Opgravingen te Ylaardingen Vondsten voerden tot een merk waardige conclusie I 4-daagse 1 Hervormde liturgie-actie DE BISONS Het leven der kerken Protestanten in Columbia De Bijbel en zijn Boodschap f JT* Wm Vijf-punten plan A-liturgischen Bijbel illustratie stoma** tosaMfl» m Gevangenen- zorg DINSDAG 27 OKTOBER 1959 PAGINA 4 elton-broeken ROTTERDAM: v gff| - SIMjlÉf em- de mom.de Confessionele toenadering fc/TVP „De toekomst van de archeologen ligt in het moeras," zo luidde de conclusie van een der hooggeleerde sprekers tijdens het kortelings gehouden prehis torisch congres te Praag. Slechts daar zijn de nederzettingen te vinden, die wij op de hogere gronden niet zullen kunnen vinden, omdat zij niet door de bodem worden bewaard. Vlaardingen is een voortdurende demonstratie van de juist heid van bovengeciteerde uitlating. Was vroeger de aandacht der oudheid kundigen vrijwel uitsluitend op het oosten van ons land gericht, in de laatste tien jaar eisen de laaggelegen delen van ons land in toenemende mate, tegen woordig zelfs verreweg de meeste aandacht. Niet in de laatste plaats is dit te danken aan de voortdurende activiteit van de Archeologische Werkgemeen schap voor Westelijk Nederland, waarvan de leden steeds alle grondroeringen op de voet volgen om daarbij telkens weer op oudheidkundige sporen te stuiten. Van deze vereniging is de werkgroep „Helinium" te Vlaardingen en omstreken een regionale afdeling. f# Door de archeologische werkgroep „He linium" werd in de loop van dit voorjaar in alle stilte een opgraving verricht, die van grote betekenis is gebleken, niet al leen voor de plaatselijke voorgeschiede nis, maar ook voor de opvattingen over het verloop van de Westeuropese prehis torie in het begin van de jonge steentijd (25002200 jaar vóór Christus). De con clusie is gewettigd, dat de vier tot dusver ontdekte nederzettingen uit deze periode, hetzij verwant zijn aan of beïnvloed door de Franse Chasséen-cultuur, hetzij de Z.- scandinavische Ertebölle-Ellerbek-cultuur ofwel eepT overgang van de eerste naar de laatste vertegenwoordigen. Met name daardoor zouden de recente vondsten te Vlaardingen in internationaal verband be zien tot de belangrijkste ontdekkingen in Nederland gerekend kunnen worden. Op 5 februari j.l. maakten wij bekend, dat in het najaar van 1958 in de Westwijk te Vlaardingen een grote vuurstenen bijl uit de bodem te voorschijn was gehaald. Deze bijl, fraai gepolijst en door sterke beschadiging van de snede onbruikbaar geworden, kwam, naar men toen moest veronderstellen, van een diepte van min stens 5 meter. De bodemlaag, waarin hij oorspronkelijk had gelegen, zou een zave- lige klei zijn geweest. De bijl werd door H. J. Verhagen on derworpen aan een nader onderzoek, waarin tevens werden betrokken enige vuursteenfragmenten, afkomstig van een opgraving te Hekelingen (Z.-H.). Som mige dier stukjes vuursteen vertoonden gepolijste vlakjes, waarvoor slechts één verklaring mogelijk was, nl. dait zij waren verkregen door het stukslaan van een ge polijste vuurstenen bijl. Nauwkeurige ver gelijking toonde nu, dat de bijlen, die te Hekelingen waren kapot geslagen, tot in de kleinste bijzonderheden, cLw.z. niet alleen in kleur en soort van de vuursteen, maar ook en vooral in de vorm en het type, overeen gekomen moet hebben met de Vlaardïngse bijl. Speciaal de vlakke facetten op de randen van de bijlen werden van veel betekenis geacht. Hier uit volgde de conclusie, dat het Vlaarding- se exemplaar waarschijnlijk toegeschre ven moest worden aan een cultuur uit het begin van de jonge steentijd. Van de be woning te Hekelingen was. op grond van de opgravingsresultaten, een beeld ont