Agrtsbisschgp_ geeft opening van zaken:
In komende vijf jaar bijna
tweehonderd kerken nodig
Kerkenbouw-
zondag
6 MAART
Voor 195 miljoen gulden
Na de bevrijding werden
325 kerken gebouwd
er
reeds
Oudere bronnen uitgeput
KLEINE KERKEN bieden meer
mogelijkheden voor viering van
de liturgie, maar ZIJN TE DUUR
Onafwendbare
consequentie
A
Helpt
de bisschop
kerken
bouwen
V B
llüüi
I
WOENSDAG 2 MAART 1960
PAGINA 9
Utrecht, z maart In de perio-
(Van onze speciale verslaggever)
Utrecht, 2 maart Gestimu-
Jeerd
bi
door het voorbeeld van de
'lsdommen Haarlem en Rotterdam
''ebben de zeven Nederlandse bis-
b°rnmen onlangs besloten een ge
meenschappelijke Kerkenbouwzon-
a8 te organiseren, die zondag a.s.
maart) gehouden zal worden. De
,even bisschoppen van Nederland
Wbben deze dag ingesteld om de
J^atholieke bevolking bewust te ma-
van de taak, die allen samen te
Inrichten hebben op het gebied van
e kerkenbouw en tevens om door
Pel speciale kerkenbouwcollecte de
Gelovigen in staat te stellen daad
zakelijk bij te dragen in het lenigen
an dc financiële nood.
J^Vksge stel (N.Br.) heeft architect Nijsten een nieuwe kerk gebouwd, die
■Oewijd is aan de H. Martinus. De foto geeft een beeld van de doopkapel.
li
Bisschoppen kunnen zonder
rijkssubsidie niet langer
voldoende kerken bouwen
Wan onze speciale verslaggever)
y van I960 tot en met 1965 zullen de
•even Nederlandse bisdommen 179 ker-
|!!n en 20 noodkerken moeten bouwen,
'•'ervan zijn er reeds 16 in aanbouw
1 111 in voorbereiding. Met de bouw
"n een deel hiervan zal in 1960 begon-
0ph worden; met de rest wordt na 1960
ei begin gemaakt. Wanneer de ker-
'p'i. met de bouw waarvan in 1960 is
wordt begonnen, dit jaar ook be-
kUoe groot deze nood is, heeft de aarts-
j ,Sschop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Al-
edezer dagen uiteengezet tijdens
c h door hem persoonlijk geleide pers-
l^hferentie. De aartsbisschop werd
q 6rbij „geassisteerd" door mgr. A.
y Schaaper, vicaris-generaal van de
j,sSchop van Rotterdam, mgr. G. G.
bi's„Yan Dijk, _vicaris-generaal van de
Sschop van Groningen, mgr. H. J. J
vjrj Hussen, voorzitter van het fond;
j kerkenbouw in het bisdom Haar-
fj?1. en vertegenwoordigers van de ove-
j. 8 bisdommen. Het uitzonderlijke ka-
ijj^ter van deze persconferentie bleek
jjl de zeer grote belangstelling van de
Jtle van de katholieke pers.
aartsbisschop wilde de betekenis
deze Kerkenbouwzondag niet pri-
vó zien in de verhoogde opbrengst
b de collecte van deze éne dag (hoe
ilv'ahgrjjk ook), maar in het bewust
uil ken van de katholieke bevolking, dat
bp''h samen hier een taak hebben. De
■'«ganger geeft elke zondag bewust
Itj ?levend of zonder nadenken zijn
wekelijkse gift. „Maar zou men
>i( kunnen zeggen, dat onze gelovigen
Werkelijk bewust zijn van de nood
b„-''"t zij, in christelijke offérvaardig-
"011 tegenzin tegen al maar weer
ve lectercn overwinnend, hun kleine ga-
AlAeven met een blij hart?" vroeg >ngr.
"h 7'c'h af. Hij doelde hierbij niet
tin "et begripvol meeleven van indivi-
\:i Ie gelovigen maar op de grote mas-
van wie immers de grote inbreng
n'en moet.
