Stereofonie: hoorbaar wordende ruimte Mislukte en geslaagde proeven it~" Zwamde eenzame paddestoel Het is gedaan met het achtergrond-muziekje VALLEI van de HUDSON neroen m Hazevoets® Keizerlijke familie op vakantie 'V Het Westen en de Hereniging VB ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1959 I L. sim a H - MM-'. •'Hff li t Stereofonie is ruimteklank, klank in de ruimte, klinkende ofwel hoorbaar wordende ruimte. Een belangrijke - ik zeg nadrukkelijk' niet de voornaamste - indruk, die ik opdeed bij mijn onderzoekingen van stereofoni- sche opnamen is, dat een groot aan tal dezer opnamen weinig of in het geheel geen ruimte laten klinken, wel zoiets al breedte in het platte vlak. Een Kleiner deel slaagt er inderdaad in ruimtewerking te geven, soms enige, soms inderdaad zeer veel en alleszins bevredigend. Dit bewijst, dat de huidi ge technische practijk nog niet gelijk op gaat met de mogelijkheden der techniek. Als sommige geluidstechnici stereofonie kunnei realiseren, dan is stereofonie mogelijk, en dan z\jn der halve de anderen alleen maar achter lijk. Ga ik uit van de achterlijken, dan moet men de werking van hun produc ten, aldus omschrijven, aangezien ste reofonie met twee kanalen werkt, krijgt men ook door twee kanalen, uit twee luidsprekers, werkelijk in plaats van herkomst verschillende klank te horen. (Eigenlijk de totale klank door elke luidspreker, doch de preponderantie van de timbres, die men door iedere luidspreker afzonderlijk hoort, is ver schillend). H -i effect is dus geluid over een breder front, en op zichzelf geeft dit dus wel de impressie van grotere ruimte, maar in dit geval is die .ruim te" maar zeer betrekkelijk op te vat ten. Het is eigenlijk alleen maar sprei ding in de breedte. Ruimte echter ont staat eerst, als ei ook diepte of hoogte bijkomt, vat in dit verband hetzelfde is. Het gaat erom, dat het oor, resp. de microfoon het geluid waarneemt als van grotere afstand komend, doch merkwaardigerwijze dekt het begrip ,,hard" of „zacht" dit effect toch maar zeer onvolledig. Men kan in het geheel niet zeggen, dat de geluidsbron zich verder af bevindt, omdat zij zach ter klinkt. Ware dit zo, dan zou iedere pianissimopassage in een monaurale opname klinken alsof de spelers zich naar een verre afstand verplaatst had den, om dan weer plotseling vlak vpor de microfoon gerukt te worden in een forte-passage. lijkheid. Het trompetsignaal in Beetho- vens Leonore III suggereert distantie, omdat het buiten de zaal en liefst nog achter een gesloten deur wordt gebla zen. Wij wpten in de werkelijkheid ech ter niet alleen de distantie, maar wij weten ook meteen de plaats, waar het geluid vandaan klinkt. Dit komt, door dat we hier te doen hebben met distan- tie-in-de-ruimte. Pas in de ruimte ne men we de richting van de geluidsbron waar. Richting is dus met distantie es sentieel voor ruimte. Richting laat zich stellen als een rechte van het middel punt van een cirkel naar een punt op de omtrek daarvan. Diepte die hetzelf de is als distantie is de maat van de lengte dezer rechte. Afstand in de ruim te moet derhalve zijn in lengte bepaal de richting. Het orkest op de eerste rij Er zijn vele geluidstechnici, die dit nog niet „in het oor" hebben. Zij laten het hele orkest bij wjjze van spreken op de eerste rij zitten. Men hoort wel de gelijk, dat die rij heel breed is. Breed te echter suggereert wel in een betrek kelijke zin ruimte, in zoverre als zij spreiding is. Maar dat is geen echte ruimte. Het is alleen maar spreiding in hetzelfde vlak. Er is geen afstand werking, dan alleen onderling tussen de twee geluidsbronnen (de luidspre kers, die voor de oorspronkelijke mi crofoons staan). Er is echter geen af standwerking geweest tussen iedere af zonderlijke microfoon en de instrumen- Is hei ook mooier Een andere vraag is, of het ook mooier is dan monauraal geluid. Som mige mensen zeggen, dat de stereofo- ne klank ook zoveel meer leeft en be- zielder klinkt. Dit worde in zekere zin niet ontkend. De hier weergegeven opmerking duidt erop, dat de vraag stelling een andere moet zijn, n.l.: is stereofonisch geluid vollediger, of als men wil, werkelijker dan monauraal geluid?