Stereofonie: hoorbaar
wordende ruimte
Mislukte en geslaagde proeven
it~"
Zwamde eenzame paddestoel
Het is gedaan met het
achtergrond-muziekje
VALLEI van de HUDSON
neroen m
Hazevoets®
Keizerlijke familie op vakantie
'V
Het Westen en de
Hereniging
VB
ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1959
I
L.
sim
a
H -
MM-'.
•'Hff
li
t
Stereofonie is ruimteklank, klank
in de ruimte, klinkende ofwel
hoorbaar wordende ruimte. Een
belangrijke - ik zeg nadrukkelijk' niet
de voornaamste - indruk, die ik opdeed
bij mijn onderzoekingen van stereofoni-
sche opnamen is, dat een groot aan
tal dezer opnamen weinig of in het
geheel geen ruimte laten klinken, wel
zoiets al breedte in het platte vlak.
Een Kleiner deel slaagt er inderdaad in
ruimtewerking te geven, soms enige,
soms inderdaad zeer veel en alleszins
bevredigend. Dit bewijst, dat de huidi
ge technische practijk nog niet gelijk
op gaat met de mogelijkheden der
techniek. Als sommige geluidstechnici
stereofonie kunnei realiseren, dan is
stereofonie mogelijk, en dan z\jn der
halve de anderen alleen maar achter
lijk. Ga ik uit van de achterlijken, dan
moet men de werking van hun produc
ten, aldus omschrijven, aangezien ste
reofonie met twee kanalen werkt, krijgt
men ook door twee kanalen, uit twee
luidsprekers, werkelijk in plaats van
herkomst verschillende klank te horen.
(Eigenlijk de totale klank door elke
luidspreker, doch de preponderantie
van de timbres, die men door iedere
luidspreker afzonderlijk hoort, is ver
schillend). H -i effect is dus geluid over
een breder front, en op zichzelf geeft
dit dus wel de impressie van grotere
ruimte, maar in dit geval is die .ruim
te" maar zeer betrekkelijk op te vat
ten. Het is eigenlijk alleen maar sprei
ding in de breedte. Ruimte echter ont
staat eerst, als ei ook diepte of hoogte
bijkomt, vat in dit verband hetzelfde
is. Het gaat erom, dat het oor, resp.
de microfoon het geluid waarneemt als
van grotere afstand komend, doch
merkwaardigerwijze dekt het begrip
,,hard" of „zacht" dit effect toch
maar zeer onvolledig. Men kan in het
geheel niet zeggen, dat de geluidsbron
zich verder af bevindt, omdat zij zach
ter klinkt. Ware dit zo, dan zou iedere
pianissimopassage in een monaurale
opname klinken alsof de spelers zich
naar een verre afstand verplaatst had
den, om dan weer plotseling vlak vpor
de microfoon gerukt te worden in een
forte-passage.
lijkheid. Het trompetsignaal in Beetho-
vens Leonore III suggereert distantie,
omdat het buiten de zaal en liefst nog
achter een gesloten deur wordt gebla
zen. Wij wpten in de werkelijkheid ech
ter niet alleen de distantie, maar wij
weten ook meteen de plaats, waar het
geluid vandaan klinkt. Dit komt, door
dat we hier te doen hebben met distan-
tie-in-de-ruimte. Pas in de ruimte ne
men we de richting van de geluidsbron
waar. Richting is dus met distantie es
sentieel voor ruimte. Richting laat zich
stellen als een rechte van het middel
punt van een cirkel naar een punt op
de omtrek daarvan. Diepte die hetzelf
de is als distantie is de maat van de
lengte dezer rechte. Afstand in de ruim
te moet derhalve zijn in lengte bepaal
de richting.
