmaal niet en ik gebruik daarom ook nooit Latijnse of Griek se citaten in mijn redevoeringen." Zij was dus tijdens haar studie vóór het doctoraalexamen lerares. Zij deed in 1937 doctoraal examen en aan haar studententijd denkend, vindt zij, dat men de univer siteit vooral moet beleven als uni- versitas en niet als een vakschool. Zij promoveert in 1941 op aan drang van prof. Kruyt, haar promo tor en vaderlijke vriend, zoals zij zegt. ZIJ HEEFT dan al ervaring als lerares. „Opvoeden van kinderen is veel boeiender," zegt zij. „Eigen lijk hoefde ik ze praktisch nooit te straffen. Ik liet ze eenvoudig hard werken, dan hadden ze geen tijd om kattekwaad uit te halen." Zij is gegrepen door het boeiende om met jonge mensen te maken te hebben. „Ik heb alles met ze gedaan," zegt ze. „Sterren gezocht. Gesprek ken bij het haardvuur. Kamperen Die oud-leerlingen schreven mij nog dikwijls, toen ik al in de politiek zat. Ik kreeg laatst nog een brief van een oud-leerlinge, die al lang huismoeder is en die mij schreef: als ik in moeilijkheden zit, ga ik weer naar de sterren kijken. Ze hebben mij lang geschreven. Nu wordt het minder. Misschien uit schroom, omdat ik minister ben." Kijk, Marga Klompé is altijd op gekomen voor de „underdog". „Ik vocht voor iets," zegt zij, „voor een idee, dat niet typisch vrouwelijk, maar algemeen menselijk is." Een vrouw, meent zij, is er voor alle terreinen, wat het ook is. Fen vrouw beziet het op haar wijze Nu kan zij dat natuurlijk wel gemakkelijk zeggen, omdat zij een typisch exacte, misschien wel tech nische, aanleg heeft, wat zelden voorkomt bij een vrouw, maar men kan toch niet ontkennen, dat de vrouwelijke zienswijze een waar devol compliment kan zijn voor de man. Zij gaat zelfs nog verder. Zij zegt: „een typisch vrouwenbelang moet door een man worden verde digd. Ik heb nooit in de Kamer ge praat over typische vrouwenbelan- gen. Maar wel moet men achter de schermen deze belangen trachten ingang te doen vinden. De vrouwen hebben hun eigen benadering bij deze belangen, niet beter maar an ders dan een man. Het gaat erom de mensen te le ren met elkaar te leven. Dat is het bindende wat een vrouw heeft. Daarom hoort de vrouw thuis op ieder vlak en niet alleen op het so ciale." DAAR HEB JE nu bijvoorbeeld de Armenwet. De oude wet is ver ouderd en moet plaats maken voor een van volkomen nieuwe allure. Er moeten uitgroeimogelijkheden in komen. Men moet uitgaan van het rechtsbewustzyn van nu. Het odium, dat drukt op de hulp van nu moet verdwijnen. In de nieuwe wet moet verankerd worden de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens. Intern is de voorbereiding van deze nieuwe wet al ver gevorderd. De gedachtenwisseling met ver schillende maatschappelijke groe pen moet nog plaats hebben. Maar bij de nieuwe wet gaat het erom, dat men de mensen niet het idee geeft: ik hoef zelf niets te doen, ik word tóch geholpen door Vadertje Staat. WAT IS maatschappelijk werk, vraagt zij. Dat is niet alleen het benaderen van de individuele mensen of het gezin om het bij te staan in nood of om de nood te voorkomen Deze vormen kent iedereen. Het maat schappelijk werk is meer. Wij leven in een maatschappij, waarin snelle structuurveranderin gen optreden. De IJmor.d, het Del tagebied, de ontwikkelingsgebie den, ruilverkavelingen en ga zo maar door. Deze snelle veranderin gen maken, dat de mensen in moei lijkheden komen, zich niet kunnen aanpassen. Er komen andere ge- dachtenwerelden. Een jonge gene ratie zwermt uit. De vrouw blijft