- Dit is het ongetwijfeld wel, maar het zegt naar mijn mening niets over de strikte kwaliteit van de klank, die haar welluidendheid is. Deze wordt uitsluitend bepaald door de ap paratuur. Op een superieure appara tuur heeft men minder werkelijk, maar wel superieur geluid in de zin van wel luidendheid. Dat geldt in gelijke mate zowel voor monaurale als voor stereo- fone apparatuur. De laatste heeft in dat geval dan nog de vollediger werke lijkheid mee. Maar het zou een mis vatting zijn te menen dat men met stereofonie ook beter geluid heeft. Tenslotte nog dit: met de komst van de stereofonie is voorgoed een einde gemaakt aan het grammofoonplaatje als achtergrondmuziekje bij de conver satie. Dit houdt ten dele verband met de stereofonie zelf, ten dele ook is het een verschijnsel van de evolutie der elektro-acoustische techniek. Meer en meer is de grammofoon in staat ge bleken niet alleen de timbres zeer na bij te komen, maar ook de volumen. Dit houdt verband met elkaar. Een goede klankkwaliteit vereist een ruim iiiitiiiiiiiiiiititiHiiiiiiii-;:: iiiiiiii!iiiiiiiiniiiiiiini!';: .V^A'.VAW.VAV.I iiifimimmifiïiiiiuiniii tfiiYf*»1! ver achter de horizon. De hemel werd weer prachtig blauw en daar kwam of zon nog even kijken. „Hé, het is droog zei Ring. „Dan stap ik maar weer op- Ik moet nog een paar boodschapPerf doen. Maar, Zwam, je hoort zeker nog lange vette regenworm. „Mijn naam is van me. Ik zal je goedheid nooit verg®" Ring", zei de worm. „Zwam", r.ntwoord- ten." de Zwam. „Ik ben wel een regenworm". Ring kronkelde weg, het bos in. Zwan' ging Ring verder, „,maar ik kan echt voelde zich eenzamer dan ooit. „"je niet tegen de regen. Je wordt er zo nat was die griezel, Zwammertje?" vroeg van", piepte de worm Ring treurig. „Mag Norsing ineens. Zwam werd kwaad- 1 ik onder jouw rode hoed staan, tot de kwaad dat zijn hoed nog roder werd- bui voorbij is?", vroeg Ring. „Natuur- „Dat was geen griezel, dat is een kert* lijk", zei Zwam, „kom er maar onder", nis", zei Zwam nijdig. Norsing la®"! Ring de regenworm kroop diep weg hatelijk, maar zweeg de avond en de onder de !ned van Zwam. Eerst rilde volgende dag. De dag daarop kwam Ring niet terug- „Zie je wel, die is me vergeten", dacn1 Zwam. „Alleen als zc je nodig hebben, dan weten ze je te vinden. Maar verder, ho maar". En Zwam berustte er al ln' eenzaam te blijven tot hij een oude, ge rimpelde paddestoel zou - Ijn. Maar twee dagen later zag Zwam ln Afstand en richting Zo is het niet, gelijk een ieder weet. De zaak is dan ook, dat „hard" en „zacht" op zichzelf' geen distantie uit drukken, doch niets anders dan „hard" en .zacht". Het is nochtans wel mo gelijk, dat het vergroten of verkorten van distantie gepaard gaat met „hard" en „zacht", doch dit is er toch niet wezenlijk voor. Distantie dekt n.l. niet het volledige begrip „ruimte". Als men beslist verwijderdheid wil aange ven in een monaurale opname, dan laat men het geluid van ver klinken, opdat het ons oor (de microfoon) zwak zal bereiken. Doch wij nemen die zwak te relatief waar. doordat het geluid zich zwak aftekent tegen het geluid van de andere instrumenten. Dit is dan dis tantie, maar zij suggereert geen ruim te, want het monaurale geluid is vlak. Hetzelfde geldt trouwens in de werke- Bij het instituut voor Byzantijnse Studies der paters Assumptionisten, Sophiaweg 42 te