MGR. Dr. B. J. ALFRINK
.meer kerken nodig.
taald zouden moeten worden, zon hier
voor een bedrag van 27 miljoen gulden
op tafel gelegd moeten worden. Hoewel
het hele bedrag niet in één jaar be
taald behoeft te worden, staat het toch
in geen enkele draaglijke verhouding
tot het bedrag van 6 miljoen gulden,
zijnde de totale opbrengst van de ker-
kenbouwcollecten in alle bisdommen in
het jaar 1959. Dit deelde de aartsbis
schop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Al-
frink, mede op een persconferentie
over de komende Kerkenbouwzondag,
die zondag a.s. (6 maart) voor het
eerst door de zeven Nederlandse bis
dommen gezamenlijk wordt georgani
seerd. Volgens dc aartsbisschop
„schijnt de conclusie onafwendbaar,
dat de wekelijkse bijdrage van de gelo
vigen zeer aanmerkelijk zal moeten
groeien, zullen we ook maar enigerma
te inzake kerkenbouw de opdracht ver
vuilen, die deze tijd met zich mee
brengt. En een tweede conclusie zal
zijn, dat dit ook zonder een rijksrege
ling van subsidiëring van de kerken
bouw niet mogelijk zal zijn."
Zonder het hele vraagstuk te willen
bespreken, merkte mgr. Alfrink met
betrekking 'tot genoemde subsidiëring
op, dat niemand zal willen tegenspre
ken, dat het een schoon teken van idea
lisme en geloofsijver zou zijn als alle
benodigde kerken alleen uit de offer
vaardigheid der gelovigen gebouwd
zouden kunnen worden. Anderzijds
achtte hij het echter niet onmogelijk,
algemeen geldende gronden te vinden,
waarom dc maatschappij, profiterend
van de arbeid van de Kerken, die van
nature de gemeenschap ten goede
komt. redelijkerwijze deze arbeid zou
steunen, mede door de bouw van ker
ken mogelijk te maken. „Niet ieder
een zal deze utiliteit willen aanvaar
den, maar ze schijnt niet moeilijk te
adstrueren", aldus de aartsbisschop,
die bovendien ook uitwendige gronden
voor staatshulp aanwezig achtte.
Als eerste noemde mgr. Alfrink de
door de oorlog ontstane achterstand.
„Zoals bij alle oorlogsschade zou de
staat ook hier de helpende hand kun
nen bieden." Bovendien worden aan de
kerkbouw gewoonlijk speciale eisen ge
steld vanuit stedebouwkundig oogpunt:
de gewenste vrije ligging vraagt om
een groter terrein dan strikt noodzake
lijk is, plein-aanleg, beplanting, bepaal-
de hoogte, architectonische waarde enz.
„Is het redelijk," vroeg mgr. Alfrink
zich af, „dat de kosten, aan al dit soort
wensen verbonden, uitsluitend worden
gedragen door de gemeenschap, die het
gebouw gebruikt en die voor de litur
gische viering dit alles niet nodig
heeft? Of zou men ook hierin redelijke
gronden kunnen vinden voor een tege
moetkoming van de gehele gemeen
schap, ook die welke het gebouw niet
bedoelt te benutten. Hoezeer men ook
de stelling kan verdedigen, dat de Kerk
door de eeuwen heen de schone kun
sten heeft bevorderd, waar zij daar
toe de mogelijkheid had, stadsverfraai-
ing is niet per se een programmapunt
van de Kerk."
Bij eventuele subsidiëring mag de
vrijheid der kerken niet in het gedrang
komen, hoewel men in dit geval ook
een zekere mate van zeggenschap en
controle moet aanvaarden. Bestaan
daartegen doorslaggevende bezwaren?
„Uiteraard kan men zich een inmen
ging van de staat in de eigen levens
sfeer van de kerken denken# die voor
deze niet aanvaardbaar zou zijn," al
dus de aartsbisschop. „Toch zou men
willen veronderstellen, dat men hier in
Nederland daarvoor niet zo bevreesd
zou behoeven te zijn. We hebben hier
enige ervaring op het gebied van der
gelijke samenwerking tussen Kerk en
Staat. Op het terrein van het onderwijs
en zovele andere sectoren zijn we aan
dit systeem decennia lang gewend. En
in het algemeen werkt het tot volledige
tevredenheid."
Mgr. Alfrink noemde de uitvoering
van liet oorlogsschade-herstel een voor
proefje van de manier, waarop ook in
de sector van de kerkenbouw samen
werking mogelijk is zonder zwaar we
gende moeilijkheden.