Het orkest op de eerste rij
Er zijn vele geluidstechnici, die dit
nog niet „in het oor" hebben. Zij laten
het hele orkest bij wjjze van spreken op
de eerste rij zitten. Men hoort wel de
gelijk, dat die rij heel breed is. Breed
te echter suggereert wel in een betrek
kelijke zin ruimte, in zoverre als zij
spreiding is. Maar dat is geen echte
ruimte. Het is alleen maar spreiding
in hetzelfde vlak. Er is geen afstand
werking, dan alleen onderling tussen
de twee geluidsbronnen (de luidspre
kers, die voor de oorspronkelijke mi
crofoons staan). Er is echter geen af
standwerking geweest tussen iedere af
zonderlijke microfoon en de instrumen-
Is hei ook mooier
Een andere vraag is, of het ook
mooier is dan monauraal geluid. Som
mige mensen zeggen, dat de stereofo-
ne klank ook zoveel meer leeft en be-
zielder klinkt. Dit worde in zekere zin
niet ontkend. De hier weergegeven
opmerking duidt erop, dat de vraag
stelling een andere moet zijn, n.l.: is
stereofonisch geluid vollediger, of als
men wil, werkelijker dan monauraal
geluid?- Dit is het ongetwijfeld wel,
maar het zegt naar mijn mening niets
over de strikte kwaliteit van de klank,
die haar welluidendheid is. Deze
wordt uitsluitend bepaald door de ap
paratuur. Op een superieure appara
tuur heeft men minder werkelijk, maar
wel superieur geluid in de zin van wel
luidendheid. Dat geldt in gelijke mate
zowel voor monaurale als voor stereo-
fone apparatuur. De laatste heeft in
dat geval dan nog de vollediger werke
lijkheid mee. Maar het zou een mis
vatting zijn te menen dat men met
stereofonie ook beter geluid heeft.
Tenslotte nog dit: met de komst van
de stereofonie is voorgoed een einde
gemaakt aan het grammofoonplaatje
als achtergrondmuziekje bij de conver
satie. Dit houdt ten dele verband met
de stereofonie zelf, ten dele ook is het
een verschijnsel van de evolutie der
elektro-acoustische techniek. Meer en
meer is de grammofoon in staat ge
bleken niet alleen de timbres zeer na
bij te komen, maar ook de volumen.
Dit houdt verband met elkaar. Een
goede klankkwaliteit vereist een ruim
iiiitiiiiiiiiiiititiHiiiiiiii-;::
iiiiiiii!iiiiiiiiniiiiiiini!';:
.V^A'.VAW.VAV.I
iiifimimmifiïiiiiuiniii
tfiiYf*»1!
ver achter de horizon. De hemel werd
weer prachtig blauw en daar kwam of
zon nog even kijken. „Hé, het is droog
zei Ring. „Dan stap ik maar weer op-
Ik moet nog een paar boodschapPerf
doen. Maar, Zwam, je hoort zeker nog
lange vette regenworm. „Mijn naam is van me. Ik zal je goedheid nooit verg®"
Ring", zei de worm. „Zwam", r.ntwoord- ten."
de Zwam. „Ik ben wel een regenworm". Ring kronkelde weg, het bos in. Zwan'
ging Ring verder, „,maar ik kan echt voelde zich eenzamer dan ooit. „"je
niet tegen de regen. Je wordt er zo nat was die griezel, Zwammertje?" vroeg
van", piepte de worm Ring treurig. „Mag Norsing ineens. Zwam werd kwaad- 1
ik onder jouw rode hoed staan, tot de kwaad dat zijn hoed nog roder werd-
bui voorbij is?", vroeg Ring. „Natuur- „Dat was geen griezel, dat is een kert*
lijk", zei Zwam, „kom er maar onder", nis", zei Zwam nijdig. Norsing la®"!
Ring de regenworm kroop diep weg hatelijk, maar zweeg de avond en de
onder de !ned van Zwam. Eerst rilde volgende dag.
De dag daarop kwam Ring niet terug-
„Zie je wel, die is me vergeten", dacn1
Zwam. „Alleen als zc je nodig hebben,
dan weten ze je te vinden. Maar verder,
ho maar". En Zwam berustte er al ln'
eenzaam te blijven tot hij een oude, ge
rimpelde paddestoel zou - Ijn.
Maar twee dagen later zag Zwam ln
Afstand en richting
Zo is het niet, gelijk een ieder weet.
De zaak is dan ook, dat „hard" en
„zacht" op zichzelf' geen distantie uit
drukken, doch niets anders dan „hard"
en .zacht". Het is nochtans wel mo
gelijk, dat het vergroten of verkorten
van distantie gepaard gaat met „hard"
en „zacht", doch dit is er toch niet
wezenlijk voor. Distantie dekt n.l. niet
het volledige begrip „ruimte". Als
men beslist verwijderdheid wil aange
ven in een monaurale opname, dan
laat men het geluid van ver klinken,
opdat het ons oor (de microfoon) zwak
zal bereiken. Doch wij nemen die zwak
te relatief waar. doordat het geluid
zich zwak aftekent tegen het geluid van
de andere instrumenten. Dit is dan dis
tantie, maar zij suggereert geen ruim
te, want het monaurale geluid is vlak.