Nijmegen is in de se rie „Kleinere teksten en bijdragen" een nieuwe uitgave verschenen over de rol der Westerlingen in het Apostolaat der Hereniging. De tekst is de door mgr. J. F. Th. Perridon verzorgde ver taling van een in 1923 gehouden rede (te Rome) uitgesproken door de grote herenigingsapostel metropoliet Andreas graaf Sjeptytskyj. Wie ook maar enigs zins van het herenigingsapostolaat op de hoogte is zal d„ze naam kennen als die van een bij uitstek deskundige op dit uiterst gecompliceerde gebied. Zel den zal men ergens de verschillen tus sen Oost en West zo scherp en indrin gend geformuleerd vinden als in de be schouwingen van metropoliet Andreas. Zijn analyse van de problematiek zo wel als de oplossing, die hij voorstelt, om de hereniging te verwezenlijken ver dienen de grootste aandacht. Bekend is zijn paradoxale uitspraak, dat het Oosten zich zelfs in die kwesties van het Westen onderscheidt, waarin beide helemaal niet verschillen. Daarmee geeft hij duidelijk aan, dat de moeilijk heden niet in een afwijkende geloofs leer liggen, maar veeleer in mentali- teits-verschillen en geloofsbeleving. Deze uitgave is uiterst boeiende lec tuur, die wij met klem aanbevelen, om dat zij zo'n helder inzicht geeft in het ••sein wezen van het problee: ging. der hereni- ten opgesteld in het veld, dat door de ze microfoon werd bestreken. Iedere microfoon werkt monauraal. Eerst uit de samenvoeging van het geluid uit de beide kanalen in een geluidsgroeve ont staat de mogelijkheid acoustische ruim te te scheppen. De functie van het midden Het treft de luisteraar dan ook, dat er bij dergelijke feitelijke breedteopna men, als ik hierboven signaleerde slechts twee richtingen z\jn, waar uit men het geluid hoort komen: rechts en links, in overeenstemming met de op stelling van de luidsprekers, die op haar beurt overeenstemt met de sprei ding van de opname-kanalen. Men hoort bepaalde instrumenten of rechts of links, maar men hoort ze nooit uit het midden. Dit is opmerkelijk, omdat het kennelijk niet de '.edoelbiE is. Men ka;i dit gemakkelijk begrijpen, aange zien een orkest niet in twee helften verdeeld aan weerszijden van het podi um zit. Dat het ook de bedoeling is om het midden als midden te laten horen, blijkt uit de toelichtingen, die op de proefplaten gegeven worden. Daar zegt een explicerende stem, dat men de ene groep van instrumenten rechts zal horen, de ander links en een derde uit het midden. En als men de instru menten dan hoort, blijkt de groep, die uit het midden moest klinken van rechts of links te komen. Toch zijn dergelijke mislukkingen wel leerzaam. Ze worden in stereofo nisch wel geslaagde ophamen gecom plementeerd, doordat daar blijkt, dat het midden werkelijk als het midden klinkt. Dit leert ons dan in een posi tieve en een negatieve proef, dat het midden beslissend is voor de ruimte werking. Het midden nu blijkt als mid den te klinken doordat het uit beide luidsprekers tegelijk en even sterk klinkt. Het is niet mijn competentie een ver klaring te geven van het fenomeen der stereofonie. Ik deel slechts feitelijke waarnemingen mede, die door iedere luisteraar gedaan kunnen worden. Als men zich stereofonische grammofoon platen aanschaft, moet men alleen zijn oren gebruiken en eenvoudig afwijzen, wat men niet als ruimteklank hoort. Een heel simpel punt, waaraan hij zich desnoods hardnekkig, maar ge rust kan vasthouden is bij voorbeeld dit: als het koper van een orkest in een forte-passage op de eerste rij klinkt, dus vlak voor de microfoon en op dezelfde plaats als de andere instru menten, dan doet men alleen maar verstandig die opname af te wjjzen. Het koper zit achterin het orkest en zijn machtige werking in de concertzaal is, dat men het zich hoort verheffen boven het