worpen, waaraan wij het volgende ont lenen: Op de verhoogde oever van een brede zoetwaterstroom, in een Biesbosch- achtig landschap, woonde een bevolking van jagers en vissers. Zij kenden reeds het gebruik van potten van gebakken klei en bezigden gepolijste bijlen van zuide lijke vuursteen. Van de onbruikbaar ge worden bijl.n vervaardigden zij kleine voorwerpen, zoals pijlpunten, boortjes en vooral krabbers. De stroom leverde hun vis, o.a. steur, terwijl zij in de naburige bossen jaagden op edelhert, wild zwijn, bever, ree, otter en marters. Ook gevo gelte werd niet versmaad. Door de me ting van de radio-activiteit van de ge vonden houtskool kon deze samenleving worden gedateerd op plm. 2250 jaar vóór Christus. Nederzettingen van overeen komstig karakter en datering werden in de laatste jaren onderzocht te Haamste de (Z.) en te Zandwerven (N.-H.). De vondsten, de ouderdom en het aantreffen te Haamstede en te Zandwerven van vergane schelpenhopen, deden prof. dr H. T. Waterbolk in het tijdschrift „Wes terheem" veronderstellen, dat men hier te maken zou kunnen hebben met verte genwoordigers der Deense „Ertebölle"- cultuur. Dit is een sterk mesolitische tra dities van jacht en visserij voortzettende cultuur, die op bescheiden schaal de (neó- litische) akkerbouw en veeteelt beoefen de. In kustgebieden werd deze cultuur bovendien gekenmerkt door het voorko men van „kjökken-möddiger" (enorme keukenafvalhopen, waarin vooral vee] schelpresten)die dus ook te Haamstede en te Zandwerven bleken voor te komen. Verder werd deze opvatting gesteund door een helaas weer spoorloos ver dwenen puntbodem van een dikwandig stuk aardewerk, in 1955 gevonden bij het graven van een dokput bij Wilton-Fije- noord te Schiedam. Deze puntbodems be horen typisch tot de Ertebölle-cultuur, waarin echter eveneens platte bodems voorkomen. De vondst van de bijl recht vaardigde nu de conclusie, dat ook Vlaar dingen deelde in deze Deense Ertebölle- cultuur. Een andere kwestie was, of de vondst van de bijl nu ook de mening toe liet. dat zich in het gebied van Vlaar dingen in 1200 v. Ch. inderdaad een ne derzetting had bevonden, m.a.w. of hier toen reeds mensen hadden gewoond. It/m zoterdag kunt U profiteren van een weergaloze prijsstunt in de al- lerleukste, oersterke Melton broe ken, met nylon versterkt I Originele voor jongens en meisjes, in moder ne Italiaanse streep- en ruitdessins. Tot 4 joar 5-8 jaar 4.90 Korte Hoogstraat XI Meent bk. Goudic- ttngel Katendr. Lagedljkhk. Doipnfeg West-Kruiskade 35 LEIDEN: Haarlemmerstraat 23 Het is opnieuw aan de heer C. Wind, technisch ambtenaar van de Dienst Ge meentewerken van Vlaardingen en secre taris van „Helinium" te danken, dat in deze kwestie thans een volkomen afdoen de bevestiging is verkregen. Terwijl hij nl. bezig was, aanvullende gegevens te verzamelen inzake een ko- gelpot uit de 12e eeuw, van het zgn. „Paff- rath"-type, vond de heer Wind op 5 fe- bruari( nota bene op de dag. waarop de bijl vondst wereldkundig werd gemaakt!), niet ver van de vindplaats van deze bijl, een klein fragment van dikwandig aar dewerk. Het merkwaardige daaraan was evenwel, dat dit baksel verschraald was met grove, hoekige korrels kwarts, ver kregen door hét stuk slaan van grote stukken melkkwarts (witte kiezel). Aar dewerk van die aard is in het algemeen niet jonger dan de bronstijd. De vorst was oorzaak, dat de heer Wind eerst tien dagen later opnieuw naar de vindplaats toog. Het was hem nl. opgevallen dat zich In het door draglines gevormde grond- depot verschillende kluiten bevonden, be staande uit een ca. 15 k 20 cm dikke „vet tige" zwarte laag, in contact met een lichtgrijze, fijnzandige