Hetzelfde geldt trouwens in de werke-
Bij het instituut voor Byzantijnse
Studies der paters Assumptionisten,
Sophiaweg 42 te Nijmegen is in de se
rie „Kleinere teksten en bijdragen"
een nieuwe uitgave verschenen over de
rol der Westerlingen in het Apostolaat
der Hereniging. De tekst is de door
mgr. J. F. Th. Perridon verzorgde ver
taling van een in 1923 gehouden rede
(te Rome) uitgesproken door de grote
herenigingsapostel metropoliet Andreas
graaf Sjeptytskyj. Wie ook maar enigs
zins van het herenigingsapostolaat op
de hoogte is zal d„ze naam kennen als
die van een bij uitstek deskundige op
dit uiterst gecompliceerde gebied. Zel
den zal men ergens de verschillen tus
sen Oost en West zo scherp en indrin
gend geformuleerd vinden als in de be
schouwingen van metropoliet Andreas.
Zijn analyse van de problematiek zo
wel als de oplossing, die hij voorstelt,
om de hereniging te verwezenlijken ver
dienen de grootste aandacht. Bekend
is zijn paradoxale uitspraak, dat het
Oosten zich zelfs in die kwesties van
het Westen onderscheidt, waarin beide
helemaal niet verschillen. Daarmee
geeft hij duidelijk aan, dat de moeilijk
heden niet in een afwijkende geloofs
leer liggen, maar veeleer in mentali-
teits-verschillen en geloofsbeleving.
Deze uitgave is uiterst boeiende lec
tuur, die wij met klem aanbevelen, om
dat zij zo'n helder inzicht geeft in het
••sein
wezen van het problee:
ging.
der hereni-
ten opgesteld in het veld, dat door de
ze microfoon werd bestreken. Iedere
microfoon werkt monauraal. Eerst uit
de samenvoeging van het geluid uit de
beide kanalen in een geluidsgroeve ont
staat de mogelijkheid acoustische ruim
te te scheppen.
De functie van het midden
Het treft de luisteraar dan ook, dat
er bij dergelijke feitelijke breedteopna
men, als ik hierboven signaleerde
slechts twee richtingen z\jn, waar uit
men het geluid hoort komen: rechts en
links, in overeenstemming met de op
stelling van de luidsprekers, die op
haar beurt overeenstemt met de sprei
ding van de opname-kanalen. Men
hoort bepaalde instrumenten of rechts
of links, maar men hoort ze nooit uit
het midden. Dit is opmerkelijk, omdat
het kennelijk niet de '.edoelbiE is. Men
ka;i dit gemakkelijk begrijpen, aange
zien een orkest niet in twee helften
verdeeld aan weerszijden van het podi
um zit. Dat het ook de bedoeling is om
het midden als midden te laten horen,
blijkt uit de toelichtingen, die op de
proefplaten gegeven worden. Daar
zegt een explicerende stem, dat men
de ene groep van instrumenten rechts
zal horen, de ander links en een derde
uit het midden. En als men de instru
menten dan hoort, blijkt de groep, die
uit het midden moest klinken van
rechts of links te komen.
Toch zijn dergelijke mislukkingen
wel leerzaam. Ze worden in stereofo
nisch wel geslaagde ophamen gecom
plementeerd, doordat daar blijkt, dat
het midden werkelijk als het midden
klinkt. Dit leert ons dan in een posi
tieve en een negatieve proef, dat het
midden beslissend is voor de ruimte
werking. Het midden nu blijkt als mid
den te klinken doordat het uit beide
luidsprekers tegelijk en even sterk
klinkt.
Het is niet mijn competentie een ver
klaring te geven van het fenomeen der
stereofonie. Ik deel slechts feitelijke
waarnemingen mede, die door iedere
luisteraar gedaan kunnen worden. Als
men zich stereofonische grammofoon
platen aanschaft, moet men alleen zijn
oren gebruiken en eenvoudig afwijzen,
wat men niet als ruimteklank hoort.