orkest uit, van de achtergrond uit opstijgend. In die dimensie hoort men dan de meer naar voren geplaatste groepen. En men zal altijd vaststellen, dat dit gebeurt, wanneer men de groe pen, die midden in het orkest zitten ook middenin hoort. Geen technicus zijnde, zal ik geen poging doen bet technisch te verklaren, maar horen kan iedereen wat stereofonisch geluid i Is. volume. Afgezien van stereofonische ruimte, moet klank de ruimte hebben om zich te kunnen ontplooien. Moder ne grammofoonplaten van grote orkes ten bergen orkanen van geluid in zich, in beginsel even groot als de oorspron kelijke volumen zijn geweest. Zo hard behoeft men die nu niet beslist te re produceren, maar toch veel harder dan van nature binnen de ruimte van een kamer ligt besloten, en in ieder geval zo hard, zo agressief op u aan stormend, dat men er onmogelijk iets anders bij kan gaan zitten doen, ja dat zelfs personen, die elders in huis met andere dingen bezig zijn, er ernstig door gestoord zullen worden. Men kan dit geluid alleen nog aan, als men er zich geheel op instelt en er rustig voor gaat zitten om in die dimensie van klank te horen met zijn volle aan dacht. Stereofonie versterkt deze nood zakelijkheid van de luisterbereide in stelling nog, doordat men zich in een bepaalde stand, in het midden van de straling der luidsprekers moet opstel len. Doet men dit niet, dan hoort men geen stereofoon geluid. Voor zover de grammofoon tot dus ver ook een functie als verstrooiings instrument had, raakt zij deze dus meer en meer kwijt. Zij wordt een mu- ziekbron, die u dwingt te luisteren en die anders geen zin heeft en een hin dernis wordt, die men beter kan ver vangen door de kraan van de radio. Zo zien we zich de wending voltrekken, dat de mechanische „muziek-in-blik" een actieve muzikaal-pedagogische functie verkrijgt, die inspanning ver eist, n.l. opneming en verwerking. L. H. De paddestoel Zwam voelde zich al tijd eenzaam. En dat wa. al sinds hij drie jaar geleden uit de grond kwam gekropen, midden in het bos, waar verder nergens paddestoelen stonden. De woonplaats van Zwam lag aan de voet van een reusachtige eikeboom. Dia eik was zo oud, dat hij zelf niet wist, hóe oud. Norsing, zoals de eik heette, Ring nog, maar toen hij een half uurtje bij Zwam zat. was hij helemaal droog f begon hij te praten. „Jij woont hier ook afgelegen" zei Ring. „Ik ken het bos toch goed, maar heb je nooit eer der gezien". „Zo 's het", zei Zwam. „Je hebt volkomen gelijk. Ring, maar je doet er niets aan". En toen vertelde Zwam aan Ring de regenworm over zijn de*'verte Ring" aan "komen "schuifelen- eenzaamheid. Het grootste deel van zijn Achter hem aan kronkelden nog drie verhaal moest hij fluisteren want Zwam regenwormen. Zwam kon wel huilen voelde, dat Norsing meeluisterde en dat v-n p]ezier. Ja, hoor ze kwamen recht de grassprietjes heel nieuwsgierig wa- op hem af. Maar het duurde nog drie ren, wist hij i lang. Het verhaal van kwartier, vóór ze bij Zwam waren- schaduw. En als het regende, vielen Zwam v erd heel lang, want de regen „Zwam. jongen," verklaarde Ring, „wat alle druppels boven op de hoed en stond bleef maar stromen en Zwam was blij, woon jé toch een eind uit de buurt. We hij, Zwam, lekker droog. Maar wat heb eindelijk eens te kunnen praten. zjjn een halve dag onder weg geweest- Toen hij alles verteld had hij had £>it zijn mijn drie broers: Rang, Renf? je aan een mooie rode hoed als niemand er eens iets van zegt? Dan heb je er precies drie uur en een kwartier ge- en R0ng" Zwam groette ze allen „We •- sproken huilde Ring van medelijden, komen maar eens praten", ze Ring, jÜ Hij kronkelde helemaal m- elkaar van hoort altijd zo wejnig, en wij leven het snikken, en schudde af en toe van midden in de wereld", verdriet. „Maar