„Indien de grondslag voor een der
gelijke subsidieregeling goed wordt ge
legd en ais de nodige waarborgen zijn
vastgesteld, zal gewoonlijk door rede
lijk overleg de juiste oplossing gevon
den worden," aldus mgr. Alfrink;
Hij noemde het vanzelfsprekend, dat
niet de staat kan bepalen waar een
kerkgebouw nodig ZOu zijn; dit moet
het kerkgenootschap zelf bepalen. Van
de andere kant zullen bepaalde waar
borgen gevraagd moeten worden. Maar
zijn de financiële lasten, die naast de
wettige subsidie voor het kerkgenoot
schap zelf overblijven, niet de meest
praktische en waardevolle garantie, dat
er geen onnodige kerken gebouwd zul
len worden? De kerken zullen immers
moeite genoeg hebben om het over
blijvende deel het grootste deel van
de bouwsom bij elkaar te brengen.
V S -Si
In de wijk Corpus den Hoorn te Groningen is deze kerk in aanbouw, die aan Maria Moeder Gods zal worden toegewijd.
(Van onze speciale verslaggever)
UTRECHT, 2 maart Er werden na
de bevrijding in Nederland reeds 325
nieuwe kerken en 90 noodkerken ge
bouwd. In feite is dit de oogst van de
laatste tien jaar, want in de eerste ja
ren na de oorlog kon er praktisch niet
gebouwd worden.
De eerste oorzaak van deze hoogcon
junctuur was het feit, dat vele kerken
door oorlogsgeweld in puin gelegd wa
ren; voor vervanging hiervan moesten
111 kerken gebouwd worden. Voorts wa-
In Hardinxveld (bisdom Rotterdam) wordt sinds enige maanden de H. Mis
opgedragen in een oude verlaten school. In dit diasporagebied had de Kerk niet
op nog simpeler wijze haar rentree kunnen maken.
ren er kerken in verval geraakt of te
klein geworden; zij werden door 44 nieu
we kerken vervangen. De grootste oor
zaak was echter de bevolkingsaanwas,
waarbij bedacht moet worden, dat tus
sen 1940 en 1950 bijna geen kerk ge
bouwd kon worden. Deze stilstand is nog
niet geheel ingelopen. Om een deel van
de' bevolkingsaanwas op te vangen, voor
al in .de' nieuwe wijken, moesten 170
kerken en 90 noodkerken gebouwd wor
den. Bovendien werden na de oorlog 65
bestaande kerken belangrijk vergroot en
moesten 126 door oorlogsgeweld min of
meer ernstig beschadigde kerken her
steld worden.
Mgr. Alfrink, die deze cijfers noemde,
de bisdommen de eventueel beschikba
re fondsen, die geen andere bestem
ming hadden, voor dc kerkenbouw ge
bruikt; deze fondsen zijn thans niet meer
beschikbaar. Bovendien zijn de paro
chies die geen oorlogsschade hadden
aangeslagen om naar rato van hun be
zit en mogelijkheden in de kosten var.
de kerkenbouw van het gehele bisdom
bij te dragen. Deze bron is nu echter op
gedroogd.
Tenslotte is er de wekelijkse collecte
voor de kerkenbouw. Deze bron mag
nooit opdrogen, aldus mgr. Alfrink, om
had laten uitrekenen, dat deze „toch dat zij zolang er geen rijkssubsidie
germate spectaculaire bouw-acti-
in totaal .195 miljoen gulden heeft
wel en
viteit"
gekost,
Dit geld is uit verschillende bronnen ge
put. Op de eerste plaats is uit de oor
logsschade-herstelbetalingen. een zeer
belangrijk deel van de herbouw van ver
nielde of beschadigde kerken gefinan
cierd; de aartsbisschop had oprechte
waardering voor de coulante en con
structieve manier, waarop de departe
mentale instanties over het algemeen
met eerbiediging van ieders vrijheid en
eigen initiatief deze schade geregeld
hebben.
Voorts is een ze^r groot deel van het
bestede bedrag als schuldenlast op de
gebouwde kerken blijven rusten en heb
ben deze parochies de eventueel aan
wezige fondsen voor de nieuwbouw hier
aan moeten besteden. Verder hebben
komt de voornaamste, om niet te
zeggen; de enige bron vormt, waaruit
de onkosten voor de kerkenbouw gedekt
moeten worden.
De collecte-opbrengst was in 1959 in
de afzonderlijke bisdommen als volgt:
Utrecht
Haarlem
Rotterdam
Den Bosch
Roermond
Groningen
Breda plm.