Een heel simpel punt, waaraan hij
zich desnoods hardnekkig, maar ge
rust kan vasthouden is bij voorbeeld
dit: als het koper van een orkest in
een forte-passage op de eerste rij
klinkt, dus vlak voor de microfoon en
op dezelfde plaats als de andere instru
menten, dan doet men alleen maar
verstandig die opname af te wjjzen. Het
koper zit achterin het orkest en zijn
machtige werking in de concertzaal is,
dat men het zich hoort verheffen boven
het orkest uit, van de achtergrond uit
opstijgend. In die dimensie hoort men
dan de meer naar voren geplaatste
groepen. En men zal altijd vaststellen,
dat dit gebeurt, wanneer men de groe
pen, die midden in het orkest zitten
ook middenin hoort. Geen technicus
zijnde, zal ik geen poging doen bet
technisch te verklaren, maar horen
kan iedereen wat stereofonisch geluid
i Is.
volume. Afgezien van stereofonische
ruimte, moet klank de ruimte hebben
om zich te kunnen ontplooien. Moder
ne grammofoonplaten van grote orkes
ten bergen orkanen van geluid in zich,
in beginsel even groot als de oorspron
kelijke volumen zijn geweest. Zo hard
behoeft men die nu niet beslist te re
produceren, maar toch veel harder
dan van nature binnen de ruimte van
een kamer ligt besloten, en in ieder
geval zo hard, zo agressief op u aan
stormend, dat men er onmogelijk iets
anders bij kan gaan zitten doen, ja dat
zelfs personen, die elders in huis met
andere dingen bezig zijn, er ernstig
door gestoord zullen worden. Men kan
dit geluid alleen nog aan, als men er
zich geheel op instelt en er rustig voor
gaat zitten om in die dimensie van
klank te horen met zijn volle aan
dacht. Stereofonie versterkt deze nood
zakelijkheid van de luisterbereide in
stelling nog, doordat men zich in een
bepaalde stand, in het midden van de
straling der luidsprekers moet opstel
len. Doet men dit niet, dan hoort men
geen stereofoon geluid.
Voor zover de grammofoon tot dus
ver ook een functie als verstrooiings
instrument had, raakt zij deze dus
meer en meer kwijt. Zij wordt een mu-
ziekbron, die u dwingt te luisteren en
die anders geen zin heeft en een hin
dernis wordt, die men beter kan ver
vangen door de kraan van de radio. Zo
zien we zich de wending voltrekken,
dat de mechanische „muziek-in-blik"
een actieve muzikaal-pedagogische
functie verkrijgt, die inspanning ver
eist, n.l. opneming en verwerking.
L. H.
De paddestoel Zwam voelde zich al
tijd eenzaam. En dat wa. al sinds
hij drie jaar geleden uit de grond
kwam gekropen, midden in het bos, waar
verder nergens paddestoelen stonden.
De woonplaats van Zwam lag aan de
voet van een reusachtige eikeboom. Dia
eik was zo oud, dat hij zelf niet wist,
hóe oud. Norsing, zoals de eik heette,
Ring nog, maar toen hij een half uurtje
bij Zwam zat. was hij helemaal droog
f begon hij te praten. „Jij woont hier
ook afgelegen" zei Ring. „Ik ken het
bos toch goed, maar heb je nooit eer
der gezien". „Zo 's het", zei Zwam. „Je
hebt volkomen gelijk. Ring, maar je
doet er niets aan". En toen vertelde
Zwam aan Ring de regenworm over zijn de*'verte Ring" aan "komen "schuifelen-
eenzaamheid. Het grootste deel van zijn Achter hem aan kronkelden nog drie
verhaal moest hij fluisteren want Zwam regenwormen. Zwam kon wel huilen
voelde, dat Norsing meeluisterde en dat v-n p]ezier. Ja, hoor ze kwamen recht
de grassprietjes heel nieuwsgierig wa- op hem af. Maar het duurde nog drie
ren, wist hij i lang. Het verhaal van kwartier, vóór ze bij Zwam waren-
schaduw. En als het regende, vielen Zwam v erd heel lang, want de regen „Zwam. jongen," verklaarde Ring, „wat
alle druppels boven op de hoed en stond bleef maar stromen en Zwam was blij, woon jé toch een eind uit de buurt. We
hij, Zwam, lekker droog. Maar wat heb eindelijk eens te kunnen praten. zjjn een halve dag onder weg geweest-
Toen hij alles verteld had hij had £>it zijn mijn drie broers: Rang, Renf?
je aan een mooie rode hoed als niemand
er eens iets van zegt? Dan heb je er precies drie uur en een kwartier ge- en R0ng" Zwam groette ze allen „We
•- sproken huilde Ring van medelijden, komen maar eens praten", ze Ring, jÜ
Hij kronkelde helemaal m- elkaar van hoort altijd zo wejnig, en wij leven
het snikken, en schudde af en toe van midden in de wereld",
verdriet. „Maar ken je dan verder he-
toch niets aan. En dat wist Zwam ook.