ken je dan verder he- toch niets aan. En dat wist Zwam ook. Het was weer herfst. Norsing had al één keer geklaagd, maar Zwam had deze keer niet geantwoord. Het regen- was verwaand. HÏj sprak haast nooit met de al de hele dag. Pijpestelen. Maar lema- niemand?" vroeeg Ring aan op^n..5?n£' nro^hnn S 7movn «»-> nle V,I come naar turnr,r_ 'Zwa.m ctnnH fiin rirnnt» nnHpr 7iir» hne>H 7.wam F!n \7pr+p*lrlr» 7,wam nntf nel 1 lellen. w ei lill Zwam, en als hij' soms een paar woor- Zwam stond fijn droog onder zijn hoed. Zwam. En toen verbelde Zwam nog f aan ner verieiieuver n den zei. dan zei hij alleen maar, met Zwam stond in gedachten. Hij dacht aan gauw even van de paardebloem, die hij ldlnuie, over aire uucjes ure zij „Zo, Zwammetje. M die domme Norsing en die malle gras sprieten, die vandaag erj rustig waren. ~t' er i* nteu.it irrtficr.lim jj> ie-MjtdtjiJn* een lage valse stem: lelijk Zwammetje". Meer niet. Dat was heel gemeen van Norsing, de eik. Zwam w; niet klein; hij was voor een padde- stoel heel groot. Èn lelijk was hij hele- werd. „Mag ik even schuitlen?" zei een maal niet. Hij had een prachtige rode hoed op en stond op een witte poot, die zo recht was als een kaars. Alleen in de herfst verloor de eik Norsing zijn hoog moed. Als hij zijn bladeren ging ver liezen, dan werd hij heel verdrietig en zocht dan troost bij Zwam. „Dit is het einde", klaagde Norsing met tranen in zijn stem, als het heel h rd stormde en de grote eikebladeren ver weg het bos inwoeien. „Ben je mal", zei Zwam dan opgewekt, want hij had medelijden met Norsing, die plotseling al zijn kleren verloor. Verbeeld je dat van hem. Zwam, ineens zijn rode hoed afwoei. Zou ook hij dan niet treurig worden? Norsing was dan even getroost. En Zwam dacht dan: „Misschien worden Norsing en ik van nu af wel vrienden". Maar, als de winter begon en Norsing bemerkte, dat hij tóch weer niet dood was gegaan, trok de eik zich weer in zichzelf terug en sprak geen woord meer. Zo gauv. het lente was en de eerste blaadjes --m de takken van Nor sing weer grapjes met elkaar maakten, begon Norsing Zwam weer te plagen. En dan was Zwam weer heel verdrie tig. In het begin had Zwam geprobeerd, een gesprek te voeren met de grasspriet jes om hem heen. Maar dat waren van die domme wezentjes! Die konden geen ernstig woord zeggen. Als Zwam pas één woord gezegd had, begonnen ze zachtjes onder elkaar te giechelen. En meer dan giechelen kondu.i ze niet. Zwam had minachting voor de gras sprietjes. Met niemand kon Zwam eens een woord wisselen. Ee eindje verder had eens een tijd een paardebloem ge staan. Maar hij stond te ver weg voor de zwakke stem van Zwam. In de herfst was de paardebloem ineens helemaal verdwenen. Nu had Zwam geen ander uitzicht meer dan de grassprietjes. Zwam voelde zich eenzaam. En hij was toch zo'n mooie paddestoel. Wat had hij iet een prachtige hoed op. Als de z - fel scheen, stond hij fijn in de niet kon bereiken en die in de herfst ineens verdwenen was. Na Zwam was zo diep aan het denken, dat verhaaltje begon Ring nóg harder te hui hij schrok, toen hij ineens aangesproken len. werd. „Mag ik even schuitlen?" zei een Inmiddels blies de wind de wolken uit piepstem. Zwam schrok op en zag een elkaar en de flarden verdwenen naar iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiniiiiiniMiiiiiiiiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiii k-'-V - - Oudste afbeelding van de nederzetting Nieuw-Amsterdam in Amerika (Je ziet zelfs een oud-Hollandse windmolen op deze prent). om vogels te verschalken, over hu® Hot 'irnrte tochten door het bos, over de kevers- de mieren, de slakken en alle dieren van het bos die zij kenden. Er werd die middag heel wat gelachen, want vooral Rong was een geestige regenworm- Soms