Agrtsbisschgp_ geeft opening van zaken: In komende vijf jaar bijna tweehonderd kerken nodig Kerkenbouw- zondag 6 MAART Voor 195 miljoen gulden Na de bevrijding werden 325 kerken gebouwd er reeds Oudere bronnen uitgeput KLEINE KERKEN bieden meer mogelijkheden voor viering van de liturgie, maar ZIJN TE DUUR Onafwendbare consequentie A Helpt de bisschop kerken bouwen V B llüüi I WOENSDAG 2 MAART 1960 PAGINA 9 Utrecht, z maart In de perio- (Van onze speciale verslaggever) Utrecht, 2 maart Gestimu- Jeerd bi door het voorbeeld van de 'lsdommen Haarlem en Rotterdam ''ebben de zeven Nederlandse bis- b°rnmen onlangs besloten een ge meenschappelijke Kerkenbouwzon- a8 te organiseren, die zondag a.s. maart) gehouden zal worden. De ,even bisschoppen van Nederland Wbben deze dag ingesteld om de J^atholieke bevolking bewust te ma- van de taak, die allen samen te Inrichten hebben op het gebied van e kerkenbouw en tevens om door Pel speciale kerkenbouwcollecte de Gelovigen in staat te stellen daad zakelijk bij te dragen in het lenigen an dc financiële nood. J^Vksge stel (N.Br.) heeft architect Nijsten een nieuwe kerk gebouwd, die ■Oewijd is aan de H. Martinus. De foto geeft een beeld van de doopkapel. li Bisschoppen kunnen zonder rijkssubsidie niet langer voldoende kerken bouwen Wan onze speciale verslaggever) y van I960 tot en met 1965 zullen de •even Nederlandse bisdommen 179 ker- |!!n en 20 noodkerken moeten bouwen, '•'ervan zijn er reeds 16 in aanbouw 1 111 in voorbereiding. Met de bouw "n een deel hiervan zal in 1960 begon- 0ph worden; met de rest wordt na 1960 ei begin gemaakt. Wanneer de ker- 'p'i. met de bouw waarvan in 1960 is wordt begonnen, dit jaar ook be- kUoe groot deze nood is, heeft de aarts- j ,Sschop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Al- edezer dagen uiteengezet tijdens c h door hem persoonlijk geleide pers- l^hferentie. De aartsbisschop werd q 6rbij „geassisteerd" door mgr. A. y Schaaper, vicaris-generaal van de j,sSchop van Rotterdam, mgr. G. G. bi's„Yan Dijk, _vicaris-generaal van de Sschop van Groningen, mgr. H. J. J vjrj Hussen, voorzitter van het fond; j kerkenbouw in het bisdom Haar- fj?1. en vertegenwoordigers van de ove- j. 8 bisdommen. Het uitzonderlijke ka- ijj^ter van deze persconferentie bleek jjl de zeer grote belangstelling van de Jtle van de katholieke pers. aartsbisschop wilde de betekenis deze Kerkenbouwzondag niet pri- vó zien in de verhoogde opbrengst b de collecte van deze éne dag (hoe ilv'ahgrjjk ook), maar in het bewust uil ken van de katholieke bevolking, dat bp''h samen hier een taak hebben. De ■'«ganger geeft elke zondag bewust Itj ?levend of zonder nadenken zijn wekelijkse gift. „Maar zou men >i( kunnen zeggen, dat onze gelovigen Werkelijk bewust zijn van de nood b„-''"t zij, in christelijke offérvaardig- "011 tegenzin tegen al maar weer ve lectercn overwinnend, hun kleine ga- AlAeven met een blij hart?" vroeg >ngr. "h 7'c'h af. Hij doelde hierbij niet tin "et begripvol meeleven van indivi- \:i Ie gelovigen maar op de grote mas- van wie immers de grote inbreng n'en moet. MGR. Dr. B. J. ALFRINK .meer kerken nodig. taald zouden moeten worden, zon hier voor een bedrag van 27 miljoen gulden op tafel gelegd moeten worden. Hoewel het hele bedrag niet in één jaar be taald behoeft te worden, staat het toch in geen enkele draaglijke verhouding tot het bedrag van 6 miljoen gulden, zijnde de totale opbrengst van de ker- kenbouwcollecten in alle bisdommen in het jaar 1959. Dit deelde de aartsbis schop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Al- frink, mede op een persconferentie over de komende Kerkenbouwzondag, die zondag a.s. (6 maart) voor het eerst door de zeven