Het was weer herfst. Norsing had al
één keer geklaagd, maar Zwam had
deze keer niet geantwoord. Het regen-
was verwaand. HÏj sprak haast nooit met de al de hele dag. Pijpestelen. Maar lema- niemand?" vroeeg Ring aan op^n..5?n£' nro^hnn S
7movn «»-> nle V,I come naar turnr,r_ 'Zwa.m ctnnH fiin rirnnt» nnHpr 7iir» hne>H 7.wam F!n \7pr+p*lrlr» 7,wam nntf nel 1 lellen. w ei lill
Zwam, en als hij' soms een paar woor- Zwam stond fijn droog onder zijn hoed. Zwam. En toen verbelde Zwam nog f aan ner verieiieuver n
den zei. dan zei hij alleen maar, met Zwam stond in gedachten. Hij dacht aan gauw even van de paardebloem, die hij ldlnuie, over aire uucjes ure zij
„Zo, Zwammetje. M
die domme Norsing en die malle gras
sprieten, die vandaag erj rustig waren.
~t' er i* nteu.it irrtficr.lim jj> ie-MjtdtjiJn*
een lage valse stem:
lelijk Zwammetje". Meer niet. Dat was
heel gemeen van Norsing, de eik. Zwam
w; niet klein; hij was voor een padde-
stoel heel groot. Èn lelijk was hij hele- werd. „Mag ik even schuitlen?" zei een
maal niet. Hij had een prachtige rode
hoed op en stond op een witte poot, die
zo recht was als een kaars. Alleen in de
herfst verloor de eik Norsing zijn hoog
moed. Als hij zijn bladeren ging ver
liezen, dan werd hij heel verdrietig en
zocht dan troost bij Zwam. „Dit is het
einde", klaagde Norsing met tranen in
zijn stem, als het heel h rd stormde en
de grote eikebladeren ver weg het bos
inwoeien. „Ben je mal", zei Zwam dan
opgewekt, want hij had medelijden met
Norsing, die plotseling al zijn kleren
verloor. Verbeeld je dat van hem.
Zwam, ineens zijn rode hoed afwoei.
Zou ook hij dan niet treurig worden?
Norsing was dan even getroost. En
Zwam dacht dan: „Misschien worden
Norsing en ik van nu af wel vrienden".
Maar, als de winter begon en Norsing
bemerkte, dat hij tóch weer niet dood
was gegaan, trok de eik zich weer in
zichzelf terug en sprak geen woord
meer. Zo gauv. het lente was en de
eerste blaadjes --m de takken van Nor
sing weer grapjes met elkaar maakten,
begon Norsing Zwam weer te plagen.
En dan was Zwam weer heel verdrie
tig.
In het begin had Zwam geprobeerd,
een gesprek te voeren met de grasspriet
jes om hem heen. Maar dat waren van
die domme wezentjes! Die konden geen
ernstig woord zeggen. Als Zwam pas
één woord gezegd had, begonnen ze
zachtjes onder elkaar te giechelen. En
meer dan giechelen kondu.i ze niet.
Zwam had minachting voor de gras
sprietjes. Met niemand kon Zwam eens
een woord wisselen. Ee eindje verder
had eens een tijd een paardebloem ge
staan. Maar hij stond te ver weg voor
de zwakke stem van Zwam. In de herfst
was de paardebloem ineens helemaal
verdwenen. Nu had Zwam geen ander
uitzicht meer dan de grassprietjes.
Zwam voelde zich eenzaam. En hij
was toch zo'n mooie paddestoel. Wat
had hij iet een prachtige hoed op. Als
de z - fel scheen, stond hij fijn in de
niet kon bereiken en die in de herfst
ineens verdwenen was. Na
Zwam was zo diep aan het denken, dat verhaaltje begon Ring nóg harder te hui
hij schrok, toen hij ineens aangesproken len.
werd. „Mag ik even schuitlen?" zei een Inmiddels blies de wind de wolken uit
piepstem. Zwam schrok op en zag een elkaar en de flarden verdwenen naar
iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiniiiiiniMiiiiiiiiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiii
k-'-V - -
Oudste afbeelding van de nederzetting Nieuw-Amsterdam in Amerika (Je ziet
zelfs een oud-Hollandse windmolen op deze prent).
om vogels te verschalken, over hu®
Hot 'irnrte tochten door het bos, over de kevers-
de mieren, de slakken en alle dieren
van het bos die zij kenden. Er werd die
middag heel wat gelachen, want vooral
Rong was een geestige regenworm-
Soms schudde Zwam zo van het lachen-
dat zijn hoed bijna afviel. Plotseling
mengde Norsing zich ook in het gesprek,
op heel vriendelijke toon. Hij vroeg,
of hij een mop mocht vertellen. „Top
zei Rong brutaal. En hij vertelde eed
mop, die hij een paar eeuwen geleden
eens van een jonge den had gehoord-
Maar de regenwormen en Zwam moes
ten er hard om lachen.