schudde Zwam zo van het lachen- dat zijn hoed bijna afviel. Plotseling mengde Norsing zich ook in het gesprek, op heel vriendelijke toon. Hij vroeg, of hij een mop mocht vertellen. „Top zei Rong brutaal. En hij vertelde eed mop, die hij een paar eeuwen geleden eens van een jonge den had gehoord- Maar de regenwormen en Zwam moes ten er hard om lachen. Het werd al donker en nog lang nie' waren Zwam en de wormen uitgepraat- „Wacht", zei Rang. en hij krinkelde snel weg. Na een half uur kwa,.i hij te* rug met twee glimwormen. Die zorgden de verdere avond voor verlichting, zo dat Zwam, de regenwormen en ook Nor sing want die praatte honderd uit *~j tot diep in de nacht konden praten- Toen de haan in de verte al een kes» gekraaid had, '-erdwenen zij pas. Van toen af kwamen de regenwormen vel drie keer in de week. Ook de twee glimwormen bleven van de partij. Een maal bracht Ring zelfs zijn vader mee, een heel dikke regenworm. Die was nog geestiger dan Rong. Zelfs Norsing schud de soms zo erg, of het zwaar stormde- Nooit meer was Zwam eenzaam. Al? de wormen er niet waren, praatte hl) met Norsing. En die had in de honder? den jaren zoveel meegemaakt, dat hf niet uitgepraat raakte. Alleen met de grassprietjes werd hef niets. Die bleven maar giechelen. „Kinderen", zei Zwart1 tegen Norsing. „Grut", antwoordde Nor sing. En nog giechelen de sprietjes. KEES FENS tiiiiiiiiiiiiiimiiiiimHtitiimiimifimiiiiiHiiiimtiiiiMiHiiii1 In 1609 hebben de ontdekkingsreizen van twee Europeanen, de Engelsman Henry Hudson en de Fransman Samuel de Champlain, een belangrijke rol ge speeld bij het bepalen van de toekomst van het stroomgebied van de rivier de iet een prachtige hoed op. Als Hudson en van de staat New York. Het jaar 1959 350 jaar n-a hun roemruchte lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllltlllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIHIIMIIIIIIIIilllllllllllllllllHIIIIIUIIIIIIIIIIMIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllllllllllllllllilllllll Jeroen had nog nooit zulke afzichtelijke vrouwen gezien. De Japanse keizerlijke familie brengt momenteel haar vakantie door in Nasu. In de tuinen van een buitenverblijf trachten de keizerin en haar kleinzoon vlin ders te vangen. De keizer, zijn dochter en haar twee andere kinderen moedigen hen aan. III Ziezo, daar zijn we gelukkig," zei Hazevoet, terwijl hij zich met een pijnlijk gezicht de knieën wreef welke stijf waren geworden van het lange zitten. „Ssssssst!" fluisterde Jeroen. „Ik ge loof dat ik iemand kan horen lachen." „Dat is de rups op de struik naast je," zei Pluimstaart minachtend. „Rupsen zijn oppervlakkige dieren en lachen om alies. Ik zou mjj er maar niet aan storen." Jeroen keek naar de struik. Hij zag een grote groene rups welke zich in allerlei bochten wrong van het lachen. „Je lacht .je dood," bracht de i-ups er hijgend uit. „Ze zitten met z'n zevenen gekke dingen Ie doen om van een feeks een heks te maken. En je hebt nog nooit van je ieven zulke rare dingen horen prevelen. Luister maar." Allen luisterden aandachtig. Niet ver van hen, in een kleine door struikgewas omringde holte, klonken krijsende vrou wenstemmen die juist een zonderling lied hadden aangeheven. „Dat zijn de Zeven Toverkollen van Troje," fluisterde Hazevoet, die een beetje bleek was geworden rond de neus. „Sssssssst!" fluisterde Jeroen, die wilde horen wat de toverkollen zongen. Hü haalde de Ivoren Schelp uit zijn zak, welke hij van de oude Rogier had gekregen en waarin je alles kunt ho ren. En dit is het lied dat hij hoorde: „Zet de ketel op het vuur, Anders wordt het brouwsel zuur. Roer het met een koeiestaart. Kruid het met een bokkebaard. Monnikskap en peterselie, Honing uit een zwarte lelie, Geitemelk en kikkerogen, Waterdamp