Nederlandse bis dommen gezamenlijk wordt georgani seerd. Volgens dc aartsbisschop „schijnt de conclusie onafwendbaar, dat de wekelijkse bijdrage van de gelo vigen zeer aanmerkelijk zal moeten groeien, zullen we ook maar enigerma te inzake kerkenbouw de opdracht ver vuilen, die deze tijd met zich mee brengt. En een tweede conclusie zal zijn, dat dit ook zonder een rijksrege ling van subsidiëring van de kerken bouw niet mogelijk zal zijn." Zonder het hele vraagstuk te willen bespreken, merkte mgr. Alfrink met betrekking 'tot genoemde subsidiëring op, dat niemand zal willen tegenspre ken, dat het een schoon teken van idea lisme en geloofsijver zou zijn als alle benodigde kerken alleen uit de offer vaardigheid der gelovigen gebouwd zouden kunnen worden. Anderzijds achtte hij het echter niet onmogelijk, algemeen geldende gronden te vinden, waarom dc maatschappij, profiterend van de arbeid van de Kerken, die van nature de gemeenschap ten goede komt. redelijkerwijze deze arbeid zou steunen, mede door de bouw van ker ken mogelijk te maken. „Niet ieder een zal deze utiliteit willen aanvaar den, maar ze schijnt niet moeilijk te adstrueren", aldus de aartsbisschop, die bovendien ook uitwendige gronden voor staatshulp aanwezig achtte. Als eerste noemde mgr. Alfrink de door de oorlog ontstane achterstand. „Zoals bij alle oorlogsschade zou de staat ook hier de helpende hand kun nen bieden." Bovendien worden aan de kerkbouw gewoonlijk speciale eisen ge steld vanuit stedebouwkundig oogpunt: de gewenste vrije ligging vraagt om een groter terrein dan strikt noodzake lijk is, plein-aanleg, beplanting, bepaal- de hoogte, architectonische waarde enz. „Is het redelijk," vroeg mgr. Alfrink zich af, „dat de kosten, aan al dit soort wensen verbonden, uitsluitend worden gedragen door de gemeenschap, die het gebouw gebruikt en die voor de litur gische viering dit alles niet nodig heeft? Of zou men ook hierin redelijke gronden kunnen vinden voor een tege moetkoming van de gehele gemeen schap, ook die welke het gebouw niet bedoelt te benutten. Hoezeer men ook de stelling kan verdedigen, dat de Kerk door de eeuwen heen de schone kun sten heeft bevorderd, waar zij daar toe de mogelijkheid had, stadsverfraai- ing is niet per se een programmapunt van de Kerk." Bij eventuele subsidiëring mag de vrijheid der kerken niet in het gedrang komen, hoewel men in dit geval ook een zekere mate van zeggenschap en controle moet aanvaarden. Bestaan daartegen doorslaggevende bezwaren? „Uiteraard kan men zich een inmen ging van de staat in de eigen levens sfeer van de kerken denken# die voor deze niet aanvaardbaar zou zijn," al dus de aartsbisschop. „Toch zou men willen veronderstellen, dat men hier in Nederland daarvoor niet zo bevreesd zou behoeven te zijn. We hebben hier enige ervaring op het gebied van der gelijke samenwerking tussen Kerk en Staat. Op het terrein van het onderwijs en zovele andere sectoren zijn we aan dit systeem decennia lang gewend. En in het algemeen werkt het tot volledige tevredenheid." Mgr. Alfrink noemde de uitvoering van liet oorlogsschade-herstel een voor proefje van de manier, waarop ook in de sector van de kerkenbouw samen werking mogelijk is zonder zwaar we gende moeilijkheden. „Indien de grondslag voor een der gelijke subsidieregeling goed wordt ge legd en ais de nodige waarborgen zijn vastgesteld, zal gewoonlijk door rede lijk overleg de juiste oplossing gevon den worden," aldus mgr. Alfrink; Hij noemde het vanzelfsprekend, dat niet de staat kan bepalen waar een kerkgebouw nodig ZOu zijn; dit moet het kerkgenootschap zelf bepalen. Van de andere kant zullen bepaalde waar borgen gevraagd moeten worden. Maar zijn de financiële lasten, die