klei. Thans had hij het geluk, in de zwarte laag een klein stukje vuursteen aan te treffen. Deze vondsten leidden tot een nader onderzoek van het langzaam ontdooiende grondde- pot. Alle aanwezige stukken van de zwarte laag werden met zorg uitgeplozen. Reeds de volgende dag zorgde voor een verrassing: een klein stukje vuursteen bevatte een gepolijst vlakje: het bleek te zijn afgeslagen van een gepolijste vuur stenen bijl. Spoedig daarop werd een soortgelijk fragment gevonden, maar nu bovendien de reeds eerder genoemde vlak ke facetten van de bijl vertonende. Naast vuurstenen werden ook vele scherven van aardewerk aangetroffen, alsmede stukjes bot (vele gecalcineerd door het vuur) en houtskool. Onderzoek naar de herkomst van het gronddepot leerde, dat de zwarte laag, kennelijk een woonlaag uit de Erte bölle-cultuur, slechts op 1.50 meter onder het maasveld moest liggen. Boringen be vestigden dit. Het was de heer W. van Deursen, aan nemer uit Dordrecht, die door een royaal gebaar het verder onderzoek mogelijk maakte. Hij stelde op 13 maart een van zijn draglines ter beschikking om een proefsleuf van ca. 3 x 8 meter te graven, ter diepte van ongeveer 1.50 meter. Het onderzoek in deze proefsleuf ging met eigenaardige moeilijkheden gepaard, daar de woonlaag zich ongeveer een halve meter onder het grondwaterniveau be vond, nl. op 3.13 NAP. Slechts kleine gedeelten konden dus in eenmaal worden onderzocht, gedurende de vrije zaterdag middagen. Uiterste geheimhouding van het onderzoek was tevens noodzakelijk, daar de geringste belangstelling het instorten van de ca. 3 meter hoge putwanden ten gevolge kon hebben. Na vermoeiende uren hozen met plastic-emmers, waarbij het water telkens In het door opgewor pen dammetjes afgescheiden overige deel van de kuil werd gebracht, kon het on derzoek eerst plaats vinden. Hierbij ston den de onderzoekers, een zestal leden van „Helinium" (doch slechts bij twee tege lijk in actie, wegens plaatstekort), meest al tot 30 cm in het water, terwijl zij cen timeter voor centimeter de woonlaag uit plozen. Verrassend waren intussen de resulta ten van deze schier „onderwater-archeo- logie". Daar waren in d« eerste plaats de talrijke fragmenten van stuk geslagen vuurstenen bijlen sommige met sporen van de gefacetteerde rand en één afkom stig van de spitse top. Zij bewijzen, dat alle bijlen tot hetzelfde type behoren. Tot de vondsten behoren ook vele vuurstenen krabbers (kleine werktuigjes voor het schoonmaken van huiden en het bewer ken van hertshoorn en been) en nog veel meer stukjes vuursteenafslag. Verschil lende hiervan zijn wittig en gecra_flue- leerd, doordat zij in het vuur hebben ge legen. Ook werden enige vuurstenen boor tjes gevonden. Groot was ook het aantal stukken natuursteen van uiteenlopende soort. Hieronder werden enige „klopste- nen" herkend. Deze dienden voor de ru we bewerking van vuursteen (de fijnere bewerking geschiedde met stukjes been). De vuursteen is van dezelfde soort als die te Hekelingen. Speciale vermelding verdient de vondst van een gepolijst vuur stenen beiteltje, dat als unicum beschouwd kan worden. Van de gevonden aardewerk- scherven zijn (zoals gewoonlijk) vooral de fragmenten van de bodems en de randen van het meeste belang. De gevonden bo dems zijn alle geheel plat. De randscher- ven vertonen eveneens alle het Hekeling- se model, zonder sterke profilering. Bij enkele zijn even onder de rand van bui tenaf conische gaatjes geboord, die soms niet geheel tot de binnenzijde doorlopen. Een viertal scherven, tezamen vormend ongeveer tweederde van de rand-schou- derpartij van een potje van gesmoord aardewerk werd naar wij ver namen wellicht