Hij voerde elke opdracht slipt uit
Nieuw werk van Belcampo
ra jongens-
U3l markt
Parka coats
Peek&Cloppenburg
KO VAN DIJK in Goede Heertje-stijl
Uratf
Een bewogen leven
elke woensdag
JooS
contact
■4
Het was weer (goed) Hommeles
DINSDAG
MAART 1959
PAGINA
-
-
KJ
Henricus Cornells Willem Moorman, de onderminister van
Marine, vindt Roermond geen gek stadje. En dat niet
alleen, omdat hij er geboren is.
Ga maar eens na, zegt hij, van dit ministerie zijn er vier
ministers en staatssecretarissen, die uit Roermond komen. Dat
zijn: prof. Beel, de minister-president, mr. Cals, de minister
van O., K. en W., staatssecretaris Höppener en ikzelf.
Nog zo gek niet voor zo'n klein stadje.
Hij zit wat voorover geleund op de gezellige bank in de salon
van zijn woning om mij beter te kunnen verstaan, want hij is
tamelijk doof. Dat heeft hij overgehouden van het Jappenkamp
in Indië.
Het is daar mooi aan het Vijverhof in Voorburg. Je gaat een
zijstraat in vanaf de grote weg, wéér een zijstraat, en dan sta
je ineens in een omsloten ruimte van huizen en tuinen met
in het midden een vijver. Het is net of je plotseling bent weg
gehaald uit de bezeten wereld en een oase van rust hebt
gevonden.
Hij zit daar nu gewoon in een net burgerpakje, want als
onderminister schijnt hij zijn uniform van vice-admiraal niet
meer te kunnen dragen.
En het staat hem toch zo goed, zucht lachend mevrouw
Moorman, die dat toch wel jammer schijnt te vinden.
Naar Indië
Zuurdesem
Droevige ervaring
Zwerftocht
,Opbouwvloot"
Naast menige licht- ook een enkele schaduwpartij
,v'
dubbel poplin in
leuke kleuren
praktisch in de
regen
(waterafstotend)
sportief in zon en
wind (winddicht)
Staatssecretaris Moorman
trots
l
/i
-Tv
V
V--
onze marine
Die doofheid van staatssecre
taris Moorman heeft nog een rol
gespeeld bij de kort geleden ge
houden debatten in de Tweede
Kamer. Toen wilde de socialisti
sche heer Schouwenaar de marine
onthoofden en ver-armen door
het vliegdekschip de „Karei
Doorman" en de beide grote krui
sers af te schaffen. Toen was de
heer Moorman tot in het diepst
van zijn gemoed getroffen en heeft
hij zijn hele antwoordrede van een
uur besteed aan deze heer Schou
wenaar, een antwoord waar de
hele P. v. d. A.-fractie, voorzover
aanwezig, zenuwachtig van werd.
Het enige verweer was een wat
naargeestig gelach, omdat men met
dit striemend en waardig betoog
geen raad wist, en met interrup
ties. Waarop staatssecretaris
Moorman tot de heer Schouwenanr
Zei: och, interrumpeert u maar
niet, ik versta het toch niet.
Dat tekent deze rustige marine
officier, die meer gevaren heeft
doorstaan. Dat heeft Schouwenaar
ook. Die was ook, net als Mocr-
nian, onderzeebootkapitein en hij
heeft zich in de oorlog heldhaftig
gedragen. Maar het is dan nog
onbegrijpelijker, dat hij zich tot
taak heeft gesteld, in het kielzog
van de P. v. d. A., de Marine af
te breken.
Moorman heeft leren lezen en
schrijven bij vader Cals in Limburg
Maar Limburgers waren de
Moormannen van oorsprong eigen-
tijk niet. Zij stamden uit, Den Hei
der, waarheen hij later zou terug-
Hoordhollands gezin met streng-
keren. Zij vormden een typisch
katholieke ouders, die naar Lim
burg werden overgeplant.