naast de wettige subsidie voor het kerkgenoot schap zelf overblijven, niet de meest praktische en waardevolle garantie, dat er geen onnodige kerken gebouwd zul len worden? De kerken zullen immers moeite genoeg hebben om het over blijvende deel het grootste deel van de bouwsom bij elkaar te brengen. V S -Si In de wijk Corpus den Hoorn te Groningen is deze kerk in aanbouw, die aan Maria Moeder Gods zal worden toegewijd. (Van onze speciale verslaggever) UTRECHT, 2 maart Er werden na de bevrijding in Nederland reeds 325 nieuwe kerken en 90 noodkerken ge bouwd. In feite is dit de oogst van de laatste tien jaar, want in de eerste ja ren na de oorlog kon er praktisch niet gebouwd worden. De eerste oorzaak van deze hoogcon junctuur was het feit, dat vele kerken door oorlogsgeweld in puin gelegd wa ren; voor vervanging hiervan moesten 111 kerken gebouwd worden. Voorts wa- In Hardinxveld (bisdom Rotterdam) wordt sinds enige maanden de H. Mis opgedragen in een oude verlaten school. In dit diasporagebied had de Kerk niet op nog simpeler wijze haar rentree kunnen maken. ren er kerken in verval geraakt of te klein geworden; zij werden door 44 nieu we kerken vervangen. De grootste oor zaak was echter de bevolkingsaanwas, waarbij bedacht moet worden, dat tus sen 1940 en 1950 bijna geen kerk ge bouwd kon worden. Deze stilstand is nog niet geheel ingelopen. Om een deel van de' bevolkingsaanwas op te vangen, voor al in .de' nieuwe wijken, moesten 170 kerken en 90 noodkerken gebouwd wor den. Bovendien werden na de oorlog 65 bestaande kerken belangrijk vergroot en moesten 126 door oorlogsgeweld min of meer ernstig beschadigde kerken her steld worden. Mgr. Alfrink, die deze cijfers noemde, de bisdommen de eventueel beschikba re fondsen, die geen andere bestem ming hadden, voor dc kerkenbouw ge bruikt; deze fondsen zijn thans niet meer beschikbaar. Bovendien zijn de paro chies die geen oorlogsschade hadden aangeslagen om naar rato van hun be zit en mogelijkheden in de kosten var. de kerkenbouw van het gehele bisdom bij te dragen. Deze bron is nu echter op gedroogd. Tenslotte is er de wekelijkse collecte voor de kerkenbouw. Deze bron mag nooit opdrogen, aldus mgr. Alfrink, om had laten uitrekenen, dat deze „toch dat zij zolang er geen rijkssubsidie germate spectaculaire bouw-acti- in totaal .195 miljoen gulden heeft wel en viteit" gekost, Dit geld is uit verschillende bronnen ge put. Op de eerste plaats is uit de oor logsschade-herstelbetalingen. een zeer belangrijk deel van de herbouw van ver nielde of beschadigde kerken gefinan cierd; de aartsbisschop had oprechte waardering voor de coulante en con structieve manier, waarop de departe mentale instanties over het algemeen met eerbiediging van ieders vrijheid en eigen initiatief deze schade geregeld hebben. Voorts is een ze^r groot deel van het bestede bedrag als schuldenlast op de gebouwde kerken blijven rusten en heb ben deze parochies de eventueel aan wezige fondsen voor de nieuwbouw hier aan moeten besteden. Verder hebben komt de voornaamste, om niet te zeggen; de enige bron vormt, waaruit de onkosten voor de kerkenbouw gedekt moeten worden. De collecte-opbrengst was in 1959 in de afzonderlijke bisdommen als volgt: Utrecht Haarlem Rotterdam Den Bosch Roermond Groningen Breda plm. Totaal 1.111.000 1.177.000 1.144.000 821.000 700.000 267.000 400.000 5.620.000 Wanneer men hierbij voegt wat langs andere wegen door de gelovigen voor de kerkenbouw wordt opgebracht, b.v. door de activiteiten van bouwpastoors, meende mgr. Alfrink het totaalbedrag redelijkerwijze op zes miljoen gulden te kunnen stellen. Lalere geslachten zullen misschien zeggen, dat deze tijd geen grootse architectuur heeft