Totaal
1.111.000
1.177.000
1.144.000
821.000
700.000
267.000
400.000
5.620.000
Wanneer men hierbij voegt wat langs
andere wegen door de gelovigen voor
de kerkenbouw wordt opgebracht, b.v.
door de activiteiten van bouwpastoors,
meende mgr. Alfrink het totaalbedrag
redelijkerwijze op zes miljoen gulden te
kunnen stellen.
Lalere geslachten zullen misschien zeggen, dat
deze tijd geen grootse architectuur heeft op
geleverd. Als zü tot de erkenning zouden ko
men, dat wij naar best vermogen gezorgd hebben,
de problematiek van de wassende en migrerende
bevolking zo goed mogelijk op te vangen, kunnen
we, dunkt me, daarmee tevreden zijn.
Eventueel zouden we bouwwerken van grootse
architectuur tot stand kunnen brengen, wanneer we
bijv. in nieuwe stadswijken in plaats van drie of
vier kerken één grote en grootse tempel zouden
construeren, zoals men dat elders wel ziet gebeu
ren. Dat deze methodiek zielzorgelijk funest is en
onder ons wel geen enkele aanhanger zal vinden,
behoeft nauwelijks enig betoog.
Het zal de taak van de hedendaagse architect
zijn met de beperkte middelen een Godshuis te
bouwen, dat doelmatig is, waardig, beantwoor
dend aan het moderne levensgevoel en aan de
eisen van nieuwere Kerk- en liturgie-opvatting en
dat bovendien aan bepaalde aesthetisehe ver
wachtingen en eisen voldoet. Waarschijnlijk is
dit geen gemakkelijke taak. Ik matig mij geen
oordeel aan over dc vraag of onze architecten
daarin beter slagen dan buitenlandse. Zonder
twijfel zijn er in de hedendaagse kerkenbouw
specimina aan te wijzen, die aan de genoemde
eisen uitstekend voldoen.
Zou men dan in het algemeen moeten streven
naar „kleinere" kerken? Het is niet mijn bedoeling
deze tendentie, die men thans vaker kan waarne
men, naar alle kanten te bespreken. Het lijdt voor
eerst geen twijfel, dat aan kleinere kerken bepaalde
zeer waardevolle zielzorgelijke voordelen verbonden
zijn, waarover ik hier verder niet wil uitweiden,
in het verband van deze persconferentie over de
financiële aspecten van de kerkenbouw zou ik het
vraagstuk primair economisch willen bezien en hier
over enkele opmerkingen maken.
Vooreerst is dan nodig wanneer de discussie
vruchtbaar zal zijn te voren vast te stellen, wat
men in dit verband onder kleinere kerken en kleine
re parochies verstaat. Soms blijkt dan, dat men
bij dit begrip denkt aan parochies van niet groter
dan vier- of vijfduizend gelovigen. Het is dan zon
der meer-duidelijk, dat het overgrote deel van alle
parochies en kerken in Nederland reeds lang aan
die eisen voldoet. In de grotere bevolkingsagglome
raties zal men een bepaald percentage parochies
aantreffen, die groter zijn. Ik ken g'een cijfers voor
de verschillende bisdommen. In Utrecht betreft dit
op de ruim driehonderd parochies hoogstens enkele
tientallen, waarschijnlijk geen 10 pct„ en waar dit
maar enigszins mogelijk is, worden dergelijke pa
rochies zo spoedig mogelijk gesplitst. In de andere
bisdommen zal wel dezelfde tendenz bestaan. De
daarmee samenhangende bouwkosten zijn reeds
voor een groot deel in de boven gegeven prognose
verdisconteerd.
Wanneer men echter van „kleine" kerken
spreekt, dan denkt men eerder aan gelegenheden
(Van onze speciale verslaggever)
UTRECHT, 2 maart In zijn inleiding op de
persconferentie over Kerkenbouwzondag heeft de
aartsbischop van Utrecht, mgr. dr. B. J. Alfrink,
o.a. ook aandacht besteed aan de vraag om kleinere
kerken en aan de moeilijkheden, zowel van finan
ciële als van personele aard, die hieraan ver
bonden zijn. Omdat dit vraagstuk in brede kring
leeft en herhaaldelijk discussies uitlokt, Laten
wij dit deel uit de inleiding van mgr. Alfrink hier
letterlijk volgen.
waar het mogelijk is met kleine groepen, bijv. hon
derd gelovigen, de liturgie te vieren. Er zal wel
niemand gevonden worden, die de zielzorgelijke
voordelen van een dergelijke inrichting niet ziet.