achter en komt te worstelen met ernstige aanpassingsproblemen, die de mensen zelf moeten oplossen, geholpen door elkaar en eventueel het particulier initiatief. Vooral in de grote steden, in de mensenpakhuizen, is de eenzaam heid het grootst. Daar ligt onze taak. De mens heeft een kader no dig, waartegen hij kan aanleunen. Begin met de sociale wijkopbouw. Geen mensenpakhuizen, maar zelf werkzaamheid. Als de vrije maat schappij daarvoor zorgt, komt daar na het subsidie. Maar de zelf werkzaamheid van het volk moet groeien van onderop, zoals hier en daar ook gebeurt. Men moet een centrum maken met een stuk ge meenschapsleven. Ook de school en de Kerk moeten daarbij worden betrokken. OP 22 OKTOBER 1958 heeft mi nister Klompé in Arnhem een rede gehouden voor de afdeling Arn hem van de Nederlandse Maat schappij voor Nijverheid en Han del. Wij hadden het zoëven over de taak van die Kerk in de nieuwe maatschappij. Als men nu die rede nog eens leest, wordt men toch onwillekeu rig gegrepen. Analytisch als zij is, geeft zij daar onomwonden de te kortkomingen der Kerken aan. Een paar belangrijke citaten daaruit mag ik u niet onthouden. „Een geruisloos en conflictloos weg- glijden uit de kerken is een voor ons allen helaas bekend verschijnsel. W as het atheisrne vroeger het domein van een intellectuele aristocratievandaag is het een bezit van de massa. De mo derne mens met name de arbeider en de intellectueel ziet veelal de kerk als een instituiity naast vele an dere instituten in onze samenleving maar hij ervaart dit instituut als een fenomeen dat hem niet raakt en niet aanspreekt. De taaldie de Kerk spreekt wordt ervaren als uit een un der e tijd komend. Het spreekt niet tot het hart en de noden van de heden daagse mens. De eredienst is gebonden aan veel historische gegevenheden, maar kort gesteldde te statische kerk loopt vast in een Werelddie één en al dynamiek is en die een zich steeds vernieuwende aanpassing wat de vorm betreft eist van de verkondi ging van de onvergankelijke, eeuwen oude en ware boodschap. De kerken hebben niet voldoende onderkend hoe het voortschrijden van wetenschap en techniek aanzienlijk kon bijdragen tot een voller menselijk ontplooien. De houding van de kerk was een le nega tieve en daardoor heeft de techniek in hoge mate materialiserend gewerkt Nog een ander citaat uit deze knappe rede: verwijdert vlekken zónder kringen IIIIIIIHIIIHIiliiiimiiiiuiniimiiiiii verwijdert vlekken Royal# tube f.1.95 LAHNEMANN Laren (N.H.) Postbus 18 Imp. v. PoIyco!or-K2r-Placentubex-Margret Astor-Mouson-Blendax Tenslotte een laatste achtergrond: wat is nog de betekenis van het myste rie in het leven van de moderne mens in deze technische wereld? Stond het in de religieuze vorming centraal? Luistert u naar de jeugd, die zich in een geloofscrisis bevindt. Op iedere opmerking krijgt u als reactieBewijs het mij" en daarmee wordt gedemon - streerd hoe de tvezcnlijke betekenis van Gods-dienst wordt miskend Niet zo ivonderlijk in een wereld waarin de mens heeft geleerd onder scheidend te denken en waarin het er varend denken op de achtergrond kwam. Maar ik geloof dat het er varend denken belangrijker is. Of wij nu ivetenschappelijk of in de dingen van alle dag bezig zijndoor alles wat wij bedrijven heen kunnen wij de di mensie van het transcendente ervaren waarmee ik bedoel dat niet alleen het verstand, maar ook het hart de kans krijgt om een rol te spelen. God wordt weer tot de werkelijk transcendente God, „de Anderedie alles doordringt en