op geleverd. Als zü tot de erkenning zouden ko men, dat wij naar best vermogen gezorgd hebben, de problematiek van de wassende en migrerende bevolking zo goed mogelijk op te vangen, kunnen we, dunkt me, daarmee tevreden zijn. Eventueel zouden we bouwwerken van grootse architectuur tot stand kunnen brengen, wanneer we bijv. in nieuwe stadswijken in plaats van drie of vier kerken één grote en grootse tempel zouden construeren, zoals men dat elders wel ziet gebeu ren. Dat deze methodiek zielzorgelijk funest is en onder ons wel geen enkele aanhanger zal vinden, behoeft nauwelijks enig betoog. Het zal de taak van de hedendaagse architect zijn met de beperkte middelen een Godshuis te bouwen, dat doelmatig is, waardig, beantwoor dend aan het moderne levensgevoel en aan de eisen van nieuwere Kerk- en liturgie-opvatting en dat bovendien aan bepaalde aesthetisehe ver wachtingen en eisen voldoet. Waarschijnlijk is dit geen gemakkelijke taak. Ik matig mij geen oordeel aan over dc vraag of onze architecten daarin beter slagen dan buitenlandse. Zonder twijfel zijn er in de hedendaagse kerkenbouw specimina aan te wijzen, die aan de genoemde eisen uitstekend voldoen. Zou men dan in het algemeen moeten streven naar „kleinere" kerken? Het is niet mijn bedoeling deze tendentie, die men thans vaker kan waarne men, naar alle kanten te bespreken. Het lijdt voor eerst geen twijfel, dat aan kleinere kerken bepaalde zeer waardevolle zielzorgelijke voordelen verbonden zijn, waarover ik hier verder niet wil uitweiden, in het verband van deze persconferentie over de financiële aspecten van de kerkenbouw zou ik het vraagstuk primair economisch willen bezien en hier over enkele opmerkingen maken. Vooreerst is dan nodig wanneer de discussie vruchtbaar zal zijn te voren vast te stellen, wat men in dit verband onder kleinere kerken en kleine re parochies verstaat. Soms blijkt dan, dat men bij dit begrip denkt aan parochies van niet groter dan vier- of vijfduizend gelovigen. Het is dan zon der meer-duidelijk, dat het overgrote deel van alle parochies en kerken in Nederland reeds lang aan die eisen voldoet. In de grotere bevolkingsagglome raties zal men een bepaald percentage parochies aantreffen, die groter zijn. Ik ken g'een cijfers voor de verschillende bisdommen. In Utrecht betreft dit op de ruim driehonderd parochies hoogstens enkele tientallen, waarschijnlijk geen 10 pct„ en waar dit maar enigszins mogelijk is, worden dergelijke pa rochies zo spoedig mogelijk gesplitst. In de andere bisdommen zal wel dezelfde tendenz bestaan. De daarmee samenhangende bouwkosten zijn reeds voor een groot deel in de boven gegeven prognose verdisconteerd. Wanneer men echter van „kleine" kerken spreekt, dan denkt men eerder aan gelegenheden (Van onze speciale verslaggever) UTRECHT, 2 maart In zijn inleiding op de persconferentie over Kerkenbouwzondag heeft de aartsbischop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Alfrink, o.a. ook aandacht besteed aan de vraag om kleinere kerken en aan de moeilijkheden, zowel van finan ciële als van personele aard, die hieraan ver bonden zijn. Omdat dit vraagstuk in brede kring leeft en herhaaldelijk discussies uitlokt, Laten wij dit deel uit de inleiding van mgr. Alfrink hier letterlijk volgen. waar het mogelijk is met kleine groepen, bijv. hon derd gelovigen, de liturgie te vieren. Er zal wel niemand gevonden worden, die de zielzorgelijke voordelen van een dergelijke inrichting niet ziet. Van d« andere kant zijn de praktische moeilijkhe den niet gering. Misschien zo groot zelfs, dat de praktische doorvoering van een dergelijke kerk-in- richting feitelijk een utopie wordt. Men stelle zich eens voor wat er nodig is, wan