Zijn vader was in Roermond
Procuratiehouder bij de bekende
bouwmeester dr. Cuypers, de
Schepper van het Rijksmuseum,
van het station in Amsterdam en
de restaurateur van de Dom in
Heulen. Er waren vier kinderen in
dat gezin, drie jongens en een
taeisje. Harry Moorman was de
derde, als u het weten wilt. Die
kinderen zijn daar volslagen Lim
burger geworden, wat ook wel niet
anders mogelijk is, als men in dat
schone land leeft en woont. Zijn
oudste broer werd pastoor van de
St.-Hubertus in Maastricht, een
parochie, die hij opbouwde uit de
Belgische vluchtelingen, die na de
eerste wereldoorlog in Maastricht
achtergebleven waren.
De staatssecretaris maakt de
lagere schoolaf, het z.g. „Klein
college", daarna Rolduc, waarvan
hij een grote eerbied overhoudt
voor mgr. Schrijnen, die toen di
recteur was van Rolduc.
Daarna gaat hij terug naar de
stamplaats van zijn ouders Den
Helder met de opdracht: maak
maar vrienden onder nief-katho-
lieken. Deze katholieke ouders be
grepen wat het betekent als katho
liek een zuurdesem te kunnen zijn.
Maar dat kan alleen als de kinde
ren goed katholiek zijn opgevoed
en deze overtuiging in zich mee
dragen.
In Den Helder komt hij op het
„Instituut". Voor opleiding tot
Marine-officier.
Hoe kwam dat?
Och, zegt bij zelf, van moe
ders kant waren al vier generaties
zeevaarders. Van mijn ooms
hoorde ik nooit anders dan van ma
rine, varen en koopvaardig. Mijn
zoon Gerard is nu de vijfde gene
ratie, al zoek hij het dan ook niet
voornamelijk op het water, maar
in de lucht. Hij is namelijk eerst
bij de koopvaardij geweest, toen
bij de Marine gekomen en nu
krijgt hij in Gilze Rijen een op
leiding als vliegofficier bij de
Marine.
Moorman is dus drie jaar in
Den Helder en krijgt als oudste-
jaars-adelborst in november 1918
zijn eerste commando, nl. com
mandant van de wacht van adel
borsten, twintig in getal, die het
„paleis van de commandant van de
stelling Den Helder, admiraal Nau-
din ten Cate, moet bewaken. Hij
was 19 jaar oud en zo trots als een
haan, want dat betekende niet min
der dan de „bescherming van have,
goed en leven van de admiraal".
Niet, dat de inwoners van Den
Helder nu van plan waren een
aanval op de admiraal te plegen of
het „paleis" te overmeesteren. Maar
het was hem toch maar opgedra
gen.
OP ZIJN 24ste JAAR krijgt hij
zijn eerste echte commando. Dan
ervaar je, zegt Moorman, wat het
betekent: schipper te zijn naast
God. Dan leer je verantwoordelijk
heid te dragen.
Hij heeft veel van Indië gezien
en is van Indië gaan houden. Hij
heeft de muiterij van de „Zeven
Provoinciën" meegemaakt, de
dienstweigering bij de onderzee
dienst, die zegt hij al jaren
eerder was begonnen, omdat men
de mensen nooit liet meepraten
over hun eigen lot. De sociale ont
wikkeling was toen volkomen ver
waarloosd. Daardoor groeiden er
spanningen en kwam met in links
vaarwater terecht. Het was mijn
droevigste ervaring, zegt hij, dat
ik met de revolver in de vuist
moest staan tegenover mijn eigen
mensen. Nu gaat het beter tot ze
gen van beiden. De sociale po
sitie van het marine-personeel is
nu beter dan die van de vergelijk
bare burger.
Intussen is hij ook enige keren
in de West geweest, in de Neder
landse Antillen en heeft hij prof.
Vening Meinesz aan boord gehad
voor diens slingerproeven.
Hij is vlagofficier geworden en
komt in 1933 voor het eerst met
vrouw en kinderen naar Holland.
Hij komt te wonen, zoals het een
marineman betaamt, in Den Hel
der. De kinderen Gerard en An-
toinnette, zijn geboren in Soera-
baja. Gerard is nu marine-officier
en Antoinette, die naar haar moe
der heet, is secretaresse aan de
Nederlandse ambassade in Tehe
ran.
„DAT DEN HELDER", zegt hij
nu, „was net het omgekeerde van
een katholieke school in Rolduc.
Vóór en na het eten bad men een
eenvoudig gebed, dat voor iedereen
geschikt was. En wij hadden een
sergeant van de week, die zo recht
lijnig handelde, dat hij tegelijk sur
veillant en ordebewaarder was".