beheerstdie ervaren wordt in plaats van uitsluitend object van wetenschap te zijn." EEN VAN ONZE lezers heeft mij de volgende vraag ge steld: „Op sommige lagere scholen is het de gewoonte op de rapporten het rangnummer van de leerlingen te vermelden, bijv. Jan tje is nr. 1 van 48 leerlingen, Hen- kie is nr. 47 van 48 leerlingen, enz. Gaarne vernam ik uw mening hier over. En, ongeacht uw voor of te gen, hoe u het rangnummer zou be palen als voor de volgende vakken en gedragingen cijfers gegeven wor den (volgt dan een lijst van zeven tien stuks, inclusief orde en netheid, gedrag en vlijt)". Hoe verspreid de gewoonte van het geven van dergelijke rangnum mers nog is, kan ik niet in zijn ge heel overzien, maar ik heb reden om aan te nemen, dat het nog vol strekt niet in het rariteitenkabinet is bijgezet. Daarom hier een paar opmerkingen erover ter voorlichting aan de ouders, ter bescherming van de kinderen en ter bescheiden ver maan aan sommige leerkrachten (voor zover ons soort zich althans laat vermanen. Wat de eerste vraag betreft: „Hoe denkt u over het geven van rangnummers?", kan mijn ant woord zijn: afwyzend. Op velerlei gronden. Ziehier enkele daarvan. Ik zet bij mijn motivering voorop, dat, waar het geven van rangnummers gebruikelijk is, het als regel ook een tamelijk grote betekenis heeft zo wel voor de kinderen als voor de ouders: het wordt grif gebruikt als norm om de kinderen te kwalifice ren. Doordat het regelmatig terug keert en over de hele lijn wordt toe gepast, schept het ook ten aanzien van de beoordeling een bepaalde sfeer. Vooreerst dan vestigt het geven van rangnummers veel te nadruk kelijk de aandacht op iets wat on belangrijk is. Belangrijker is of een kind plezier heeft in zijn werk, of het leert aanpakken en zijn plicht doen, of het leert zich te geven en zijn talent (of het groot is of klein) ten volle te gebruiken. Op deze din gen komt het aan en die verdienen alle aandacht. Of het al doende daardoor nr. 1 of nr. 29 wordt in zijn klas (voor wie er dan plezier in schept dat uit te gaan cijferen), is een „nevenprodukt", een echte bij- ERG MUZIKAAL ben ik niet. Mnar voor het gehuil van mijn kinderen heb ik een absolnut gehoor. Er zijn drie gradaties en na een paar seconden intensief luisteren zijn ze precies te onderscheiden: „loos alarm", „klein alarm" en „groot alarm". Bij het eerste ga ik rustig door met wat ik ook onder han den heb, maar bij het tweede ga ik vast afwachtend zitten, want het slachtoffer is dan al onderweg en moet getroost ivorden Maar bij het derde laat ik alles stante pede uit mijn handen kletteren en begin vast te hollen, onderweg mijn richting nader be palend. Het eerste komt dagelijks voor, het tweede slaat wel eens een paar dagen over, maar het derde komt gelukkig wei nig voor, want het eindigt dikwijls met pen ritje naar het ziekenhuis, om iets Ie laten hechten, voor een paar dagen ver band of iets dergelijks. VANNACHT WAS ER alarm. Nu is alarm 's nachts altijd groot. Zo'n krui mel, die midden in de nacht wakker wordt, weet in de verste verten niet wie hij is, waar hij is en zelfs óf hij al op de wereld is of niet. Het is aar dedonker en doodstil, wie weet wat voor griezeligs hij zojuist nog in zijn droom gezien heeft, Nee, 's nachts geen loos alarm, geen klein alarm, alleen groot alarm, héél groot. Hoe is dat hij u, als u 's nachts uit uw slaap gehaald wordt? Bij mij is het zo: mijn hoofd is opgevuld met nat zand (vooral nat, vanwege het ge wicht) en het staat bovendien los te wiebelen op