neer men een bevolkingsagglomeraat van vier- a vijfduizend zielen wil indelen in dergelijke kleine groepen van eucharistie-vierende gelovigen. Men zou dan voor 5.000 kerkgangers vijftig maal een kerkgelegenheid moeten scheppen en vijftig maal de H. Mis laten opdragen. Als dit per dag vijfmaal in dezelfde ruimte zou kunnen geschieden zouden er tien van dergelijke ruimtes nodig zijn. Daarbij zie ik nog af van de vraag hoeveel priesters er ten wel groter worden. Iedere -kerk vraagt immers eigen inventaris. Bovendien ook eigen pastorie, en drie kleine pastorieën zullen vermoedelijk kostbaar der z(jn dan één grote, omdat bepaalde dienstruim ten (spreekkamers, keuken, enz.) zich multiplice ren. Indien men in een nieuwe stadsuitbreiding in plaats van drie grote kerken negen kleinere zou bouwen, zouden de financiële lasten ook die van de exploitatie aanzienlijk toenemen. Daarnaast zou een dergelijke parochiële inde ling naast, zeer duidelijke voordelen van meer aanspreekbare liturgie-viering anderzijds ook weer bepaalde zielzorgelijke nadelen met zich brengen. De ene priester, die voor deze gemeen schap beschikbaar is, zal dan ook alles moeten doen; en alles wat er gedaan moet worden, is op deze éne persoon aangewezen. Er blijft zo weinig mogelijkheid van differentiatie over. Maar hoe dit alles ook mag zijn, het probleem schijnt belangrijk genoeg om het van alle kanten te be studeren. Daarbij komt dan vanzelf de vraag aan de orde naar de juiste verhouding van territoriaal- parochiële en categoriale zielzorg. Ik geloof niet, dat de beantwoording van die vraag exclusief naar één van beide zal doorslaan. Niet louter territoriaal- parochieel en nog minder exclusie.' categoriaal. De territoriale indeling zal altjjd wel het substraat van de parochiële zielzorg moeten blijven, zal niet een groot percentage van de gelovigen volkomen ongrijpbaar worden. Als men van dit gegeven zou mogen uitgaan, zal deze territoriale indeling altijd zo geformeerd moeten zjjn, dat zij levensvatbaar, effectief en levenskrachtig kan zijn. Het is hier niet de plaats deze problematiek uit puttend te bespreken. Maar omdat in allerlei publi- katies zo vaak over dit onderwerp wordt geschre ven, zou ik er een enkele gedachte nog aan willen toevoegen. Is het n.l. hij de. vraag naar categoriale zielzorg ook niet van belang te bezien of deze in het concrete geval min of meer noodzakelijk is om de mensen in hun geloofsbeleving op te van gen, dan wel een zekere verfijning betekent, een nodig zouden zjjn om die groep van vijfduizend op zekére exuberantie, een wenselijke aanpassing, .,r\nr nor u,_ maaj, toch geen levenskwestie. Men moet immers niet vergeten, dat een verdere evolutie van de ca tegoriale zielzorg vele priesters hier zal vasthou den. En als men niet alleen het eigen belang voor ogen houdt, maar evenzeer de ziclennood over ge- heel de wereld, in geheel de Kerk, kan men te recht vragen of dit verantwoord is en of het niet beter zou zpn deze „luxe" daar ergens in de we reldkerk in te zetten, waar hun priesterlijke arbeid een kwestie van leven of dood zou zijn. een zondag te verzorgen. Normaal zal een parochie van vier- a vijfduizend kerkgangers kunnen be schikken over vier, hoogstens vijf priesters, mis schien zelfs slechts over drie. Wil men al deze gelovigen gelegenheid bieden do Eucharistie mee te vieren, dan zal er dus een grote kerk nodig zjjn van 900 a 1.000 zitplaatsen. Maar is het dan wellicht een oplossing, in plaats van de ene grote kerk drie kleinere te bouwen, b.v. van ieder 300 a 350? Waarschijnlijk zullen de onkos- lllllllllllllHlllllllllllllillllllliltlIllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Hët heeft ons bijzonder verheugd, dat