vah regenbogen, Bloed van katten, slijm van slakken, Tranennat van kakkerlakken, En een plukje rattehaar. Kook het langzaam samen gaar. Neem het af, en uren later Koelt het af tot heksewaier. Geef de vrouw een bekervol. Maak haar tot een toverkol." „Ze gaan haar veranderen in een to verkol," fluisterde Jeroen ontsteld. „Dan kan ze nog meer kwaad aanrich ten dan ze al gedaan heeft. Kom vlug mee!" Hij zette de Groene Muts op, welke hij eveneens van de oude Rogier had gekregen en welke hem onzichtbaar maakte. Hij sloop voorop naar het struikgewas, gevolgd door Hazevoet en Pluimstaart. Na enig zoeken vonden zij tussen de dicht opeen staande struiken een opening waardoor ze in de holte konden kijken. En daar zag Jeroen tot zijn ontzetting zijn stiefmoeder. Ze zat met loshangend haar en met van boos heid gloeiende ogen op een platte steen. Voor haar zaten in de kring de Zeven Toverkollen rond een grote koperen ke tel, welke stond te dampen boven een houtvuur, terwijl een van de toverkol len er nu en dan in roerde met een koeiestaart. Jeroen had nog nooit zulke afzichte lijke vrouwen gezien. Ze hadden alle zeven lange, vette, loshangende sluik- haren die neer hingen tot op de grond. Ze hadden kromme neuzen en kinnen. Geen van de zeven had een tand in de mond, en hun wangen en voorhoofden waren bedekt met rimpels en wratten. Alle zeven waren ze gehuld in zwarte lompen, en op hun hoofden droegen zij een zwarte puntmuts. Ze hadden han den als klauwen, met lange zwarte na gels, en twee grote paarse oren flapten heen en weer aan weerszijden van hun hoofd. Opeens begonnen alle zeven toverkol len vervaarlijk te snuiven door hun kromme neuzen en riepen in koor: „Het water loopt ons om de mond. Wij ruiken een mens en een malse hond." „Zij hebben ons geroken," fluisterde Hazevoet angstig. „Ga jij eens kijken, in het struikge was, Kaatje Kronkelteen," riep de oud ste van de heksen. Een van de heksen stond op van de grond bü de ketel en liep luid snuivend in de richting van de plek waar Jeroen en zijn beide vrienden verborgen lagen. Vlug nam Jeroen de Zilveren Sleutel ter hand en zei: „In de naam van Pieter, ik wil dat Pluimstaart verandert in een dikke mistwolk." En meteen rolde langzaam een dikke, ondoorzichtige wolk over de struiken en de holte en maakte Kaatje Kronkel teen onzichtbaar voor de andere hek sen. „Kaatje Kronkelteen, waar ben je?" riep de oudste van de heksen ongedul dig. „Ik zit in de mist, Betje Barrevoet," krijste Kaatje Kronkelteen. „En het ruikt hier overal naar honden. Ik kom naar jullie terug bij het vuur. Ik kan geen hand voor ogen zien en ik ruik gevaar." Maar ze kon niet voor zich uit zien en liep regelrecht het struikgewas in waar ze verward raakte in de doornen, en ze begon in haar angst als een wilde om zich heen te slaan. Ondertussen daden staat in het teken van de land. De baai van New York, waarin „Hudson-herdenking". de rivier uitmondt, vormde voor de Ofschoon de Florentijner Verrazano handeldrijvende Hollanders een ge reeds in 1524 onder Franse vlag de schikte plaats om er een nederzetting baai van het latere New York had aan- te vestigen; het eiland Manhattan werd gedaan, begon de ontdekking toch niet door zijn gunstige ligging spoedig een eerder tot de verbeelding van het Euro- belangrijk handelsknooppunt, pees vasteland te spreken dan in sep- Nadat Hudson zijn ontdekking we- tember 1609 toen de Engelse schipper reldkundig had gemaakt, richte de Henry Hudson, die in dienst stond van Hollandse regering de Westindisch® de Hollandse Oostindische Compagnie, Compagnie op, een maatschappij voort een brede getijrivier opvoer. Hudson de handel op en met, wat werd genoemd had gehoopt dat met het opvaren van Nieuw Nederland. Er werden dertig ge- zijn klein