Het werd al donker en nog lang nie'
waren Zwam en de wormen uitgepraat-
„Wacht", zei Rang. en hij krinkelde
snel weg. Na een half uur kwa,.i hij te*
rug met twee glimwormen. Die zorgden
de verdere avond voor verlichting, zo
dat Zwam, de regenwormen en ook Nor
sing want die praatte honderd uit *~j
tot diep in de nacht konden praten-
Toen de haan in de verte al een kes»
gekraaid had, '-erdwenen zij pas.
Van toen af kwamen de regenwormen
vel drie keer in de week. Ook de twee
glimwormen bleven van de partij. Een
maal bracht Ring zelfs zijn vader mee,
een heel dikke regenworm. Die was nog
geestiger dan Rong. Zelfs Norsing schud
de soms zo erg, of het zwaar stormde-
Nooit meer was Zwam eenzaam. Al?
de wormen er niet waren, praatte hl)
met Norsing. En die had in de honder?
den jaren zoveel meegemaakt, dat hf
niet uitgepraat raakte. Alleen met de
grassprietjes werd hef niets. Die bleven
maar giechelen. „Kinderen", zei Zwart1
tegen Norsing. „Grut", antwoordde Nor
sing. En nog giechelen de sprietjes.
KEES FENS
tiiiiiiiiiiiiiimiiiiimHtitiimiimifimiiiiiHiiiimtiiiiMiHiiii1
In 1609 hebben de ontdekkingsreizen
van twee Europeanen, de Engelsman
Henry Hudson en de Fransman Samuel
de Champlain, een belangrijke rol ge
speeld bij het bepalen van de toekomst
van het stroomgebied van de rivier de
iet een prachtige hoed op. Als Hudson en van de staat New York. Het
jaar 1959 350 jaar n-a hun roemruchte
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllltlllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIHIIMIIIIIIIIilllllllllllllllllHIIIIIUIIIIIIIIIIMIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllllllllllllllllilllllll
Jeroen had nog nooit zulke afzichtelijke vrouwen gezien.
De Japanse keizerlijke familie brengt momenteel haar vakantie door in Nasu.
In de tuinen van een buitenverblijf trachten de keizerin en haar kleinzoon vlin
ders te vangen. De keizer, zijn dochter en haar twee andere kinderen moedigen
hen aan.
III
Ziezo, daar zijn we gelukkig," zei
Hazevoet, terwijl hij zich met
een pijnlijk gezicht de knieën
wreef welke stijf waren geworden van
het lange zitten.
„Ssssssst!" fluisterde Jeroen. „Ik ge
loof dat ik iemand kan horen lachen."
„Dat is de rups op de struik naast je,"
zei Pluimstaart minachtend. „Rupsen
zijn oppervlakkige dieren en lachen
om alies. Ik zou mjj er maar niet aan
storen."
Jeroen keek naar de struik. Hij zag
een grote groene rups welke zich in
allerlei bochten wrong van het lachen.
„Je lacht .je dood," bracht de i-ups er
hijgend uit. „Ze zitten met z'n zevenen
gekke dingen Ie doen om van een feeks
een heks te maken. En je hebt nog
nooit van je ieven zulke rare dingen
horen prevelen. Luister maar."
Allen luisterden aandachtig. Niet ver
van hen, in een kleine door struikgewas
omringde holte, klonken krijsende vrou
wenstemmen die juist een zonderling
lied hadden aangeheven.
„Dat zijn de Zeven Toverkollen van
Troje," fluisterde Hazevoet, die een
beetje bleek was geworden rond de
neus.
„Sssssssst!" fluisterde Jeroen, die
wilde horen wat de toverkollen zongen.
Hü haalde de Ivoren Schelp uit zijn
zak, welke hij van de oude Rogier had
gekregen en waarin je alles kunt ho
ren. En dit is het lied dat hij hoorde:
„Zet de ketel op het vuur,
Anders wordt het brouwsel zuur.
Roer het met een koeiestaart.
Kruid het met een bokkebaard.