Zo wordt hij dan, vertelt hij, in
1919 officier en hij gaat als luite
nant-ter-zee derde klas naar Indië.
Dat ging toen met de mailboot en
het duurde een maand. Het leven,
die maand aan boord, was zó
schoon, dat bij aankomst in Indië
alle discipline vergeten was Maar
binnen een week was hij bij de
Marine weer in het gareel.
Met enige onderbrekingen voor
verlof verblijft hij 17 jaar in Indië.
In 1922 komt hij bij de onderzee
dienst. Hij gaat dan jagen op Chi
nese zeerovers, die op de Oostkust
van Sumatra opereren. Die roofden
vrouwen en smokkelden opium
„De meest beruchte zeerover",
zegt Moorman, „was toen Foek
Loen. Wij onderzochten alle prau
wen en jonken om hem te vinden.
Dat moest niet zo moeilijk zijn, had
men gezegd, want hij had een groot
litteken op de linkerwang. Op een
gegeven ogenblik hadden we tien
Foek Loens, wat bewees, dat er
meer Chinezen zijn, die lichtelijk
beschadigd zijn".
Op dat punt aangekomen, wil ik
zeeverhalen horen. Verhalen van
matrozen, die iets hebben uitge
spookt en „op parade" dat is de
rechtbank op het schip moeten
komen.
„O", zegt Moorman, „wij waren
eens met een schip bij Sumatra en
toen was er van een van de bakken
spek gestolen. Daarvoor was het
„zeuntje" verantwoordelijk. Maar
die had het natuurlijk verkocht
aan een Chinees.
Op de „Parade" werd hem ge
vraagd, hoe dat spek was zoek ge
raakt. Hij kwam met het volgende
dolle verhaal.
Ik stong met me maat gewoon
te spreken en ik zeg nog tegen 'm,
Jan, zeg ik, dat lijkent de kust van
Atjeh wel, en mét dat ik het zeg:
weg spek"!
Uitspraak van de commandant:
één week streng arrest.
Een ander geval. De boot ligt
in Sjanghai. Er is een Chinees
gekraakt door twee Nederlandse
matrozen en het geval wordt voor
de commandant gebracht. De twee
matrozen geweldige kerels
zijn, terwijl zij geen cent op zak
meer hadden, met een rikshaw
aan boord gekomen.
De commandant vraagt hun, hoe
dat mogelijk was.
En de ene zegt: ik loop met me
maat in Sjanghai en ik zeg, Jan,
ben je ook zo moei? Ik zou wel
een rikshaw willen hebben. Daar
gaat er een.
Nee. "zegt Jan, dat kan niet, want
daar zit een Chinees in.
Ik zeg: ik zie geen Chinees, dus
wij stappen erin en weg!
Ja maar, zegt de commandant
bij het verhoor, hoe kan dat nou?
Nou ja, commandant, we heb
ben even met die Chinees gepraat
en toen wou-ie wel. We rijden weg
en ik zeg tegen me maat, kijk eens
om wat daar op de weg ligt. Ik kijk
om en nou geef ik u te raaien,
commandant, wat daar op de weg
lag. Een dooie Chinees.
Dat zijn zo de zeeverhalen, die
men met enige tientallen zou kun
nen vermeerderen.
EN NU KOMT HET VERHAAL
van de omzwervingen, men mag
wel zeggen de wereldreis van me
vrouw Moorman en haar twee kin
deren, terwijl haar man in Indië
in het Jappenkamp zit.
Hij zat in 1939 in Indië en zou
juist weer eens thuis komen, toen
■de wereldoorlog uitbrak. We heb
ben nog kans gezien, zegt hij, zo
goed als alle schepen, die in In
dische havens lagen, buitengaats te
brengen, voordat de Jappen er be
slag op konden leggen. Maar me
vrouw Moorman, die in Den Helder
woonde, vond het daar niet veilig
en verhuisde met haar kinderen
naar Breda.
Als zij daar goed en wel enige
maanden woont, komt in mei 1940
het bericht, dat Breda zal worden
gebombardeerd. Als op 13 mei de
Franse troepen in Breda komen, is
het dus evacueren geblazen. Zwij
gend en snikkend gaat mevrouw
Moorman weg.