intact door een dragline opgehaald en door de machinist herkend. Bij zijn afwezigheid werd de bak van de dragline erop gezet1 Het zou het vroegste complete stuk aarde- werk zijn geweest uit geheel westelijk Ne derland zijn geweest! Ook de gevonden botten sluiten geheel bij Hekelingen aan. Evenals daar, wer den te Vlaardingen resten (b.v. tanden en kiezen) herkend van de bever, het wilde zwijn, de steur en van een groot slag hert. Het rund werd nog niet aangetoond. Hoe sterk de vondsten van Vlaardingen met die van Hekelingen overeenstemmen, blijkt uit het feit, dat op beide plaatsen een varkensslagtand werd aangetroffen, die zodanig was bijgeslepen, dat een soort spatel ontstond. Merkwaardig is een drie tal uiteinden van hertegeweien, twee hiervan zijn opzettelijk van de rest van het gewei gescheiden, doordat van één zijde met vuursteen een diepe dwarskerf werd aangebracht, waarna het stuk ge woon werd afgebroken. Deze beide top. pen vertonen geheel eendere slijtsporen. Waartoe zij dienden is nog niet na te gaan. Wat is nu het uitzonderlijke belang van de door de werkgroep „Helinium" ont dekte en opgegraven vroeg-neolitische nederzetting te Vlaardingen? Zoals wij in de aanvang mededeelden, heerste tot nu toe de mening, dat men te Hekelingen, Haamstede en Zandwerven te maken had met een Deense cultuurtraditie, de „Erte- bölle"-cultuur. Op grond van typolo gische en bodemkundige argumenten werd de bijl van Vlaardingen derhalve even eens in dit milieu geplaatst. Dit te meer, daar de Schiedamse spitsbodem, als ty pische Ertebölle-component, een dergelij ke mening ondersteunde. Het zijn de recente vondsten te Vlaar dingen, die thans op deze kwestie een ge heel ander licht gaan werpen. Indien men nl. dit materiaal vergelijkt met dat van de reeds eerder genoemde vindplaatsen, dan dringt zich onweerstaanbaar de ge dachte naar voren, dat te Vlaardingen veeleer een overwegend zuidelijke of zuidwestelijke invloed valt te onderken nen. Immers, de zuidelijke herkomst van het Hekelingse vuursteenmateriaal, als ook vermoedelijk van de natuursteen, blijkt thans onverminderd voor Vlaar dingen te gelden. Dat te Hekelingen, maar ook te Vlaardingen uitsluitend gefacet teerde bijlen van het smaltoppige, West europese type (met ovale doorsnede) zijn 1 gebruikt, pleit voor een zuidelijke invloed. Het feit dat zowel te Hekelingen als te Vlaardingen, het aardewerk een versie ring van kleine knobbeltjes onder de rand vertoont, maar dat dit ornament te Zandwerven beslist geheel ontbreekt, wijst overduidelijk op een specifieke zuidelijke traditie. Argumenten, welker opsomming hier te ver zou voeren, maken het waar schijnlijk, dat als oorsprong van deze zuidelijke cultuurinvloed in de eerste plaats de Westfranse „Chasséen"-cultuur in aanmerking komt (speciaal de latere fase, het zgn. Chasséen-B). Van de Erte- bölle-hypothese- blijft dan nog altijd het probleem van de Schiedamse puntbodem te verklaren, terwijl Zandwerven zeker nog in de sfeer van de Ertebölle-cultuur is te plaatsen, zij het misschien met in vloeden uit het zuiden, in ieder geval met duidelijke beïnvloeding door de trechter- bekercultuur, die wij te Vlaardingen niet duidelijk kunnen aanwijzen. De door „Helinium" in de loop van vier maanden, nl. van 5 februari t.m. 13 juni verrichte opgraving heeft dus aan getoond. dat niet een noordelijke, doch een overwegend zuidelijke culturele tra ditie de nederzettingen langs de Neder landse kust in het begin van de jonge steentijd beheerste,1 al is noordelijke in vloed misschien niet geheel afwezig en zou op den duur eerder van een over gangsvorm kunnen worden gesproken. Om deze reden zal de naam Vlaardingen