mijn romp. Mijn mond is dichtgeplakt met stijfsel en mijn oog leden moet ik met mijn vingers op tillen. In die toestand kwam ik bij het bed van mijn zoon, waar het alarm gesla gen was. Nu weet ik wat ik op zulke momenten aan mijn moederschap veil plicht ben, dus met voorbijzien van alle persoonlijke ongemakken begin ik het kind lievfe woordjes toe te fluis teren. Gefluister is trouwens het enige dat ik op dat uur voort kan brengen. Ik doe het licht niet aan, want mijn uiterlijk is in flagrante tegenstelling tot mijn zoet gefluister en waarom zou je zo'n kind nog meer aan het schrik ken maken Ditmaal blijkt hij onbeweeglijk aan zijn kussen vastgeplakt te zitten. Het duurt even vóór ik wist waarom: =en groot stuk rose, uitgekauwde kauw gom. Daar is hij blijkbaar mee gaan slapen, en zo'n kauwgom wil ook we! eens iets anders En daar zit hij nu mee aan zijn kussen geplakt Mijn hersenen beginnen traag te werken terwijl ik hem kalmerend over zijn bol strijk. Kauwgom. Waar maak je dat ook al weer mee los? Oh ja, benzine. Benzine. Maar waar is die? Ja, in het schuurtje. In het schuur tjemaar het regent. Zou ik dan maar niethet is we! een beetje gemeen, maar wat anders? Tenslotte, één flinke ruk en het is gebeurd, net als met pleister. Ik kan toch ook niet in mijn nacht japon door die kou.Stil maar jon gen, stil maar. het is al gebeurd, hoor Zo, draai je kussentje maar om, ga maar weer lekker slapen. Kusje, kusje, de rust is weergekeerd. Bah, die vieze rommel, van mij krij - gen ze het niet meer. DE VOLGENDE MORGEN blijkt hij het hele geval vergeten te zijn. Wel vertelt hij van een droom, waarin eon meisje hem aan zijn haren getrokken heeft. Advertentie Slaapt U slecht door rheumatiek, spit. ischias, hoofd- en zenuwpijnen, neemt dan Togal. Verdrijft in al die gevallen snel en afdoende die pijnen en daardoor slaapt U heerlijk. Togal baat! Zuivert de nieren en is onscha delijk voor hart en maag. Bij apo theek en drogist f 0.95, f 2.40, f 8.88. „Zóóóó gemeen, mam!" „Waarom deed ze dat eigenlijk?" Maar ja, dat was hem óók niet erg duidelijk geworden. „Maar pijn dat het deed, mam! Oei!' En om te laten zien hoeveel pijn, trekt hij zijn schoudertjes op. knijpt zijn ogen stijf dicht en zuigt de lucht door zijn gespitste lipjes naar binnen. Ik voel me schuldig. Wie trekt er nu ook een stuk kauwgom van een kind zijn hoofd, met haar en al? Wat 's nachts om drie uur logisch lijkt, ziet er in de ochtend barbaars uit. VIJE MINUTEN later staat hij weer voor me. Of ik weet waar zijn kauwgom geble ven is? ,Je kauwgom, jongen? Neen, hoor." (huichelaar „Ik had het nog toen ik ging slapen." En hij zoekt in zijn bed, onder zijn bed, en begrijpt er niets van. Dan zeg ik: „Misschien heb je het vannacht inge slikt." Daar is hij dan tevreden mee, ondanks de teleurstelling. Ik niet. Als hij kant en klaar staat om naar ziir schooltje te gaan en zijn snoetje opheft voor een kusje, stop ik hem vijf cent ia zijn knuistje. „Hier, koop maar een nieuwe kauwgom Blij huppelt hij weg. komstigheid, die aan de werkelijke en enig belangrijke beoQrdeling van het kind niets toevoegt. Vervolgens zijn bij het systeem van rangnummers, juist omdat het een bepaalde beoordelingssfeer schept, de kansen op onbillijkheden groot. Heel gemakkelijk worden tel kens opnieuw de knappe luitjes en niet de harde werkers in het zonne tje gezet, vooral als bovendien aan de hoogste rangnummers ook nog prijzen verbonden worden. Het mid delmatige mannetje, dat met hard werken ergens rond het midden van