niemand minder dan de aartsbis schop zelf de persconferentie over Kerkenbouwzondag heeft willen lei den en dat hij daarbij concrete cijfers op tafel gelegd heeft. Wij willen hier in graag een symptoom zien van een groeiend inzicht van de kerkelijke autoriteiten in de waarde van goede publiciteit. Wij hebben in de afge lopen jaren bij herhaling moeten er varen, dat men soms om het nu maar even vriendelijk te zeggen bijzonder voorzichtig was met het verstrekken van inlichtingen over bouwplannen, collecte-opbrengsten en dergelijke, alsof publicatie schade zou kunnen doen aan de kerkenbouw. Nu echter grijpen de bisschoppen ge zamenlijk naar het middel publiciteit en beleefden wij het uitzonderlijke feit van een aartsbisschoppelijke pers conferentie. Voor het eerst nemen wij nu offi cieel kennis van cijfers over wat na de bevrijding reeds gedaan werd en oyer hetgeen in de komende jaren nog gebeuren moet. Deze cijfers stem men in grote trekken overeen met hetgeen wij reeds eerder op eigen ge legenheid over de kerkenbouw gepu- bliceérd hebben en schenken ons op nieuw de overtuiging, dat hetgeen de gelovigen wekelijks bijdragen waar lijk niet gering is, al behoeft een jaar-opbrengst van zes miljoen gul den zeker niet als het maximum- haalbare beschouwd te worden. Per saldo is het, op een totaal van vier miljoen katholieken, nauwelijks drie cent per persoon per zondag. Overigens is dit gemiddelde aan vechtbaar. Men moet ook rekening houden met kinderen en non-paschan- ten. Maar zelfs ook dan is het ge middelde bedrag voor verhoging vat baar. De vraag is echter: tot hoever? Een landelijke Kerkenbouwzondag kan uitstekend zijn om de gelovigen nogmaals op hun plicht te wijzen en zal ongetwijfeld een paar ton opbren gen. Maar we moeten hierbij wel reëel blijven en dus vaststellen, dat dn alles geen afdoende uitkomst biedt. Daarvoor zou de jaaropbrengst gedurende tal van jaren het twee- of drievoudige van de huidige zes mil joen moeten bedragen: Dit lijkt ons onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk, naast alle andere offers, die de Kerk van haar gelovigen reeds vraagt. Dit betekent, dat de bisschoppen met een aanzienlijk tekort blijven zitten. Men kan dit betreuren, maar niet wegpraten. Men kan zich stellen ov het ideële standpunt, dat de ge lovigen zelf de financiën voor hun eredienst moeten opbrengen, en er zelfs van overtuigd zijn, dat de voor de kerkenbouw benodigde gelden niet boven de draagkracht van het katho lieke volksdeel uitgaan, maar men kan zijn ogen niet sluiten voor de realiteit, dat het niet gebeurt en dat de bisschoppen dus in de onmogelijk heid verkeren, het hoogst noodzake lijke kerkenbouwprogramma te ver wezenlijken. In dit licht moet de verklaring van de aartsbisschop gezien worden, dat de opdracht van deze tijd inzake ker kenbouw niet zonder rijkssubsidie vervuld kan worden. Mgr. Alfrink heeft deze conclusie met harde cijfers omkleed en wie desondanks de be zwaren tegen een dergelijke regeling zou willen laten prevaleren be- zwaren die er wel degelijk zijn en waarop wij reeds eerder met nadruk gewezen hebben moet zich tege lijkertijd realiseren, dat hij met af wijzing van de rijkssubsidie de ker kenbouw in het slop brengt. Men kan niet straffeloos de bouw van kerken nog aanzienlijk meer ver soberen dan de laatste jaren reeds geschied is. Evenmin kunnen de bis dommen op nog grotere schaal lenin gen afsluiten dan zij reeds doen of nog zwaardere lasten op de nieuwe parochies leggen. De conclusie schijnt inderdaad onafwendbaaralleen rijks subsidie kan de bisschoppen in staat stellen, het noodzakelijke bouwtempo vol te houden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1960 | | pagina 9