Ik hoorde een inwendige stem,
zegt ze, dat ik gaan moest. Wij
gaan naar pappa, zei ik tegen de
kinderen. We evacueerden per fiets
alle drie. We bedelden om eten
en fietsten iedere dag 90 kilometer.
Van zonsopgang tot zonsondergang.
Dat was wel moeilijk, want Gerard
stapte wel eens van zijn fiets af
om bloemetjes te gaan plukken.
In dertien dagen kwamen we tot
Evreux en vandaar gingen we per
trein naar Toulouse, waar we in
het kamp voor de Hollanders „La
Fourgette" terecht- kwamen.
In 1940 de Jappen zijn nog
ver weg krijgt de zee-officier
Moorman in Indië bericht, dat zijn
vrouw met twee kinderen van vijf
en zeven jaar naar Toulouse is ge
fietst. Hij.maakt zijn laatste geld
aan haar over en zij krijgt dat nog
juist op tijd. Zij weet met de kin
deren via Spanje naar Portugal
te komen en steekt vandaar met
eenJapanse boot via de Kaap,
Durban en Singapore naar Indië
over.
Nu is het gezin weer verenigd.
Maar in december '41 komen de
Jappen. Zelf moet hij blijven om
de vloot te evacueren, die mag niet
in de handen van de Japanners
vallen en voordat de Jappen op
Java landen, zitten vrouw en kin
deren veilig in Australië. Maar de
Odyssee gaat verder. Nu maakt
Moorman, die inmiddels stafoffi
cier is geworden, werkelijk zijn
laatste centen over naar Australië.
En mevrouw Moorman gaat met
de kinderen naar Amerika, waar
zij vier jaar zullen wonen in San
Francisco, totdat na de oorlog haar
man hen komt halen.
Hij zelf heeft intussen de in
vasie van de Jappen meegemaakt.
Hij is stafofficier van admiraal
Helfrich geworden en evacueert
enige dagen voordat de Japanners
landen alle koopvaardijschepen
uit de baai van Batavia.
Toen kreeg hij opdracht met de
„Tji-Seroewa" en nog zes andere
schepen met opleidingspersoneel
naar Australië te varen. Maar na
twee dagen werden drie van de
schepen door Japanse zware krui
sers aangehouden.
Wij voeren acht en een kwart
mijl en de Japanners dertig zegt
Moorman dus het was een ver
loren zaak.
Zo kwam hij in Makassar in een
kamp terecht.
Nu wilde het echter, dat hij in
1939 in Batavia een Japanner had
ontmoet, Otah, die daar was om de
Nederlandse taal te leren en die
hij in het hotel nogal eens had ont
moet. Hij had hem op zijn verzoek
Westerse manieren geleerd d.w.z.
dat hij na een overvloedige rijst-
maaltijd niet mocht boeren en als
hij zijn jasje uittrok geen bretels
mocht dragen.
Deze Otah kwam hij tegen in de
gevangenis te Makassar en hij
bleek bereid deze diensten terug te
betalen. Zo kwam het, zegt Moor
man, dat wij drie keer per dag eten
kregen en dat ik allerlei mensen
in het hospitaal kon krijgen.
Later heb ik hém daarvoor weer
terug betaald, toen Japan de oor
log verloren had. Het heeft hem
het leven gered.
Zo best heeft de officier Moor
man het overigens al die jaren niet
gehad. Hij kwam na negentien
maanden in een krijgsgevangen
kamp op Java. Daar was de Japan
se kapitein Sone, die maanziek
was. Als hij weer een aanval had,
moesten alle krijgsgevangen offi
cieren aantreden en kruislings op
een stoel gaan zitten. Wie het eerst
lachte, werd half dood geslagen.
Deze Sone werd later comman
dant van vrouwenkampen, waar
hij zich zeer misdroeg en vrouwen
afbeulde.
Na de bevrijding werd hij ge
grepen en voor de Nederlandse
krijgsraad ter dood veroordeeld.
Maar in de tijd, die hij in de ge
vangenis doorbracht, bezon hij
zich en werd katholiek. Hij werd
terecht gesteld op de dag, dat hij
gedoopt werd en de eerste heilige
communie ontving.
Wat mij het meest is bijgeble
ven, zegt hij nu nog, is dit.