dan ook voorgoed in de annalen van de Westeuropese prehistorie geboekstaafd blijven. Het zal niemand verwonderen, dat in de wereld van de beroepsarcheologen voor de vondsten van „Helinium" te Vlaardingen bijzondere belangstelling be stond. Deze interèsse heeft tot gevolg ge had, dat op dit momant in het terrein grenzend aan dat der proefgravlng een systematische opgraving plaats vin,dt, door het Instituut voor Pre- en Protohis torie van de Gemeente Universiteit van Amsterdam, onder leiding van de direc teur van het Instituut, prof. dr. W. Glas bergen. Van de eerste resultaten van dit onderzoek kon voor de opstelling van bo venstaande conclusies reeds mede ge bruik worden gemaakt. De beide onderzoekers en deskundigen op het gebied der archeologie, drs. H. J. Verhagen en C. Wind, bij hun oud heidkundige vondsten. Op de voor grond delen van de horens van een ge wei; een bijl van vuursteen en het bovengedeelte van een vaas. XÈÊÊÊk: *^"9*Si8s. Jt j De Liturgische Vereniging in de hervormde kerk gaat in de nabije toekomst een nieuwe activiteit ontplooien. Het j verenigingsbestuur is verjongd en uitgebreid. De afgetreden voorzitter, de Leidse hoogleraar prof. dr. N. J. Bakhuizen van de Brink, wordt opgevolgd door de Delftse studenten- predikant ds. W. P. ten Kate. De vereniging werd opgericht in de dertiger jaren. Voordien was de Liturgische Kring reeds gesticht, waarin sich een aantal hervormde theologen i hadden aaneengesloten om kwesties aangaande de eredienst te bestuderen. De vereniging stelde sich ten doel de inzich- I ten en de beginselen van de Kring te propageren in de eigen kerk. Men heeft reeds vóór de oorlog veel daarover gepubli- l ceerd. Na de oorlog gaf de Kring een „Orde voor de ere- dienst der hervormde kerk" uit, die in veel gemeenten ge- bruikt werd. Tenslotte bemoeide de kerk zich officieel met wat tot dan toe door particulier initiatief ondernomen was. Er werd een „Raad voor de Eredienst" in het leven geroepen en een ontwerp voor een dienstboek aan de synode aange- j boden. De Liturgische Kring ging dit dienstboek kritisch i bestuderen, terwijl de vereniging voor de propaganda zorg de. Er wordt nu van de Kring een rapport over het dienst boek verwacht, dat zeer zeker uiterst kritisch zal uitvallen. Bekend is nu reeds, dat er een andere plaats voor Kyrie en Gloria zal worden bepleit. Tot na toe werd na de schuld belijdenis het Kyrie gezongen en na de schuldvergiffenis het Gloria. Overeenkomstig de oecumenische traditie wil men nu Kyrie en Gloria na de Introïtus plaatsen, waaraan dan schuld-belijdenis en -vergiffenis voorafgaan. eist, dat hiermee rekening ge houden wordt ook bij het Bij- belonderwijs. Door illustraties wordt de Bijbel voor de meeste mensen toegankelijker. Dit bracht de sprekers tot de vol gende conclusie: voor Azië en Afrika geldt hetzelfde. Of schoon men niet kan ontken nen, dat in deze beide wereld delen opvallend veel christe lijke kunst aanwezig is van in heemse oorsprong, hebben ver tegenwoordigers van Indië en Afrika zich toch zeer positief uitgesproken voor het overne men van Europese kunstuitin gen. Als motivering van deze pro testantse mening werd ge noemd het feit, dat vele mo derne bijbelillustraties van Europese kunstenaars de na druk uitsluitend leggen op de boodschap van het Woord en al het bijkomstige en decora tieve weglaten. Concentratie op het essentiële is een eerste eis. Aldus de protestantse Bjj- belconferentie te Edinburgh. De Liturgische Vereniging wil een echte „gemeente-be weging" scheppen, "r worden nu week-end-conferenties ge organiseerd met een regionaal karakter. De „hoofddienst" is het thema hiervan. Er wordt o.m. een