Monnikskap en peterselie,
Honing uit een zwarte lelie,
Geitemelk en kikkerogen,
Waterdamp vah regenbogen,
Bloed van katten, slijm van slakken,
Tranennat van kakkerlakken,
En een plukje rattehaar.
Kook het langzaam samen gaar.
Neem het af, en uren later
Koelt het af tot heksewaier.
Geef de vrouw een bekervol.
Maak haar tot een toverkol."
„Ze gaan haar veranderen in een to
verkol," fluisterde Jeroen ontsteld.
„Dan kan ze nog meer kwaad aanrich
ten dan ze al gedaan heeft. Kom vlug
mee!"
Hij zette de Groene Muts op, welke
hij eveneens van de oude Rogier had
gekregen en welke hem onzichtbaar
maakte. Hij sloop voorop naar het
struikgewas, gevolgd door Hazevoet en
Pluimstaart. Na enig zoeken vonden zij
tussen de dicht opeen staande struiken
een opening waardoor ze in de holte
konden kijken. En daar zag Jeroen tot
zijn ontzetting zijn stiefmoeder. Ze zat
met loshangend haar en met van boos
heid gloeiende ogen op een platte steen.
Voor haar zaten in de kring de Zeven
Toverkollen rond een grote koperen ke
tel, welke stond te dampen boven een
houtvuur, terwijl een van de toverkol
len er nu en dan in roerde met een
koeiestaart.
Jeroen had nog nooit zulke afzichte
lijke vrouwen gezien. Ze hadden alle
zeven lange, vette, loshangende sluik-
haren die neer hingen tot op de grond.
Ze hadden kromme neuzen en kinnen.
Geen van de zeven had een tand in de
mond, en hun wangen en voorhoofden
waren bedekt met rimpels en wratten.
Alle zeven waren ze gehuld in zwarte
lompen, en op hun hoofden droegen zij
een zwarte puntmuts. Ze hadden han
den als klauwen, met lange zwarte na
gels, en twee grote paarse oren flapten
heen en weer aan weerszijden van hun
hoofd.
Opeens begonnen alle zeven toverkol
len vervaarlijk te snuiven door hun
kromme neuzen en riepen in koor:
„Het water loopt ons om de mond.
Wij ruiken een mens en een malse
hond."
„Zij hebben ons geroken," fluisterde
Hazevoet angstig.
„Ga jij eens kijken, in het struikge
was, Kaatje Kronkelteen," riep de oud
ste van de heksen.
Een van de heksen stond op van de
grond bü de ketel en liep luid snuivend
in de richting van de plek waar Jeroen
en zijn beide vrienden verborgen lagen.
Vlug nam Jeroen de Zilveren Sleutel
ter hand en zei: „In de naam van
Pieter, ik wil dat Pluimstaart verandert
in een dikke mistwolk."
En meteen rolde langzaam een dikke,
ondoorzichtige wolk over de struiken
en de holte en maakte Kaatje Kronkel
teen onzichtbaar voor de andere hek
sen.
„Kaatje Kronkelteen, waar ben je?"
riep de oudste van de heksen ongedul
dig.
„Ik zit in de mist, Betje Barrevoet,"
krijste Kaatje Kronkelteen. „En het
ruikt hier overal naar honden. Ik kom
naar jullie terug bij het vuur. Ik kan
geen hand voor ogen zien en ik ruik
gevaar."
Maar ze kon niet voor zich uit zien
en liep regelrecht het struikgewas in
waar ze verward raakte in de doornen,
en ze begon in haar angst als een wilde
om zich heen te slaan. Ondertussen
daden staat in het teken van de land. De baai van New York, waarin
„Hudson-herdenking". de rivier uitmondt, vormde voor de
Ofschoon de Florentijner Verrazano handeldrijvende Hollanders een ge
reeds in 1524 onder Franse vlag de schikte plaats om er een nederzetting
baai van het latere New York had aan- te vestigen; het eiland Manhattan werd
gedaan, begon de ontdekking toch niet door zijn gunstige ligging spoedig een
eerder tot de verbeelding van het Euro- belangrijk handelsknooppunt,
pees vasteland te spreken dan in sep- Nadat Hudson zijn ontdekking we-
tember 1609 toen de Engelse schipper reldkundig had gemaakt, richte de
Henry Hudson, die in dienst stond van Hollandse regering de Westindisch®
de Hollandse Oostindische Compagnie, Compagnie op, een maatschappij voort
een brede getijrivier opvoer. Hudson de handel op en met, wat werd genoemd
had gehoopt dat met het opvaren van Nieuw Nederland. Er werden dertig ge-
zijn klein scheepje, „De Halve M-aen", in Nieuw Amsterdam en de uitgestrekte
kwam niet verder dan ongeveer 250 omliggende gewesten te vestigen en z°
kilometer stroomopwaarts. De rivier gebeurde het, dat weldra de bevolking
omschreef hjj als „de grote rivier van een verschillend karakter vertoonde,
de bergen", maar reeds in 1621 werd omdat tal van Europeanen er hun geluK
do rivier naar zijn ontdekker genoemd, kwamen beproeven.