In zijn kamp zaten tijdens de be
zetting ook de zusters Ursulinen
van Batavia. Op de dag, dat hij na
de bbvrij ding werd terecht gesteld
was het klooster ter zusters ver
sierd en in feeststemming, omdat
God een groot zondaar had' be
keerd.
En staatssecretaris Moorman
zegt mij nu: hij is als een moedig
man gestorven.
MET VEEL GENOEGEN heeft
hij tien jaar meegewerkt aan de
opbouw van onze vloot.
Dat is een beste vloot nu, zegt
hij. Wij hebben gedaan wat wij
hebben afgesproken.
Wij begonnen met verouderd
materiaal uit de oorlog en nu heb
ben wij een hypermoderne vloot
van 145 moderne schepen.
Een vliegdekschip, twee zware en
nog andere kruisers, zestig mij
nenvegers en onderzeeboten met
bijbehorende vliegtuigen èn
een prachtig marinierskorps.
Daaraan, zegt hij, heb ik met
veel genoegen tien jaar gewerkt.
Wij zijn nooit afgeweken van ons
plan.
Onze opdracht lag in de defen
sienota en die is uitgevoerd. Dat
tekent de officier.
Een opdracht uitvoeren.
En dan van een oud-marine
officier in de Kamer te moe
ten horen, dat dit weer moet
worden afgebroken. Alleen uit
partijpolitieke overwegingen.
Dat was meer dan Moorman
kon verdragen.
Wij hebben daar niet over
gesproken die avond aan het
Vijverhof. Wij hebben dat in
de Kamer meegemaakt.
Maar we zullen het niet licht
vergeten.
FRANS SCHNEIDERS
Van de bekende Neder
landse dokter-auteur met
de zoet-klinkende Italiaan
se schuilnaam wij be
grijpen niet waartoe deze
dient, als zijn uitgever re
clame maakt met zijn por
tret is zo pas weer een
nieuwe bundel bij „Kos
mos" te Amsterdam van de
pers gekomen onder de, ook
al niet lucide titel „Tussen
hemel en agrond". Als vroe
ger zijn het weer afzonder
lijke, onsamenhangende,
fantastische verhalen die
zich moeilijk laten combi
neren en juist daarom zal
vermoedelijk dat weidse
perspectief als opschrift
zijn gekozen.
Belcampo kan bogen op een
goede pers. Om maar een
paar staaltjes te noemen,
heeft F. Bordewijk, hem
prijzende als humorist (r,
de goede zin) èn fantast èn
denker, mogen beweren
hier te lande geen schrijver
te kennen die met hem kan
worden vergeleken. En de
met lof altijd nogal kwis
tige radio-commentator J.
W. Hofstra, toonde zich in
een vorige incarnatie opgetogen over Belcampo's originaliteit, even boeiend als
voortreffelijk in proza gerealiseerd.
Nu, ook de nieuwe bunde# verdient zonder twijfel om de oorspronkelijkheid van
stijl, de ongewone beeldspraak, de verrassende ironie van de gedachtengang,
maar bovenal de merkwaardige ongeëvenaarde fantasie, grote bewondering en
waardering.
Het best geviel ons stellig dat „Avontuur in Amsterdam" dat niet zonder reden
voorop gaat: een bizarre fantasie, maar behoorlijk uitgewerkt, vol frisse humor,
al gaat die dan tenslotte in wat banale sensualiteit ten onder.
Wij zijn op zulk soort concessie aan de tijdgeest ook later ettelijke malen ge
stoten. Het toppunt vormt wel „Het Kraambezoek" dat vlakaf smakeloos moet
heten. En in „Het circus" neemt de bizarre fantasie van de schrijver zulke wan
staltige dimensies aan, dat er echt reden is, het bundeltje maar niet aan de
verbeeldingskracht van de jeugd prijs te geven. De levenservaren zoeker naar
schoonheid echter moge een speurtocht door dit struweel onzer vaderlandse
letterkunde geen schade berokkenen. De zeer aparte vorm van woordkunst wet
tigt het lopen van enig risico.
Het spreekt vanzelf, dat geen katholieke lezer het de auteur kan kwalijk nemen
„in 't geheel geen godsdienstige opvoeding (te hebben) genoten". Maar als hij
desniettemin een katholiek-lijkend onderwerp tot object van zijn spotlust kiest,
moet hij toch zorgen beslagen ten ijs te komen of anders liever de handen ervan
af te houden.