de ranglijst terecht is gekomen (misschien zelfs eronder) heeft mijn respect. Dat een joch knap is, kan hij ook niet helpen; mijn respect voor hem berust op andere gron den dan zijn knapheid; maar daar komt inhet rangnummersysteem niets van tot uiting. Ten derde suggereert men met dit systeem aan kinderen en ouders heel gemakkelijk een bedriegelijke beoordelingsnorm óók wat de zuive re leerprestatie betreft. Herhaalde ervaring heeft mij geleerd dat men maar al te gemakkelijk zich aan het rangnummer vastklampt voor de beoordeling van de prestatie. Maar daarover zegt het nu juist niets, maar dan ook helemaal niets. Het is immers zuiver relatief. In de ene klas is nr. 1 maar een heel ma tige leerling, doch koning in het land der blinden; in een andere klas is nr. 15 qua prestatie aanzienlijk boven de middelmaat. Dit is geen gezochte theorie doch doodgewone ervaring. Ten slotte mijn grootste bezwaar: ik voel niets voor dit individualis tische, de ijdelheid en de concur rentiezucht bevorderende gedoe Het geven van rangnummers is een ty pisch produkt van een individualis tische denk- en levenswijze. Het con centreert de aandacht van het kind voortdurend op zichzef: als hij maar bovenaan komt. Ik ben overtuigd, dat we dit opvoedkundig juist niet moeten hebben, maar veeleer het kind moeten leren, zich te richten op objectieve idealen, waaraan het zich geven kan en zich voor inzet ten, zonder de voortdurende reflexie op zichzelf; en ook dat we het le ren moeten, samen met anderen het doel na te streven en in die ge meenschap zijn bijdrage in te bren gen, zodat de gedachte van wat wij tezamen gedaan hebben, op de voor grond komt te staan, en niet het eigen ik. Overigens zijn er dan nog middelen genoeg om ook het indi viduele kind op zijn tijd de lof en aanmoediging te geven, waar het be hoefte aan heeft, ook zonder het te brengen in de ban van de strijd om het rangnummer. REST NOG de tweede vraag: „Hoe zou u de rangnummers bepalen, gegeven dat op de rap porten zeventien cijfers voorko men?" Antwoord: dat zou (als men het dan met alle geweld toch wil doen) alleen maar kunnen door van alle rapporten over alle 17 cijfers het gemiddelde cijfer (o gru wel!) te gaan berekenen. Dan krijgt men een fraaie lijst van gebroken getallen, waarin de k inderen al naar gelang hun verschillen, In ze ventienden uitgedrukt, hun rang plaats krijgen aangewezen: 8 is nr. 1; 7 is nr. 2 enz. tot en met nr... vult u maar in. Ik geloof dat het procédé voor zichzelf spreekt, of liever: tegen zichzelf. En wat zegt zo'n gemiddelde dan nog? Het maakt nogal enig verschil of bijv. in het gemiddelde 6 een 10 voor Nederlands en een 2 voor lichame lijke oefeningen verwerkt is, of om gekeerd! Natuurlijk kan men dat weer proberen op te vangen door bepaalde cijfers twee-, drie- of vier dubbel te laten tellen enz. al naar gelang de (subjectieve!) waarde ring, die men voor elk vak heeft. Men kan er complicaties in brengen naar believen: die maken alleen maar de waanzin van het systeem steeds duidelijker. Conclusie: voed de kinderen op tot toegewijde, ijverige werkers, die zich voor hun taak weten in te zet ten en blijf ons (of beter: hen en hun ouders) met de rimram van individuele rangcijfers van het lijf. E. PELOSI s.j. NEDERLANDSE KLEEDKUNST TONNY WAAGEMANS Keizersgracht 367/309 Amsterdam Vrijdag 20 februari, aanvang 3 en 8 u. HOLBEIN RESTAURANT COOLS1NGEL ROTTERDAM tel. reserv. 112082 - Holbein Restaurant 'V 1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1959 | | pagina 9