Dichtbij de tegenwoordige hoofdstad In 1664 werd de Hollandse kolonie
van de staat New York, Albany, wordt door de Engelsen overmeesterd, die het
de rivier bevaarbaar en stroomt 250 bestuur van de gehele vallei overna-
kilometer zuidelijk met een wijde mond men. Het gebied kwam onder het he
in de Atlantische Oceaan. De Hudson stuur van de Hertog van York, die de
is landschappelijk een van de mooiste streek New York noemde,
rivieren van het Amerikaanse vaste-
(Slot volgt)
i?
De „Halve Maen", het schip waarmede Hudson, in Nederlandse dienst, als eer
ste de rivier opvoer, welke nog zijn naam draagt en waar uit het kleine NieuiV'
Amsterdam de wereldstad New York is gegroeid.
1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111)1'
heen te slaan, tot Hazevoet zich niet
meer in kon houden en slap van het
lachen neerviel in het gras en lachte
rolde Pluimstaart de Mistwolk verder en lachte en lachte, totdat hij eindelijk
in de richting van de andere toverkol
len en omgaf hen allen met een dichte
nevel, zodat ze noch elkaar, noch Je-
roens stiefmoeder konden zien. Ze
sprongen schielijk overeind rond de ko
peren ketel. Betje Barrevoet viel over
de heksenketel en brandde zich en gilde:
„Lelijke Koosje Katteklauw, dat heb je
met opzet gedaan. Morgen zitten mijn
benen vol blaren. Daar zal ik je voor
laten boeten."
„Wat spoken jullie uit?" riep Jeroens
stiefmoeder boos. „Ik heb eerlijk be
taald. Geef mij mijn heksedrank!"
Ondertussen waren Jeroen en Haze
voet naderbij gekomen en trokken links
en rechts de hulpeloos rondstruikelende
heksen aan de haren en de flap-oren.
De toverkollen meenden dat de andere
heksen het gedaan hadden en begonnen
te krijsen en te schelden en om zich
uitriep: „Hemeltje, schei uit! Ik krijg
er buikpijn van!"
Nu nam Jeroen de Zilveren Sleutel
ter hand en wenste dat alle toverkollen
hun toverkracht zouden verliezen en
zich niet van hun plaatsen zouden kun
nen bewegen. Vervolgens wenste hij dat
Pluimstaart weer zijn hondengedaan
te aan zou nemen. De mist trok op.
En Hazevoet, die juist weer een beetje
op verhaal was gekomen, begon op
nieuw te gieren van het lachen en viel
wederom schuddebuikend in het gras.
Want vier van de heksen hadden el
kaar twee aan twee met de klauwen
bij de kromme neus en stonden met
hun tandeloze mond wijd open, zonder
dat ze zich konden verroeren of ook
maar een woord konden uitbrengen. En
Kaatje Kronkelteen stond met een gro
te, blote voet omhoog, want ze had
juist op het punt gestaan Koosje Katte
klauw een schop te geven.
Jeroen nam de Groene Muts af cd
de toverkollen keken nog bozer dad
eerst, toen ze hem zagen. En de ogri1
van Jeroens stiefmoeder schoten von
ken van woede.
„Luister," zei Jeroen, nadat hij eersj
Hazevoet op zijn rug had geklopt to1
h\j een beetje bij begon te komen vaP
zijn lachbui. „Mijn stiefmoeder heef1
mijn vader en mijn broertje en zusje-^
in kippen veranderd en hen verkoel11
aan de poelier. Als ik het niet op tijd
ontdekt had en tussenbeide was geko
men, waren ze geplukt, geslacht en ge
braden. En ze heeft het huisje van mii'1
vader in brand gestoken en het is to1
aan de grond afgebrand. Om te voori
komen dat ze nog ooit iemand kwaa®
doet zal ik haar veranderen in ee»
kraai met een bruine snavel."
DAAN ZONDERLAND
(Wordt vervolgd