In het overigens geestig-bedachte „De rector en zijn ziel" beweert hij in een
bijzin: „zoals ik mij kan voorstellen dat een katholiek in 't heetste van 't gebed
plotseling zijn schutspatroon of de Maagd Maria overslaat en zich regelrecht
wendt aan het allerhoogste adres". Een wijze van voorstellen regelrecht in strijd
met de gangbare geloofspraktijk van volwassen katholieken om niet te zeggen
met de leerstellige theorie der heiligen-verering.
Waarom we ook maar niet verder ingaan op het minstens vreemdsoortige slot
verhaal „Kruis of munt", geschreven naar aanleiding van de „tweede commu
nie" van een 12-jarig vriendinnetje van Belcampo, die wij niet verdenken van
geruisloos-gespuid anti-papisme, waarvan nochtans het verhaal (als 'n paar
andere trouwens geheel abrupt en zonder behoorlijke clou eindigend) wel enige
neiging vertoont L.H.
(Advertentie)
kleine stijging per moot
Het heeft er naar uitgezien, alsof
het pension van (ie denkbeeldige fami
lie van Dam even kleurloos zou gaan
worden als met de meeste echte pen
sions het geval is, maar gisteravond was
het op het scherm van de VARA-tele-
visie weer daverend-grappig hommeles
tussen de geesteskinderen van Annie Vormstudie
M. G, Schmidt,
met leuke dansjes door Maya Bouma
en vooral Donald Jones, grappige liedjes
door het hele gezelschap en een ge
slaagde parodie op de filmserie „Lui
paard op schoot" van het echtpaar Ar-
mand en Michaela Denis.
Erik de Vries wist Het geheel meester
lijk op het scherm te brengen. Wat de
afbreuk, die de telerecording deed aan
de beeldkwaliteit, des te betreurens
waardiger maakte.
Ko van Dijk als de halfgare filmproducent en Mieke Verstraete als de
lakonieke, maar goedhartige pensionhoudster in ,,'t Beste beentje (in gips)
voorhet vijftiende hoofdstuk van „Pension Hommeles"
In Ko van D(jk had zij een pracht
van een halfgare filmproducent gevon
den, die in Goede Heertje-stijl briefjes
van vijfentwintig uitdeelde aan wie zijn
laarzen poetste en die beslist niet wilde
trouwen met een vrouw, die „aan de
film" wilde, wat hem dwong tot een
permanent celibaat, al ontbrak het hem
niet aan aanbidsters.
Hoe zo'n vreemde vogel in het toch al
niet erg rustige „Pension Hommeles"
was verzeild geraakt? Daarvoor had
mevrouw Schmidt een zeer plausibele
verklaring: een gat in het zeil en een
dubbelgebroken been via een spectacu
laire duikeling, die we helaas niet op
het scherm te zien hebben gekregen.
Daarentegen zagen we wèl, hoe Ko van
Dijk, achtereenvolgens van Mieke Ver-
straeten, Kees Brusse en Donald Jones
les nam in het „aanspreken" van Maya
Bouma, de enige vrouw ter wereld, die
niet direct blijk gaf filmaspiraties te
hebben en met welke desastreuze ge
volgen hij zijn beste, in gips en spal
ken verpakte beentje voortzette om de
ze wijze levenslessen in praktijk te
brengen.
Het werd een dolle boel, afgewisseld
Het reportagebezoek onder het motto
„Vormstudie" aan de Kunstnijverheids
school in Amsterdam een dergelijk
programma herinneren we ons nog van
de K.R.O.-televisie stelde tot op ze
kere hoogte teleur.
Dit door Pier Tania geproduceerde pro
gramma, waarmee de avond opende,
droeg te zeer het karakter van een le
zing, waarbij het beeld vrijwel uitslui
tend als illustratie diende. De korte
en te zeldzame gesprekken van Bert
Sternkamp met leraren en leerlingen
misten spontaniteit en droegen er
in tegenstelling tot het Inleidende filmp
je weinig toe bij om de kijker een
juiste indruk te geven van de rol, die
dergelijke scholen hebben op de vorm
geving van het moderne milieu.