volledige eredienst ge vierd volgens de inzichten van de Liturgische Kring, inclusief de Sacramentsbediening. Op de tweede plaats zal een inten siever gebruik van het her vormde dienstboek worden ge propageerd. Punt drie omvat het bevorderen van groter on derling contact tussen theolo gen, literatoren, musici, beel dende kunstenaars en archi tecten. Vervolgens zal er een nauwere samenwerking komen met de prof. v.d. Leeuwstich ting voor kerk en kunst, ter wijl tenslotte veel aandacht zal worden besteed aan publi caties en documentatie*. Hier toe behoort o.a. de uitgave van een liturgische kateehismus. De ervaring bewijst, dat er in de hervormde kerk z.g. a- liturgischen zijn, die niets voor liturgie voelen en er afwijzend tegenover staan. Hoe komt dat? Hoe moet men deze mensen benaderen? De bedoeling is deze vragen voor te leggen aan psychologen en sociologen om :de juiste aanpak te vinden. Dw. Ten Kate heeft veel ver trouwen In de ontwikkeling der liturgische beweging in de her. vormde kerk. De huidige Cal- [vijn-studie en de studie van de liturgische situatie in de vroeg-reforroatorische tijd acht se hoogleraar, prof. dr. H. Jon ker experimenteerde onlangs met een aantal theologanten van de gereformeerde Bon ders met een eredienst zoals Calvijn die in zijn tijd ge bruikte. Dergelijke proeven vindt de voorzitter van de her vormde Liturgische Vereniging nuttig, omdat men zodoende ook in die kring tot de ontdek king kan komen, dat Calvijn niet zo'n felle anti-liturgist was als waarvoor hij niet zel den gehouden wordt. Vanuit de oecumenische be weging krijgen de liturgie voorstanders een niet onaan zienlijke steun. Vele leken ont dekken daardoor hoe het over de kerkgrenzen In de eredienst toegaat. Verder mag men het propaganda-element van kerk dienstuitzendingen over de ra dio en de T.V. uit het buiten land niet onderschatten. Dit alles wekt in hervormde kring de hoop, dat steeds meer men sen smaak in en begrip voor de liturgie zullen krijgen of minstens met minder reserves tegenover de liturgische be weging in eiran kerk komen te staan. De wereldbond van Bijbel genootschappen heeft In sept. j.l. aan de universiteit van Edinburg een studie-conferen tie belegd over het thema: Bij bel-illustratie. Tegelijkertijd werd er een tentoonstelling ge houden van de werken, die verschillende kunstenaars, als antwoord op een desbetreffen de prijsvraag hadden vervaar digd. Belangrijk lijkt ons in dit verband te vermelden wat daar gezegd is. De woordvoer ders waren het «rover eens Een Amerikaanse secte had verlof gekregen van de bur gerlijke autoriteiten in La Plata een kapel te bouwen. Toen men met de bouw begon hebben enige katholieken dit trachten te verhinderen en schade veroorzaakt, ook aan een daarnaast gelegen tomaten- veld. De „aanvallers" schijnen hun afkeurenswaardige daad gemotiveerd te hebben met een verwijzing naar het uiterst ge ringe aantal aanhangers van de bedoelde secte, dat de bouw van „zo'n grote" kapel niet ver antwoord maakte. Vanzelfspre kend is dit geen aanvaardbaar motief, zoals trouwens voor feen enkele gewelddaad van it soort welk motief ook aan vaardbaar kan zijn. Het geza menlijke Columbiaanse Episco paat heeft nu de katholieken van La Plata op hun plicht ge wezen de toegebrachte schade te vergoeden. Maar in ditzelfde schrijven van de bisschoppen wordt toch ook gewezen op het zeer provocerende protestan tisme der betrokken secte, die over enorme geldmiddelen be schikt en daardoor de arme bevolking vaak „de ogen uit steekt". Wat hiervan zij, wij kunnen ons alleen maar ver heugen over het feit, dat, naar aanleiding van deze gebeurte nis, protestantse nieuwsdien sten, bij