Van d« andere kant zijn de praktische moeilijkhe
den niet gering. Misschien zo groot zelfs, dat de
praktische doorvoering van een dergelijke kerk-in-
richting feitelijk een utopie wordt.
Men stelle zich eens voor wat er nodig is, wan
neer men een bevolkingsagglomeraat van vier- a
vijfduizend zielen wil indelen in dergelijke kleine
groepen van eucharistie-vierende gelovigen. Men
zou dan voor 5.000 kerkgangers vijftig maal een
kerkgelegenheid moeten scheppen en vijftig maal
de H. Mis laten opdragen. Als dit per dag vijfmaal
in dezelfde ruimte zou kunnen geschieden zouden
er tien van dergelijke ruimtes nodig zijn. Daarbij
zie ik nog af van de vraag hoeveel priesters er
ten wel groter worden. Iedere -kerk vraagt immers
eigen inventaris. Bovendien ook eigen pastorie, en
drie kleine pastorieën zullen vermoedelijk kostbaar
der z(jn dan één grote, omdat bepaalde dienstruim
ten (spreekkamers, keuken, enz.) zich multiplice
ren. Indien men in een nieuwe stadsuitbreiding in
plaats van drie grote kerken negen kleinere zou
bouwen, zouden de financiële lasten ook die van
de exploitatie aanzienlijk toenemen.
Daarnaast zou een dergelijke parochiële inde
ling naast, zeer duidelijke voordelen van meer
aanspreekbare liturgie-viering anderzijds ook
weer bepaalde zielzorgelijke nadelen met zich
brengen. De ene priester, die voor deze gemeen
schap beschikbaar is, zal dan ook alles moeten
doen; en alles wat er gedaan moet worden, is
op deze éne persoon aangewezen. Er blijft zo
weinig mogelijkheid van differentiatie over.
Maar hoe dit alles ook mag zijn, het probleem
schijnt belangrijk genoeg om het van alle kanten te be
studeren. Daarbij komt dan vanzelf de vraag aan
de orde naar de juiste verhouding van territoriaal-
parochiële en categoriale zielzorg. Ik geloof niet,
dat de beantwoording van die vraag exclusief naar
één van beide zal doorslaan. Niet louter territoriaal-
parochieel en nog minder exclusie.' categoriaal. De
territoriale indeling zal altjjd wel het substraat
van de parochiële zielzorg moeten blijven, zal niet
een groot percentage van de gelovigen volkomen
ongrijpbaar worden. Als men van dit gegeven zou
mogen uitgaan, zal deze territoriale indeling altijd
zo geformeerd moeten zjjn, dat zij levensvatbaar,
effectief en levenskrachtig kan zijn.
Het is hier niet de plaats deze problematiek uit
puttend te bespreken. Maar omdat in allerlei publi-
katies zo vaak over dit onderwerp wordt geschre
ven, zou ik er een enkele gedachte nog aan willen
toevoegen. Is het n.l. hij de. vraag naar categoriale
zielzorg ook niet van belang te bezien of deze in
het concrete geval min of meer noodzakelijk is
om de mensen in hun geloofsbeleving op te van
gen, dan wel een zekere verfijning betekent, een
nodig zouden zjjn om die groep van vijfduizend op zekére exuberantie, een wenselijke aanpassing,
.,r\nr nor u,_ maaj, toch geen levenskwestie. Men moet immers
niet vergeten, dat een verdere evolutie van de ca
tegoriale zielzorg vele priesters hier zal vasthou
den. En als men niet alleen het eigen belang voor
ogen houdt, maar evenzeer de ziclennood over ge-
heel de wereld, in geheel de Kerk, kan men te
recht vragen of dit verantwoord is en of het niet
beter zou zpn deze „luxe" daar ergens in de we
reldkerk in te zetten, waar hun priesterlijke arbeid
een kwestie van leven of dood zou zijn.
een zondag te verzorgen. Normaal zal een parochie
van vier- a vijfduizend kerkgangers kunnen be
schikken over vier, hoogstens vijf priesters, mis
schien zelfs slechts over drie. Wil men al deze
gelovigen gelegenheid bieden do Eucharistie mee
te vieren, dan zal er dus een grote kerk nodig zjjn
van 900 a 1.000 zitplaatsen.