scheepje, „De Halve M-aen", in Nieuw Amsterdam en de uitgestrekte kwam niet verder dan ongeveer 250 omliggende gewesten te vestigen en z° kilometer stroomopwaarts. De rivier gebeurde het, dat weldra de bevolking omschreef hjj als „de grote rivier van een verschillend karakter vertoonde, de bergen", maar reeds in 1621 werd omdat tal van Europeanen er hun geluK do rivier naar zijn ontdekker genoemd, kwamen beproeven. Dichtbij de tegenwoordige hoofdstad In 1664 werd de Hollandse kolonie van de staat New York, Albany, wordt door de Engelsen overmeesterd, die het de rivier bevaarbaar en stroomt 250 bestuur van de gehele vallei overna- kilometer zuidelijk met een wijde mond men. Het gebied kwam onder het he in de Atlantische Oceaan. De Hudson stuur van de Hertog van York, die de is landschappelijk een van de mooiste streek New York noemde, rivieren van het Amerikaanse vaste- (Slot volgt) i? De „Halve Maen", het schip waarmede Hudson, in Nederlandse dienst, als eer ste de rivier opvoer, welke nog zijn naam draagt en waar uit het kleine NieuiV' Amsterdam de wereldstad New York is gegroeid. 1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111)1' heen te slaan, tot Hazevoet zich niet meer in kon houden en slap van het lachen neerviel in het gras en lachte rolde Pluimstaart de Mistwolk verder en lachte en lachte, totdat hij eindelijk in de richting van de andere toverkol len en omgaf hen allen met een dichte nevel, zodat ze noch elkaar, noch Je- roens stiefmoeder konden zien. Ze sprongen schielijk overeind rond de ko peren ketel. Betje Barrevoet viel over de heksenketel en brandde zich en gilde: „Lelijke Koosje Katteklauw, dat heb je met opzet gedaan. Morgen zitten mijn benen vol blaren. Daar zal ik je voor laten boeten." „Wat spoken jullie uit?" riep Jeroens stiefmoeder boos. „Ik heb eerlijk be taald. Geef mij mijn heksedrank!" Ondertussen waren Jeroen en Haze voet naderbij gekomen en trokken links en rechts de hulpeloos rondstruikelende heksen aan de haren en de flap-oren. De toverkollen meenden dat de andere heksen het gedaan hadden en begonnen te krijsen en te schelden en om zich uitriep: „Hemeltje, schei uit! Ik krijg er buikpijn van!" Nu nam Jeroen de Zilveren Sleutel ter hand en wenste dat alle toverkollen hun toverkracht zouden verliezen en zich niet van hun plaatsen zouden kun nen bewegen. Vervolgens wenste hij dat Pluimstaart weer zijn hondengedaan te aan zou nemen. De mist trok op. En Hazevoet, die juist weer een beetje op verhaal was gekomen, begon op nieuw te gieren van het lachen en viel wederom schuddebuikend in het gras. Want vier van de heksen hadden el kaar twee aan twee met de klauwen bij de kromme neus en stonden met hun tandeloze mond wijd open, zonder dat ze zich konden verroeren of ook maar een woord konden uitbrengen. En Kaatje Kronkelteen stond met een gro te, blote voet omhoog, want ze had juist op het punt gestaan Koosje Katte klauw een schop te geven. Jeroen nam de Groene Muts af cd de toverkollen keken nog bozer dad eerst, toen ze hem zagen. En de ogri1 van Jeroens stiefmoeder schoten von ken van woede. „Luister," zei Jeroen, nadat hij eersj Hazevoet op zijn rug had geklopt to1 h\j een beetje bij begon te komen vaP zijn lachbui. „Mijn stiefmoeder heef1 mijn vader en mijn broertje en zusje-^ in kippen veranderd en hen verkoel11 aan de poelier. Als ik het niet op tijd ontdekt had en tussenbeide was geko men, waren ze geplukt, geslacht en ge braden. En ze heeft het huisje van mii'1 vader in brand gestoken en het is to1 aan de grond afgebrand. Om te voori komen dat ze nog ooit iemand kwaa® doet zal ik haar veranderen in ee» kraai met een bruine snavel." DAAN ZONDERLAND (Wordt vervolgd

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1959 | | pagina 8