ons weten voor het eerst, melding maken van een afkeurend oordeel der katho lieke kerkelijke autoriteiten over wat men „Protestanten vervolging" noemt. In feite hebben de bisschoppen elk ge welddadig optreden tegen de secten steeds afgekeurd en ver boden. In dit verband herinne ren wij aan een brief van de onlangs overleden kardinaal Lugue van Bogota, hoofdstad van Columbia aan de protes tantse kloostergemeenschap van Taizé In Frankrijk, waarin hij o.m. schreef, dat het zijn vurige wens is, dat een protes tants-katholieke commissie een onderzoek zou instellen naar de godsdienstige situatie in Columbia. Ofschoon dit voor stel van de kardinaal reeds lang geleden gedaan werd, is men tot nog toe van protes tantse zijde niet daarop in gegaan. Bovendien zijn er aan de lotgevallen van kar dinaal Lugue's brief aan de kloostergemeenschap van Tai zé lotgevallen verbonden, die te zijner tijd zullen worden ge publiceerd en waarvan te ver wachten is, dat zij de toestand in Columbia zeer zullen ophel deren. De kardinaal schrijft in be doelde brief tevens, dat de Co lumbiaanse bisschoppen de z.g. „Protestanten-vervolging" steeds hebben afgekeurd. Wan neer zich verspreide gevallen van geweldpleging hebben voorgedaan, dan zijn deze, al dus kardinaal Lugue, te wijten aan politieke oorzaken (hier over hebben wij destijds uit voerig geschreven) en protes tantse provocaties. Het maandblad der Nederl. Zondagssehoólvereniging „Kind en zondag" bevat enkele be langrijke beschouwingen van prof. dr. G. C. van Niftrik over de Bijbel en zijn Boodschap. Hij wijst daarbij op drie ge varen bij het vertellen van by. belse verhalen: het gevaar de verhalen „mooi" te maken; het gevaar te „moraliseren", waar- by de deugd altyd beloond wordt, óók door God, en het gevaar het christelijk geloof voor te stellen als een „mira kel-geloof". Het gaat erom de eigeniyke begrippen van de bü bel te leren verstaan. De bübel biedt niet „een leer", maar is het boek van het han delen Gods, van de grote daden des Heren. Bybelstudle is noodzakelijk, omdat de bijbel een boek is met een „geheimenis". Daar om juist mag bijbelstudie niet uitsluitend een intellectuele studie zijn. Het geheim van de vaart van het openbaringsge- schieden. Het geheim van de bijbel is Christus, de levende persoon van do Heer. In de bijbel wordt geen dog matiek geboden. Hij bericht biddend en gelovend van de daden des Heren, die zich alle zending van de Zoon in het vlees, de verzoening door het groeperen om die éne daad, de Kruis. Vanaf de zondeval stuwt alles naar dit gebeuren heen en van dit gebeuren uit drijft de adem des Geestes de discipelen naar alle windstre ken. Wij mogen niet denken, dat wij het woord Gods, de Open baring „hebben", als wü een bijbel bezitten en kunnen na vertellen wat erin staat. Dat kan zo dood zijn als een pier. Het „eigenlijke" verhaal moet zichtbaar en hoorbaar worden. Niet dat men naar een soort geheimleer zou moeten zoeken. Men neme de tekst zoals hij daar staat; maar bedenke: men kent de Christus Gods nog niet als men alleen weet van de historische Jezus van Naza reth. Velen hebben Hem ty- dens zyn leven gekend, maar niets bespeurd van het eigen lijke geheimenis. Het moest zelfs Petrus als schellen van de ogen vallen. D5n weet hy het ineens: Gij zijt de Christus. Die „ontdekking" moet men doen. Maar ze wordt geschon ken". Zo is het altijd, als de openbaring Gods in het ge drang is. Zo is het met elk bijbelverhaal. Wie dat alles maar nauwkeurig navertelt, doet niets anders dan een dor re tak het heiligdom binnen brengen. Onlangs is te Utrecht een vergadering gehouden van r.