Maar is het dan wellicht een oplossing, in plaats
van de ene grote kerk drie kleinere te bouwen, b.v.
van ieder 300 a 350? Waarschijnlijk zullen de onkos-
lllllllllllllHlllllllllllllillllllliltlIllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Hët heeft ons bijzonder verheugd,
dat niemand minder dan de aartsbis
schop zelf de persconferentie over
Kerkenbouwzondag heeft willen lei
den en dat hij daarbij concrete cijfers
op tafel gelegd heeft. Wij willen hier
in graag een symptoom zien van een
groeiend inzicht van de kerkelijke
autoriteiten in de waarde van goede
publiciteit. Wij hebben in de afge
lopen jaren bij herhaling moeten er
varen, dat men soms om het nu
maar even vriendelijk te zeggen
bijzonder voorzichtig was met het
verstrekken van inlichtingen over
bouwplannen, collecte-opbrengsten en
dergelijke, alsof publicatie schade
zou kunnen doen aan de kerkenbouw.
Nu echter grijpen de bisschoppen ge
zamenlijk naar het middel publiciteit
en beleefden wij het uitzonderlijke
feit van een aartsbisschoppelijke pers
conferentie.
Voor het eerst nemen wij nu offi
cieel kennis van cijfers over wat na
de bevrijding reeds gedaan werd en
oyer hetgeen in de komende jaren
nog gebeuren moet. Deze cijfers stem
men in grote trekken overeen met
hetgeen wij reeds eerder op eigen ge
legenheid over de kerkenbouw gepu-
bliceérd hebben en schenken ons op
nieuw de overtuiging, dat hetgeen de
gelovigen wekelijks bijdragen waar
lijk niet gering is, al behoeft een
jaar-opbrengst van zes miljoen gul
den zeker niet als het maximum-
haalbare beschouwd te worden. Per
saldo is het, op een totaal van vier
miljoen katholieken, nauwelijks drie
cent per persoon per zondag.
Overigens is dit gemiddelde aan
vechtbaar. Men moet ook rekening
houden met kinderen en non-paschan-
ten. Maar zelfs ook dan is het ge
middelde bedrag voor verhoging vat
baar. De vraag is echter: tot hoever?
Een landelijke Kerkenbouwzondag
kan uitstekend zijn om de gelovigen
nogmaals op hun plicht te wijzen en
zal ongetwijfeld een paar ton opbren
gen. Maar we moeten hierbij wel
reëel blijven en dus vaststellen, dat
dn alles geen afdoende uitkomst
biedt. Daarvoor zou de jaaropbrengst
gedurende tal van jaren het twee- of
drievoudige van de huidige zes mil
joen moeten bedragen: Dit lijkt ons
onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk,
naast alle andere offers, die de Kerk
van haar gelovigen reeds vraagt.
Dit betekent, dat de bisschoppen
met een aanzienlijk tekort blijven
zitten. Men kan dit betreuren, maar
niet wegpraten. Men kan zich stellen
ov het ideële standpunt, dat de ge
lovigen zelf de financiën voor hun
eredienst moeten opbrengen, en er
zelfs van overtuigd zijn, dat de voor
de kerkenbouw benodigde gelden niet
boven de draagkracht van het katho
lieke volksdeel uitgaan, maar men
kan zijn ogen niet sluiten voor de
realiteit, dat het niet gebeurt en dat
de bisschoppen dus in de onmogelijk
heid verkeren, het hoogst noodzake
lijke kerkenbouwprogramma te ver
wezenlijken.
In dit licht moet de verklaring van
de aartsbisschop gezien worden, dat
de opdracht van deze tijd inzake ker
kenbouw niet zonder rijkssubsidie
vervuld kan worden. Mgr. Alfrink
heeft deze conclusie met harde cijfers
omkleed en wie desondanks de be
zwaren tegen een dergelijke regeling
zou willen laten prevaleren be-
zwaren die er wel degelijk zijn en
waarop wij reeds eerder met nadruk
gewezen hebben moet zich tege
lijkertijd realiseren, dat hij met af
wijzing van de rijkssubsidie de ker
kenbouw in het slop brengt.
Men kan niet straffeloos de bouw
van kerken nog aanzienlijk meer ver
soberen dan de laatste jaren reeds
geschied is. Evenmin kunnen de bis
dommen op nog grotere schaal lenin
gen afsluiten dan zij reeds doen of
nog zwaardere lasten op de nieuwe
parochies leggen. De conclusie schijnt
inderdaad onafwendbaaralleen rijks
subsidie kan de bisschoppen in staat
stellen, het noodzakelijke bouwtempo
vol te houden.