-k. en protestantse geestelijke ver zorgers in de inrichtingen van justitie. Van beide richtingen waren officiële vertegenwoor digers aanwezig, ook uit de kringen van reclassering, psy chopatenzorg, kinderbescher ming en politie. Bij de gemeen- schappeiyke opening door de hoofdaalmoezenier en de hoofd predikant werd gesproken over de samenwerking tussen pries ters en predikanten. Aanvan kelijk stonden beide groepen naast elkaar overeenkomstig de r.-k. en protestantse kerke lijke situatie in ons land. Dat is nu veranderd. Er is een ambtelijk en persoonlijk ge sprek ontstaan tussen de ka tholieke en protestantse pas tores. Daaruit is over de hele linie het overleg geboren in een gemeenschappelijke cursus en studiegroep binner het raam van het Centraal Oplei dingsinstituut voor het Gevan geniswezen te Den Haag. Dui- deiyk wordt het samengaan gedemonstreerd in het feit, dat de erediensten in één ge bouw worden gehouden, de z.g. simultaankerk, op een eigen uur. Het spectaculaire facet van een liturgisch cen trum geeft aan de kerkdien sten een bijzondere wijding. Al met al hebben de geza menlijke belangen nht alleen wat de eigenlijke erediensten betreft, maar ook in de ove rige pastorale bemoeiingen de pastores dichter by elkaar ge bracht. Op deze weg voort gaande neeft men eveneens de behoefte gevoeld aan deskun dige voorlichting door specia listen, zowel op theologisch en psychologisch als op peniten tiair gebied. Spontaan kwam destijds het besluit een gemeenschappelijke jaarvergadering te houden, waar prof. mr. I. Diepen horst van de V.U. te Amster dam een referaat hield. De re acties waren van dien aard, dat het wenselijk werd geacht deze proef voort te zetten en dit jaar een r.-k. spreker uit te nodigen in de persoon van prof. dr. J. F. Lescrauwaet 21. Specialisten kwamen tot de slotsom dat 106 verschillen de soorten zoogdieren in de loop der 20 laatste eeuwen ver dwenen zijn. Van deze 106 soorten verdwenen slechts 33 tij dens de eerste 1.800 jaar, 33 in de honderd daaropvolgende ja ren en 40 de laatste 50 jaar. Deze cijfers tonen duidelijk aan hoe de mens in het dierenrijk heeft huisgehouden en de bison is nog juist op het nippertje aan deze vernielingsdrift ontsnapt. 22. De bisons waren zo talrijk als het gras op de Pftdrie, maar de Indianen doden o.a. er niet meer dan voor het onder houd van de stam vereist was. Zo bleven de kudden talrijk. Door de mannen van het Wilde Westen werd nogal eens met cijfers gegoocheld en men mag hen niet altijd zo maar grif ge loven. Toch mag men gerust aannemen dat Noord-Amerika tweehonderd jaar geleden ongeveer 60 miljoen bisons telde. 23. In 1821 was de bison volledig verdwenen tussen de At lantische Oceaan en de Mississipi. In 1875 was er geen enkele meer te bekennen aan de voet van het Rotsgebergte en om streeks 1885 waren er in geheel de Verenigde Staten nog maar enkele tientallen. Toen de grote spoorlijnen aangelegd waren die naar het Westen leidden namen de jagers plaats op de Bal kons van de trein en van daaruit vuurden ze naar de dieren die in de vlakte graasden. Na enkele maanden van dit jacht- systeem was hun aantal snel gedimd. 24. Eendierkundige die in 1889 overging tot een telling van de overgebleven bisons en hierover heel Noord-Amerika af reisde kwam tot de vaststelling dat er nog maar 541 dieren in leven waren. Deze alarmkreet bracht het Congres der Ver. Staten er toe maatregelen te treffen voor het behoud van het ras. Er werden reservaten opgericht en de jacht op bisons ver boden. Het was hoog tyd. Dank zij deze maatregelen zal de gave van de Grote Geest, het dier van de Prairie, geen dier uit de legende hoeven te worden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1959 | | pagina 4